De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 15 juni pagina 1

15 juni 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

?HVM77 Zondag 15 Juni A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L, WIESSING Abonnement per 3 maanden /1.50,, f r. p. post / 1.65 Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ..... 0.12' UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . . Advertentlën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel /O .030 .0.40 INHOUD Blz. 1: Red.: Keert de Reactie. Mr. Ernst Polak: Rapport Rott. BioscoopComm. L. Simons: Heemskerk. Karel van de Woestijne over Firmin van Hecke. 2: Honoréde la Baignoire over mr. P. W. de Koning's aanval op de Critiek, met rede van Rostand. Feuilleton door Otto Ernst. 3: J. D. C. van Dokkum over eene vrouwelijke componiste. 5: Suffragetten. De Vrouw 1813-1913. Allegra. E. Heimans: Op de Hoogte. 6: Red.: Het Rotterdamsch Stadhuis. Plasschaert over Tholen, Isaac Israëls en Artz. Prof. mr. S. A. Naber : Biographie van wijlen S. A. Naber. 7: Afb. Entos. Schattenschieber te Berlijn. Portretten van Albert Neuhuys en E. de Boer-van Rijk. Charivari. ? 9: Fin. Kron. door v. d. M. U: De econo mische ontwikkeling van den Balkan door v. d.. S. Puzzle perpetuum mobile. Ingez. W. F. Detiger contra mr. J. G. Blink over het Veto-recht. P. C. Kaptijn over Hagenbeck. Damspel door J. de Haas. 13: Schaakspel door Rud. Loman. Teekening Joh. Braakensiek: Heemskerk de nietsdoener. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Ne derland en de verkiezingen. i\N VERRE EN VAN NA KEERT DE REACTIE Wat in verkiezingsdagen loskomt aan onbeschaafde ideologieën, aan zotteklap, aan driftigheden, is ongelooflijk. Het land is in roering en borreling van woorden zooals zedeloosheid, landsbelang, laster, liefde voor het volk, haat tegen den Christus, huichelarij en zelfs van woorden, waarvan men de vocalen door puntjes aanduidt! Het instituut der duels, waartoe men vór de verkiezingen besluit en die men na de verkiezingen niet uitvoert, is bij ons helaas niet bekend, maar wij werken daarentegen meer met eereraden. In al die beroeringen is het intusschen duidelijk, dat de verschillende betrekkelijk kleine groepen, die zich volgelingen heb ben weten te maken, in wier dienst zij zich dan ook weer bevinden, met heeten hartstocht naar de macht loeren. De kleineren van geest winden zich op, totdat ze gelooven zendingen te ver vullen, waarbuiten de natie niet leven kan. Kapelaans beweren, dat rechts moet winnen, opdat men Christus niet alleen in huis belijde maar Hem ook kunne erkennen als men Hem 'op straat ontmoet! In Zijn naam willen wij strijden voor de zedelijkheid en zoo ons volk groot maken." Men zou een mensch willen zijn, die geloofde, dat door de zedelijkheid, zooals die kapelaan haar begrijpt, een volk groot wordt of zelfs maar 'het cijfer der criminaliteit vermin dert! Antipapisten loopen met roodwit-en-blauwe of oranje papiertjes, waarop dolle verzen overjezu eten-spelonken en langgeleden inquisitie-gruwelen: zij zijn verdwaalde romantici, opgewonden door de... Kuyperiaansche schoolboekjes uit hun jeugd. In het Zuiden vertelt men van het roode spook en van de duivels, die rondvliegen op de vergaderingen der vrijmetselaren, en de vrouwen, dien men geen stemrecht gunt, worden aangedreven tot het eischen van een indirect stemrecht, dat in de echtelijke koets zijn dwang vindt. De onnoozelheid, de verwarde ver beelding, het vage begrip waar het eigen belang eigenlijk het best gediend is, ze zijn de zonderlinge begeleiders der her en der trekkende paarden van den wagen van staat. Waar zal hij belanden? Geen politiek belangstellende of zelfs staatsman, die veel licht ziet. In een mist merkt de een een roode, de ander een groene Christelijk Historische vlag pp, en wij gelooven niet, dat hij verkeerd ziet, die in elk geval een pauselijke