De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 18 mei pagina 1

18 mei 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 1873 Zondag 18 Mei A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING /l.50, f r. p. Abonnement per 3 maanden Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling . Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar post / 1.65 mail 10.. . , 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel /0.25 0.30 .0.40 BLOEMLEZING CHARIVARl Daar van de groote oplage, welke van de Charivari-BIoemlezing gemaakt is, nog exemplaren over zijn, worden deze algemeen verkrijgbaar gesteld voor 20 cents, afgehaald aan het Bureau van dit Weekblad, Keizersgracht 333, Amsterdam, en voor 25 cents franco per post. Door bemiddeling van iederen boekhandel zijn zij bovendien verkrijgbaar. De Bloemlezing is 64 pagina's groot, in de Hollandsche letter gezet en met teekeningen van Pieter van der Hem royaal uitgevoerd, in drie kleuren en met vignetten. iiHiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiii uu iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini:iiiiii IIIIIIIIIIIIIIIMIIIH INHOUD imiiimiHtiMiHiiHitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuitiiiinitiiiiinHiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiii Blz. 1: Red.: De Vrouw 1813?1913. A.. G. A. Elias Schovel: Ons Grenstarief. Leo : Titulatuur. 2: Red: Een gezond beginsel: respect voor de cultuur van den eigen tijd met request Ned. Ind. Kunstkring. Feuilleton door P. Heinoo. Frans Coenen over Frans Erens, II. Prof. dr. D. C. Hesseling: Moeders van helden op den Balkan. 3: H. C.: Over baden in den ouden tijd. Ingezonden over Prins Hendrik en Rud. Lehmann. M. de Groot contra A. G. A. Elias Schovel. 5: Joh*. W. A. Naber over de Mode in 1813. Allegra. E. Heimans: Strandboekjes. 6: S. van Milligen : het Eeuwfeest van Richard Wagner. J. G. Veldheer: Een affiche van Walter van Diedenhoven. 7: W. Steenhoff: St. Lucas, I. Afb. van het Torentje en van cubistische tee keningen door Albrecht Dürer. Ingez. Tentoonstelling der Onafhankelijken. Charivarius: Het Standaard-Princesselied. Charivari. Dr. P. van Olst: Onderzeesche Kruisers. 9: Fin. Kro niek door v. d. M. 11: Vermogens belasting, II, door v. d. S. Puzzle. 13: Schaakspel door Rud. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening van Joh. Braakensiek: Nikita's balans. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Het Coalitie-clericalisme en Philips II. 5\N VERRE EN VAN NA DE VROUW 1813-1913 Een kunstwerk is een ontroeringseenheid, en een wetenschappelijk werk is een intellectueele eenheid, maar een tentoonstelling is een samengelijmde uiteengevallen veelheid, een samengeraapte onsamenhangendheid. Er is, in 't algemeen gesproken, niets dat zóerg tegen den hemel van het evenwichtige leven aanschreit als een tentoonstelling. Een krant is er kinderspel bij! Een krant is, vergeleken bij een groote tentoonstel ling, een Arcadia van geestelijk welbehafen. Een met twintig lettersoorten gezet agblad, waarin schots en scheef adverten ties staan en dat artikelen brengt over b. v. een Tweede-Kamervergadering, een afschuwelijken moord op een krolschen kater (zulke kranten zijn er), een daling in de tabakken, Prins Hendrik, de Kediristoomtrammaatschappij, enz. enz., heeft bij lange na niet het vermoeiende en hersenklutsende van een tentoonstelling: Het dringt zich immers minder op! Het is bescheidener. Het leeft in slechts tw dimensies, op het platte vlak van een stuk papier... en uw blik glijdt er ge makkelijker over obstakels. De tentoon stelling werpt haar driedimensiale verscheidenheden in uw aandacht met het geweld der naakte realiteit, en uw bol is, als ge, eenigszins draaierig, de uitgang gevonden hebt, niet ongelijk aan een dooreengeroerd warenhuis". Dit ter