De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 1 juni pagina 5

1 juni 1913 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

l Juni '13. No. 1875 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND WOUWENRUBRIEK kiiiiiiiililllliiiHlMiiiiiiiiiiimiiiiimiiiMiiiiiiiiiiimiiiiiiiHiimiiiiiiiiMH Huisvrouwelijke plichten Het dunkt ons niet oneigenaardig voor de Nederlandsche huisvrouw onzer dagen, kennis te nemen van wat er alzoo van haar Finsche vakgenoote uit het grijs verleden werd geeischt. Wij laten daarom hieronder eenige fragmenten volgen uit het Finsche nationale heldendicht, de Kalewala, in de vertaling van prof. dr. H. U. Meyboom, voorkomende in de Gids van 1879, no. 9: Bruidje! mijn lieve zuster, Teeder, als het jonge blaadje, Hoor, wat ik u heb te zeggen, Hoor, wat ik u zal herinneren! Gij zult nu van hier gaan, bloempje! In den vreemde trekken, aardbei! Gij verhuist, veelkleurig doekje! Treedt, mijn zacht fluweelen lapje! Uit de hooggeroemde woning, Uit het schoone huis uws vaders! Straks zult ge in een ander woonhuis, In een nieuwen kring vertoeven. Vreemd is 't in de nieuwe woning, Ongewoon is daar de werkkring. Elke schrede geeft te denken, Overleg eischt al het werk er:... Altijd zult gij moeten hebben: Wijsheid; moed tot snel besluiten; 't Hoofd vol heldere gedachten; Overtuiging, die niet wankelt; Eiken avond scherpziende oogen Om in 't donker u te redden; 's Morgens ooren, die nauw luisteren Om het haangekraai te hooren. Als de haan voor 't eerst geluid geeft, Eer hij andermaal gaat kraaien, Moet de jonge vrouw het bed uit, Wijl nog de ouden rustig slapen. Mocht de haan het sein niet geven, 't Waakzaam huisdier u niet roepen, Dan moet u de maanschijf dienen, Of de Groote Beer u raden. Dikwijls moet gij dan naar buiten Om op 't maanlicht- acht te geven, Naar het sterrebeeld te kijken, Aan den Beer den tijd te vragen. Is de kop van 't groot gesternte, Van den Beer, gericht naar 't Zuiden En zijn staart gericht naar 't Noorden, Dan is. 't uur voor u geslagen, Dat gij van uws ega's zijde 't Zachte leger moet verlaten, Om in de asch het vuur te zoeken, 't Kleinste vonkjen in de lade, Daaraan 't hout te doen ontvlammen, Achtzaam, zonder brand te stichten. Als het vuur in de asch gedoofd is, . 't Laatste vonkjen in de lade, Dan moet ge uwen man gaan wekken, Uwen knappen echtvriend roepen, Zeggen: Geef mij vuur mijn beste! Schaf mij vonken, vriendlijk beertje!" Hebt gij zijnen kleinen vuursteen En zijn tonderdoos ontvangen, Sla in allerijl dan vuur aan, Steek de harsvlam in het lampje, Spoed u ijlings naar den koestal Om de kudde daar te voeren! 't Koetje van uw oude moeder Loeit en 't paard van uw vader hinnikt; Zwagers koe staat u te wachten, L*ng, reeds blaat het kalf van zuster, Dat men 't toch wat hooi bezorge, Toch wat versche klaver strooie! Buk u voor de teenen zoldring, Ga gebogen door den koestal. Voeder vroolijk al de runderen. UIT DE NATUUR DXXX. In het natte bosch Zooals ik zei. Een natte beuketak veegde bij elke windvlaag met zijn teergroen jong loof tegen de ruiten van mijn slaapkamer; het was een plagerig geluid, en geen opbeu rend gezicht in den vroegen morgen van een vacantiedag. Maar ontmoedigen lieten wij ons niet, net zoo min als de merels, de lijsters, de winterkoning, de vinken, de gorzen, de fitis, 'de meezen en de tjitjaf, die er zoo mogelijk nog lustiger op los floten, dan bij heldere zomermorgenlucht. Die vogels lieten zich niet afschrikken en wij zouden evenmin smelten of wegwaaien. Onze goedige waard zette bij het klaar zetten van het ontbijt een meewarig gezicht en verontschuldigde zich; net of hij het helpen kon,dat wij, die van zooverre kwamen, om zijn bosch te bekijken, het zoo slecht troffen. Uit de ontbijtkamer met zijn groote vensters hadden wij naar twee kanten uit zicht; naar boven op het bosch, zoo vlak bij, dat het ruischen en schuifelen der natte bla deren duidelijk hoorbaar was;en naar beneden op de vlakte; zoo'n kiekje hadden wij vaker genoten, op reisregendagen in den Harz en in Zwitserland : grijswitte dampen, of ze zoo uit eenstoomketel kwamen, maarook echte grauwe Voer zorgvuldig al de schapen. Zet de koeien 't beste stroo voor. Geef wat drinken aan het jongvee, Groene halmen aan de veulens, Zacht hooi aan de jonge lamm'ren! Tj-ap niet op de kleine bigjes, Schop de varkens met uw voet niet. Zet de trogge voor de zwijnen, Zet den spijsbak voor de varkens Komt gij dan weer in uw woonhuis, Treed er als de vierde binnen: In de hand een waterkruikje, In den arm een rijzen bezem. In den mond een zwavelstokje, Zelve zijt gij dan de vierde. Veeg de planken van den vloer aan. Veeg het blad af van de tafel, Sprenkel water op de planken, Spat niet op het kinderkopje! Ziet gij op den grond een kindje, Zij 't ook 't kindje van uw snaarske, Zet het neder op een bankje, Wasch zijn oogjes, kam zijn haren, Geef 't een broodjen in de handen. Smeer wat boter op het broodje. Hebt gij in uw huis geen broodje, Geef het in de hand een spaantje Al het stof, dat op de tafels, Aan de vensters zich gezet heeft, Veeg dat vlijtig met een vleugel, Vang het in een vochtig doekje, Dat het stof zich niet verbreide, Niet opstuive naar den zolder. Veeg het roet weg van de zoldering, Schrap er vlijtig al het zwart af. Denk ook om de schoorsteenschragen, Denk om 't lijstwerk aan de balken, Dat de kamer huislijk blijve, Als een knap vertrek er uitziet!... Keert van 't ploegen zwager huiswaarts, Uit den voorraadschuur uw vader, Van het arbeidsveld uw gade, Moe van 't kloven van het hakhout, Breng, dan spoedig 't waterkruikje, Breng een doekje voor hun handen. Wees dan zoo gedienstig mogelijk! Spreek dan vriendelijke woorden! Nadert straks weer de oude moeder Met het meelvat in haar armen, Ga haar op het erf ontmoeten, Buig u vriendlijk voor haar neder, Haar het vat uit de armen nemend, Om 't voor haar in huis te dragen. Hebt gij van uw oude moeder Straks vernomen wat gij doen moet, Haal dan 't koren in de bergplaats, Spoed u naar de molenkamer. Zijt gij daar uw werk begonnen, Maalt gij in de molenkamer, Ga er dan niet luidkeels zingen, Hef geen zang uit volle borst aan! Laat den steen het zingen over, Laat uw molen leven maken!... Zeef vervolgens 't meel behendig, Draag het in een schaal naar binnen, Bak er vroolijk voedzaam brood van, Kneed vooral het meel zorgvuldig, Opdat nergens 't meel in klonters, Ongeroerd het mengsel blijve.. Ziet ge een emmer op zijn kant staan, Neem dien emmer op den schouder, Neem het schepvat in uwe armen. Maak u klaar, ga water putten ! Als gij naar den stapel hout gaat, Om daar blokjes uit te zoeken, Werp ze niet te ruw weer neder;.... Opdat vader niet ga denken, Noch uw oude moeder meene, Dat gij 't brandhout spijtig wegwerpt, Dat ge uit boosheid zoo'n lawaai maakt!... Gaat gij aan het vatenwasschen, Aan het reinigen van 't steengoed, Wasch de kannen aan de ooren, wolken dreven onder ons langs; en ofschoon de bergen hier nog niet veel meer dan heu vels zijn, schoven er toch wolkjes voor langs en lieten nog even de toppen in flauwe omlij ning er boven uitkomen. Dat was ten minste iets, dat ons belette te zeggen, dat wij met zulk weer, wat betreft het uitzicht, evengoed in Sloterdijk of Diemen hadden kunnen zitten. Het heele dal evenwel,de stad met zijn torens en hooge kerken, de rivier met de brug en de scheepsmasten, de steile zandsteenrots aan zijn oever, dat alles was weg, bedolven onder een dek van groote wolken. In de weinige openingen er tusschen bewogen zich klei nere rondachtige wolkjes, die heel leuk om en om rolden, als groote witte ballen op een slordigen stapel van grauwe wollige de kens. Het eenige wat er daar boven te zien viel, behalve dan zoo nu en dan de grijsachtige kam van een heuvelreeks, waren de zwaluwen die, bij het naderen, er onder ons over heen schoten, en bij het verwijderen van zwarte inktvlekken in den nevel ver vaagden tot bochtige potlood-lijnen. Het blijft altijd voor ons laaglanders belangwekkend zoo'n wolkenmassa schuin van boven te zien; en de wetenschap dat daar onder ons, heel dicht bij, akkers en weiden liggen, en menschen ver scholen zijn, die als gewoonlijk werken binnen- en buitenshuis, terwijl wij er toch Wasch de kruiken in de voegen. Wasch de schalen, wasch de randen, Wasch de lepels, wasch de stelen; Wees voorzichtig met de lepels, Geef nauwlettend acht op 't steengoed, Dat geen honden er mee sleepen, Katten er niet mee gaan loopen, 't Niet verloren raak door vogels, Kinderen niets mede nemen; Komt een vreemdeling u bezoeken, Wees dan om den gast niet spijtig. In een goed gezin moet altijd Voorr'aad voor bezoekers wezen, Overvloed van goede vleeschspijs En van smakelijke gebakken. Bied terstond den gast een zetel! Spreek welwillend met den vreemde. Laat uw woord zijn honger stillen, Tot den tijd dat 't eten klaar is! Zoo sleet, werkend en dienend, de oudFinsche huisvrouw haar leven. Wordt zij benijd of beklaagd door haar collega van thans? (Overgenornen uit het Meinummer van het Maandblad van de Ned. Vereeniging van Huisvrouwen", Sweelinckstraat 136, Den Haag.) * * * Allerlei Vlug Een merkwaardig staaltje van geheugensterkte gaf dezer dagen de Engelsche tooneelspeler Seymoor. Hij vervulde in zeker tooneelstuk een kleine rol, maar plotseling, enkele uren vór de uitvoering, werd de speler van de hoofdrol ziek, en de directie was in grooten nood, want een doublure was er niet, en de geheele zaal was uitver kocht. Toen bood de jonge Seymoor zich aan om de partij te spelen. De directie, ten einde raad, accepteerde het aanbod, en twee en een half uur vór den aanvang der voor stelling werden den jeugdigen waaghals vijftig pagina's getypte copie aangeboden om te memoreeren, en ... hij bracht het er dien avond af, op een wijze, die iedereen met lof vervulde. * * * Afstand Een jolig cijferaar heeft ons als een curiositeit medegedeeld, dat een goed beklante barbier met het scheermes over het gelaat zijner slachtoffers in den tijd van slechts n jaar een afstand aflegt van ruim acht en dertig kilometer. Hij telde namelijk toen hij zelf geschoren werd, dat de barbier 236 maal met het mes over zijn gezicht streek voor hij geheel geschoren was. Hij rekende den afstand, daar bij eiken streek met het scheermes afgelegd, op twee en een halve centimeter, en merkte op, dat de geheele operatie, inclusief het aanzetten van het scheermes en het poederen, tien minuten geduurd had. Dit was de grondslag van zijn berekening. Hij telde uit, hoeveel klanten dezelfde man in een vol jaar kon helpen, en kwam tot. het verrassende resul taat, dat ik reeds noemde. * * * Jury In zekere kleinere gemeente in Duitschland heeft de dorpsdomine, die nogal eens in lastige huwelijksques^JfiSjgeraadpleegd werd, de verantwoordelijtëhera -in deze kiesche zaken niet langer op zich willen nemen, en is thans op de gedachte gekomen iets geheel nieuws in te voeren, namelijk een huwelijksjury, die in alle twijfelachtige gevallen zal te beslissen hebben. Deze raad is samenGezicht op den boschrand en de rivier ook bij scherp turen door de dampen niets van onderscheiden kunnen, en geen geluid hoegenaamd er uit tot ons doordringt, dat te weten trekt telkens weer ons oog naar het venster, hoe eenvormig het uitzicht ook is. Anders het bosch. Vlak voor ons liggen drie ingangen; een breede boschweg van zware beuken, die rechtuit voert; een smaller pad naaromhoog, beginnend met drie oude berken een spar en een eik; en een derde weg, die omlaag voert, onder langs den voet van den berg, omzoomd door hazelaars en boschbloemen. Elk van die drie was op dien vroegen wolkenmorgen een machtig mooi schilderij. Het eerste groote portiek van levende, in den wind bewegende booinen was op tien meter diepte gesloten door een effen licht grijs gordijn. In plaats van den gewonen zwarten inkijk van een dicht bosch hadden de witte dampen, die uit den grond opste gen, met den motregen, die van voren inwoei, er een afsluiting ingezet; tooverde die ons zoo bedriegelijk een portière van dunne stof voor, dat wij een oogenblik moeite moesten doen, om niet de dupe van het gezichtsbe drog te worden. Een half uur lang heb ik dit merkwaardig boschtafereel zitten aankijken; als de wind er even insloeg, zag je duidelijk de tulle portière tusschen het vierde of vijfde paar boomstammen heen en weer bewegen en de slippen van de gordijnen onderaan een eindje golvend op waaien. Om eens te zien, of het ver schijnsel wilde wijken bij het naderen, ben ik er op toe geloopen tot bij den voet van de voorste beuken en nog bleef het bedrieglijk doek waaien en golven. Eerst in den boschweg zelf, toen ik midden in de dampen stond, kwam de realiteit uit, en werd het gordijn de zichtbare grens van een wolk, die het heele bosch lang zaam van het Westen uit doortrok. Dat was van nabij meer zonder ling en spookachtig dan mooi; het gezicht op de andere toegangspoort naar boven, de holle weg. die onmiddellijk bij den ingang stijl opliep, zou ik wel voor altijd willen vasthouden. Op het oogen blik dat ik dit schrijf staat mij dat boschbeeld in zijn geweldige schoonheid van kleur en vorm, nog met alle bijzonderheden vol komen helder voor den geest; maar het zal vervloeien en verduisterd worden. Het zou mij een lief ding waard geweest zijn, als ik er een gekleurde stereofoto of ook maar een gewonen kiek van had kunnen maken ; maar daartoe ontbrak het licht en de gelegenheid. Juist die halve duisternis aan den zoom van het groote bergbosch verleende er de bekoorlijke schoonheid aan: de motieven gesteld uit vijftien der meest waardige ingezetenen van de gemeente, dames en heeren, onder voorzitterschap van den predi kant. De huwelijksjury vergadert in de kerk, en geeft goeden raad in geschillen tusschen man en vrouw, oordeelt over voorstellen, tot echtscheiding, maar legt zich er bizonder op toe, voor zoover dit mogelijk is, een vredelievende oplossing te vinden. Ook ver loofden kunnen hun bezwaren voor de jury brengen. Ieder der leden heeft de verplich ting op zich genomen van strenge geheim houding. * * * , ? Omwenteling Is er nimmer iets nieuws onder de zon..., en heeft het oude woord van koning Salomo nog steeds zijn kracht behouden ?... Ik ben er niet zoo heel zeker van, en ik tart u, mij uit de Chineesche geschiedenis te bewijzen, dat b.v. de vrouwen van keizer Tschung-TshoPing, den 43sten uit de tiende dynastie reeds in het jaar 200 voor Christus ... aluminium kleeren hebben gedragen ... Deze noviteit gaat men namelijk thans in Amerika invoe ren. De uitvinders doen er nog geheim zinnig over, hoe dat alles er uit zal zien, en laten onze modepopjes raden naar het groote nieuws, maar de fabriek is er toch reeds... en het ijzersterk", dat sedert lang als een der fraaiste eigenschappen gold voor elke kleedingstof, zal dus weldra meer dan werkelijkheid zijn, want alumininm is nog sterker dan ijzer, hoewel het tevens als een veer zoo licht is. Men spiegelt ons thans reeds voor, dat we zullen mogen rekenen, niet alleen op hoeden van aluminium, maar ook op schoenen, kousen, japonnen en blouses van aluminium ! Zullen deze aluminium jupes en lijven er uitzien als het pantserhemd der Walküre", uit duizenden ringetjes aan elkander gesmeed, of zal men van zeer dun aluminium-draad een weefsel maken ? Een andere mogelijk heid is, dat men zeer dun geplet aluminium gebruikt, dat zich soepel buigt en zelfs plooit. Hoe dun men dit metaal pletten kan, bewijzen de proeven van Edison, die zeer dunne aluminium-platen ter vervanging van schrijfpapier trachtte in te voeren. Voor de hoeden behoeft men zooveel om slag niet te maken, en niemand, die 't niet weet zal ons verraden, dat we een ijzeren pot" op 't hoofd dragen. Ze worden van gewoon, stevig aluminium gemaakt en ge kleurd. De lichtheid van zulk een aluminiumvorm overtreft die van riet, en de kleur is met enkele kunstmiddeltjes desnoods aan stroo of elk andere gewenschte stof gelijk te maken. Een New-Yorksch modeblad heeft aanvankelijk in dezen aluminium-hoed, die onverslijtbaar is, een gevaar gezien voor de mode; maar een deskundige heeft ons doen weten, dat deze hoeden in alle vormen kunnen worden gebogen, zonder iets aan frischheid en glans in te boeten. Wie er dus n groote en n kleine aluminiumhoed op na houdt, kan met gemak alle grilen der mode bijhouden. En welk een blijde toekomst opent zich niet.indien het waar is,dat weookaluminiumkousen krijgen, onverslijtbaar en onverwoest baar. Dan is het voor goed gedaan met het kousen-stoppen, die grootste der plagen voor elke huismoeder. En welke zonnige verschie ten lachen ons aan ten opzichte der schoonkeid en legance van deze metalen kleedij. Zal ze blinken als zilver, zal ze den weeken nevelglans hebben van paarlen, zal ze iriseeren als de regenboog of... zal ze ten slotte nog verrassingen brengen, welke onze stoutste droomen zich niet fabelden? Het is een nieuw wonder en we wachten de waren eenvoudig genoeg, enkel een vijftal boomen, waarvan de kruinen door een wolk waren afgesneden, een paar ruwe steen achtige walletjes die het pad omsloten, wat groene heesters, een paar bloemen die op en langs het pad groeiden. Maar die boomen waren oude berken, zwarte krokodillen-schubben-pantsers van onder; blinkend zilver naar boven; de beide grootste waren boschrandberken; geen slanke lijfjes maar knoestige, hoekige forsche knapen ; ze steunden op manshoogte tegen elkaar, weken hoogerop weer uiteen en bogen iets voorover naar de derde jongere berk, die op twee pas afstand stond, precies of hij ter wille van de compositie daar was neergezet. Ook de eik en de spar aan den overkant van het pad stonden er, of zij er moesten staan om n geheel met de berken te maken, de slangachtige wortels, die uit hun voeten neerkropen, omstrengelden de zware berkenvoeten, en bouwden een drempel in deze prachtige boschpoort. Vlak daarachter rees de steile steenhelling van het pad op, het leek in den schemer van den boschnevel een gele loodrechte deur, die de poort volkomen afsloot. De eenige weg, die open scheen, was het dalende pad langs den zoom; daar, onder de dubbele rij van hazelaars, grijsgroen met neerhangende bladeren door de zwaarte van den motregendruppen, die er als tallooze graskralen op kleefden, was de bodem een en al bloem en blad; reusachtige groenwitte aronskelken en een bonte bende witte, gele en paarse doove-netels. De weg omhoog, hoe verlokkelijk mooi de toegangspoort ook was, durfden wij niet in, het pad was te glibberig; de wolken weg die zacht opglooiend dwars door het bosch voerde was ons te duister voor een morgen wandeling; we doolden het bloemenpad af, maar wisten al gauw, dat de bodem te kleiig en te hellend was, om er bij regenweer zonder puntstok staande te kunnen blijven; daarom maar eerst een paar stokken gesne den ; en, beschermd door paraplu en overjas, begonnen wij den natten tocht om den berg. Op gevaar af, dat u mij voor iemand zult hoirden, bij wie de bewondering en de liefde voor de levende natuur tot een ziekelijke hoogte gestegen is, wil ik u zeggen, dat deze wandeling weer gevoegd is bij de reeks, waaraan ik nog lang met genoegen zal den ken; misschien nog in den tijd, dat ik te oud zal geworden zijn, om mij aan zulke strapazen te wagen. Het was, wat dat laatste betreft,nu al bij het kantje af; ik ben een paar maal uit gegleden eens op een helling over een slak en kwam te vallen, doordat ik n hand voor de paraplu noodig had. Maar dat loopt gewoonlijk goed af, als er maar geen steenen liggen, die mee gaan glijden. Misschien zult u denken, dat er bij regen weer voor een natuurvriend, juist heel weinig op het gebied van planten en dieren te zien valt. Dat is een dwaling. Zeker, er zijn dieren, die zich bij regen even goed schuil houden als menschen, die bang zijn hun kleeren te bederven. Dat zijn in de eerste plaats de Ceintuurs en rugversieringen: Op de geborduurde ceintuur ziet men Chinee sche motieven. Kiekje genomen aan de renbaan te Lonchamps komst ervan met spanning. Als een specimen vertoonde men reeds fijn-gevlochten panamahoeden van aluminiumdraad.dielichterwaren dan de echte, en even fraai gevlochten. * * Diploma Een Fransche jonge dame heeft in zeker dames-weekblad in ernst, het voorstel te berde gebracht, om mannen, die geschikt zijn als echtgenoot, te diplomeeren. Zij zou wenschen, dat dit een tak werd van Staatszorg, en dat elke jonge vrouw, voordat zij haar lot aan dat van een man verbond, van hem de inzage van het rijksdiploma kon eischen. De schrijfster is van meening, dat zeer veel fransche huwelijken op niets uitloopen, omdat de man een geboren jong-gezel", is en alle eigenschappen voor de rol van pater familias mist. * * * Liefde en goud Toen ze van hart tot hart spraken met de innigste woorden, die ze vinden konden, hebben ze het niet vermoed, de groote dich ter Robert Browning en zijn even dichterlijke gade Elisabeth Barrett, dat ieder lettertje van de minnebrieven, welke ze elkander schreven, meehielp voor hun nakomelingen een schat op te bouwen, die later in klinkend goud zou worden omgezet. De correspondentie tusschen deze beide minnende harten bevat 284 brieven van den dichter en 287 van de dichteres en kwam dezer dagen in veiling en bracht niet minder op dan acht en zeventig duizend zes honderd gulden. Zéwerden door den auctionair op 600 pond sterling ingezet en door de liefheb bers-verzamelaars boven de 6000 opgejaagd. Elke brief kost thans aan den kooperruim 137 gulden. Het was dus, ook in materieele zin, een gouden liefde, die het dichterpaar inspireerde tot schrijven. ALLEQRA IIIMIIIUMMIMMMIIIIIimillllltUIIMIIIIIIIIIIIIIHIIIlmlIIMHI IIIHIIIIMI vlinders; en toch zijn er onder die voor nat bevreesde dieren, enkele soorten, die ge bijna nooit anders ziet «dan juist bij regen; sommige vliegen dan van boomstam op boomstam, of zij stuivertje-wisselen spelen. Er schijnen inderdaad vlinders te zijn, die niet nat kunnen worden; evenmin als som mige planten; op deze wandeling kwamen we er herhaaldelijk tegen, en al uit de verte konden we de soort er door herkennen. Vooral veel vlinderbloemen zijn regenvrij, en hier zagen wij het ook mooi bij de akeleien; alleen die studie is al een wandeling in den regen waard. Ook de meeste kevers schuilen weg, en de hagedissen zoo goed als alle; zij toch zijn echte zonnedieren en zij leven ook weer van dieren, die de zon zoeken. De vogels evenwel geven om regen al heel weinig; ze zongen op dien natten eersten Pinkstermorgen even luid en lustig als anders; ja, er waren er meer op het pad, althans in het bosch, dan den volgenden dag; die vogels waren op de slakkenjacht; en niet zonder succes. Want dat weet ieder: als het regent is het slakkenweer. Maar wat er op een regendag in een bosch op kalk, met dichtgroeiend onderhout, aan slakken voor den dag komt, daar kunt ge u geen voorstelling van maken, indien ge het nooit gezien hebt. Natuurlijk zult ge mij van overdrijving beschuldigen, als ik vertel dat op sommige gunstige plekken de bodem bont zag van slakken, zooals een bosch in de herfst het van paddestoelen kan zijn. Slakken, klein en groot, niet weinige naakte van een mans vinger dikte en lengte in vuurroode, paarsroode, bruine, gele, witte, gevlekte en git zwarte variëteiten gleden er over blad en pad. Er waren er met zwarte lijven en witte horentjes, met witte lijven en zwarte horentjes, en de huisjesslakken, in ongelooflijke variaties traden ze op; harig of glad, wit, geel, rood, gebandeerd, gemarmerd, gevlekt, gestreept in alle denkbare tinten, van de fijnste libertynuances tot in de hardste boerenbontjes. Het was slakkenbruiloft; niet alleen figuur lijk ; het aantal wijngaardslakken te schatten dat op het pad was getogen, zal ik maar niet probeeren ; wat geeft het of ik van duizenden spreek, het kan tienduizenden geweest zijn; stellig worden ze hier niet voor de consumptie verzameld. Er waren kerels bij van een kleine vuist; al dadelijk trof het ons, dat wij ze zoo dikwijls twee aan twee zagen kruipen, en tegen den middag hadden wij er al een tiental ontmoet, die de voeten steil tegen elkaar gezet hadden en elkaar zoenden. Maar van de slakkenliefde dezen keer niet meer; van dat haast ongelooflijk liefdesspel met zijn pijlen en alles wat er bij hoort, heb ik u al in een afzonderlijk opstel het een en ander verteld. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl