Historisch Archief 1877-1940
N°. 1873
Zondag 18 Mei
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
/l.50, f r. p.
Abonnement per 3 maanden
Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling .
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
post / 1.65
mail
10.. . , 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
/0.25
0.30
.0.40
BLOEMLEZING CHARIVARl
Daar van de groote oplage, welke van de Charivari-BIoemlezing gemaakt
is, nog exemplaren over zijn, worden deze algemeen verkrijgbaar gesteld
voor 20 cents, afgehaald aan het Bureau van dit Weekblad, Keizersgracht 333,
Amsterdam, en voor 25 cents franco per post. Door bemiddeling van
iederen boekhandel zijn zij bovendien verkrijgbaar.
De Bloemlezing is 64 pagina's groot, in de Hollandsche letter gezet en
met teekeningen van Pieter van der Hem royaal uitgevoerd, in drie kleuren
en met vignetten.
iiHiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiii uu iiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini:iiiiii IIIIIIIIIIIIIIIMIIIH
INHOUD
imiiimiHtiMiHiiHitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuitiiiinitiiiiinHiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiii
Blz. 1: Red.: De Vrouw 1813?1913.
A.. G. A. Elias Schovel: Ons
Grenstarief. Leo : Titulatuur. 2: Red: Een
gezond beginsel: respect voor de cultuur
van den eigen tijd met request Ned.
Ind. Kunstkring. Feuilleton door P.
Heinoo. Frans Coenen over Frans
Erens, II. Prof. dr. D. C. Hesseling:
Moeders van helden op den Balkan.
3: H. C.: Over baden in den ouden tijd.
Ingezonden over Prins Hendrik en
Rud. Lehmann. M. de Groot contra
A. G. A. Elias Schovel. 5: Joh*. W.
A. Naber over de Mode in 1813.
Allegra. E. Heimans: Strandboekjes.
6: S. van Milligen : het Eeuwfeest van
Richard Wagner. J. G. Veldheer: Een
affiche van Walter van Diedenhoven.
7: W. Steenhoff: St. Lucas, I. Afb.
van het Torentje en van cubistische tee
keningen door Albrecht Dürer. Ingez.
Tentoonstelling der Onafhankelijken.
Charivarius: Het
Standaard-Princesselied. Charivari. Dr. P. van Olst:
Onderzeesche Kruisers. 9: Fin. Kro
niek door v. d. M. 11: Vermogens
belasting, II, door v. d. S. Puzzle.
13: Schaakspel door Rud. Loman.
Damspel door J. de Haas. Teekening
van Joh. Braakensiek: Nikita's balans.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Het
Coalitie-clericalisme en Philips II.
5\N VERRE EN VAN NA
DE VROUW 1813-1913
Een kunstwerk is een
ontroeringseenheid, en een wetenschappelijk werk
is een intellectueele eenheid, maar een
tentoonstelling is een samengelijmde
uiteengevallen veelheid, een
samengeraapte onsamenhangendheid. Er is, in
't algemeen gesproken, niets dat zóerg
tegen den hemel van het evenwichtige
leven aanschreit als een tentoonstelling.
Een krant is er kinderspel bij! Een krant
is, vergeleken bij een groote tentoonstel
ling, een Arcadia van geestelijk
welbehafen. Een met twintig lettersoorten gezet
agblad, waarin schots en scheef adverten
ties staan en dat artikelen brengt over b. v.
een Tweede-Kamervergadering, een
afschuwelijken moord op een krolschen
kater (zulke kranten zijn er), een daling
in de tabakken, Prins Hendrik, de
Kediristoomtrammaatschappij, enz. enz., heeft
bij lange na niet het vermoeiende en
hersenklutsende van een tentoonstelling:
Het dringt zich immers minder op! Het
is bescheidener. Het leeft in slechts tw
dimensies, op het platte vlak van een
stuk papier... en uw blik glijdt er ge
makkelijker over obstakels. De tentoon
stelling werpt haar driedimensiale
verscheidenheden in uw aandacht met het
geweld der naakte realiteit, en uw bol
is, als ge, eenigszins draaierig, de uitgang
gevonden hebt, niet ongelijk aan een
dooreengeroerd warenhuis".
Dit ter gansch niet onvriendelijk be
doelde introductie tot de tentoonstelling
De Vrouw". De Vrouw, niet in den zin
van de tentoonstelling De Vrouw", neen
de Vrouw, sedert eeuwen de gezellin des
Mans, heeft willen toonen, dat zij des
Mans ebenbürtige is, heeft willen toonen,
dat zij op alle gebied, dat de Man placht
te beheerschen, zich kan doen gelden en
zich reeds gelden doét: en nu heeft de
Vrouw, van wie wij zeer goed weten,
dat zij in velerhande nuttige zaken des
Mans gelijke is en den man overtreft
(De Tentoonstelling voor Vrouwenarbeid
te's-Gravenhageheeft dat reeds bewezen),
van wie wij het gevoelsleven en zoo talrijke
fijne qualiteiten dankbaar aanvoelen, van
wie wij verder wéten, dat zij in deze
te kort voorbereide tentoonstelling, onge
twijfeld toch ook bijeenbrengt bewijzen
van hare aanschrijdende emancipatie, nu
heeft, zeggen wij, deze Vrouw de eenigs
zins zonderlinge gedachte gehad om nét
als de al te snel gebakerde Man dat
onzegbare monster te voorschijn te bren
gen, dat gedrocht van haastige
lattenen-linnendoek-techniek, hetwelk de
tevroeg-geboren Tentoonstelling" heet.
De dames, die deze tentoonstelling heb
ben ingericht, moeten het ons vergeven,
dat wij aldus, openhartig, over de vrucht
van haar ijver spreken.
Want eenmaal aanvaardend, dat de
vrouw den man volge, en zoo overhaast
op een zoo leelijk pad als dat der
tentoonstellingen, mag van dit pogen
menig goed woord worden gezegd!
Daar is een entreehal met wandschil
deringen, die van ernstig streven ge
tuigen ; men leest er tallooze statis
tische tabellen af en graphische voor
stellingen die leerzaam zijn, terwijl uit
de muziek-kiosk een vrouwen-orchest
toepasselijke tonen doet hooren. In een
doorgang en een achthoekige kamer vindt
men afdeelingen van Antivivisectiebond,
Arbeid Adelt, Tesselschade, Nationale
Raad, Kwartguldenvereeniging (Heide
ontginning), vindt men stalletjes tot on
derrichting over het leven der vrouw in
verband met Kerk, Voorbereidend Onder
wijs, Lager Onderwijs, Middelbaar Onder
wijs, Hooger Onderwijs, Huishoudscho
len, Industriescholen, kunstambacht- en
Kunstnijverheidscholen, Kunstacademies.
Gij zijt hiermee, vervuld van weetgierig
heid en belangstelling, aan afdeeling
15 beland. U wachten na deze vijftien
nog ruim honderd en tachtig afdee
lingen... Zijt gij een man? Zijt gij
echtgenoot? Indien ja, dan weet gij,
hoe door de vrouw uw leven geheel
is ingenomen van het oogenblik af, dat
zij u gevraagd" heeft of gij haar misschien
gevraagd" hebt. De invloed der vrouw op
het leven van den man is, tot zijn onbe
rekenbare voordeel, omscheppend, om
vormend, opwekkend, veredelend. Op het
leven der geheele maatschappij werkt de
invloed der vrouw in de laatste tientallen
jaren op gelijke wijze en directelijk. Zij
is er een verzachtend en overal door
dringend element. Vór de balie, zooals
vroeger alleen achter den toonbank,
achter het fotografietoestel zooals vroeger
alleen er vór, leeft en beweegt en is thans
nuttig bezig de vrouw. In literatuur,
schilderkunst, muziek speelde zij van ouds
een rol, in den schouwburg zelfs vele rollen
en met talent, maar sedert de laatste >aren
is ze onmisbaar in laboratoria, in boek
handels, leeszalen, bibliotheken, oefent
zij haar werkkring en zegening uit in
stenografie, telegrafie, posterijen, typewriting.
Dit alles is een beetje verward,
maar een tentoonstelling is allicht ver
ward op de tentoonstelling De
Vrouw" te zien. De ellende der huis
industrie voor de alleenwonende vrouw
is er in natura afgebeeld; men vindt er
vier of vijf kamers, als die op de ten
toonstelling van Huisindustrie zoo pijn
lijken indruk maakten. Ook kan men er
bij een Chinees een glas rozenstroop
drinken en is de ethnografie van Zuid
en Midden-Celebes het onderwerp eener
afdeeling.
Er is dus veel interessants te kijk.
Zeer, zér veel, dat op de energie der
hedendaagsche vrouw een wel snel maar hel
der licht werpt. Men kan er tevens met aan
doenlijke eerlijkheid haar zwakheden zien
uitgestald: zij toont op het gebied der
scheppende kunsten haar onherstelbare
achterlijkheid, op het gebied der weten
schappen haar achterlijkheid (herstelbaar ?
daar is . discussie misschien over te
voeren .. ?) Zij heeft naast die eerlijkheid
ook de gratie van het vrouwelijke, wel
niet in de afdeeling der vrouwenkleeding
(-zonder-snit!) maar in de haar zoo goed
afgaande bevalligheid, waarmee zij de lei
ding nam in deze door een man gebouwde
tentoonstelling op een door mannen
aangevoerden, aangeplempten grond!
Meent men ons stekelig in deze kleine
espiègle opmerking? Het is niet zoo
bedoeld! Bewondering zonder een lichte
hoedepenprik ware als een gerecht zonder
kruiden. De opgewektheid, de vreugde en
de levensmoed, die van de werksters in
deze tentoonstelling uitstralen, gaan verre
boven critiek uit! Deze vrouwen gevoelen,
dat zij een roeping vervullen, en tot zelfs de
verkoopsters in de zuiver mercantiele
afdeelingen schijnen gedragen door een
zekere feministische wijding en door een
ernst, die het vrouwelijk geslacht minstens
even schoon staat als die andere eigen
schappen, waarin zij k al excelleeren en
waarmede zij zoo bekoren kunnen.
Het is alles dus zér de moeite waard.
Het kon, hadde men eenige jaren van
voorbereiding genomen, iets meer een
geheel zijn geworden, en men zou b.v.
hebben kunnen pogen de 1813-afdeeling
tot een soort pendant te doen worden
ter vergelijking met de 1913-afdeeling,
in plaats van tevreden te zijn met de
lieve, maar anachronistische antichambre,
zonder kenbaar doel, die zij nu is. Nu
deze tentoonstelling er is mag niemand
verzuimen haar te bezoeken.
De Vrouw" houdt receptie. Men
behoort er een eer in te stellen daar
aanwezig te zijn.
f g $ '
Ons Grenstarief
In een vorig artikel De tariefwet van de
baan" sprak ik terloops over Piersons be
langrijke wet, houdende nadere bepalingen
omtrent de heffing van invoerrecht naar de
waarde der goederen. Ik vestigde er de aan
dacht op, dat invoerders herhaaldelijk poog
den deze nieuwe wet te ontduiken door
voort te gaan met hun slechte praktijken
en aanmerkelijk minder aan te geven dan
de waarde, welke de goederen in werkelijk
heid hadden. Zij legden dan facturen o.ver,
die de juistheid hunner aangiften moesten
bewijzen. Indien deze stukken opzettelijk
daartoe waren opgemaakt, kon de adminis
tratie gewoonlijk de valschheid er van
aantoonen. Hieruit blijkt dus, dat de factuur,
die de goederen voorafgaat of vergezelt,
in den regel een betrouwbare, althans
controleerende maatstaf kan zijn voor de hef
fing van invoerrecht naar de waarde der
goederen, mits de wetgever er voor zorgt
dat de administratie de noodige middelen
bezit om de juistheid der factuur te
beoordeelen. Hierin vinden wij een vingerwijzing
in welke richting later tariefsherziening zich
moet bewegen. Het hoofdbeginsel moet
zijn: heffing van invoerrecht naar de waarde
der goederen, overeenkomstig de factuur,
met scherpe strafbepalingen tegen de indie
ning van valsche facturen. De bestaande
wet op de heffing van het invoerrecht naar
de waarde hoeft daartoe misschien nog niet
eens zoo heel veel te worden veranderd.
Indien men denkt over een grenstarief,
dat hoofdzakelijk moet berusten op de hef
fing van het invoerrecht naar de waarde
der goederen, overeenkomstig de factuur,
zou het misschien zaak zijn te overwegen
of het niet mogelijk ware te bepalen, dat
bij den Nederlandschen rechter geen vorde
ringen kunnen worden ingesteld boven het
bedrag, dat in de factuur is vermeld, welke
aan de douane is overgelegd. Speciaal zal
moeten worden nagegaan in hoeverre ver
houdingen met andere mogendheden iets
dergelijks minder geraden doet zijn. De
voordeelen van heffing naar de waarde,
overeenkomstig de factuur, springen in het
oog. Tal van netelige kwesties, die zich nu
voordoen, zouden dan worden vermeden en
men zou door de heffing van het recht een
basis krijgen, die aan billijkheid, duidelijk
heid en eenvoudigheid niets te wenschen
overliet. Dit blijkt ook hieruit, dat reeds nu
facturen een groote rol spelen bij de afdoe
ning van douanekwesties. Men zou moeten
maken een uniform tarief van a pCt. der
waarde. A pCt. zou dus, om zoo te zeggen,
het nulpunt der tariefschaal zijn en het
percentage dalen beneden en stijgen boven
a. Hoeveel punten de schaal zou moeten
hebben is niet te zeggen, maar hoe minder
hoe liever. Voorts zouden de goederen met
name moeten worden genoemd, die met
meer of met minder dan a pCt. worden be
last. De vrijgestelde goederen zouden even
eens uitdrukkelijk moeten worden vermeld.
Voorts zou men moeten bepalen, dat goe
deren, die niet uitdrukkelijk zijn genoemd,
door het uniform recht worden getroffen.
De juiste waardebepaling van a pCt. is dus
een zeer belangrijke zaak. Daartoe zijn be
rekeningen noodig, naar betrouwbare en
met zaakkennis verzamelde gegevens en ge
zette overweging, welk recht de meeste
goederen kunnen dragen. Ten slotte zouden,
indien dit in het belang van den handel
strikt noodig is, sommige, eveneens met
name genoemde goederen, naar het gewicht
moeten worden belast. Dit zou echter slechts
bij hooge uitzondering het geval mogen
zijn, want het invoerrecht drukt dan het
zwaarst op de goedkoopste kwaliteiten van
hetzelfde artikel, hetgeen zooveel mogelijk
te vermijden is. Voor het beginsel neerge
legd in art. 2 onzer tariefwet, luidende:
Art. 2. Geen invoerrecht wordt geheven
van goederen, in art. l niet genoemd, tenzij
die naar hun aard of bestemming onder
eene der alvorens gemelde soorten kunnen
worden gerangschikt."
zou in de regeling, die ik mij denk, geen
plaats meer zijn. Dit artikel geeft aanleiding
tot tal van willekeurige toepassingen. Men
herleze, wat Mr. Sprenger van Eyk hierover
heeft gezegd in zijn werk: De Rijks- en
Gemeentebelastingen in Nederland" blz. 51
e. v. Men houde echter in het oog, dat dit
werk in 1891 werd geschreven en sedert
Piersons wet de bezwaren tegen heffing
van invoerrecht naar de waarde grooten
deels ondervangen zijn.
Heffing van invoerrecht, overeenkomstig
de factuur, zou tevens ten gevolge hebben
schrapping van art. 120 6°der Algemeene
wet, gewijzigd bij art. 32 der wet van 20
April 1895 Stbl. no. 54. Dit artikel beveelt
aangifte van de waarde der goederen vol
gens den loopenden prijs hier te lande".
Wat onder den loopenden prijs hier te
lande" moet worden verstaan, is nooit iemand
recht duidelijk geweest. Art. 32 der juist
aangehaalde wet heeft daarin wel door een
wijdloopige en duister geredigeerde om
schrijving trachten te voorzien, maar uit
den aard der zaak blijft het artikel een bron
van kwesties en vexatie.
Wordt de factuur tot grondslag der waarde
genomen, dan is dit artikel niet meer noodig.
Hoe men de tariefwet ook inricht, kwesties
zullen er altijd blijven. Steeds zullen er bijv.
moeilijkheden rijzen uit het noodzakelijk
voorschrift dat de goederen'moeten worden
aangegeven onder der zelver ware of
eigen benaming" (art. 119 wet 1822). Ver
moedelijk zal men goederen blijven aan
geven onder een verkeerden naam, in de
hoop het recht geheel of gedeeltelijk te
ontduiken. Doch ook deze kwesties zullen
tot een minimum worden herleid door de
bepaling, dat goederen, welke in het tarief
niet zijn genoemd, met het uniform recht
zullen worden belast. Een nauwkeurige over
weging van het percentage, waarop dit
uniform recht moet worden gesteld, is dus
ook hierom van het allergrootste gewicht.
* *
*
Wil men door een tariefsherziening meer
geld in de schatkist brengen, dan moet aan
de volgende eischen worden voldaan:
Ie. De heffing van het recht moet worden
vereenvoudigd, en de onbillijkheden, die uit
ons tegenwoordig tarief voortvloeien, moeten
worden weggenomen.
2e. Onze verouderde wet op den in-, uit
en doorvoer, die verouderde wet van 1822
met al haar wijzigingswetten, algemeene
maatregelen van inwending bestuur en
Koninklijke besluiten, op wijzigingswetten
gebouwd, moet vervangen worden dooreen
nieuwe, duidelijke Codificatie, die met alle
eischen van de moderne techniek en het
moderne verkeer rekening houdt.
Nederland is een zeer klein land, dat een
bijna onmetelijk groot achterland afscheidt
van de zee en van overzeesche landen.
Overal legt men er zich op toe het transito
vervoer op de snelst en minst kostbare wijze
te doen plaats hebben. Verhooging van in
voerrecht, zonder meer, gaat steeds gepaard
met verscherping van douanebepalingen,
nauwkeuriger visitatie, meer oponthoud en
dus ook grooter onkosten voor de invoer
ders. Het is dus niet te verwachten, dat
andere mogendheden lijdelijk zullen aan
zien, dat Nederland op zijn klein lapje
grond al de inspanning en opoffering zal te
niet doen, die andere natiën zich getroosten
om het vervoer der goederen zoo goedkoop
en zoo snel mogelijk te doen zijn. Men
vleie zich niet met de hoop, dat het buiten
land zich zal laten verschalken, indien men
hier een tariefsverhooging wil goed praten
door te zeggen, dat men geen wijziging in
onze handelspolitiek beoogt dat men geen
verhooging van het tarief wenscht, dat men
slechts technische en fiscale verbeteringen
aanbrengt. De waakzame diplomatie laat
zich niet om den tuin leiden. Zij bestudeert
de ingediende ontwerpen en als die scha
delijk schijnen, dan volgen de protesten,
natuurlijk de vriendschappelijke protesten
en welgemeende wenken in het
Nederlandsche belang. Hoe ver men in dit opzicht
tegenover kleine natiën durft gaan, bewijzen
de onderhandelingen over den Gotthard
Spoorweg, tusschen Duitschland en Italië
eenerzijds en Zwitserland anderzijds. Men
deinst in zulke gevallen voor geen be
dreigingen terug. Men leze hierover de
belangrijke artikelen van den Zwitserschen
Correspondent in het Handelsblad van
14 April, en bedenke daarbij, dat bij in
grijpende wijziging onzer handelspolitiek niet
maar twee aangrenzende landen, gelijk in
het Zwitsersche geval, naar bijna alle natiën,
groote zoowel als kleine, betrokken zijn.
Wie hier te lande een tariefsherziening
begint, steekt zich altijd in een wespennest.
Wil men uit het grenstarief meerdere baten
voor de schatkist krijgen, dan zal men er
altijd op moeten bedacht zijn het buitenland
in ruil voor het hoogere recht zoodanige
faciliteiten en stabiliteit bij de heffing te
verzekeren, dat de verhooging van het tarief
er door wordt gecompenseerd en zoo moge
lijk zelfs voordeelig wordt geacht door
sneller vervoer, eenvoudiger formaliteiten,
sneller beslissing op reclames, sneller af
doening van zaken, en dus vermindering
van onkosten.
Zoolang men dit niet wil inzien, is iedere
tariefsherziening hier te lande ten doode
gedoemd. Men behoeft zich dus niet voor
of tegen het Kolkmansche tarief in het
harnas te doen jagen.
Dit tarief komt er nooit en een ander
dergelijk tarief komt er evenmin, tenzij de
buitenlandsche toestanden veranderen.
A. G. A. ELIAS SCHOVEL
^tf w W
Titulatuur
Met volkomen instemming las ik wat in
De Amsterdammer van 9 Febr. jl. over het
gebruik van titels werd geschreven.
Ijdelheid der ijdelheden" is op dit ge
bruik geheel van toepassing.
Er zijn er, die zich in hooge mate
beleedigd gevoelen, als men hun een, in hun oog,
te lagen titel of wel in het geheel geen titel
geeft.
In vroegere tijden was men bijzonder op
titels gesteld.
HoogMogende," EdelMogende" heetten
onderscheidenlijk de leden van de Eerste
Kamer en van de Tweede Kamer der
StatenGeneraal, Edel Groot Achtbare" de leden der
Provinciale Staten, Edel Achtbare" de burge
meesters en de leden van den gemeenteraad.
Het was echter alles op wettelijke voorschrif
ten gegrond. In 1848 werd het anders.
Bij de nieuwe grondwet, de provinciale
wet en de gemeentewet werden al deze
titels afgeschaft.
Al de genoemde heeren moeten zich sedert
vergenoegen met het eenvoudige Mijnheer".
Als de Koningin wetsontwerpen aan de
Tweede Kamer doet toekomen of commissiën
uit dit staatslichaam ontvangt, luidt het
slechts Mijne heeren".
Geheel ten onrechte worden dan ook nog
dikwijls aan deze heeren de vervallen of
andere titels gegeven.
Zoo, onder anderen, aan de leden van de
Eerste Kamer de titel van HoogEdel
Gestrenge".
Met particuliere personen is het dikwijls
in hooge mate bespottelijk.
Er is daarbij een climax: WelGeboren,
WelEdel Geboren en, als de menschen van
adel" (jonkheer of baron) zijn, gaat het
woord Hoog" nog vooraf... Betreft het
een graaf, dan moet Wel" er af en luidt
het HoogGebpren".
Een man uit het volk, die vier hoog"
was geboren, zei er van, dat hij hoog
geboren," de anderen laag geboren" moesten
worden betiteld.
Het is eens gebeurd, dat de vrouw van
een geadeld" persoon den bedienden beval,
de kinderen, een jongsken van vijf en een
meisje van vier jaar, nu niet meer bij hun
naam, maar jonker" en freule" te noemen.
Er zijn er, die in dit opzicht op de
menschelijke ijdelheid speculeeren en zich moe
peinzen, om het maar mooi te maken.
Vooral geldt dit voor hen, die naareenige
betrekking solliciteeren.
In den officieren-stand wordt in bijzondere
mate aan titels gehecht. Een luitenant,
kapitein of ritmeester meent aanspraak te
mogen maken op den titel van WelEdel
Gestrenge", hoofd-officieren op dien van
HoogEdel Gestrenge", een opper-officier op
dien van Excellentie".
De aan een universiteit gepromoveerden
meenen evenzeer recht te hebben op een
titel onderscheidenlijk van
WelEdelgestrenge," WelEdelZeerGeleerde,"
WelEfirwaarde Zeer Geleerde'', een hoogleeraar op
dien van HoogGeleerde".
Heeft een Protestantsch of een Israelietisch
geestelijke niet den doctorsgraad verkregen,
dan laat hij zich noemen WelEerwaarde.
Zelfs Israëlietische onderwijzers, voorzangers
en kosters willen Eerwaarde" worden ge
noemd.
Monseigneur", HoogEerwaarde", Zeer
Eerwaarde" en Eerwaarde" mag, volgens
de Roomsche geestelijken, vooral niet worden
weggelaten *), als men, naar gelang van hun
rang, tot hen spreekt of over hen schrijft,
evenmin het woord Eerwaarde" ten aanzien
van geestelijke zusters.
Waarom deze laatsten zich, als zij tot een
kloosterorde behooren, noemen religieuse"
en niet non", is moeilijk te begrijpen. Een
monnik noemt zich toch niet moine".
Mocht men de voortdurend in getal toe
nemende ridders" willen gelooven, dan
zouden deze ook al met WelEdelGestrenge"
moeten worden betiteld.
Een pas aan de universiteit gekomen
jongeling wilde onlangs stoutweg beweren,
dat hij als student thans WelEdelGeboren"
moet worden genoemd.
Geen der genoemde aanspraken op titels
berust op eenig wettelijk voorschrift.
Dit laatste geldt evenzeer voor den titel
van Excellentie", dien men aan een minister
en aan een staatsraad geeft, en voor dien van
HoogEdelGestrenge of Excellentie, waarmede
een Commissaris der Koningin wordt betiteld.
De eenigen, die wettelijk op een titel
mogen aanspraak maken, zijn de leden der
rechterlijke macht. Het is gegrond op het
reglement van openbaar bestuur, no. II, ter
voldoening aan art. 19 der wet pp de
rechterlijke organisatie, vastgesteld bij Kon.
besluit van 14 September 1838 (Staatsblad
no. 36). Bij dit nog altijd geldend reglement
zijn de volgende titels toegekend: aan de leden
van den Hoogen Raad Edel Hoog Acht
bare" ; aan de leden van de Gerechtshoven
*) Zoodat De Tijd" onlangs sprak over den
laster van den weieerwaarden heer Th."?