gansch niet onvriendelijk be doelde introductie tot de tentoonstelling De Vrouw". De Vrouw, niet in den zin van de tentoonstelling De Vrouw", neen de Vrouw, sedert eeuwen de gezellin des Mans, heeft willen toonen, dat zij des Mans ebenbürtige is, heeft willen toonen, dat zij op alle gebied, dat de Man placht te beheerschen, zich kan doen gelden en zich reeds gelden doét: en nu heeft de Vrouw, van wie wij zeer goed weten, dat zij in velerhande nuttige zaken des Mans gelijke is en den man overtreft (De Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid te's-Gravenhageheeft dat reeds bewezen), van wie wij het gevoelsleven en zoo talrijke fijne qualiteiten dankbaar aanvoelen, van wie wij verder wéten, dat zij in deze te kort voorbereide tentoonstelling, onge twijfeld toch ook bijeenbrengt bewijzen van hare aanschrijdende emancipatie, nu heeft, zeggen wij, deze Vrouw de eenigs zins zonderlinge gedachte gehad om nét als de al te snel gebakerde Man dat onzegbare monster te voorschijn te bren gen, dat gedrocht van haastige lattenen-linnendoek-techniek, hetwelk de tevroeg-geboren Tentoonstelling" heet. De dames, die deze tentoonstelling heb ben ingericht, moeten het ons vergeven, dat wij aldus, openhartig, over de vrucht van haar ijver spreken. Want eenmaal aanvaardend, dat de vrouw den man volge, en zoo overhaast op een zoo leelijk pad als dat der tentoonstellingen, mag van dit pogen menig goed woord worden gezegd! Daar is een entreehal met wandschil deringen, die van ernstig streven ge tuigen ; men leest er tallooze statis tische tabellen af en graphische voor stellingen die leerzaam zijn, terwijl uit de muziek-kiosk een vrouwen-orchest toepasselijke tonen doet hooren. In een doorgang en een achthoekige kamer vindt men afdeelingen van Antivivisectiebond, Arbeid Adelt, Tesselschade, Nationale Raad, Kwartguldenvereeniging (Heide ontginning), vindt men stalletjes tot on derrichting over het leven der vrouw in verband met Kerk, Voorbereidend Onder wijs, Lager Onderwijs, Middelbaar Onder wijs, Hooger Onderwijs, Huishoudscho len, Industriescholen, kunstambacht- en Kunstnijverheidscholen, Kunstacademies. Gij zijt hiermee, vervuld van weetgierig heid en belangstelling, aan afdeeling 15 beland. U wachten na deze vijftien nog ruim honderd en tachtig afdee lingen... Zijt gij een man? Zijt gij echtgenoot? Indien ja, dan weet gij, hoe door de vrouw uw leven geheel is ingenomen van het oogenblik af, dat zij u gevraagd" heeft of gij haar misschien gevraagd" hebt. De invloed der vrouw op het leven van den man is, tot zijn onbe rekenbare voordeel, omscheppend, om vormend, opwekkend, veredelend. Op het leven der geheele maatschappij werkt de invloed der vrouw in de laatste tientallen jaren op gelijke wijze en directelijk. Zij is er een verzachtend en overal door dringend element. Vór de balie, zooals vroeger alleen achter den toonbank, achter het fotografietoestel zooals vroeger alleen er vór, leeft en beweegt en is thans nuttig bezig de vrouw. In literatuur, schilderkunst, muziek speelde zij van ouds een rol, in den schouwburg zelfs vele rollen en met talent, maar sedert de laatste >aren is ze onmisbaar in laboratoria, in boek handels, leeszalen, bibliotheken, oefent zij haar werkkring en zegening uit in stenografie, telegrafie, posterijen, typewriting. Dit alles is een beetje verward, maar een tentoonstelling is allicht ver ward op de tentoonstelling De Vrouw" te zien. De ellende der huis industrie voor de alleenwonende vrouw is er in natura afgebeeld; men vindt er vier of vijf kamers, als die op de ten toonstelling van Huisindustrie zoo pijn lijken indruk maakten. Ook kan men er bij een Chinees een glas rozenstroop drinken en is de ethnografie van Zuid en Midden-Celebes het onderwerp eener afdeeling. Er is dus veel interessants te kijk. Zeer, zér veel, dat op de energie der hedendaagsche vrouw een wel snel maar hel der licht werpt. Men kan er tevens met aan doenlijke eerlijkheid haar zwakheden zien uitgestald: zij toont op het gebied der scheppende kunsten haar onherstelbare achterlijkheid, op het gebied der weten schappen haar achterlijkheid (herstelbaar ? daar is . discussie misschien over te voeren .. ?) Zij heeft naast die eerlijkheid ook de gratie van het vrouwelijke, wel niet in de afdeeling der vrouwenkleeding (-zonder-snit!) maar in de haar zoo goed afgaande bevalligheid, waarmee zij de lei ding nam in deze door een man gebouwde tentoonstelling op een door mannen aangevoerden, aangeplempten grond! Meent men ons stekelig in deze kleine espiègle opmerking? Het is niet zoo bedoeld! Bewondering zonder een lichte hoedepenprik ware als een gerecht zonder kruiden. De opgewektheid, de vreugde en de levensmoed, die van de werksters in deze tentoonstelling uitstralen, gaan verre boven critiek uit! Deze vrouwen gevoelen, dat zij een roeping vervullen, en tot zelfs de verkoopsters in de zuiver mercantiele afdeelingen schijnen gedragen door een zekere feministische wijding en door een ernst, die het vrouwelijk geslacht minstens even schoon staat als die andere eigen schappen, waarin zij k al excelleeren en waarmede zij zoo bekoren kunnen. Het is alles dus zér de moeite waard. Het kon, hadde men eenige jaren van voorbereiding genomen, iets meer een geheel zijn geworden, en men zou b.v. hebben kunnen pogen de 1813-afdeeling tot een soort pendant te doen worden ter vergelijking met de 1913-afdeeling, in plaats van tevreden te zijn met de lieve, maar anachronistische antichambre, zonder kenbaar doel, die zij nu is. Nu deze tentoonstelling er is mag niemand verzuimen haar te bezoeken. De Vrouw" houdt receptie. Men behoort er een eer in te stellen daar aanwezig te zijn. f g $ ' Ons Grenstarief In een vorig artikel De tariefwet van de baan" sprak ik terloops over Piersons be langrijke wet, houdende nadere bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen. Ik vestigde er de aan dacht op, dat invoerders herhaaldelijk poog den deze nieuwe wet te ontduiken door voort te gaan met hun slechte praktijken en aanmerkelijk minder aan te geven dan de waarde, welke de goederen in werkelijk heid hadden. Zij legden dan facturen o.ver, die de juistheid hunner aangiften moesten bewijzen. Indien deze stukken opzettelijk daartoe waren opgemaakt, kon de adminis tratie gewoonlijk de valschheid er van aantoonen. Hieruit blijkt dus, dat de factuur, die de goederen voorafgaat of vergezelt, in den regel een betrouwbare, althans controleerende maatstaf kan zijn voor de hef fing van invoerrecht naar de waarde der goederen, mits de wetgever er voor zorgt dat de administratie de noodige middelen bezit om de juistheid der factuur te beoordeelen. Hierin vinden wij een vingerwijzing in welke richting later tariefsherziening zich moet bewegen. Het hoofdbeginsel moet zijn: heffing van invoerrecht naar de waarde der goederen, overeenkomstig de factuur, met scherpe strafbepalingen tegen de indie ning van valsche facturen. De bestaande wet op de heffing van het invoerrecht naar de waarde hoeft daartoe misschien nog niet eens zoo heel veel te worden veranderd. Indien men denkt over een grenstarief, dat hoofdzakelijk moet berusten op de hef fing van het invoerrecht naar de waarde der goederen, overeenkomstig de factuur, zou het misschien zaak zijn te overwegen of het niet mogelijk ware te bepalen, dat bij den Nederlandschen rechter geen vorde ringen kunnen worden ingesteld boven het bedrag, dat in de factuur is vermeld, welke aan de douane is overgelegd. Speciaal zal moeten worden nagegaan in hoeverre ver houdingen met andere mogendheden iets dergelijks minder geraden doet zijn. De voordeelen van heffing naar de waarde, overeenkomstig de factuur, springen in het oog. Tal van netelige kwesties, die zich nu voordoen, zouden dan worden vermeden en men zou door de heffing van het recht een basis krijgen, die aan billijkheid, duidelijk heid en eenvoudigheid niets te wenschen overliet. Dit blijkt ook hieruit, dat reeds nu facturen een groote rol spelen bij de afdoe ning van douanekwesties. Men zou moeten maken een uniform tarief van a pCt. der waarde. A pCt. zou dus, om zoo te zeggen, het nulpunt der tariefschaal zijn en het percentage dalen beneden en stijgen boven a. Hoeveel punten de schaal zou moeten hebben is niet te zeggen, maar hoe minder hoe liever. Voorts zouden de goederen met name moeten worden genoemd, die met meer of met minder dan a pCt. worden be last. De vrijgestelde goederen zouden even eens uitdrukkelijk moeten worden vermeld. Voorts zou men moeten bepalen, dat goe deren, die niet uitdrukkelijk zijn genoemd, door het uniform recht worden getroffen. De juiste waardebepaling van a pCt. is dus een zeer belangrijke zaak. Daartoe zijn be rekeningen noodig, naar betrouwbare en met zaakkennis verzamelde gegevens en ge zette overweging, welk recht de meeste goederen kunnen dragen. Ten slotte zouden, indien dit in het belang van den handel strikt noodig is, sommige, eveneens met name genoemde goederen, naar het gewicht moeten worden belast. Dit zou echter slechts bij hooge uitzondering het geval mogen zijn, want het invoerrecht drukt dan het zwaarst op de goedkoopste kwaliteiten van hetzelfde artikel, hetgeen zooveel mogelijk te vermijden is. Voor het beginsel neerge legd in art. 2 onzer tariefwet, luidende: Art. 2. Geen invoerrecht wordt geheven van goederen, in art. l niet genoemd, tenzij die naar hun aard of bestemming onder eene der alvorens gemelde soorten kunnen worden gerangschikt." zou in de regeling, die ik mij denk, geen plaats meer zijn. Dit artikel geeft aanleiding tot tal van willekeurige toepassingen. Men herleze, wat Mr. Sprenger van Eyk hierover heeft gezegd in zijn werk: De Rijks- en Gemeentebelastingen in Nederland" blz. 51 e. v. Men houde echter in het oog, dat dit werk in 1891 werd geschreven en sedert Piersons wet de bezwaren tegen heffing van invoerrecht naar de waarde grooten deels ondervangen zijn. Heffing van invoerrecht, overeenkomstig de factuur, zou tevens ten gevolge hebben schrapping van art. 120 6°der Algemeene wet, gewijzigd bij art. 32 der wet van 20 April 1895 Stbl. no. 54. Dit artikel beveelt aangifte van de waarde der goederen vol gens den loopenden prijs hier te lande". Wat onder den loopenden prijs hier te lande" moet worden verstaan, is nooit iemand recht duidelijk geweest. Art. 32 der juist aangehaalde wet heeft daarin wel door een wijdloopige en duister geredigeerde om schrijving trachten te voorzien, maar uit den aard der zaak blijft het artikel een bron van kwesties en vexatie. Wordt de factuur tot grondslag der waarde genomen, dan is dit artikel niet meer noodig. Hoe men de tariefwet ook inricht, kwesties zullen er altijd blijven. Steeds zullen er bijv. moeilijkheden rijzen uit het noodzakelijk voorschrift dat de goederen'moeten worden aangegeven onder der zelver ware of eigen benaming" (art. 119 wet 1822). Ver moedelijk zal men goederen blijven aan geven onder een verkeerden naam, in de hoop het recht geheel of gedeeltelijk te ontduiken. Doch ook deze kwesties zullen tot een minimum worden herleid door de bepaling, dat goederen, welke in het tarief niet zijn genoemd, met het uniform recht zullen worden belast. Een nauwkeurige over weging van het percentage, waarop dit uniform recht moet worden gesteld, is dus ook hierom van het allergrootste gewicht. * * * Wil men door een tariefsherziening meer geld in de schatkist brengen, dan moet aan de volgende eischen worden voldaan: Ie. De heffing van het recht moet worden vereenvoudigd, en de onbillijkheden, die uit ons tegenwoordig tarief voortvloeien, moeten worden weggenomen. 2e. Onze verouderde wet op den in-, uit en doorvoer, die verouderde wet van 1822 met al haar wijzigingswetten, algemeene maatregelen van inwending bestuur en Koninklijke besluiten, op wijzigingswetten gebouwd, moet vervangen worden dooreen nieuwe, duidelijke Codificatie, die met alle eischen van de moderne techniek en het moderne verkeer rekening houdt. Nederland is een zeer klein land, dat een bijna onmetelijk groot achterland afscheidt van de zee en van overzeesche landen. Overal legt men er zich op toe het transito vervoer op de snelst en minst kostbare wijze te doen plaats hebben. Verhooging van in voerrecht, zonder meer, gaat steeds gepaard met verscherping van douanebepalingen, nauwkeuriger visitatie, meer oponthoud en dus ook grooter onkosten voor de invoer ders. Het is dus niet te verwachten, dat andere mogendheden lijdelijk zullen aan zien, dat Nederland op zijn klein lapje grond al de inspanning en opoffering zal te niet doen, die andere natiën zich getroosten om het vervoer der goederen zoo goedkoop en zoo snel mogelijk te doen zijn. Men vleie zich niet met de hoop, dat het buiten land zich zal laten verschalken, indien men hier een tariefsverhooging wil goed praten door te zeggen, dat men geen wijziging in onze handelspolitiek beoogt dat men geen verhooging van het tarief wenscht, dat men slechts technische en fiscale verbeteringen aanbrengt. De waakzame diplomatie laat zich niet om den tuin leiden. Zij bestudeert de ingediende ontwerpen en als die scha delijk schijnen, dan volgen de protesten, natuurlijk de vriendschappelijke protesten en welgemeende wenken in het Nederlandsche belang. Hoe ver men in dit opzicht tegenover kleine natiën durft gaan, bewijzen de onderhandelingen over den Gotthard Spoorweg, tusschen Duitschland en Italië eenerzijds en Zwitserland anderzijds. Men deinst in zulke gevallen voor geen be dreigingen terug. Men leze hierover de belangrijke artikelen van den Zwitserschen Correspondent in het Handelsblad van 14 April, en bedenke daarbij, dat bij in grijpende wijziging onzer handelspolitiek niet maar twee aangrenzende landen, gelijk in het Zwitsersche geval, naar bijna alle natiën, groote zoowel als kleine, betrokken zijn. Wie hier te lande een tariefsherziening begint, steekt zich altijd in een wespennest. Wil men uit het grenstarief meerdere baten voor de schatkist krijgen, dan zal men er altijd op moeten bedacht zijn het buitenland in ruil voor het hoogere recht zoodanige faciliteiten en stabiliteit bij de heffing te verzekeren, dat de verhooging van het tarief er door wordt gecompenseerd en zoo moge lijk zelfs voordeelig wordt geacht door sneller vervoer, eenvoudiger formaliteiten, sneller beslissing op reclames, sneller af doening van zaken, en dus vermindering van onkosten. Zoolang men dit niet wil inzien, is iedere tariefsherziening hier te lande ten doode gedoemd. Men behoeft zich dus niet voor of tegen het Kolkmansche tarief in het harnas te doen jagen. Dit tarief komt er nooit en een ander dergelijk tarief komt er evenmin, tenzij de buitenlandsche toestanden veranderen. A. G. A. ELIAS SCHOVEL ^tf w W Titulatuur Met volkomen instemming las ik wat in De Amsterdammer van 9 Febr. jl. over het gebruik van titels werd geschreven. Ijdelheid der ijdelheden" is op dit ge bruik geheel van toepassing. Er zijn er, die zich in hooge mate beleedigd gevoelen, als men hun een, in hun oog, te lagen titel of wel in het geheel geen titel geeft. In vroegere tijden was men bijzonder op titels gesteld. HoogMogende," EdelMogende" heetten onderscheidenlijk de leden van de Eerste Kamer en van de Tweede Kamer der StatenGeneraal, Edel Groot Achtbare" de leden der Provinciale Staten, Edel Achtbare" de burge meesters en de leden van den gemeenteraad. Het was echter alles op wettelijke voorschrif ten gegrond. In 1848 werd het anders. Bij de nieuwe grondwet, de provinciale wet en de gemeentewet werden al deze titels afgeschaft. Al de genoemde heeren moeten zich sedert vergenoegen met het eenvoudige Mijnheer". Als de Koningin wetsontwerpen aan de Tweede Kamer doet toekomen of commissiën uit dit staatslichaam ontvangt, luidt het slechts Mijne heeren". Geheel ten onrechte worden dan ook nog dikwijls aan deze heeren de vervallen of andere titels gegeven. Zoo, onder anderen, aan de leden van de Eerste Kamer de titel van HoogEdel Gestrenge". Met particuliere personen is het dikwijls in hooge mate bespottelijk. Er is daarbij een climax: WelGeboren, WelEdel Geboren en, als de menschen van adel" (jonkheer of baron) zijn, gaat het woord Hoog" nog vooraf... Betreft het een graaf, dan moet Wel" er af en luidt het HoogGebpren". Een man uit het volk, die vier hoog" was geboren, zei er van, dat hij hoog geboren," de anderen laag geboren" moesten worden betiteld. Het is eens gebeurd, dat de vrouw van een geadeld" persoon den bedienden beval, de kinderen, een jongsken van vijf en een meisje van vier jaar, nu niet meer bij hun naam, maar jonker" en freule" te noemen. Er zijn er, die in dit opzicht op de menschelijke ijdelheid speculeeren en zich moe peinzen, om het maar mooi te maken. Vooral geldt dit voor hen, die naareenige betrekking solliciteeren. In den officieren-stand wordt in bijzondere mate aan titels gehecht. Een luitenant, kapitein of ritmeester meent aanspraak te mogen maken op den titel van WelEdel Gestrenge", hoofd-officieren op dien van HoogEdel Gestrenge", een opper-officier op dien van Excellentie". De aan een universiteit gepromoveerden meenen evenzeer recht te hebben op een titel onderscheidenlijk van WelEdelgestrenge," WelEdelZeerGeleerde," WelEfirwaarde Zeer Geleerde'', een hoogleeraar op dien van HoogGeleerde". Heeft een Protestantsch of een Israelietisch geestelijke niet den doctorsgraad verkregen, dan laat hij zich noemen WelEerwaarde. Zelfs Israëlietische onderwijzers, voorzangers en kosters willen Eerwaarde" worden ge noemd. Monseigneur", HoogEerwaarde", Zeer Eerwaarde" en Eerwaarde" mag, volgens de Roomsche geestelijken, vooral niet worden weggelaten *), als men, naar gelang van hun rang, tot hen spreekt of over hen schrijft, evenmin het woord Eerwaarde" ten aanzien van geestelijke zusters. Waarom deze laatsten zich, als zij tot een kloosterorde behooren, noemen religieuse" en niet non", is moeilijk te begrijpen. Een monnik noemt zich toch niet moine". Mocht men de voortdurend in getal toe nemende ridders" willen gelooven, dan zouden deze ook al met WelEdelGestrenge" moeten worden betiteld. Een pas aan de universiteit gekomen jongeling wilde onlangs stoutweg beweren, dat hij als student thans WelEdelGeboren" moet worden genoemd. Geen der genoemde aanspraken op titels berust op eenig wettelijk voorschrift. Dit laatste geldt evenzeer voor den titel van Excellentie", dien men aan een minister en aan een staatsraad geeft, en voor dien van HoogEdelGestrenge of Excellentie, waarmede een Commissaris der Koningin wordt betiteld. De eenigen, die wettelijk op een titel mogen aanspraak maken, zijn de leden der rechterlijke macht. Het is gegrond op het reglement van openbaar bestuur, no. II, ter voldoening aan art. 19 der wet pp de rechterlijke organisatie, vastgesteld bij Kon. besluit van 14 September 1838 (Staatsblad no. 36). Bij dit nog altijd geldend reglement zijn de volgende titels toegekend: aan de leden van den Hoogen Raad Edel Hoog Acht bare" ; aan de leden van de Gerechtshoven *) Zoodat De Tijd" onlangs sprak over den laster van den weieerwaarden heer Th."?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl