Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
18 Mei '13. No. 1873
Edeï'lQroot Achtbare"; aan de leden van de
Rechtbanken en aan de Kantonrechters Edel
Achtbare':. Voor de ambtenaren van het
openbaar ministerie, de griffiers
ensubstituutgriffiejs bij déze rechterlijke colleges geldt
hetzelfde.
Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren
heeft er intusschen groote overdrijving plaats.
In aankondigingen van den curator betreffende
faillissementen zal men steeds kunnen lezen
van den Edel Achtbaren" Heer
RechterCommissaris. Zou door Rechter-Commis
saris" allén te kort worden gedaan aan de
waardigheid en het Edel Achtbare" van
dien ambtenaar ?
Bij de Departementen van algemeen bestuur
begrijpt men het anders en beter. Men behoeft
daartoe slechts de in de Provinciale bladen
afgedrukte en ook andere aanschrijvingen
van de Ministers in te zien. Aan den voet
luidt het steeds: Aan Gedeputeerde Staten",
Aan den Commissaris der Koningin", zonder
zelfs het woord Meeren" of Den Heer" er
bij. Meer in het bijzonder geldt dit voor de
aanschrijvingen van het Departement van
Binnenlandsche Zaken.
Met vrouwen is het al even erg gesteld.
Al of niet van adel", is het woord Mevrouw"
velen niet voldoende, het moet zijn Vrouwe".
Zijn ze van adel", dan noemen de weduwen
zich of laten ze zich noemen Douairière",een
titel, die van ouds allén aan een
KoninginWeduwe werd gegeven. Het woord is afkom
stig van douairie", weduwegoed.
De genoemde ijdelheid der menschen komt
niet weinig ook uit in advertentiën betreffende
den burgerlijken stand, vooral bij overlijden.
Met den dood houdt alles op, zijn alle
menschen gelijk, zoo heet het. Het mocht wat!
Meermalen was ik er getuige van hoe de
familie-betrekkingen bij het opmaken van
een overlijdensadvertentie gingen wikken en
wegen, zelfs er over twistten, welke titel aan
den overledene moest worden gegeven. De
naam allén is meestal niet genoeg. Betreft het
een man, dan moet er ten minste de Heer"
bij. Geldt het een vrouw; dan mag Mevrouw"
niet ontbreken.
De woorden: hij, hem, zij, haar willen
velen niet gebruiken, het zou niet beleefd
zijn. Het moet zijn: ZEd. of HEdele. Meer
dan eens las ik deze woorden in een brief
van een meisje, dat over haar vader of over
haar moeder schreef.
Zou het wel ooit iemand in de gedachten
komen, WelEdelGeboren heer" te schrijven
bij Alexander von Humboldt, Heinrich Heine,
Cavour, Victor Hugo, Bismarck, Beethoven,
Wagner, Boerhave, Thorbecke, Groen van
Prinsterer, om slechts eenigen te noemen?
Laat men in Nederland toch eindelijk
breken met het gebruik van allerlei titels.
De usus is al meer een abusus geworden.
Men spiegele zich in dit opzicht aan Frankrijk,
waar zelfs aan den president der republiek
alleen de titel van Monsieur" wordt gegeven.
Amsterdam.
LEO
Een gezond beginsel
Een gezond beginsel, waartoe dit Weekblad
meer dan eens opwekte, vangt reeds aan
zijn invloed uit te stralen. Zooals men weet,
was en is nog voortdurend, als Nederland
officieel optreedt, de kunst Asschepoes. Het
ligt nog versch in 't geheugen hoe ons steeds
welvarender land, waarin een nieuwe archi
tectuur slechts gelegenheid tot ontplooiing
nopdig heeft om wie weet hoe rijkelijk zich
te manifesteeren, door de onbevoegdheid
van enkele toevallige machthebbers op de
groote Brusselsche tentoonstelling met een
namaak-trapgevelhuis aankwam! waarmee
de meening versterkt werd, dat wij een volk
zijn van leuter verleden, zonder heden of
toekomst,"" een touristen-land, een soort
antiquair-zaak in de open lucht, geen natie
met jonge, sterker wordende cultuur.
Wij ontvingen afschrift van een request,
door de Ned. Indische Kunstkring te Batavia
aan den Gouverneur Generaal gezonden:
Geven met verschuldigden eerbied te
kennen de ondergeteekenden, vormende
het bestuur van den
NederlandschIndischen Kunstkring te Batavia; dat
zij met belangstelling kennis namen van
wat er dezer dagen in de dagbladen
werd geschreven in de artikelen over
tlllllllllimilllHIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIilMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIItt
FEUILLETON
Een schoenpoetsertje
DOOR
P. HEINOO.
Der was eens een arme jonge schoen
poetser; zijn hoofd en hart waren vol, en
hij kon niet nalaten te droomen; maar hij
moest schoenen poetsen; ook al vervulde de
lente zijn hart met wenschen en begeerten,
de schoenen wachtten. Wat verlangde, wat
hoopte hij al niet, wat voor plannen maakte
hij al niet! De jongen wilde zooveel, maar
hij moest schoenen poetsen. En de schoenen
waren dikwijls vuil, en zwaar, en er waren
er zooveel; het was steeds druk in het
hotel. Waren zijn handen bezig, dan was
zijn geest het ook; hij droomde.
Arme schoenpoetser!
Gelukkige schoenpoetser!
* *
MEISJESLAARZEN.
Och, die zou hij eens netjes poetsen, zoodat
ze met plezier er naar zou kijken, en zeggen:
Dankje, Kees! ^dat heb je nu eens keurig
gedaan."
Verbeeldje dat zoo'n lief meisje je zoo
eens vriendelijk toesprak; en dat je haar
vriendelijk mocht-antwoorden, b.v.:
Och dat heb ik met liefde gedaan, omdat
het voor u was."
Ja heusch, is 't werkelijk waar, Kees ?"
Op mijn woord van waarachtig, jonge
juffrouw."
Zeg maar Violette, Kees."
Dat zou toch wel wat al te vrij zijn voor
zoo'n korte kennismaking. Maar als ik ooit
eens iets voor u doen kan, een jongen af
ranselen, u over een plas dragen, of wat ook,
u hebt maar te spreken."
Nu, 'k zal er om denken. Dag Kees, geef
me maar een hand."
Nederlandsch Indië op de tentoonstel
ling te San Francisco," vooral voor zoo
ver daarin sprake was van het karakter
dat het Nederlandsche c. q. ook het
Nederlandsch-Indische gebouw daar zal
hebben;
dat zij, allen doordrongen van bewon
dering voor de monumenten uit het
bloeitijdperk der Hollandsche Renais
sance en van eerbied voor de schep
pingskracht en energie onzer vaderen,
het nochtans zouden betreuren als ons
land daarginds vertegenwoordigd zou
worden door klakkelooze navolging van
een gebouw uit vroegere eeuwen, daar
zulk een gebouw toch niet zal kunnen
weergeven wat er nu in ons volk leeft
en werkt, noch wat Nederland betreft,
noch, en in nog mindere mate, wat
betreft het rijk in Azië;
dat er op het oogenblik wel niet ge
sproken kan worden van een sprekend
nationale stijl, doch dat er toch met
voldoening te wijzen valt op Neder
landsche bouwmeesters, wier werk een
ernstig pogen is om, op grond van wat
vroegere stijlen leeren te komen tot een
moderne bouwkunst, die de doeltreffend
heid voorop stellend, voor vorm en
versiering nieuwe uitingen zoekt, pas
send voor dezen tijd;
dat adressanten het betreuren dat zij,
die in deze richting iets goeds tot stand
zouden kunnen brengen, door hunne
lastgevers worden genoodzaakt tot na
volging, zooals b.v. de architect van
het Nederlandsche gebouw op de ten
toonstelling te Brussel in 1910, die niet
dan gedwongen zijn oorspronkelijk mo
dern ontwerp heeft prijs gegeven om
er wederom eene Renaissance navolging
van te maken;
dat juist deze uitgeoefende dwang zoo
te betreuren valt, omdat, zoo er voorals
nog van geen sprekend moderne Neder
landsche stijl kan worden gesproken, de
elementen daarvoor toch aanwezig zijn
en geen ontwikkeling kan worden ver
wacht, als het streven in die richting
niet wordt gesteund. Hoe toch hadden
de vroegrenaissance bouwmeesters ooit
de scheppingen kunnen tot stand bren
gen, die wij nu bewonderen, als hunne
lastgevers niet hadden willen afwijken
van de navolging van Gothieke voor
beelden ?
Redenen die adressanten de vrijmoe
digheid geven zich tot Uwe Excellentie
te wenden met het eerbiedig verzoek:
bij de samenstelling der
NederlandschIndische Tentoonstellingscommissie met
deze overwegingen wel rekening te wil
len houden en om bij het Opperbestuur
in Nederland haren invloed wel te willen
aanwenden om in den hierboven ge
noemden zin werkzaam te zijn door
b.v. in overleg te treden met bouw
kundige vereenigingen als: De Bond
van Nederlandsche Architecten, de Maat
schappij tot Bevordering der Bouwkunst,
het Genootschap Architectura et Amicitia
e. a. over de beste wijze waarop een
modern gebouw, Nederland en
Nederlandsch-Indië waardig, op de tentoon
stelling te San Francisco zal kunnen
verrijzen.
't Welk doende enz.
Het bestuur van den N. I,
Kunstkring, enz.
Weltevreden, 4 April 1913
Wij achten dit een zeer waardig gesteld
request en verblijden ons om het feit, dat
ook in onze verre Koloniën reeds stemmen
opgaan als deze: De wijze, waarop het
Centrale Nederlandsche Comitévoor de
viering van het eeuwfeest der Onafhanke
lijkheid met de fabricage van zijn affiches
en reclame-kaarten heeft omgesprongen, is
nog zoo kort geleden kenschetsend geweest
voor de weinige artistieke bewustheid van
hen, die meenen den toon te mogen aan
geven !
Wij zijn in Nederland in 't algemeen bui
tengewoon achterlijk in de verzorging van
het uiterlijk onzes levens. De typografie, de
prentkunst, de kleeding, het is alles al te
vaak nog van een vorige zeer
plat-burgerlijke periode. Voortdurend moet bij ons
nog een timmerman een huis bouwen, een
zetter voor het typographisch uiterlijk zorgen
en een huis-naaister de mevrouwen kleeden.
En erger dan met de natie, waarin reeds
betere begrippen doordringen, is het gesteld
met onze gemeentelijke en rijks-autoriteiten.
Die zijn nog volkomen achterlijk.
Die vuile hand, jongejuffrouw Violette ?
ik zou 't wel zalig uit m'n hart laten. Als
't nu nog Zondag was."
Nu, denk er dan maar eens om, als 't
Zondag is." En dan stapt ze met een vrien
delijk lachje weg.
Kijk die laarzen nou toch ereis glim
men. Toch zal ik ze nog eens extra
overwrijven, omdat ze zoo vriendelijk tegen
me was.
Een oogenblikje poetst Kees door, dan
vervolgt hij zijn droomerij.
En dan moest ze eens heel ongelukkig
zijn, bevoorbeeld al haar familie verliezen ...
neen, dat zou te akelig zijn. Al der geld
moest ze verliezen. Dan zou ik bij der aan
kloppen.
'k Kom binnen. Ze zit natuurlijk te huilen.
En der moeder is flauw gevallen, maar juist
weer wat opgeknapt.
Juffrouw, juffrouw Violette ?"
Ze hoort eerst niks. Nog eens roepen.
O Kees, ben jij het. Jij bent trouw: al
de andren zijn weggeloopen."
Je, denk ik bij mij eigen, als de luizen
van een dooie kraai; doch dat zeg ik na
tuurlijk niet.
Och ja, juffrouw Violette, al zeg ik het
zelf, vergeten doe ik niet gauw, en huilen
kan ik niet zien. Weet u wat? Ik zal geld
voor u verdienen. Heel veel geld!"
Maar goeje jongen, hoe zou je dat doen ?"
Laat mij maar begaan; als 't voor u is,
zal het mij wel gelukken, dat voel ik. 'k Ga
van al mijn poetscenten sparen, eet geen
apennootjes meer, en zoo. Dan koop ik van
die duitjes leer en ga verstellen. Ja juffrouw,
dat gelooft u misschien niet, maar dat kan
ik ook."
Nou, dan ziet ze me verrast aan, met de
tranen nog in de oogen.
Ja zeker, alsikmaarwatleerhebjap ik ook,
kapotte laarzen zijn er bijons altijd genoeg."
Dan ga ik dus sparen, leer koopen en
verstellen. Daar verdien ik meer mede dan
Gangen en Wegen, door FRANS ERENS.
Uitgegeven door Paul Brand, 1912.
HNu wij ons eenmaal in gezelschap van
den heer Frans Erens mogen bevinden,
ware het jammer hem nog niet even aan 't
woord te laten, al mist dat woord" dan
ook het algemeen-merkwaardige, dat eigenlijk
alleen het citeeren in een algemeen week
blad" wettigt JAaar vaak is datzelfde woord"
zoo karakteristiek! Laat ons dan een tuiltje
beteekenisvolle uitspraken mogen aanbieden.
Och, die wetenschap, wat heeft zij aan
de menschheid gebaat ? Zij heeft haar geen
stap verder gebracht tot het geluk. De ver
snelde beweging van den nieuwen tijd heeft
de menschheid nader tot elkaar gebracht,
maar hun (!) ook veel illusies ontnomen."
Och ja, baker!
De schrijver bespreekt een boek van den
onlangs bekeerden schrijver Adolphe Retté,
waarin deze handelt over de aanvechtingen,
die de geloovige ziel heeft te doorstaan.
Tot de meest hinderlijke doornen, die zich
op den weg van den bekeerling vertoonen,
kunnen de bekoringen worden gerekend."
Een van die zich vertoonende" bekoringen
is, wat men niet zoo dadelijk raden zou
de twijfel. Wat zegt nu die zich als doorn
vertoonende bekoorlijke twijfel?
Dat b.v. de hostie alleen een ouwel (is),
een stukje brood."
De bekoorlijke twijfel heeft geen fiducie
in de hostie, als het lichaam Qods. Maar,
zegt Erens Retténa, waarvan weet gij,
dat dit alleen een stukje brood is? Toch
allén door de andere menschen en waarom
zou het dan minder waar zijn, indien eenigen
der andere menschen zeggen, dat die ouwel
een goddelijke natuur heeft ? Zoo staat het
eene zegevierend tegen het andere"... en
ja en neen is een harde strijd, wil de schrij
ver maar zeggen. Edoch, dit is een passage,
die aanvankelijk hoop gaf.
Groote God, moesten wij ontroerd peinzen,
zou het dan werkelijk dezen catholieken
schrijver zijn opgegaan, dat de dingen zijn,
waarvoor wij hen nemen? Is het hem ge
openbaard, dat al onze waarheden maar
betrekkelijke waarheden zijn en zou hij be
reid gevonden worden, niet alleen bij de
handeling der H. Mis, maar ook aan de
gewone ontbijttafel en tegenover een vulgaris
pannebrood, dezelfde redevoering te volgen?
Ook dat pannebrood, zelfs oudbakken, heeft
een goddelijke natuur", die geen priesterlijk
woord het geven noch ontnemen kan en als
hij neen zegt, dan zeg ik ja en zoo staat
het eene zegevierend tegen het andere" ..,
al ziet hoogstwaarschijnlijk de heer Erens
hier niet anders dan ergerlijke godslastering.
Voor de variatie volgt hier een litteraire
uitspraak van den schrijver. Tolstoi, vermeldt
hij, heeft Shakespeare van zijn voetstuk
naar beneden gehaald" ? En hij vervolgt dan:
sluimert er in het diepst van vele moderne
Nederlanders niet eene neiging om ook met
Vondel te doen, wat hij met Shakespeare
heeft gedaan? Inderdaad, ben ik niet mér
bewogen door Hooft en Bredero? Ja ieder
een, die tegenwoordig met onbevooroordeelde
aandacht leest, zal mér voelen bij Hooft en
Bredero dan bij Vondel en toch het werk van
Vondel is monumentaler, eerbiedwaardiger.
Er is iets heiligschennends in, datgene te
vernielen, wat de menschheid ter goeder
trouw heeft opgebouwd, zooals het pijn doet
dikwijls aan de ziel van den zoon het door
zijn vader gebouwde huis af te breken."
Ondanks deszelfs cacographische mallig
heid heet ik dit een merkwaardig citaat.
Merkwaardig namelijk voor wat er sluimert
in het diepst van den modernen Nederlander
die Erens heet. In tachtig", moet men
weten, was Vondel nog niet zoo recht
uitgevonden. Het boek van Albert Verwey
kwam veel later en Jan Kal ff, AndréJolles
en de gansche bent van Vondelvereerders,
opereerden (zal ik maar zeggen) eerst in de
negentiger jaren. Maar toen was het
individueele onderscheidingsvermogen van onzen
auteur reeds weer schuilgegaan en zoo gaf hij
ons nu, in het jaar 1913, ter goeder en naïever
trouw, als het nieuwste licht die vermolmde
appreciatie weer, volkomen onbewust dat
sedert het tij zoo sterk en overtuigend
verloopen is en wij, zonder affectatie, Vondel
leerden genieten en liefhebben, ook in den
gloed van zijn jong catholiek geloof.
Om voorloopig bij de kunst te blijven,
dienen hier eenige brokstukjes uit een opstel
over de Duitsche Romantische School, wel
een der lamlendigste van den ganschen
niiiiiiiHiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiMiHiiiiiiiiniiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiitiiiiiiiii
met het schoenpoetsen; van het zoo ver
diende spaar ik weer, en koop ik ongere
gelde laarzen, eerst een paar, dan nog een,
dan nog een, tot ik een getalletje bij mekaar
heb. Daar ga ik dan mee den boer op.
Neen maar 't is een lieve lust, zooals ze
weggaan! Eerst willen ze niet bijten, maar
ik denk, zie je 't is voor de jongejuffrouw,
en ik praat, ik praat, tot ze wel moeten koopen.
Daarvan spaar ik weer, en koop al maar
schoenen, en laarzen. En altijd wordt de
omzet grooter. 't Is toch geen doen, nou
nog altijd maar rond te reizen; ik ga dus
een huis huren.
Natuurlijk ben ik in al dien tijd wel eens
meer naar juffrouw Violette toegegaan, en
vertel haar dan hoe 't loopt. Nou, zij ver
liest al maar meer geld, en heeft eindelijk
haast geen brood meer.
Dan kom ik op eens, en zeg:
Juffrouw Violette l" en ze ziet me vol
verwachting aan; haar vriendelijke oogen
lachen me tegen vol vertrouwen, de krul
letjes op haar voorhoofd dansen vol hoopvol
verlangen. Och, wat zou ik graag even heur
haar gestreeld, of haar handje aangeraakt
hebben. Maar ik ben toch eigenlijk in den
grond maar zoo'n vuile schoenpoetser, die
wat vooruitgekomen is.
Dat kan je aan haar evenwel niet merken.
Heel vriendelijk zeit ze: Wel Kees, wat
heb je me te vertellen?"
Ik zeg:
Juffrouw, ik heb een groot huis gehuurd,
daar ga ik een winkel doen. Dat heb ik
alles om uwentwil gedaan.Nou kunt u erboven
gaan wonen, en hebt voor niets te zorgen!"
Maar dan is het, of ik door den grond
zink, als ze zeit:
Kees, ik dankje wel, je bent me redder.
Ik zal je een zoen geven."
Dat is te veel", stamel ik, laat me
alleen uw hand kussen". Dan grijp ik haar
handje en...
? Luie vlegel, sta je daar nogal aan dat
bundel. De naam van romantische school is
natuurlijk van zelf ontstaan en wilde eenvou
dig zeggen, dat de dichters die er toe
behooren, hun stof bij de romaansche volkeren,
bij voorkeur in het zuiden zochten. De lijn
liep daarom (!) parallel met Katholicisme, en
met het ver affe van de middeleeuwen. Door
dat men weg wilde van de onmiddelijke om
geving, en de diepere zielsroerselen van den
godsdienst zocht, werd het veld ruimer,
waarin men zich wilde bewegen." Oef!
Wel waren het eigenaardige menschen,
die dichters en prozaïsten van de roman
tische school. Hunne aantrekkelijkheid voor
ons op heden wordt daarbij nog versterkt
door het ongelukkige leven van hen. Want
niet weinigen van hen zijn treurig te gronde
gegaan zonder het definitieve te hebben
bereikt, waartoe de klassieken waren ge
komen" ...
Hoe het precies is gegaan met de stichting
der romantische school, is moeilijk te zeggen.
De oorsprongen liggen gewoonlijk in het
duister en zullen, zooals overal, wel nooit
opgehelderd worden"...
En toch, onderzoekt men den algemeenen
indruk, dien de romantiek op het grootste
gedeelte der geschiedvorschers heeft achter
gelaten, dan is die niet bevredigend. Het
aantal meesterstukken(!) van blijvende
waarde(!) is gering. Wat er heden ten dage
nog van de Romantische School wordt ge
lezen, is zooveel niet; maar het is dan toch
nog meer dan dat van de klassici"... enz. enz.
O, lieve lezer, dit klinkt nu eens, als had
een zeurige oude-juffrouw moeite met het
opstellen van een advertentie, dan weer als
een passage uit het jaarverslag van een
cultuuronderneming, en 't klinkt immer of
het begrip mijlenver afwezig was. Het is
vreemd, dat iemand, die toch een letter
kundigen naam op te houden heeft, zulke
onnoozele dingen durft laten drukken in een
boek, dat niet enkel ? voor verwanten en
vrienden bestemd is, maar het kan wel zijn,
dat zulke naïeveteit juist iets heroïeks be
vat, dat aan iemands" reputatie ten goede
komt. Onnoozelheid is vaak meer gezocht
dan wijsheid, zegt de Prediker. Van dezelfde
eenvoud" lijken mij deze uitspraken in het
artikel over het Katholicisme:
In sommige stadia van het gevoelsleven
komt de mensch, wanneer hij zichzelven
dan heel fijn waarneemt, tot een inzicht,
iets afzonderlijks te bezitten in zijn ziel,
wat niet tot het lichaam behoort en wat tot
een onbepaald voortleven schijnt bestemd.
Eenmaal dit vasthoudend (en men kan niet
anders dan verplicht zijn hiervan te moeten
uitgaan, wanneer de innerlijke openbaring
heeft plaats gehad) is de grondslag gemak
kelijk gelegd voor de onveranderlijke over
tuiging van het eeuwige voortleven der ziel.
Want eenmaal gegeven en vaststaande de
existentie van den geest, afgezonderd van
het lichaam, is tot de aanneming van de
leer der onsterfelijkheid maar n stap", enz.
Een iegelijk die dft stukje genoten heeft,
kan niet nalaten verplicht te zijn te moeten
erkennen, dat dit onzin is, nademaal men,
zelfs hél fijn waarnemend", niet tot het
inzicht kan komen, dat het afzonderlijk iets"
in iemands ziel tot een onbepaald voort
leven schijnt bestemd". Hoogstens kan men
meenen te meenen, dat zoo iets" er is, als
men uiterst goed van vertrouwen is. Trou
wens, de schrijver meent dit ook zoo erg
niet, waar hij eerst later tot de onveran
derlijke overtuiging (komt) van het eeuwige
voortleven der ziel", hetgeen dan toch wel
hetzelfde als een onbepaald voortleven" zal
beteekenen, tenzij het alles simpel gedaas is.
Weinig beter dan dit is het volgende, dat
ik tot slot citeer. De heer Erens handelt
over de transsubstantiatie en schijnt te willen
beweren, dat juist de onredelijkheid en on
waarschijnlijkheid daarvan de sterkste zijde
uitmaken. En dan vervolgt hij:
Totale onzin zou niet in de eeuwen
hebben ingegrepen met zulke macht, want
op het woord van een krankzinnige is nooit
een staat of maatschappij gevestigd ge
weest en de Katholieke kerk was de maat
schappij van de langste duur". Heet dit dan
geloof? Deze flauwhartigheid en
bleekbloedigheid, die zulke bewijzen uit het onge
rijmde noodig hebben om staande te blijven ?
En eenmaal aangenomen, dat de heer Erens
een der sterkste en fijnste katholieke gees
ten hier te lande is, moet men dan niet
verplicht zijn, niet te kunnen nalaten te
moeten meenen (om met den heer Erens te
spreken) dat het meeste katholieke geloof
er zoo en nog minder uitziet? In welke
perspectieven van onnoozelheid staren wij
hier en hoe groot moet de kracht der
traagiliuiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiininiiniiHniliitiliniiiitiiiiiiiiiiiiiliiiiiiii
ne paar laarzen ? No. 3 is al aan 't vloeken,
dat de zijne nog niet voor z'n deur staan!
EEN MISVORMD KINDERLAARSJE
Tjee, wat een gek laarsje is dat. 't Lijkent
eigelijk heelemaal niet op een voet. Wat
mot die stumpert een sjouw hebben om
vooruit te komen. Schaatsenrijden, of glijen,
of achter een rijtuig loopen, kandie natuurlijk
niet. Wat een ellende toch! Ja fietsen, dat
zoudie misschien nog kennen. Ik heb wel
een man met n been zien fietsen. Wat
moet dat lam zijn, als je nou alle jongens
zie glijen op straat en je mot staan kijken!
Ja al heb je nou nog zooveel geld, dat
helpter toch niks an.
Verbeeldje, nou, dat je een ouder ben, en
je zie, dat je kind dan zoo'n poot heeft. Ja,
daar kan je dan toch niks aan doen. Daar
wordt dan zoo'n kind geboren, en ik zal
maar zeggen de juffrouw of je opoe laat
het kind aan je moeder zien, en daar steekt
dan ineens zoo'n horreltje vooruit. Nou,
misschien ziet ze 't niet dadelijk. Maar
anders, 't moet toch hard zijn, als moeder
zijnde. En nou motje denken, dat 't kind
zal gaan loopen; jawel, dan duikelt het
familjaar over een kant, en daar leit et;
schreeuwen niet genoeg! Nou langzamer
hand zal 't dan wel gaan voortkrabbelen,
zoo'n beetje, maar 't blijft toch sukkelen.
Dan zaldie bijvoorbeeld een vlieger gekocht
hebben, jawel ho maar. Kan 'em toch niet
oplaten! Dan komt er ijs. Hij kan z'n han
den staan in mekaar slaan van kou, aan de
kant, en z'n vrindjes vliegen 'm voorbij. Nou
nemen ze 'em zeu grift af; loop nou een
jongen na, om 'em een oplawaai te geven!
mis hoor; je kan grienen, of schelden, maar
meer ook niet.
Zou nou z'en moeder em ook zoo eens
een fiksche draai om zijn ooren geven?
Nou, als ik z'n moeder was, 'k zou toch
haast... ja, maar astie nou liegt, mottet wel,
niewaar? Toen ik tenminste eens zei, dat ik
heid zijn, als de geest zelfs over zulke
molshoopen niet heen komt Intusschen
mogen wij nu den heer Erens, met dank
voor het gegeven advies, laten gaan, om te
trachten tot een bepaling te komen van het
geen het Ongeloof, dat zjjn vlegeljaren te
boven is, van het Geloof verwacht en bij
de geloovigen hoopt te zullen vinden.
FRANS COENEN
* * *
Moeders van helden
In een klein dorpje van 85 inwoners, dicht
bij kaap Taenaron in de Peloponnesus,
kwamen even voor Kerstmis 1.1. de bloed
verwanten en vrienden van Georgios
Livanas bijeen om klaagliederen te horen over
de dood van Demetrios, de zoon des huizes,
die in Epirus tegen de Turken strijdend was
gevallen. Uit een naburig, nog kleiner dorp
was overgekomen een vrouw die insgelijks
haar zoon verloren had; zij hief het eerst
een klaaglied aan, op haar volgde de groot
moeder van Demetrios Livanas.
Gewoonlik worden zulke klaagliederen,
improvisaties van het ogenblik, niet bekend
buiten de kring waar zij zijn gehouden; in
dit geval heeft de toevallige aanwezigheid
van een onderwijzer uit een nabijgelegen
stad te weeg gebracht dat de tekst werd
opgetekend. De bekende folklorist Politis
heeft die gepubliceerd in de dezer dagen
verschenen aflevering van zijn tijdschrift
Laographia. Het komt mij voor dat de ver
heven inhoud van deze kunsteloze liederen
een juister inzicht geeft in de gevoelens die
het tegenwoordige Griekenland bezielen, en
beter verklaren waarom de Grieken allerwege
overwonnen, dan de bespiegelingen van
thuisblijvende politici.
Voor alles treft ons dat de beide vrouwen
niet reppen van het verlies dat zij zelf
hebben geleden; alleen op de belangen van
het vaderland houden zij 't oog gericht, het
biezondere wijkt geheel voor het algemene.
De moeder vermeldt ter loops de dood van
haar zoon en alleen om hem gelukkig te
prijzen dat hij voor de Griekse vrijheid is
gesneuveld; kinderen die zo stierven, zegt
zij, moeten door hun ouders niet beweend
worden. Deze eenvoudige vrouwen voelen
zich afstammelingen van de Spartanen;
waarschijnlik zijn zij het niet, maar ze hebben meer
en beter behouden dan het bloed van de oude
bewoners van hun land: de traditie dat het
schoon is voor vaderland en vrijheid te
sterven. Maar ik zal mij er toe beperken
om in eenvoudige woorden de liederen weer
te geven; men moet zich die gezongen
denken op een slepende melodie:
Grootmoeder van Demetrios, behoud in
't leven al wie je lief zijn en laat mij zingen.
Voor drie jaar wist de goede Venizelos
't geheim van ons verbond; nu hebben wij
de Turk verwonnen en verdreven. Gisteren
was 't een vakantiedag, 't feest van de H.
Spyridion, en we gingen naar de zee en
daar zagen we schepen voorbijkomen met
manschappen die gingen vechten bij
Jannina, om de Turk te overwinnen en om
nooit terug te keren indien zij hem niet
overwonnen. Livanas, kom nu bij me; is
het niet verkeerd om nu onze kinderen te
betreuren? Spartaanse vrouwen klagen niet
als hun kinderen vallen voor het vaderland.
De goede Venizelos zond een telegram aan
de vrouw van Mauromichalis: uw kind is
gesneuveld, uw kind dat officier was". En
zij antwoordde: Hij deed zijn plicht". Zo
is het karakter van ons; wij hebben immers
gehoord dat wij van de Spartanen afstam
men. Of zouden wij laf zijn geworden?
We zouden liever willen dat Venizelos
uit onze streek was, want dan zou over
onze huizen de eer komen van wat hij aan
het land doet, maar ook een Kretenzer is
een groot man. En nu heeft de papas (de
pastoor) mij gezegd dat hij naar Engeland
is om te beraadslagen. O Griekinnen en
Kristinnen, laat nu 's avonds uw kinderen
bij het nachtlichtje voor de heiligenbeelden
bidden dat de H. Maagd hem macht geve
en dat St. Michiel aan zijn schouder sta,
opdat ze hem daar niet bedriegen, want die
mensen zijn sterk en slecht".
Op dit lied antwoordt dan de Grootmoeder
van Demetrios Livanas:
Ik zegen je voor je mooie lied; je hebt er
mee geëerd 't gebeente van je grootvader die
kapitein was. Maar wat heb je gezegd, of heb ik
't niet goed verstaan, want ik ben oud en doof;
zouden onze mannen laf zijn geworden? Maar
zij zijn niet voor het eerst in de oorlog, zij
hebben geweren en zij kunnen mikken; zij
zijn niet bang voor Turken. En als ze bang
zijn geworden, dan moge geen enkele naar
uiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiuiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiMiiiiniiiHiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiimi
voor vader een boodschap had moeten doen,
terwijl ik stilletjes was gaan schaatsenrijden
op dat zwakke ijs, nou, f ik er een gezonde
om me kop kreeg. Net goed, liegen is slecht,
net als stelen, zee moeder. Heeft ze nog gelijk?
Als nou me broertje zoo'n poot had, zou
ik dan anders tegen hem doen dan nu ? Als
die nou eens me knikkers wou hebben?
Je zou der*mogelijk niet altijd om denken,
dattie toch een arm scharminkel is, en als
je nou net blij ben, dat je zulke mooie
alikassen heb. Als je nou maar altijd naar
dien hprrel keek!
De jongen van die schoen zal alikassen
genoeg hebben, denk ik; maar een horrelpoot
heeftie tóch, dat wascht het water van de
zee niet af. De Zee.., zoudie nou toch
kennen baaien ?
Verbeelje dattie zoo de zee in spasseert.
Een komiek gezicht mottet toch zijn. Je zou
toch motten lachen. Maar zielig is het!
'k Hoop maar, dat mijn jongens later geen
horrels krijgen. Mot je afwachten!
Lekker als je nou derom denk, en je kan
dan echt naar huis loopen, over een paaltje
springen en zoo. Echt!
VERLAKTE HEERENLAARZEN
Dat zijn rijke laarzen! hè, zoo'n paar te
hebben. Met je beenen in zulke stappers te
staan, en dan zoo'n berg pampieren in je
binnenzak. Ik zag 't wel, toen die meneer
hier binnenkwam. Die is zeker een erfenis
komen halen in de stad. Jee! als ik nou
eens met hem kon oversteken. Hij poetsen
en ik, sivoeplé, mossieu, zijn laarzen aan,
deukhoed op, de pels aan, en vooruit de
straat op.
Loopen ? ben je mal ? gauw een auto.
Maar eerst geld wisselen, of neen er zal wel
een goede portemonnaie in zijn zak zitten.
Verbeelje, dat ik zoo met die zwarte handen
in een auto stap. Neen eerst z'n handschoenen
aantrekken. Jammer dat je geen handschoenen
aan je gezicht kan trekken. Och, je zet maar