Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
B Juni '13. No. 1876
Louis COUPERUS
naar de teekening van Jan Veth voor De Amsterdammer, Weekblad voor
Nederland, van 29 Mei 1892
Louis Couperus
(1863?1913)
Van Louis Couperus sprekende, noemt
men een der tegenwoordig vrij zeldzame
menschen, die zeker weten wat hier ter
wereld hun taak en roeping is. Zonder
twijfel: zich uitschrijven, hardop leven",
gelijk Zola zijn roeping uitdrukte. Of dit
in poëzie dan wel in proza zou geschieden,
stond aanvankelijk niet vast, en er moest
een geheele bundel niet bepaald on
poëtische verzen voorafgaan, eer het den
dichter duidelijk werd, dat de ongebonden
taal toch eerder de
uitdrukking van zijn
levens- en
wereldgevoel was.
Het kan niet de
bedoeling zijn hier al
systematisch en defi
nitief de som op te
maken van Couperus'
litteraire werkzaam
heid en waarde.Wien
dat eenmaal te doen
krijgt, zal er gewis
een dankbaar werk
aan hebben, omdat
en dit kan alvast
gezegd worden
er zooveel kracht en
leven in de ontwik
keling van dit talent
te bespeuren is, als
anders aan minstens
zes gewone
Hollandsche letterkundigen
pleegt ten deel ,te
vallen.
Begonnen als
epicus, met uitgebreide
familieromans, die
zelfs het prinselijke
binnen den kring
hunner beschouwing waagden te trekken,
voortzettend in min of meer classi
cistische sprookjes, die een ideale,
weelderige, schitterende, sierlijke ... wer
kelijkheid ons voor oogen stelden, een
soort van hemel op aarde", kwam
Couperus, in een derde stadium, tot
wat men realistische lyriek zou kunnen
noemen, Verhalen van en over
mijzelven", in een omgeving van familie
en vrienden. En nu is .het aardige en
merkwaardige, dat de epiek en de sprook
jes van voorheen met de lyriek van thans
eigenlijk in aard niet verschilden en het
nooit anders dan Louis Couperus zelf
was, die de verscheidene elementen en
phasen van zijn aard en ontwikkeling,
dan eens in realistisch, dan in idealistisch
gedroomde vormen voor ons uitbeeldde,
zoodat wij onze wereld ook de zijne
geloofden.
Intusschen, zijn eigen individueele ont
wikkeling stellend en voor-stellend, blijkt
het, hoezeer Couperus het wereldleven
heeft meegeleefd en hoeveel van zijn
denken en voelen ons gemeenzaam was.
De vereenzaming en het radeloos vlot
tende van het individualisme heeft hij
gekend en er mee gestreden. Maar ook
de ongenoegzaam
heid des levens, het
verlangen naar vast
heid en volheid, zich
uitend in liefde en
neiging tot vergane
heerlijkheid van his
torische tijden, heeft
hem zwaar bezocht
en in zijn werksporen
nagelaten, tot i n latere
jaren bij hem groeide
een begeerte naar
luchtige légance,
naar zachtspottende,
sceptische levens
wijsheid, uitgespro
ken in een onzwaren,
schertsenden vorm.
Hij wil de wereld,
noch vooral
zichzelven, op eenige wijze
meer au sérieux ne
men, schijnt het, en
hij schrijft causerieën
en lichte novellen,
Louis Couperus' geboortehuis aan
de Mauritskade te 's Gravenhage,
naast de Oranjekazerne
Louis COUPERUS
12 a 13 jaar oud,in Maskeradepak. Batavia
zooals eigenlijk nie
mand dat hier kan,
naar Franschen trant,
toch bij uitstek
Hollandsch.
Zoo heeft hij nogmaals al die harten en
geesten voor zich gewonnen, die littera
tuur enkel als een vluchtige versnapering
van geestigheid of gevoel kunnen ge
nieten, en daarmee tevens getoond hoe
een schrijver van belletrie" ook nog wel
maatschappelijk, d.w.z. voor de menigte
van zeer onletterkundige menschen, waar
devol kan zijn. Want litteratuur, in den
waarachtigen zin, is Couperus' werk ge
bleven. Hetgeen de menigte bekoort is
zijn luchtig dandysme, het schijnbaar
argeloos natuurlijke en weeke zelfgevoel
Foto C. J. L. Vermeulen
Louis COUPERUS
naar een recente foto: 1905
uit al deze dingen, schetsen, cause
rieën .... hoe men ze heeten mag,
het is de ongewone opvatting en niet
weinig ook het exotische van mensch
en wereld, maar daaronder, onbemerkt,
gaat een diepe stroom van ernst en,
men zou haast wel zeggen, zwaarmoe
digheid, om 's levens raadselachtig tekort.
Inderdaad, zoo te schrijven maakt hem
eenig in Holland.
Wij, laaglandsche menschen, zien wel
gauw eens anders belachelijkheid en
voelen ook ons zelf vaak pijnlijk onzeker,
al bekennen wij het niet. Want belache
lijk te wezen, al heeft hij een duister ver
moeden daar nooit ver af te zijn, is wel
het ergst, dat een Hollander kan over
komen. Hij leeft bij de kleine dwaas
heid van anderen, omdat noch groot
verstand noch diep gevoel hem over de
vele doode punten
zijner«chaamachtigheid henen helpt. Zoo vindt men in
onze kunst en litteratuur wel malligheid
en zotte toestanden, maar 't blijft alles
klein en zoo'n beetje aan den buitenkant.
De diepe kern des levens raakt het niet
en er zijn in dit schijnbaar critische en
weinig eerbiedige land allerlei huisjes
van onaantastbare heiligheid. De per
soonlijkheid is een van dezulke ... waar
over het niet ongepast is te lachen als
zij dwaze dingen doet, maar wel als het
blijken mocht dat zij, elke persoonlijkheid,
persoonlijkheid in t algemeen, ook een
dwaas ding is. Ik denk, dat dit daarvan
komt, wijl de meeste menschen geheel
in dwaasheid zouden versmelten, als
men aantoonde, dat zij ridicuul waren
ok als zij trouwden, of stierven of maat
schappelijk ernstig werkzaam schenen.
Men moet vrij wat beteekenen" om
eigen belachelijkheid onbeschroomd aan
te durven. De gemiddelde Hollander kan
het niet. Maar Couperus heeft het aan
gedurfd en durft het nog dagelijks, en
dit maakt zijn bekoring ook voor ons,
die het niet wagen zouden hem na te
volgen. Zoo een leelijk, pervers, wereldsch
kind te zijn en het zoo argeloos te zeggen,
zijn weeldebehoefte, zijn ongeduur, zijn
lafheid, zijn egoïsme, zoo maar zonder
omslag te bekennen, met een air alsof
men er eigenlijk nog trotsch op was,...
wel, het is in Holland, ons stijve, stem
mige Holland, maar zelden vertoond!
Wuft, gemaniereerd en geaffecteerd te
zijn en het wel te weten en het te
aanvaarden als een eenvoudige nood
zakelijkheid, zonder betuiging van spijt
of beloven van beterschap... o, hoe
verlucht het den Onzedelijken Mensch
(die wij au fond allemaal zijn) zulk een
Louis COUPERUS
omstreeks 27 jaren oud
geloofsbelijdenis te vernemen en te be
merken, dat zijn eigen tekortkomingen
de algemeene zijn en de wereld niet
vergaat door ze hardop te bekennen.
Eigenlijk kan men den heer Couperus
verdenken zijn ondeugden een beetje
aan te dikken", zuiver voor het ge
noegen ze openlijk te vertellen en den
lezer (pleizierig) te schokken. Waarbij
dan zijn on-Hollandsche smaak hem
leert nooit zwaar op de hand te zijn
en ... zijn dieper levensgevoel maar in
enkele gedempte accoorden te doen
meeklinken, opdat de menigte daarvan
niet merken zal....
Louis Couperus is nu dan vijftig jaar
geworden en bij een verjaardag hoort
een wensen. Wat zou men dezen kunste
naar, dezen mensch, anders kunnen
toebidden, dan dat hij, zoo oud als hij
worden zal, voor ons en zijn eigen
bestwil, nimmer tot braafheid en een
gepast-gevoel-van-eigenwaarde vervallen
moge? Lieflijk-choquante menschen zijn
zoo noodig in ons vaderland!...
FRANS COENEN
* * *
De Onafhankelijken
Deze tentoonstelling maakt op wat
slinksche wijze reclame met den fieren titel van
de Onafhankelijken. Ze verschilt evenveel
van andere tentoonstellingen als de
wekelijksche markt op de Westerstraat van andere,
bijv. op 't Waterlooplein, het Amstelveld of
de Nieuwmarkt. Ze mist ten eenenmale wat
men mocht verwachten: het sensationeele
karakter. Een succes de scandale" beleeft
ze dan ook niet, al zullen velen bij den
aanvang er zijn ingeloopen voor hun kwartje,
meenend er een wedijver te zien van
monstruositeiten, of althans van zonderlingheden.
Een jury-vrije tentoonstelling toch stelt in
uitzicht een manifestatie van schilders, die,
al of niet bij ondervinding, er zeker van zijn dat
overal elders hun de toegang ontzegd wordt.
En zoo'n gelegenheid, waar iedereen kan
exposeeren, die 'Xich inbeeldt kunstenaar te
Foto A. Greiner
Wijlen PROF. DR. S. A. NABER, op tachtigjarigen leeftijd
zijn, vanaf den meest eerzamen dilettant,
wiens kunstig geknutsel nog slechts in den
kring van familie en kennissen voor vol werd
aangezien, tot aan de razende Rolands onder
de kunstenaars van professie, die zich sma
delijk miskend en verstooten achten door
het fatsoenlijke burgerdom van de collega's
kan het schouwspel geven van zoo iets als een
opstootje in de kunstwereld. Zoo'n tentoon
stelling kan zeer vermakelijk wezen en ...
wie weet op hoeveel punten verrassend.
Holland, het afgelegen provincie-plaatsje,
zou ook eens vertooningen beleven van de
beruchte tentoonstellingen des Indépendants,"
van de Salons des Refuses in het buitenland!"
Maar ook hier weer blijkt Holland zijn
overoude deugden van praktischen zin en
degelijkheid te handhaven. Dilettanten en
vakmannen blijven in de lijn van bescheiden
heid en welvoegelijkheid ! Deze vereeniging
vindt haar reden van bestaan in doeleinden
van zeer materiëelen aard, die in hoofdzaak
er op neer komen om het afzetterrein voor
de produkten der broeders van het gilde nog
wat uit te breiden. De Onafhankelijken" zullen
niet een bepaalde richting, maar integendeel
alle richtingen vertegenwoordigen" staat er
in de statuten van de vereeniging. 't Is als
een kerkgenootschap dat de belijders van
alle mogelijke godsdiensten tot zijn lidmaten
opneemt onder het devies van: Allen vroolijk
in den Heer. Werkelijk die richting van alle
richtingen bestond nog niet. Verder: kun
stenaars zijn veelal gedwongen in den geest
van jury's te werken (!) en jury's staan maar
al te vaak voor een partij, een richting,
(natuurlijk) die anderen, en vooral jongere
richtingen, met wangunst aanziet." (dit is
een zeer ongepaste insinuatie, waartegen de
jury'svoorstanders van alle richtingen, en
corps moesten protesteeren). Met dat al is
het echter duidelijk dat deze onderneming
tot neutraliseeren van alle richtingen nfet
anders is dan een praktische onderneming
waarmee alle van vereenigingen losloopende
schilders, alle Lucas, Arti, etc. leden, die
werken te over of te minderwaardig
hadden voor de inzending naar hun eigen
tehuizen, gebaat kunnen zijn. 't Is eenvou
dig de stichting van een vakvereeniging,
tot gelijkelijken steun voor de materieele
belangen van alle vakgenooten. Men zie
dan ook het resultaat bij deze vertegen
woordiging van alle richtingen"! Het is als
een vergaring der meest heterogene
bestanddeelen van den oogstafval op het
uitgestrekte arbeidsveld der kunst, op een
blik bijeengeveegd. Wel zijn er meerder en
mindere gave brokken onder, maar over 't
algemeen is het een rommelig allegaartje en
wat nog erger is misschien, de algeheele
verschijning van deze Onafhankelijken"
maakt een zeer tammen indruk.
Deze uitstalling van allerhande" of voor
elk wat wils" kan dan voor kooplievende
kunstvrienden een eigenaardige aantrekke
lijkheid hebben, het nazoeken van het
meerderwaardige uit al dat gruis is een minder
verkwikkelijk werk. Ik zal me er dan ook niet
in begeven, daar velen, die elders hun werk
vertoonen, ook hier exposeeren en 't viel
me herhaaldelijk op juist van de mindere
kwaliteit uit hun voorraad.
Niet allen; zoo zag ik van Gerdes enkele
dingen die me blanker en pittiger van uit
drukking voorkwamen dan zijn inzending op
Lucas, die me bevestigden in mijn daar
reeds ontstane meening, dat zijn werk niet
zoo verwerpelijk is; eveneens werd ik gesterkt
in mijn gunstige meening over Filarski bij
een groot opgebouwd berglandschap, en dat
in de schildering van een meer zuivere
forschheid voorkwam dan een zijner werken
op Lucas.
Van Saalborn trokken me hier verschil
lende landschappen zeer aan; vooral herin
ner ik me een tuin, met boomen, heel fijn
en luchtig, als doorwuifd van lentelicht.
Heeft deze niet eens op de Moderne
Kunstkring geëxposeerd?
Toch zijn er ook enkele dingen, die finaal
uit den band springen tusschen al dit meeren
deels braaf en fatsoenlijk, doch blocdarm
werk.
Het groote schilderij van Wichman moet,
ook om de afmeting wel opgemerkt worden.
Het heet Visioen," maar 't komt me voor
dat deze gezichtsverbeelding al te voor
spoedig geboren is, misschien uit een inval
lende gedachte bij het zien van een groote
gedaanteschim op een muur; en deze dan
fel rood bedacht, met tot aanvulling der
compositie, eenige reusachtige sajetballen in
weer andere uniforme kleuren geverfd.
Hoogstens zou het een aanleiding kun
nen zijn tot de wording van iets.
Dan, de Winter met eenige opvallende en
mij aantrekkelijke schilderijtjes, die ook
wonderlijk van voorstelling aandoen, maar
innerlijk heel wat meer zin hebben.
Het schilderwerk toont wel de morsigheid
van een nog onbekwame of aarzelende hand,
maar de wonderlijkheid is de bekoring die
rijkkleurige, vormgrillige schelpen, koralen
of verborgen gewassen kunnen hebben bij
een, van de omgeving strak afgezonderde,
of microscopische waarneming, decoratief
geneigd.
Deze nog geheel onbekende schilder be
schouw ik als een van de verrassingen, die
een werkelijke vereeniging van Onafhanke
lijken ons zou kunnen brengen.
W. STEENHOFF
* * *
Tentoonstellingen in den Haag:
DE NERÉE, DAALHOFF
A. Een term gaarne gebruikt wanneer het
werk van Karel de Nerée wordt uitgelegd,
is: de negatie van het Leven. Deze uitdruk
king is meer dan eigenaardige waarde
bepaling van een kunst, die het Leven
ver-schrilt, en aller-schrilst doet zijn Het
bestaan van den term is eenvoudig te ver
klaren, ledere club, iedere groep, iedere
gemeenschap van Intellectueelen heeft n
of meer uitdrukkingen, die voor de leden
de gangbare penning of 't teeken van her
kenning zijn. Dikwijls wordt in een boek,
door een der groepgenooten geschreven,
zulke term voor een tijd (of altijd) met
grooter waarde bekleed; soms kan een
penning, als zulke zijn, gangbaar worden
over een groot gebied, hoewel het allooi
der medaille niet een allerzuiverst is. (De
meeste benamingen der schilder-scholen zijn
van deze soort). Een zoodanige, niet van
het allerzuiverst allooi is; de negatie van
het Leven; ontkenning der naturalistische
werklijkheid, sterke in-flux van een eenzijdig
zich bewegenden geest, zucht om het zinne
lijke leven stilst en toch schrilsttrillend in
een rijk decoratief spel te vangen, zijn enkele
woorden, die nauwer dit werk karakteriseeren
en meer waarden aangeven dan genoemde
uitdrukking. Maar ik schrijf nu om iets
anders over dezen de Nerée; niet om uit
te duiden, dat er een vrouwegezicht is, niet
een mond, die onder de al oudere oogen;
is de zingende mond van een Norne. Het
is niet lang geleden, dat ik de
potloodteekeningen van W. van Konijnenburg prees,
zeggend dat ze in de teekeningen te Rotter
dam tentoongesteld Toorop's overtroffen.
Deze meening bleef onveranderd. Er is
echter bij dit tweetal een nieuwe naam te
voegen, die het tot een trits maakt. Er is
hier n teekening van Karel de Nerée (in
werkwijze wellicht beïnvloed door die van
Toorop) die zeker even goed is als die van
Konijnenburg en even goed zeker als die
van Toorop; die door geestelijke kracht zoo
zér gesubtiliseerd wierd, dat ze zich in
deze eigenschap, uiterst gemakkelijk hand
haaft naast genoemde namen. Merkwaardig is
nog het verschil in de zinnelijkheid in deze
drie teekenaars. Die van de Nerée is het
modernst, het meest spitsvingrig, het ylst;
die van Konijnenburg het weligst, het zwoelst
werkelijk romantisch. Die van de Nerée is
het volst van gevaar voor den maker der
werken; die van Toorop het minst. Minder
dan deze drie is de sensualiteit van
Daalhoff die op een zelfde tentoonstelling hangt,
in een schilderij uitgeduid. De superioriteit
van de Nerée werkt in deze vernietigend
op den nog levenden schilder. Alleen en
juist daardoor is de kans van slagen voor
Daalhoff's werk grooter; dit laatste is voor
een grooter getal Karel de Nerée's ten
spits gedreven en opgejaagde sensualiteit is
voor de weinigen een afzonderlijk bezit, rijk
van sier, en zooals droomen zijn, die aan
den uitersten rand zich wanhopig wagen ...
PLASSCHAERT