Historisch Archief 1877-1940
l Juni '13. No. 1875
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
WOUWENRUBRIEK
kiiiiiiiililllliiiHlMiiiiiiiiiiimiiiiimiiiMiiiiiiiiiiimiiiiiiiHiimiiiiiiiiMH
Huisvrouwelijke plichten
Het dunkt ons niet oneigenaardig voor de
Nederlandsche huisvrouw onzer dagen, kennis
te nemen van wat er alzoo van haar Finsche
vakgenoote uit het grijs verleden werd
geeischt. Wij laten daarom hieronder eenige
fragmenten volgen uit het Finsche nationale
heldendicht, de Kalewala, in de vertaling van
prof. dr. H. U. Meyboom, voorkomende in
de Gids van 1879, no. 9:
Bruidje! mijn lieve zuster,
Teeder, als het jonge blaadje,
Hoor, wat ik u heb te zeggen,
Hoor, wat ik u zal herinneren!
Gij zult nu van hier gaan, bloempje!
In den vreemde trekken, aardbei!
Gij verhuist, veelkleurig doekje!
Treedt, mijn zacht fluweelen lapje!
Uit de hooggeroemde woning,
Uit het schoone huis uws vaders!
Straks zult ge in een ander woonhuis,
In een nieuwen kring vertoeven.
Vreemd is 't in de nieuwe woning,
Ongewoon is daar de werkkring.
Elke schrede geeft te denken,
Overleg eischt al het werk er:...
Altijd zult gij moeten hebben:
Wijsheid; moed tot snel besluiten;
't Hoofd vol heldere gedachten;
Overtuiging, die niet wankelt;
Eiken avond scherpziende oogen
Om in 't donker u te redden;
's Morgens ooren, die nauw luisteren
Om het haangekraai te hooren.
Als de haan voor 't eerst geluid geeft,
Eer hij andermaal gaat kraaien,
Moet de jonge vrouw het bed uit,
Wijl nog de ouden rustig slapen.
Mocht de haan het sein niet geven,
't Waakzaam huisdier u niet roepen,
Dan moet u de maanschijf dienen,
Of de Groote Beer u raden.
Dikwijls moet gij dan naar buiten
Om op 't maanlicht- acht te geven,
Naar het sterrebeeld te kijken,
Aan den Beer den tijd te vragen.
Is de kop van 't groot gesternte,
Van den Beer, gericht naar 't Zuiden
En zijn staart gericht naar 't Noorden,
Dan is. 't uur voor u geslagen,
Dat gij van uws ega's zijde
't Zachte leger moet verlaten,
Om in de asch het vuur te zoeken,
't Kleinste vonkjen in de lade,
Daaraan 't hout te doen ontvlammen,
Achtzaam, zonder brand te stichten.
Als het vuur in de asch gedoofd is,
. 't Laatste vonkjen in de lade,
Dan moet ge uwen man gaan wekken,
Uwen knappen echtvriend roepen,
Zeggen: Geef mij vuur mijn beste!
Schaf mij vonken, vriendlijk beertje!"
Hebt gij zijnen kleinen vuursteen
En zijn tonderdoos ontvangen,
Sla in allerijl dan vuur aan,
Steek de harsvlam in het lampje,
Spoed u ijlings naar den koestal
Om de kudde daar te voeren!
't Koetje van uw oude moeder
Loeit en 't paard van uw vader hinnikt;
Zwagers koe staat u te wachten,
L*ng, reeds blaat het kalf van zuster,
Dat men 't toch wat hooi bezorge,
Toch wat versche klaver strooie!
Buk u voor de teenen zoldring,
Ga gebogen door den koestal.
Voeder vroolijk al de runderen.
UIT DE NATUUR
DXXX. In het natte bosch
Zooals ik zei. Een natte beuketak veegde
bij elke windvlaag met zijn teergroen jong
loof tegen de ruiten van mijn slaapkamer;
het was een plagerig geluid, en geen opbeu
rend gezicht in den vroegen morgen van een
vacantiedag. Maar ontmoedigen lieten wij ons
niet, net zoo min als de merels, de lijsters,
de winterkoning, de vinken, de gorzen, de
fitis, 'de meezen en de tjitjaf, die er zoo
mogelijk nog lustiger op los floten, dan bij
heldere zomermorgenlucht.
Die vogels lieten zich niet afschrikken en
wij zouden evenmin smelten of wegwaaien.
Onze goedige waard zette bij het klaar
zetten van het ontbijt een meewarig gezicht
en verontschuldigde zich; net of hij het
helpen kon,dat wij, die van zooverre kwamen,
om zijn bosch te bekijken, het zoo slecht
troffen.
Uit de ontbijtkamer met zijn groote
vensters hadden wij naar twee kanten uit
zicht; naar boven op het bosch, zoo vlak bij,
dat het ruischen en schuifelen der natte bla
deren duidelijk hoorbaar was;en naar beneden
op de vlakte; zoo'n kiekje hadden wij vaker
genoten, op reisregendagen in den Harz en in
Zwitserland : grijswitte dampen, of ze zoo uit
eenstoomketel kwamen, maarook echte grauwe
Voer zorgvuldig al de schapen.
Zet de koeien 't beste stroo voor.
Geef wat drinken aan het jongvee,
Groene halmen aan de veulens,
Zacht hooi aan de jonge lamm'ren!
Tj-ap niet op de kleine bigjes,
Schop de varkens met uw voet niet.
Zet de trogge voor de zwijnen,
Zet den spijsbak voor de varkens
Komt gij dan weer in uw woonhuis,
Treed er als de vierde binnen:
In de hand een waterkruikje,
In den arm een rijzen bezem.
In den mond een zwavelstokje,
Zelve zijt gij dan de vierde.
Veeg de planken van den vloer aan.
Veeg het blad af van de tafel,
Sprenkel water op de planken,
Spat niet op het kinderkopje!
Ziet gij op den grond een kindje,
Zij 't ook 't kindje van uw snaarske,
Zet het neder op een bankje,
Wasch zijn oogjes, kam zijn haren,
Geef 't een broodjen in de handen.
Smeer wat boter op het broodje.
Hebt gij in uw huis geen broodje,
Geef het in de hand een spaantje
Al het stof, dat op de tafels,
Aan de vensters zich gezet heeft,
Veeg dat vlijtig met een vleugel,
Vang het in een vochtig doekje,
Dat het stof zich niet verbreide,
Niet opstuive naar den zolder.
Veeg het roet weg van de zoldering,
Schrap er vlijtig al het zwart af.
Denk ook om de schoorsteenschragen,
Denk om 't lijstwerk aan de balken,
Dat de kamer huislijk blijve,
Als een knap vertrek er uitziet!...
Keert van 't ploegen zwager huiswaarts,
Uit den voorraadschuur uw vader,
Van het arbeidsveld uw gade,
Moe van 't kloven van het hakhout,
Breng, dan spoedig 't waterkruikje,
Breng een doekje voor hun handen.
Wees dan zoo gedienstig mogelijk!
Spreek dan vriendelijke woorden!
Nadert straks weer de oude moeder
Met het meelvat in haar armen,
Ga haar op het erf ontmoeten,
Buig u vriendlijk voor haar neder,
Haar het vat uit de armen nemend,
Om 't voor haar in huis te dragen.
Hebt gij van uw oude moeder
Straks vernomen wat gij doen moet,
Haal dan 't koren in de bergplaats,
Spoed u naar de molenkamer.
Zijt gij daar uw werk begonnen,
Maalt gij in de molenkamer,
Ga er dan niet luidkeels zingen,
Hef geen zang uit volle borst aan!
Laat den steen het zingen over,
Laat uw molen leven maken!...
Zeef vervolgens 't meel behendig,
Draag het in een schaal naar binnen,
Bak er vroolijk voedzaam brood van,
Kneed vooral het meel zorgvuldig,
Opdat nergens 't meel in klonters,
Ongeroerd het mengsel blijve..
Ziet ge een emmer op zijn kant staan,
Neem dien emmer op den schouder,
Neem het schepvat in uwe armen.
Maak u klaar, ga water putten !
Als gij naar den stapel hout gaat,
Om daar blokjes uit te zoeken,
Werp ze niet te ruw weer neder;....
Opdat vader niet ga denken,
Noch uw oude moeder meene,
Dat gij 't brandhout spijtig wegwerpt,
Dat ge uit boosheid zoo'n lawaai maakt!...
Gaat gij aan het vatenwasschen,
Aan het reinigen van 't steengoed,
Wasch de kannen aan de ooren,
wolken dreven onder ons langs; en ofschoon
de bergen hier nog niet veel meer dan heu
vels zijn, schoven er toch wolkjes voor langs
en lieten nog even de toppen in flauwe omlij
ning er boven uitkomen.
Dat was ten minste iets, dat ons belette
te zeggen, dat wij met zulk weer, wat betreft
het uitzicht, evengoed in Sloterdijk of
Diemen hadden kunnen zitten.
Het heele dal evenwel,de stad met zijn torens
en hooge kerken, de rivier met de brug en
de scheepsmasten, de steile zandsteenrots
aan zijn oever, dat alles was weg, bedolven
onder een dek van groote wolken. In de weinige
openingen er tusschen bewogen zich klei
nere rondachtige wolkjes, die heel leuk om
en om rolden, als groote witte ballen op
een slordigen stapel van grauwe wollige de
kens. Het eenige wat er daar boven te zien
viel, behalve dan zoo nu en dan de
grijsachtige kam van een heuvelreeks, waren de
zwaluwen die, bij het naderen, er onder ons
over heen schoten, en bij het verwijderen
van zwarte inktvlekken in den nevel ver
vaagden tot bochtige potlood-lijnen.
Het blijft altijd voor ons laaglanders
belangwekkend zoo'n wolkenmassa schuin
van boven te zien; en de wetenschap
dat daar onder ons, heel dicht bij, akkers
en weiden liggen, en menschen ver
scholen zijn, die als gewoonlijk werken
binnen- en buitenshuis, terwijl wij er toch
Wasch de kruiken in de voegen.
Wasch de schalen, wasch de randen,
Wasch de lepels, wasch de stelen;
Wees voorzichtig met de lepels,
Geef nauwlettend acht op 't steengoed,
Dat geen honden er mee sleepen,
Katten er niet mee gaan loopen,
't Niet verloren raak door vogels,
Kinderen niets mede nemen;
Komt een vreemdeling u bezoeken,
Wees dan om den gast niet spijtig.
In een goed gezin moet altijd
Voorr'aad voor bezoekers wezen,
Overvloed van goede vleeschspijs
En van smakelijke gebakken.
Bied terstond den gast een zetel!
Spreek welwillend met den vreemde.
Laat uw woord zijn honger stillen,
Tot den tijd dat 't eten klaar is!
Zoo sleet, werkend en dienend, de
oudFinsche huisvrouw haar leven.
Wordt zij benijd of beklaagd door haar
collega van thans?
(Overgenornen uit het Meinummer van
het Maandblad van de Ned. Vereeniging
van Huisvrouwen", Sweelinckstraat 136, Den
Haag.)
* * *
Allerlei
Vlug
Een merkwaardig staaltje van
geheugensterkte gaf dezer dagen de Engelsche
tooneelspeler Seymoor. Hij vervulde in zeker
tooneelstuk een kleine rol, maar plotseling,
enkele uren vór de uitvoering, werd de
speler van de hoofdrol ziek, en de directie
was in grooten nood, want een doublure
was er niet, en de geheele zaal was uitver
kocht. Toen bood de jonge Seymoor zich
aan om de partij te spelen. De directie, ten
einde raad, accepteerde het aanbod, en twee
en een half uur vór den aanvang der voor
stelling werden den jeugdigen waaghals
vijftig pagina's getypte copie aangeboden
om te memoreeren, en ... hij bracht het er
dien avond af, op een wijze, die iedereen
met lof vervulde.
* * *
Afstand
Een jolig cijferaar heeft ons als een
curiositeit medegedeeld, dat een goed
beklante barbier met het scheermes over
het gelaat zijner slachtoffers in den tijd
van slechts n jaar een afstand aflegt van
ruim acht en dertig kilometer. Hij telde
namelijk toen hij zelf geschoren werd, dat
de barbier 236 maal met het mes over zijn
gezicht streek voor hij geheel geschoren
was. Hij rekende den afstand, daar bij eiken
streek met het scheermes afgelegd, op twee
en een halve centimeter, en merkte op, dat
de geheele operatie, inclusief het aanzetten
van het scheermes en het poederen, tien
minuten geduurd had. Dit was de grondslag
van zijn berekening. Hij telde uit, hoeveel
klanten dezelfde man in een vol jaar kon
helpen, en kwam tot. het verrassende resul
taat, dat ik reeds noemde.
* * *
Jury
In zekere kleinere gemeente in Duitschland
heeft de dorpsdomine, die nogal eens in
lastige huwelijksques^JfiSjgeraadpleegd werd,
de verantwoordelijtëhera -in deze kiesche
zaken niet langer op zich willen nemen, en
is thans op de gedachte gekomen iets geheel
nieuws in te voeren, namelijk een
huwelijksjury, die in alle twijfelachtige gevallen zal
te beslissen hebben. Deze raad is
samenGezicht op den boschrand en de rivier
ook bij scherp turen door de dampen niets
van onderscheiden kunnen, en geen geluid
hoegenaamd er uit tot ons doordringt, dat
te weten trekt telkens weer ons oog naar
het venster, hoe eenvormig het uitzicht ook is.
Anders het bosch. Vlak voor ons liggen drie
ingangen; een breede boschweg van zware
beuken, die rechtuit voert; een smaller pad
naaromhoog, beginnend met drie oude berken
een spar en een eik; en een derde weg, die
omlaag voert, onder langs den voet van den
berg, omzoomd door hazelaars en
boschbloemen. Elk van die drie was op dien
vroegen wolkenmorgen een machtig mooi
schilderij.
Het eerste groote portiek van levende,
in den wind bewegende booinen was op
tien meter diepte gesloten door een effen
licht grijs gordijn. In plaats van den gewonen
zwarten inkijk van een dicht bosch hadden
de witte dampen, die uit den grond opste
gen, met den motregen, die van voren inwoei,
er een afsluiting ingezet; tooverde die ons zoo
bedriegelijk een portière van dunne stof
voor, dat wij een oogenblik moeite moesten
doen, om niet de dupe van het gezichtsbe
drog te worden.
Een half uur lang heb ik dit merkwaardig
boschtafereel zitten aankijken; als de wind
er even insloeg, zag je duidelijk de tulle
portière tusschen het vierde of vijfde paar
boomstammen heen en weer bewegen en
de slippen van de gordijnen
onderaan een eindje golvend op
waaien.
Om eens te zien, of het ver
schijnsel wilde wijken bij het
naderen, ben ik er op toe
geloopen tot bij den voet van de
voorste beuken en nog bleef het
bedrieglijk doek waaien en golven.
Eerst in den boschweg zelf, toen
ik midden in de dampen stond,
kwam de realiteit uit, en werd
het gordijn de zichtbare grens van
een wolk, die het heele bosch lang
zaam van het Westen uit doortrok.
Dat was van nabij meer zonder
ling en spookachtig dan mooi; het
gezicht op de andere toegangspoort
naar boven, de holle weg. die
onmiddellijk bij den ingang stijl
opliep, zou ik wel voor altijd
willen vasthouden. Op het oogen
blik dat ik dit schrijf staat mij
dat boschbeeld in zijn geweldige
schoonheid van kleur en vorm,
nog met alle bijzonderheden vol
komen helder voor den geest; maar
het zal vervloeien en verduisterd
worden. Het zou mij een lief ding
waard geweest zijn, als ik er een
gekleurde stereofoto of ook maar
een gewonen kiek van had kunnen
maken ; maar daartoe ontbrak het
licht en de gelegenheid.
Juist die halve duisternis aan
den zoom van het groote
bergbosch verleende er de bekoorlijke
schoonheid aan: de motieven
gesteld uit vijftien der meest waardige
ingezetenen van de gemeente, dames en
heeren, onder voorzitterschap van den predi
kant. De huwelijksjury vergadert in de kerk,
en geeft goeden raad in geschillen tusschen
man en vrouw, oordeelt over voorstellen,
tot echtscheiding, maar legt zich er bizonder
op toe, voor zoover dit mogelijk is, een
vredelievende oplossing te vinden. Ook ver
loofden kunnen hun bezwaren voor de jury
brengen. Ieder der leden heeft de verplich
ting op zich genomen van strenge geheim
houding.
* * * , ?
Omwenteling
Is er nimmer iets nieuws onder de zon...,
en heeft het oude woord van koning Salomo
nog steeds zijn kracht behouden ?... Ik ben
er niet zoo heel zeker van, en ik tart u, mij uit
de Chineesche geschiedenis te bewijzen, dat
b.v. de vrouwen van keizer
Tschung-TshoPing, den 43sten uit de tiende dynastie reeds
in het jaar 200 voor Christus ... aluminium
kleeren hebben gedragen ... Deze noviteit
gaat men namelijk thans in Amerika invoe
ren. De uitvinders doen er nog geheim
zinnig over, hoe dat alles er uit zal zien,
en laten onze modepopjes raden naar
het groote nieuws, maar de fabriek is er
toch reeds... en het ijzersterk", dat sedert
lang als een der fraaiste eigenschappen gold
voor elke kleedingstof, zal dus weldra meer
dan werkelijkheid zijn, want alumininm is
nog sterker dan ijzer, hoewel het tevens als
een veer zoo licht is. Men spiegelt ons thans
reeds voor, dat we zullen mogen rekenen,
niet alleen op hoeden van aluminium, maar
ook op schoenen, kousen, japonnen en blouses
van aluminium !
Zullen deze aluminium jupes en lijven
er uitzien als het pantserhemd der Walküre",
uit duizenden ringetjes aan elkander gesmeed,
of zal men van zeer dun aluminium-draad
een weefsel maken ? Een andere mogelijk
heid is, dat men zeer dun geplet aluminium
gebruikt, dat zich soepel buigt en zelfs
plooit. Hoe dun men dit metaal pletten kan,
bewijzen de proeven van Edison, die zeer
dunne aluminium-platen ter vervanging van
schrijfpapier trachtte in te voeren.
Voor de hoeden behoeft men zooveel om
slag niet te maken, en niemand, die 't niet
weet zal ons verraden, dat we een ijzeren
pot" op 't hoofd dragen. Ze worden van
gewoon, stevig aluminium gemaakt en ge
kleurd. De lichtheid van zulk een
aluminiumvorm overtreft die van riet, en de kleur is
met enkele kunstmiddeltjes desnoods aan
stroo of elk andere gewenschte stof gelijk
te maken. Een New-Yorksch modeblad heeft
aanvankelijk in dezen aluminium-hoed, die
onverslijtbaar is, een gevaar gezien voor de
mode; maar een deskundige heeft ons doen
weten, dat deze hoeden in alle vormen
kunnen worden gebogen, zonder iets aan
frischheid en glans in te boeten. Wie er
dus n groote en n kleine
aluminiumhoed op na houdt, kan met gemak alle grilen
der mode bijhouden.
En welk een blijde toekomst opent zich
niet.indien het waar is,dat
weookaluminiumkousen krijgen, onverslijtbaar en onverwoest
baar. Dan is het voor goed gedaan met het
kousen-stoppen, die grootste der plagen voor
elke huismoeder. En welke zonnige verschie
ten lachen ons aan ten opzichte der
schoonkeid en legance van deze metalen kleedij.
Zal ze blinken als zilver, zal ze den weeken
nevelglans hebben van paarlen, zal ze
iriseeren als de regenboog of... zal ze ten
slotte nog verrassingen brengen, welke onze
stoutste droomen zich niet fabelden? Het
is een nieuw wonder en we wachten de
waren eenvoudig genoeg, enkel een vijftal
boomen, waarvan de kruinen door een wolk
waren afgesneden, een paar ruwe steen
achtige walletjes die het pad omsloten, wat
groene heesters, een paar bloemen die op
en langs het pad groeiden.
Maar die boomen waren oude berken,
zwarte krokodillen-schubben-pantsers van
onder; blinkend zilver naar boven; de
beide grootste waren boschrandberken; geen
slanke lijfjes maar knoestige, hoekige forsche
knapen ; ze steunden op manshoogte tegen
elkaar, weken hoogerop weer uiteen en bogen
iets voorover naar de derde jongere berk,
die op twee pas afstand stond, precies of
hij ter wille van de compositie daar was
neergezet. Ook de eik en de spar aan
den overkant van het pad stonden er, of zij
er moesten staan om n geheel met de
berken te maken, de slangachtige wortels,
die uit hun voeten neerkropen, omstrengelden
de zware berkenvoeten, en bouwden een
drempel in deze prachtige boschpoort. Vlak
daarachter rees de steile steenhelling van
het pad op, het leek in den schemer van den
boschnevel een gele loodrechte deur, die de
poort volkomen afsloot.
De eenige weg, die open scheen, was het
dalende pad langs den zoom; daar, onder
de dubbele rij van hazelaars, grijsgroen met
neerhangende bladeren door de zwaarte van
den motregendruppen, die er als tallooze
graskralen op kleefden, was de bodem een
en al bloem en blad; reusachtige groenwitte
aronskelken en een bonte bende witte, gele
en paarse doove-netels.
De weg omhoog, hoe verlokkelijk mooi
de toegangspoort ook was, durfden wij niet
in, het pad was te glibberig; de wolken weg
die zacht opglooiend dwars door het bosch
voerde was ons te duister voor een morgen
wandeling; we doolden het bloemenpad af,
maar wisten al gauw, dat de bodem te
kleiig en te hellend was, om er bij regenweer
zonder puntstok staande te kunnen blijven;
daarom maar eerst een paar stokken gesne
den ; en, beschermd door paraplu en overjas,
begonnen wij den natten tocht om den berg.
Op gevaar af, dat u mij voor iemand zult
hoirden, bij wie de bewondering en de liefde
voor de levende natuur tot een ziekelijke
hoogte gestegen is, wil ik u zeggen, dat deze
wandeling weer gevoegd is bij de reeks,
waaraan ik nog lang met genoegen zal den
ken; misschien nog in den tijd, dat ik te oud
zal geworden zijn, om mij aan zulke strapazen
te wagen. Het was, wat dat laatste betreft,nu al
bij het kantje af; ik ben een paar maal uit
gegleden eens op een helling over een
slak en kwam te vallen, doordat ik n hand
voor de paraplu noodig had. Maar dat loopt
gewoonlijk goed af, als er maar geen steenen
liggen, die mee gaan glijden.
Misschien zult u denken, dat er bij regen
weer voor een natuurvriend, juist heel weinig
op het gebied van planten en dieren te zien
valt. Dat is een dwaling. Zeker, er zijn dieren,
die zich bij regen even goed schuil houden
als menschen, die bang zijn hun kleeren te
bederven. Dat zijn in de eerste plaats de
Ceintuurs en rugversieringen: Op de
geborduurde ceintuur ziet men Chinee
sche motieven. Kiekje genomen aan
de renbaan te Lonchamps
komst ervan met spanning. Als een specimen
vertoonde men reeds fijn-gevlochten
panamahoeden van aluminiumdraad.dielichterwaren
dan de echte, en even fraai gevlochten.
* *
Diploma
Een Fransche jonge dame heeft in zeker
dames-weekblad in ernst, het voorstel te
berde gebracht, om mannen, die geschikt
zijn als echtgenoot, te diplomeeren.
Zij zou wenschen, dat dit een tak werd
van Staatszorg, en dat elke jonge vrouw,
voordat zij haar lot aan dat van een man
verbond, van hem de inzage van het
rijksdiploma kon eischen.
De schrijfster is van meening, dat zeer
veel fransche huwelijken op niets uitloopen,
omdat de man een geboren jong-gezel", is en
alle eigenschappen voor de rol van pater
familias mist.
* * *
Liefde en goud
Toen ze van hart tot hart spraken met
de innigste woorden, die ze vinden konden,
hebben ze het niet vermoed, de groote dich
ter Robert Browning en zijn even dichterlijke
gade Elisabeth Barrett, dat ieder lettertje
van de minnebrieven, welke ze elkander
schreven, meehielp voor hun nakomelingen
een schat op te bouwen, die later in klinkend
goud zou worden omgezet.
De correspondentie tusschen deze beide
minnende harten bevat 284 brieven van den
dichter en 287 van de dichteres en kwam
dezer dagen in veiling en bracht niet minder
op dan acht en zeventig duizend zes honderd
gulden. Zéwerden door den auctionair op
600 pond sterling ingezet en door de liefheb
bers-verzamelaars boven de 6000 opgejaagd.
Elke brief kost thans aan den kooperruim
137 gulden. Het was dus, ook in materieele
zin, een gouden liefde, die het dichterpaar
inspireerde tot schrijven.
ALLEQRA
IIIMIIIUMMIMMMIIIIIimillllltUIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIlmlIIMHI IIIHIIIIMI
vlinders; en toch zijn er onder die voor nat
bevreesde dieren, enkele soorten, die ge
bijna nooit anders ziet «dan juist bij regen;
sommige vliegen dan van boomstam op
boomstam, of zij stuivertje-wisselen spelen.
Er schijnen inderdaad vlinders te zijn, die
niet nat kunnen worden; evenmin als som
mige planten; op deze wandeling kwamen
we er herhaaldelijk tegen, en al uit de verte
konden we de soort er door herkennen.
Vooral veel vlinderbloemen zijn regenvrij,
en hier zagen wij het ook mooi bij de akeleien;
alleen die studie is al een wandeling in
den regen waard.
Ook de meeste kevers schuilen weg, en
de hagedissen zoo goed als alle; zij toch zijn
echte zonnedieren en zij leven ook weer
van dieren, die de zon zoeken.
De vogels evenwel geven om regen al heel
weinig; ze zongen op dien natten eersten
Pinkstermorgen even luid en lustig als anders;
ja, er waren er meer op het pad, althans in
het bosch, dan den volgenden dag; die
vogels waren op de slakkenjacht; en niet
zonder succes.
Want dat weet ieder: als het regent is het
slakkenweer. Maar wat er op een regendag
in een bosch op kalk, met dichtgroeiend
onderhout, aan slakken voor den dag komt,
daar kunt ge u geen voorstelling van maken,
indien ge het nooit gezien hebt.
Natuurlijk zult ge mij van overdrijving
beschuldigen, als ik vertel dat op sommige
gunstige plekken de bodem bont zag van
slakken, zooals een bosch in de herfst het van
paddestoelen kan zijn. Slakken, klein en
groot, niet weinige naakte van een mans
vinger dikte en lengte in vuurroode,
paarsroode, bruine, gele, witte, gevlekte en git
zwarte variëteiten gleden er over blad en pad.
Er waren er met zwarte lijven en witte
horentjes, met witte lijven en zwarte horentjes,
en de huisjesslakken, in ongelooflijke variaties
traden ze op; harig of glad, wit, geel, rood,
gebandeerd, gemarmerd, gevlekt, gestreept
in alle denkbare tinten, van de fijnste
libertynuances tot in de hardste boerenbontjes.
Het was slakkenbruiloft; niet alleen figuur
lijk ; het aantal wijngaardslakken te schatten
dat op het pad was getogen, zal ik maar niet
probeeren ; wat geeft het of ik van duizenden
spreek, het kan tienduizenden geweest zijn;
stellig worden ze hier niet voor de consumptie
verzameld. Er waren kerels bij van een kleine
vuist; al dadelijk trof het ons, dat wij ze
zoo dikwijls twee aan twee zagen kruipen,
en tegen den middag hadden wij er al een
tiental ontmoet, die de voeten steil tegen
elkaar gezet hadden en elkaar zoenden. Maar
van de slakkenliefde dezen keer niet meer;
van dat haast ongelooflijk liefdesspel met
zijn pijlen en alles wat er bij hoort, heb
ik u al in een afzonderlijk opstel het een
en ander verteld.
E. HEIMANS