banier in het halfdonker meent te ontwaren. Gij moet het niet te luid zeggen, want men duidt het u euvel! Het Roomsche gevaar, dat de machtsbegeerige Kuyperianen over Nederland brengen, mag niet worden aangewezen, want, het is een Roomsch hoogleeraar die het zegt, de Roomschen zijn burgers van den Staat, zoo goed als de anderen. En hij is zoo verbolgen op de predikanten, die voor Rome's over wicht waarschuwen, dat hij in een stuk en in een stijl, die buiten zijn gewone doen liggen, het dreigement uit: de katholieken zullen zich herinneren, zich herinneren! Wij voor ons zien in den .stijgenden invloed van het Roomschdom geen gods dienstig gevaar", want het laat ons onberoerd te vernemen, op welke wijze onze landgenooten, wien wij vrijheid wenschen, nach ihr' Fac.on selig werden, zooals de oude Frits het uitdrukte. Het gehengel en het scheppen met netten om de zielen te vangen, zooals in de plaat van Van de Venne in 's Rijks museum al uitkomt, hoort niet tot onze neiging en, zoolang het enkel om de zielen" gaat, wenschen wij het aan te zien. Maar het Roomschdom is nog iets anders, dan eene kerk en godsdienst en hiernamaals. Het Roomschdom is voor het tastbaar heden een groot clericaal maatschappelijk beginsel, dat zich aan past en zich, zoolang het er nut inziet, aanvleit, maar dat voor iederen vrijzin nige een onduldbare last zal worden, als het eens meester wierd van ons land! En dat het daarheen gaat, is voor elkeen, die oogen heeft, en voor de Roomschen zelf, zoo klaar als de dag. Het is niet voor vandaag of morgen, maar het is voor een periode, die, schande aan Kuypers politieke heerschzucht, meer en meer nadert, dat de clerus, d. w. z. dat de bisschoppen en dat hun notabele kring van maatschappelijke en geestelijke reactie, ons land zal regeeren Vormen zij nu niet reeds de machtigste partij? Wij kunnen het nog best allen beleven, en onze kinderen zullen het zeker onder gaan, indien niet uit andere lagen dan uit de verkerkelijkt protestante der Kuype riaansche kleine luyden een vloedgolf opstijgt van moderne vrijheid-waarborgende democratie! Is het al niet erg-genoeg, dat wij maatschappelijk zoo weinig vooruit zijn vergeleken bij andere naties ? Is het niet erg, dat uit de liberale beurzen de koop prijs zoo weinig gereede komen wil, die de breede lagen van het proletariaat naar een partij van wezenlijke sociale her vormingen toetrekt? Door de sociaal democraten worden de gelederen van dat proletariaat gevormd en gediscipli neerd. De heer Troelstra biedt ze als hulptroepen, indien de Concentratie het in hervormingen betalen wil. Het is te hopen, dat het stedelijk liberalisme, het oog gericht op de aanwassende macht van de kerkelijkheid der kleine dorpen, en op al de geestelijke en materieele gevolgen van dien, bij tijds zal wakker wezen! A's ge niet later in de adembenemende armen van kerkelijke Reactie wilt ont waken, wordt dan klaar wakker nii! VVV Het Rapport der Rotterdamsche Bioscoop-Commissie In Juni 1912 is te Rotterdam een door B. en W. ingestelde commissie aan het werk getogen, ten einde dat college voor te lichten omtrent de vraag, in hoeverre projectie toestellen dienstbaar gemaakt konden wor den aan het onderwijs. Tevens was aan die commissie verzocht, haar aandacht te wijden: zoowel aan den invloed, dien de publieke bioscoopvoorstellingen uitoefenen op de jeugd, als aan de vraag, of het op den weg der overheid ligt, in dezen meer beperkend op te treden. B. en W. verklaren bij de overlegging van het rapport der commissie aan den Raad, dat zij dit advies eerlang tot een punt van aandachtige overweging" in hun midden zullen maken. Waar ook andere steden dikwijls de hierboven aangegeven vraag stukken in Raadsvergaderingen behandeld zagen, waar o. m. de Amsterdamsche Bur gemeester n bij de laatste begrootingsdebatten n bij de behandeling van de belasting-verordening op de publieke ver makelijkheden verklaarde, het vraagstuk van eventueel toezicht op de kino's nog steeds in studie te hebben, zoo schenen mij de con clusies der Rotterdamsche commissie van genoegzame beteekenis, dat zij een kritiek loonen. Het nut der bioscopen voor het onder wijs acht de commissie onbetwistbaar en ook mij lijkt deze stelling voor geen be strijding vatbaar, vooral niet, waar in de toelichting de commissie haar betoog met menig aardig voorbeeld ondersteunde en zoo belangrijk materiaal naar voren bracht. Anders staat het met de werkwijze, die de commissie meende te moeten aangeven voor het keeren van de nadeelige werking der bioscopen op de jeugd. Men lette wel, het terrein waarop de commissie zich te bewegen had, was tot de jeugd beperkt. Van de twee wijzen, waarop de overheid haar bemoeiingen kan bewerkstelligen (a. be perking van den toegang van kinderen, b. het weren van bepaalde films) hangt de commissie beslist en uitsluitend de tweede wijze aan. Zij denkt zich een regeling, be rustend op het recht van den Burgemeester, bedoeld in art. 188 Gemeentewet en acht het wenschelijk, dat deze zich doet bijstaan door een Commissie van Advies, gekozen uit de burgerij; de controle op de naleving der te geven voorschriften zij in handen van de Politie. Men hoore nu, op welke gronden de com missie een censuur de voorkeur geeft boven de tpegangsbeperkingen. Daar deze laatste maatregelen feitelijk beperkingen zijn van de ouderlijke macht, zouden hiervoor wette lijke bepalingen noodig zijn, in den geest van de Leerplichtwet en de Drankwet." Het staat er. Deze knalbom ontwarende, zoude men meenen, verzeild te zijn in een college van juristen, door min of meer diepzinnige staatsrecht-theorieën beneveld, ware het niet, dat men onder de commissie-leden tevergeefs naar een rechtsgeleerde zoeken zou. Na dezen academischen voetval voor het wetten-recht komt de naïeve flirt met art. 188 Gemeentewet. *) Hoewel zij het niet eens met name noemt, roept de commissie zeker het tweede lid in en dan coquetteert zij hier met een door geen wet of veror dening gebreidelde en misschien niet eens te breidelen bevoegdheid, toegekend aan den eerstbesten E. A. overheidspersoon. Het staat haar niet fraai, na hare houding, toen zij voor deze materie een alles nauwkeurig regelende wet eischte! Want: maatregelen, die een burgemeestercensor ten slotte neemt, kunnen kinderen het genot van films berooven, hoewel een ouderlijke macht hun die onbeperkt zou willen voordraaien. Ik acht de commissie ten slotte geen postuur, om met haar te redetwisten. of art. 188 Gemeentewet zelfs wel den Burgemeester tot kindercensuur bevoegd maakt, daar b.v. een dergelijke censuur toch moeilijk als een maatregel ter handhaving van de openbare orde" te verdedigen ware. Advies en nota van toelichting zwijgen unaniem over de wijze, waarop de burgemeesterlijke censuur te werk zal gaan. Ja, er zal zijn een commissie van advies, die echter niet als commissie van beroep gedacht is, welke wij thans zoo noode ontberen bij de theater-censuur, die op art. 188, 2e lid Gemeentewet berust. Toezicht van de politie! Hoe ? Als inquisiteerende politiedienaren, alles aanbrengend bij den ten Stadhuize tronenden burgervader? Of zal deze laatste met zijn advies-commissie alle films zelve in oogenschouw nemen, en de politie slechts zorgen, dat niet-gewaarmerkte films niet worden gedraaid ? Het antwoord blijft de commissie schuldig. De commissie heeft, bij haar afzweren van het stelsel van beperking tot speciale voor stellingen, over het hoofd gezien, dat door het censuur-systeem nu ook de groote bur gerij beroofd zal worden van de ter wille van de jeugd verboden films. Zij drijft tevens de censoren, die alle op te voeren films zullen moeten keuren op het glibberige pad van algemeene censuur, daar een schei ding tusschen te verbieden jeugd- en grootemenschen-films niet te trekken is en men er van zelf toe zal overgaan, alles te weren, wat maar eenigszins risquant is. Hoe neemt al niet deze commissie in het slot harer toelichting die pose aan! En het staat vast, dat groote menschen, als jeugd-censoren te werk gaande, dadelijk hun eigen grootemenschen-appreciatie als maatstaf aanleggen, vergetend, dat de jeugd anders denkt, anders voelt, anders oordeelt. De overdrijving, waarmede het instituut van voor de jeugd prikkelende lectuur enz. belaagd wordt en vooral de tegenwoordig-mogelijke straf rechtelijke actie daartegen, is voor een groot deel aan onzuiver oordeelen van groote men schen te danken. Wil men tot iederen prijs een ingrijpen van de overheid in dezen, dan dwinge men de bioscooptheaters de kindervoorstellingen vooruit aan te kondigen en verbiede kin deren den toegang tot de overige. Op de kindervoorstellingen moge men dan naar hartelust censuur uitoefenen; men straffe b.v. het opvoeren van niet gewaarmerkte films. Meer is niet noodig. En misschien zelfs dat niet. De commissie toch wil de bioscoop aan het openbaar onderwijs verbinden. Ik twijfel er niet aan, of deze schoolvoorstel lingen zullen de jeugd voldoende in haar film-honger stillen en er zal voldoende op voedende kracht van uitgaan, om haar de lust naar avontuurlijke, crimineele en scabreuse films te benemen. Dat element ziet de Rotterdamsche paedagogen-commissie geheel over 't hoofd. En die lacune is te leelijker nu zij in haar rapport zoo waanwijs-schoolmeesterachtig redeneert over kunst en nietkunst, over de Roeping der Kunst en over *) De politie over de schouwburgen, her bergen, tapperijen en alle voor het publiek openstaande gebouwen en zamenkomsten, openbare vermakelijkheden en. openlijke huizen van ontucht, behoort aan den Burge meester. Hij waakt tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige ver tooningen. de natuurlijke grenzen der kinematograaf, die zich vermat, zich bioscoop te noemen. Te leelijker, nu de commissie maar eenigs zins" rekening wil houden met het beschavingspeil der groote massa, maar vergeet, dat zij zelve haar ontstaan te danken heeft aan leemten in het beleid eener overheid, die nauwelijks iets deed, om kunst-zin en beschaving bij die massa aan te kweeken en nu, als de kip, die eenden-eieren uit broedde, staat te kijken naar den volke, belust als het is op de wan-smakelijke pro ducten, door winstbejag en ondernemingshonger samengeflanst. In een stad Rot terdam, waar men het op het gebied van kunst-aan-'t-volk niet verder bracht, dan tot mast-klimmen op Koninginnedag en tot de Caland-pistache, kan men aan die groote massa zijn eischen niet bescheiden genoeg stellen. Mr. ERNST POLAK ? * * Het goede hart van minister Heemskerk voor Amsterdam" Bij het Entos-feestmaal genoopt, een plicht matig woord te spreken tot het hoofd onzer Regeering heeft het waarnemend hoofd van ons stadsbestuur zijn oud-collega Heemskerk betoost op het motief van diens goede hart voor Amsterdam. Doch voegde de heer Serrurier er fijntjes bij: ik hoop dat dit in de toekomst blijken zal. Inderdaad heeft de oud-wethouder van financiën van Amsterdam als minister van binnenlandsche zaken en hoofd van de Regeering zich in al die jaren van zijn gouvernementeel leven om den nood der gemeenten" op zijn karakteristiek onverschil lige wijze ganschelijk niet bekommerd; erger hij heeft dien door zijn jongste Pensioen regeling voor gemeente-ambtenaren weer ver zwaard ; ergst van al: blijft hij aan het roer, hij zal met zijn TARIEFWET DE MOEILIJKHEDEN DER GE MEENTE-FINANCIEN EERST RECHT TOT EEN CRISIS DRIJVEN. Immers de algemeene stijging in de prijzen en de verhooging der levenskosten, welke van die tariefwet het onvermijdelijk gevolg zullen blijken, zullen allereerst voor onze gemeenten tot eveneens onvermijdelijk ge volg hebben, dat zij de jaarwedden van heel haar personeel met een blijvenden duurtetoeslag opnieuw moeten verhoogen. En daarnaast zal voor tallooze belasting betalers de marge tusschen inkomsten en noodzakelijk levensonderhoud weer kleiner worden, en de druk onzer gemeentelasten dus zózwaar gaan wegen, dat nieuwe opvoering ervan eenvoudig onmogelijk zal blijken. Amsterdam, Juni '13 L. SIMONS Kroniek der Gedichten XX Men late mij, naar aanleiding van den bundel Verzen" van Firmin van Hecke, door Jan Greshoff bezorgd voor de uitge-' vers C. M. B. Dixon & Co. te Apeldoorn (en waar ik trouwens breedvoerig op terug kom), evenals bij wijze van inleiding tot een gedicht, het Gelaat des Dichters", dat ik-zelf overkort hoop in het licht te zenden, men late mij toe hier enkele overwegingen en vaststellingen neer te schrijven die, naar me voorkomt, sommige misverstanden uit den weg kunnen ruimen, en bestrevingen, die men in beide dichtwerken aantreffen zal, misschien vermogen te verklaren. Niet dat de twee bundels meer gemeens zouden hebben dan de oprechtheid, die den dichter betaamt en hem kenmerkt. De levens-be schouwing, waar ze, naakt of in de hulselen van beeld en symbool, uiting van zijn, is, van het eene boek tot het andere, zóver schillend, dat men allicht van tegenstelling zou mogen spreken. Maar gemeens hebben beide boeken, dat zij ontstaan zijn uit wat men vroeger zou hebben genoemd eenzelfden poëtischen ader; uit hetzelfde begrip, uit eene zelfde bevatting der poëzie, en, zou ik haast zeggen, uit eene identieke belijdenis van dichterschap. Deze belijdenis hier te schrijven, ik zou het mij stellen tot doel, was het niet dat een zekere schroom, nu ik uit zelf onderzoek en eigene gewetens-zekerheden of -bezwaren als het archetype van velen uit mijn geslacht zoek te verbeelden, mij niet dwong het te laten bij déze aanduidingen, waar allen zich onvoorwaardelijk in erkennen kunnen, en die niet meer zijn dan hoofdwaarheden, maar tevens inderdaad d hoofdwaarheden van een gemeenschappelijk geloof. Men heeft, niet zonder gegronde redenen hoewel soms met weinig-gewettigd onder scheid, de dichters der geslachten, die na 1895 aan het woord zijn gekomen, verdeeld in dezen, die konden gelden al^zangers eener 'tzij nieuwe en toekomstige, 'tzij lang-gevestigde gemeenschap, en in anderen die, meer individualistisch van aanleg en uiting, werden genoemd de epigonen en decadenten der Tachtigers. Deze laatste uitdrukking wint het door het gemak, dat ze oplevert, op de onnauwkeurigheid, waar zij in feite op be rust. Sommigen der dichters, die aldus wer den bestempeld, en meer bepaald de Vlamingen, hebben inderdaad niets te maken met, hebben althans maar zeer geringen invloed ondergaan van de jonge mannen, die zich in 1885 om de vlag van den Nieuwen Gids" schaarden. De dichter die, dubbel naar zijn wezen, in dezen zin dat hij een breed-decoratieven zin voor objectieve plasticiteit paart aan de scherpste, de vlijmendste, de schrijnendste zelf-analyse, aan een individualisme dat, in zijne volstrektheid, het pathologische nabijkomt, Prosper van Langendonck nl., het kan niet genoeg her haald, had Kloosiaansche verzen geschreven nog vór de naam-Kloos den Moerdijk was overgevaren; en wij allen kenden en beminden het werk van Prosper van Langendonck lang vór de verzen van Kloos ons kwamen ter hand. Leerden wij niet, de allerjongsten van toen die, na tijdens dolens door de Parnassiaansche kronkelpaadjes van Pol de Mont en de ontloken weemoeds-tuinen van Helene Swarth (waar het flamingantischnationalistische oerwoud naast lag), leerden wij niet voor het eerst dat eene vernieuwde poëzie was geboren, in de eerste reeks num mers van Van Nu en Straks" (1893?94) waar, toevallig, de bundel Aarde" van Albert Verwey bij deelen in verscheen; zoodat onze eerste kennis-making met het JongHollandsche individualisme en impressio nisme er eene was ... langs het eerste protest ertegen?... Ik meen zonder ijdelheid te mogen zeggen, dat ik de vorming der jonge Vlaamsche dichters van na de eerste Van Nu en Straks"-reeks ken; en zoo kan ik getuigen dat zij, behalve de doorgaans soliede algemeene kuituur die ze genoten, bijna uitsluitend bij de jongeren uit Frank rijk, veel meer althans dan bij de Hollandsche Tachtigers, ter schole gingen en leering ge noten. Voeg daarbij dat voor enkelen, de latergekomenen, steeds in hoofdzaak de invloed der Van-Nu-en-Straksers, en anderdeels deze van Guido Gezelle gold, ook voor dit laatste bij dezen waar men niet kan van zeggen dat ze eene gemeenschapskunst, in den thans traditioneelen zin van het woord, verwezen lijken, of zoeken dit te doen. Zoodat debenaming van epigonen der tachtigers" en ik blijf hier bij staan, omdat men mij de bijzondere eer aandeed, mij naast andere Vlamingen onder dezen te rekenen, op zijn minst niet te verdedigen is, toegepast op Zuid-Nederlanders; evenals de bewering, als zouden zij er de decadenteft" van zijn, niet is te billijken. Hetgeen ik straks hoop te bewijzen. De waarheid immers is dat, met breeden en forscheren zwaai dan om de jaren '80, de omwentelingswind, die heel het Europa van omstreeks 1890 omwoei, heel veel geloof had gerooid, heel wat gebloei had verflenst, en velen had geleerd wat ruimer te gaan ade men. De opstandelijke beweging, waar, rond 1880, de sociaal-democratie in breedere mate uit ontstond, stuwde naar een ideaal, dat er juist een was van samen-leving, van samenvoelen, van gemeenschap. Vereenzaamd in een maatschappelijken staat, binnen eene burgerij waarvan zij het minder-gezonde inzagen, zouden de dichters der generatie van '80 zich aangetrokken gevoelen tot een tégenover-gestelden pool, maar die niet was eene macht der vernieling: wel integen deel eene bondelend-samentrekkende macht. Zij, die zich tegenover deze weiger hielden in de isolatie uit hunne gevestigde burger kringen, brandden op in zelfvergoding, sleten af in zelf-uitrafeling zonder doel; anderen, die de gevaarlijke reddeloosheid van zulk egotisme inzagen, maar afkeerig bleven van te gemakkelijke, en tevens te ondoelmatige, maatschappelijke systemen, zochten, in philosophie of in humanitaire gevoelens, n enkele zelfs in het bewustzijn der cosmische eenheid, een gemeenschap, dat zij zich, aris tocraten naar den geest, afzonderen mochten uit den plebeïschen vloed. En de jongeren van al dezen, 'tzij ze oogen keerden van gunstelingen naar het wassend socialisme, 'tzij ze zich verloren in de beschouwing eener zalig-makende idee, 'tzij ze eenvou dig en optimistisch het leven gingen ontvan gen als koeke-brood en openlijk gingen belijden dat zij per slot van rekening het leven niet dan lekker vermochten te vinden, konden terecht worden beschouwd, zonder dat zij daarom iets van het edele of burger lijke, fijne of ordinaire van hunne persoon lijkheid dienden te verzwijgen, als de aëden van eene 'tzij toekomstige, 'tzij dan geves tigde gemeenschap, zonder dat men bij velen spreken kon van eigenlijke decadentie van vroegere staten. Dezen echter die, wars van alle navolgerij; om de jaren '90 tot zelfstandig en bewust geestes-leven gekomen, hun verstand en hun hart hadden sterker gemaakt door ze te zuiveren, ten bodem toe, van alle voor-. oordeel, van alle gehoorzaamheid aan alle gezag en zelfs van alle liefde die beteekende vermindering; zij die, gelijk Hegenscheidt het uitdrukte, zich schier den adem: uit voelden blazen door den brallen, en blijden verwoestingsadem van het aanruk kende oproer, maar aan die vernielende macht hun eigen weerstandsvermogen zouden leeren kennen: zij konden zich niet meer blij ven bekommeren om welk gemeenschaps leven ook, waarvan ze, zoo in de toekomst als in het verleden, de voorwaarden voor steeds onzuiver, onvast, onrechtmatig moesl

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl