De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 25 mei pagina 3

25 mei 1913 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

25 Mei '13. No. 1874 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BOUWT H NUHSPEET. Mooie boschrüke terreinen. Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.y DE VE LUWE", Nnntpeet. AMSTERDAM. $®ARM HEM VIJZELSTRAAT-HEEREMGRACHT.- ROGGESTRAAT. COMBIMATIE f25OO. SALOM-HUISKAMER SLAAPKAMER-LOGEERKAMER IM VIER VOOR DIT DOEL SPECIAAL INGERICHTE KAMERS TENTOONGESTELD. Roxane verlangt vur1|%aar haar beminden Christiaan en kan dan ook het einde van het beleg niet afwachten. Zij zegt dus: C'éteit trop long, ce siège! KI. vertaalt: 't Beleg wou mij wel lijken! Dus precies het tegenovergestelde. On ventre les coussins wil niet zeggen, dat men ze onderzoekt (K.), maar dat men ze opensnijdt (B.). Immers, de menschen zijn uit gehongerd en ze wéten, dat er gevogelte in de kussens zit. Op eischen van maat of rijm kan KI. zich hier onmogelijk beroepen. KI.: Omdat wij sterven gaan, houden wij voor De rest der lui, den mal Juist een reden, zou men zeggen, om niemand voor den mal te houden. Ziehier echter de ware vertolking: B.: ... Nu men ons zoo maar dooden laat, nu denken We ook aan de rest van het leger niet. In het laatste bedrijf zegt De Guiche aan gaande den beklagenswaardigen Cyrano: KI.: Beklaag hem niet: hij heeft geleefd, zoo als 't niet paste, In woorde' en daden vrij: het eindje draagt de lasten. Kloos heeft 'dus blijkbaar een afkeuring gelezen in de woorden van De Guiche. Niet ?alteen ligt er dat volstrekt niet in, maar het ktopt ook niet met wat De Guiche later zegt: Hij zou hem gaarne de hand drukken, benijdt hem zelfs somwijlen. i Qu'est-ce que je disais beteekent in het verband, waarin het voor'?? komt (Cyrano wordt aangediend) niet: Wat II"IIIIIIHIIIII"I"I"I"IIIIII"I"I"II"""III"IIIIIIIII"IIII"I"III"""""II sche roode bloed onstuimig door het krachtige lijf joeg, die geen oogenblikske stille kon zijn, met de bedrijvige handen. Van den morgen tot den avond, zong ze met haar zuivere wat ruwe, lage stem, leutige liedjes en vooiskens, welke hij be luisterde, en waarin hij langzamerhand ver maak begon te krijgen, zoodat hij ze niet meer missen kon. Ik geleuve dat onze lieve Heere, dich nen leuwrik in dinen keele gegeven hét," prees hij op eenen keer de meid, die daarop losbarstte in een gullen-lachbui. Met beza digd welgevallen keek hij naar den wijd open mond, waar binnen de heider-witte tanden, stevig stonden in het roode gezonde vleesch, als, in den muil van een jong roofdier. Hoe old bin-de noe, Triene?" vroeg hij door, om ze nog een wijle in het kamerke te houden. Zestiene ?" Zeuventiene toch!" antwoordde ze kordaat, met een breed trotsch gebaar, de grove, zoere werkhanden op de forsche heupen plakkend, zoodat haar bloedroode, dik-ronde ' armen ter weerszijde, gebogen aan het lijf pasten, lijk iwee ooren aan een vaze. Hij grapte er mee, dat zij zeventien jaren zou zijn deed alsof hij gelooven wilde dat ze ouder was en mondig en zij lachte al door, speelde met de guitige bruine kijkers, die ze nu neersloeg kijkend naar haar voet, welke het houten holsblok uitschopte en aantrok, dan opsloeg om er den baas mede te kittelen en te plagen. En plots, toen zijn oog het hare ontmoette, voelde hij langs zijn rugge een huivering, die na-schokte door zijn heel lichaam, leek het alsof zijn hartklop meteen had opge houden, en het bloed joeg in gulpen naar het hoofd. Een krankzinnig verlangen, waarvan hij zich geen rekenschap kon geven hoe het gekomen was, spookte woest binnen in den kop om. Hij hijgde en zijn handen beefden, alsof een schriklijk gebeuren hem plots had aan gegrepen. Met stomheid scheen hij geslagen, en de jok wilde hem niet meer over zijn tonge komen. Zij-de nog al tevrêeë met mien werken, baos?" vroeg ze spottend, als bij intuïtie wetend, dat hij niet anders dan haar prijzen zou. Ze had wel eerbied voor den oude, durfde hem, nu hij het spelletje zelve begonnen was, evenwel het vuur na aan de schenen te leggen. Met neergeslagen oogen knikte hij, mom pelde een paar woorden, en zij ongeduldig trommelend met de klompen op den steenen vloer, besefte haar overwicht zooals dieren en kleine kinderen dat voelen tegenover hun meesters en ouders. Maar hij bleef zwijgen en staren op de gerimpelde, behaarde handen, die saamgevouwen op zijn buik lagen te rusten. Ze werd er schier verlegen onder, en angstig zei 'k zoo even ook? (KI,); maar f Heb ik het niet gezegd ? (B.) Waar geen onkunde of slordigheid aan het woord zijn, wordt de smaak van den lezer toch nog beledigd ter wille van het rijm en welk een rijm! In de aangehaalde voorbeelden heeft men daar soms al van kunnen genieten. We laten hier nu een fragment volgen uit de be schrijving, die Rageneau geeft van Cyrano een beschrijving, waarvan Kloos het grootste deel maar eenvoudig weglaat: KL: Men kan dien neus niet zien, gekromd en rood en diklijk Of men roept uit: die man, hij overdrijft verschrikkelijk. Dan lacht men stil en denkt: hij zal 'm afnemen ... Laas! Die groote neus blijft altijd op dezelfde plaats... Datzelfde luidt bij B.: Ach, heeren, wat een neus! Wie zoo een aan ziet komen, Roept: Neen, hij overdrijft!... Maar die wordt afgenomen!" Voegt hij er lachend bij. Doch neen, de neus is echt; Mijnheer de Bergerac heeft nooit hem afgelegd. Ziehier nog enkele prachtrijmen: (KI.) ... Komaan, nu spijs ik f O, waarde vriend! ik had een honger, zoo afgrijslijk! (KI.) Hij 's auteur, daarom vindt hij het bar nooit Als men een stuk van een collega in de war gooit. hem te mishagen, keerde zij zich met een vluggen draai om, zoodat haar rokken een golf wind door het kamerke sloegen. Toen klotste ze weg naar het keukentje, begon er ijverig te ploeteren aan de wachtobbe, waarin baaien broeken en hemden en wit goed, uit een vet, vuil-grijs zeepsop opbuilden. Nu ze weg was, sloeg Naerendorst zijn oogen weer op, luisterde hij onrustig naar het zingen achter, dat hem prikkelde en opwond, zoodat hij zijn middagtuk niet meer kon te pakken krijgen. Langzaam, steunend op de zijleuningen van den stoel, die kraakte onder zijn gewicht, stond hij op. Boven van de schapraai in den hoek naast het deurke, greep hij zijn goor-bruin kalken pijpke, poogde met een vlammetje, het restje tabak, dat er nog van voor-den-eten in was blijven zitten, aan het gloeien te krijgen, en snurkend, korte trekjes halend uit het brokje steel, schoot hij zijn klompen aan, ging de voordeur uit. 't Was in begin September, en op het erfke, dat krek zuid lag, doorstoofde de zonne het mulle witte zand als scheen ze haar zomersche streken nog niet verleerd. In drie langwerpige, onregelmatige perkjes, vór het huiske, bloeiden asters en gouds bloemen, dahlia's, en dubbele meizoenen met roode harten na, in fel kleurgeschetter, door elkaar. Een oogenblik bleef Naerendorst staan, plukte baloorig een bruine verdroogde zaad doos van een der planten af, en wreef ze knetterend tusschen de vingers tot pulver, dat verstoof over de kluitige, harde, drooge aarde. Hij zelve maalde niet om bloemen, vond het onnutte lastige wezens, die je al te vaak achterna moest loopen, om ze netjes te houden. Maar Pleune had ze daar gezaaid, en ze waren in het voorjaar weer opgekomen, zonder dat hij toen den moed had gehad, ze weg te spitten. En telkenmale wanneer hij ze zag, moest hij zich zijn vrouw her inneren, hoe ze omliep 's avonds met den vollen zwaren gieter, om ze te besproeien. Nu was hem die gedachte een ergernis, leek het hem toe, alsof Pleune steeds nog hare rechten wou laten gelden, alsof ze zijn wenschen en verlangens in den weg stond. Gramstorig, doelloos schopte hij met zijn klomp tegen een plomp, zwaar keibrok, dat te midden het perk lag, in 't rond met kleine witte kiezels afgezet. Het luid gekakel van een kip, trok hem weg uit zijn misselijk gepeins en gaande naar het hok om te kijken of er een ei in het nest zou zijn, zoo had de herinnering aan Pleune hem alweer losgelaten. Om den hoek, bij het keukentje, waar hij voorbij moest, zag hij van verre Triene bezig bij de pomp. In krachtige halen joeg ze den zwengel, die piepte en kreunde, op en neer, en uit de houten tuit spoot het heldere water in breede gulpen op liet waschgoed in de I. V, EERSTE NËDERL. FABBIEK VAN ASBESTCEMENTFLATEN Martinit". MARTDÏITPLATEN zfln: brand-, trek- en krimpvrj). Vraaart pryzen en monarterw. ADRES: Ornqiasweg 113, Amsterdam. Yoor hartziekten, jicht, rheumatiek, zenuwen, ruggemergziekten, scophulose, vrouwenziekten, bezoekt mei, het door de geneeskrachtige werking zijner baden beroemde BAD-NAUHEIM. 1912 36.OOO bezoekers, 49O,OOO baden. Seizoen van 16 April tot 15 October. Drinkbrpn-, badzout- en moederloogverzending. Prosp. gr. door de KurverwaltuDg .Bad Nanheim en het Int. Yerkeersbor., Baadhuiistr. 16 bij net Singel, Amsterdam. X UT A, 17 Vierwaldstattermeer. m* xm -c», «j o Zeer geilefd Voorjaarsverbiyf. HÖtd CH zgn twee voorname Hotels, prachHotel Vitznanerhof Mr.B01i80okeig.T.h..H«tdRigi-Fint op ie Rigi, Simtta-ieas»te St loriti. aan het Prospectus gratis van denElg.: A. BON en Int. Yerk.bnr., Amst., Eaadhnisstr. 16. LUZERN. Hotel MONTANA. Het eenisrste Hotel eersten rang, verhoogd gelegen. Rustig, stofvrij. Door een particuliere lift met den promenadeweg aan het meer verbonden. "l" n" i""""" l umi i mi iiimiiiiiimiiiimiiii lm iiiiiiiiiiini iiimmi , (KI.)... dit zeggend doe 'k een reus-wip, Toen plotseling in de schaüw iemand mij geeft een neus-knip. (KI.) Dat vertrek me in de leen slaat! Als men van iemand houdt, te weten, dat hij heengaat! Enz. enz. Nagenoeg alle grieven, welke we hier boven tegen de vertaling van Klaas hebben uiteengezet, laten zich terugbrengen tot deze: dat Kloos hetzij rechtstreeks, hetzij mid dellijk, den hoofdpersoon afbreekt. En met dien hoofdpersoon meer nog dan gewoonlijk staat of valt het heele stuk. Kloos brengt spotlust en ergernis in plaats van bewondering. In zeker opzicht toch is het werk van Rostand heel teer. Een man, wiens uiterlijk den spotlust der menschen zou opwekken, maar die door zijn buitengewone innerlijke waarde allereerst bij lezer (of toeschouwer) den lach- of spotlust doet bezwijmen, om weldra een voorwerp van bewondering en vereering voor hem te worden, waarvan hij de mismaaktheid niet meer ziet of liever, waarvan de mismaaktheid den verheffenden indruk nog doet toenemeri. Zoo teekent Rostand, ons Cyrano. Zoo doet het ook Baarslag. ,' En de Cyrano van Kloos? Hij is niet geestig, maar flauw; niet fier, maar trotsch en aanmatigend, niet (hier en daar) als krijgsman ruw, maar plat. Kloos legt Cyrano bijvoorbeeld,, woorden in den mond als stik" en smoel". Dat is trouwens merk waardig in strijd met de overigens veel tobbe. Het stroogele haar, slordig tot een knotje ineen-gefrommeld, vastgestoken met een paar haarspelden in 't midden, hing met slierten op zijde rond haar dikken blozende kop, door het harde aanhoudend geploeter rood als een pioenroos, en klefwarm van het zweet dat er in straaltjes langs neerliep. "' Ze stond met haar breed lichaam ruggelings naar hem toe, merkte niet, hoe hij elke beweging van haar armen, en bovenlijf gretig en met welbehagen volgde, hoe hij haar verslond met zijn wijduitpuilende grijze oogen, waaruit vlammetjes van fel-begeeren flitsten. Nu hield ze op met pompen bukte zich, trok snerpend de tobbe vol water over het klinkerstoepke, vatte haar met beide handen rond de ooren en poogde haar voor den buik het keukentje in te dragen. Maar halverwege moest ze den last laten zinken, plofte ze den houten bak in het zand, zoodat een watergolf over haar klompen en kousen joepte. Ha, ha," lachte hij ruw uit de verte, blij, dat ze die tobbe niet verder had kunnen sjouwen. Ge zijt een pootige meid voor oe jaoren, maor dat kunde-ge niet klaor maoken zie-de." Met een mes-natten tip van haar bonten schulk, veegde ze hijgend langs het glim mende voorhoofd en liet de dikke, vleezige onderlip, van spijt en ergernis hangen. Bits en met minachting, nu hij haar zoo kleineerde, snauwde ze hem toe: Noe, noe, 't is veur de veerde maole, datte ik die tubbe vorthonkel. Gij mit oewen olden rugge kost dat stukske eenen maole prebeeren..." En uitdagend keek ze hem aan, wierp hem met haar bliksem-oogjes, den schimp scheut vlak in het aangezicht. Grauwbleek, bevend op zijn beenen, balde hij zijn han den tot vuisten. Dat zij boos werd, daar zou ie leute in gehad hebben, dat ze hem afsnauwde kon-ie gedweëe dragen, maar dat zij hem had gescholden, tergend gescholden voor: olden rugge, dat kon niet door den beugel. Heel zijn gemoed kwam in opstand, tegen zulk een valsche aantijging, en kwaad aardig stapte hij tot vlak voor haar, en spouwde haar met beleedigenden spot toe: Wat wou-de zeggen? Gijkiend! In den kakstoele hoor-de te zitten! Pappe-kiend! dat zij-de ! Versta-de dat deurske ! En met bukte hij krakend voorover, greep de ooren van de tobbe vast, hief haar, en droeg ze recht voor zich uit het keukentje binnen. Toen keerde hij weer fluitend terug tot vlak bij de meid, bleef stille staan en vierde zijn overwinning door haar uitdagend aan te kijken. Verlegen sloeg ze de brutale, bruine oogen neer, frommelde haar handen weg onder de sloof, en antwoordde zachtjes: Ik hub oe verkeerd geoordeeld, baos. Het spiet mien het spiet mien. Gij te zwakke bewering van Le Bret, dien Kloos op de vraag van Cuigy: En hoort hij niet tot de heel erg ongewonen? laai antwoorden: De NETSTE (!) is hij der ondermaansche menschenzonen. B. zou zeggen (en zegt het ook!): Niet waar, hij is een man van ongewone waarde ? Hij is de zeldzaamste en de beste mensch op aarde. Amst., Ringkade 42. * * * S. PRINS Jz. Tentoonstellingen en Veilingen IN DEN KUNSTHANDEL WED. G. DORENS EN ZOON, AMSTERDAM, Rokin 56, is een tentoonstelling geopend van schilderijen door M. A. Broekman. BIJ DE FIRMA FRANS BUFFA EN ZONEN, AMSTERDAM, Kalverstraat, is geopend een tentoonstelling van schilderijen door August Ie Gras. BIJ H. A. VAN BOTTENBURG, AMSTERDAM, Bloemgracht 45, zal van 26?29 Mei een veiling plaats hebben van een verzameling boeken, bevattende o. a. theologische, geneesen natuurkundige, rechtsgeleerde, technolo gische en literaire werken. gij bint een vleeg man en de leujongs van 't derp, kun-de gij beschaamd maoken!" Als een schoone zange klonk hem haar boete-doening in de ooren niet zij, maar hij was de sterkere, dat had hij haar nu getoond en hij zou het haar blijven toonen, potdomme-! De Naerendorsten waren geen kaerels, die met hun jonge jaren speelden waren geen uit-gespierde mannekes, die op hun vijftigste naar adem hijgden en op hun zeventigste half blind, half lam, en kindsch, rochelend achter bij den haard wegkropen. Potdomme nee! Was zijn grootvader niet dik honderd geworden, had zijn eigen vader op zijn negen-en-zestigste nog niet aan het wiegetouw getrokken... Hij zelf had weinig kinders om zich heen gehad, n dochter dood en twee zoons in leven, maar dat kwam van Pleune... 't Kon soms zoo tegen loopen al wou je anders, want hij: Potdomme! potdomme ! stond wel tien meiden als Triene, als 't dan moest. Hard werken, daar had het hem in zijn leven niet aan ontbroken, maar den drank had-ie er buiten gelaten. Niet dat-ie een sufferd, een kniesoor was geweest! Hij had zijn pruufke wel genomen maar slampamperen en zuipen in de herbergen, daar had-ie nooit aan meegedaan. En nou, nou ging ie er trots op, dat-ie nog zoo gezond was van harte, zoo sterk was van lijf en leden, dat-ie nog dingen kon doen, waaraan al die anderen op zijn leeftijd niet meer dachten. Ik neme het oe niet euvel, mien kiend, miene Triene, zie-de" begon hij, en hij spande zich in zijn stemme te vertederen, wat zoo mal klonk, dat ze haar oogen opsloeg en weer dorst te glimlachen. Een peerd en een vrouw-mensch, leerde ge an de taanden kennen, maar nen man potdomme ... nen man ..." Hij hijgde naar woorden krijschte haar plots de naakte gruwelijke waarheid toe in n platte walgelijke expressie, waarvoor ze verschrikt achteruit deinsde. Zijn lichaam, schokte en sidderde, zijn beenige kop stond in peerschroode laaing, waar de groen-blauwe aders, lijk pijpesteelen tot berstens toe ge zwollen, bovenop lagen. Zijn afzichtelijke grijze oogen, waarvan 't wit, geel-rood was aangeloopen, spogen al het beestachtige uit, dat langen tijden in hem geslapen had, en plots onder hare bekoring weer was wakker geworden. Wanneer ze hem nu hadden aangeraakt, zou hij wild opgesprongen zijn, zou-ie als een bronstige hond nijdig van zich af hebben gebeten. Schuimbekkend van woede en geluk, sloeg hij zijn armen uit, greep de meid, die wegkromp van angst, bij het klefwarme katoenen jak, drukte zijn breeden wulpschen mond op den hare, zoodat ze schier geen adem meer krijgen kon. Toen, als door een giftig beest gestoken, voelde Triene instinctmatig, het gruwelijke wat gebeuren ging trok ze haar lippen iHAEMOFERRINl (STAAL-HAEMATOGEN) l een aangenaam smakend bij uitstek l bloedvormend versterkings middel in gevallen van bloed armoede, bleekzucht en alle daaruit voortkomende zwakte-toe- | standen. Prijs per % Literflesch, voldoende | voor ongeveer 20 dagen, / 2.?. Bereid dotr Dr. H. NANNIHG's Pharm.-Chem. Fabriek, DEN HAAG. GRANDS VINS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet Epernay. Concessionnaires, Sauter & Polis,Maastricht. -St. MORITZ-DORF ENGADIN -l; 4 Hotel LA MARGNA. Prachtig, nieuw gebouwd Hotel Ie R. met alle Comfort ingericht. Heerlijk mooi gelegen, met uitzicht op het Meer en Gebergte. Tegenover het Station. KAMERS VAN AF Fr. 4.?. Met aanbeveling van het Internationaal Verkeersbureau, Amsterdam. DELAUNAY BELLEVILLE AUTOMOBIELEN. Hoofd- Agent roor Hederlartt J. LEOMARD LAie, AX8TERDA met een smak los van de zijne, beukte met haar hoofd tegen zijn borst, zoodat hij zijn handen moest vervatten om haar opnieuw vast te kunnen houden. De zucht naar zelfbehoud, de walging voor het oude grijze monster, dat haar als een grijnzende wellustige aap in zijn armen had gedrukt maakten haar tot een furie. Met een ruk ontgleed zij aan zijn greep, en vór hij zijn armen weer kon uitsteken, wist ze haar klomp die door de worsteling was uitgeschoten, van den grond op te pak ken. En terwijl hij proestend en hijgend moeite deed haar plomp middel nogmaals te omklemmen, sloeg ze met korte felle slaagjes hem het hout op den kop, rond de ooren, vlak op den neus, zoodat er een bloedstraal uitspoot, die haar jak en sloof bevlekte. Zoolange hun kamp nu duurde, was hun geen menschelijke klank-uiting over de lippen gekomen. Sissend, hijgend, kreunend en steunend, trachtte hij, haar te overmees teren, zij hem te ontkomen, tot een welgemikte slag, hem sterren voor de oogen deed schieten, en hem noodzaakte af te laten. Zijn aangezicht met de handen bedekkend, als om het te beschermen, sprong-ie achter uit tot bij de pomp, schrauwde hij kwaad aardig: Hulp! Hulp! Die hekse, die hekse! Ze slaagt me dood!" Zoodra Triene zich bevrijd wist uit zijne klauwen, liet ze haar arm zakken, poogde zij zich rekenschap te geven, wat er was gebeurd, maar mét ze zag, dat hij de handen voor het aangezicht wegtrok, en dreigend zijn vuist ophief, sloeg haarde angst weer om het harte voelde ze het gevaar op nieuwe aanstormen, lijk een gewond stierbeest. Zoo nam ze de holsblokken onder haar arm, en begon op kouse voeten te vluchten. Versuft nog door de rammeling, ontsteld in vaag begrijpend toch, dat de kans hem ging ontglippen, riep hij smeekend haar achterna, dat ze terug zou keeren, dat hij alles met haar zou goed maken. Maar het donkere bosch gaf hem zijn roep in een zwakken pijnlijken weer galm terug, en in de verte zag hij haar wegspringen, tusschen de slanke stammetjes der dennen, als een dier, dat door den jager lichtelijk aangeschoten, op de vlucht slaat... Plots, voelde hij in zijn rugge een stekende pijn, omkneep-ie met beide handen zijn lendenen en steunde zwaar. Toen strompelde hij langzaam voetje voor voetje toe op de groene tuinbank, die voor het huiske stond, en liet er zich op neervallen. De tanige, gerimpelde handen sloeg hij voor het aan gezicht, en hij barstte in snikken uit. Old !... Old!..." weeklaagde hij. Maar niemand gaf hem troost. Hem, het hulpelooze kind ! In den lorkeboom floot alleene een jonge meerle spottend haar liedje. * * * _J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl