Historisch Archief 1877-1940
?HVM77
Zondag 15 Juni
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L, WIESSING
Abonnement per 3 maanden /1.50,, f r. p. post / 1.65
Voor Indie per jaar, bij vooruitbetaling mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ..... 0.12'
UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels /1.25, elke regel meer . .
Advertentlën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
/O
.030
.0.40
INHOUD
Blz. 1: Red.: Keert de Reactie.
Mr. Ernst Polak: Rapport Rott.
BioscoopComm. L. Simons: Heemskerk.
Karel van de Woestijne over Firmin
van Hecke. 2: Honoréde la
Baignoire over mr. P. W. de Koning's
aanval op de Critiek, met rede van
Rostand. Feuilleton door Otto Ernst.
3: J. D. C. van Dokkum over eene
vrouwelijke componiste. 5:
Suffragetten. De Vrouw 1813-1913.
Allegra. E. Heimans: Op de Hoogte.
6: Red.: Het Rotterdamsch Stadhuis.
Plasschaert over Tholen, Isaac Israëls en
Artz. Prof. mr. S. A. Naber : Biographie
van wijlen S. A. Naber. 7: Afb.
Entos. Schattenschieber te Berlijn.
Portretten van Albert Neuhuys en E. de
Boer-van Rijk. Charivari. ? 9: Fin.
Kron. door v. d. M. U: De econo
mische ontwikkeling van den Balkan door
v. d.. S. Puzzle perpetuum mobile.
Ingez. W. F. Detiger contra mr. J. G.
Blink over het Veto-recht. P. C.
Kaptijn over Hagenbeck. Damspel
door J. de Haas. 13: Schaakspel door
Rud. Loman. Teekening Joh.
Braakensiek: Heemskerk de nietsdoener.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Ne
derland en de verkiezingen.
i\N VERRE EN VAN NA
KEERT DE REACTIE
Wat in verkiezingsdagen loskomt aan
onbeschaafde ideologieën, aan zotteklap,
aan driftigheden, is ongelooflijk. Het land
is in roering en borreling van woorden
zooals zedeloosheid, landsbelang, laster,
liefde voor het volk, haat tegen den
Christus, huichelarij en zelfs van woorden,
waarvan men de vocalen door puntjes
aanduidt! Het instituut der duels, waartoe
men vór de verkiezingen besluit en die
men na de verkiezingen niet uitvoert, is
bij ons helaas niet bekend, maar wij
werken daarentegen meer met eereraden.
In al die beroeringen is het intusschen
duidelijk, dat de verschillende betrekkelijk
kleine groepen, die zich volgelingen heb
ben weten te maken, in wier dienst zij
zich dan ook weer bevinden, met heeten
hartstocht naar de macht loeren. De
kleineren van geest winden zich op,
totdat ze gelooven zendingen te ver
vullen, waarbuiten de natie niet leven
kan. Kapelaans beweren, dat rechts moet
winnen, opdat men Christus niet alleen
in huis belijde maar Hem ook kunne
erkennen als men Hem 'op straat
ontmoet! In Zijn naam willen wij strijden
voor de zedelijkheid en zoo ons volk
groot maken." Men zou een mensch
willen zijn, die geloofde, dat door de
zedelijkheid, zooals die kapelaan haar
begrijpt, een volk groot wordt of zelfs
maar 'het cijfer der criminaliteit vermin
dert! Antipapisten loopen met
roodwit-en-blauwe of oranje papiertjes,
waarop dolle verzen overjezu
eten-spelonken en langgeleden inquisitie-gruwelen:
zij zijn verdwaalde romantici, opgewonden
door de... Kuyperiaansche schoolboekjes
uit hun jeugd. In het Zuiden vertelt men
van het roode spook en van de duivels,
die rondvliegen op de vergaderingen der
vrijmetselaren, en de vrouwen, dien men
geen stemrecht gunt, worden aangedreven
tot het eischen van een indirect stemrecht,
dat in de echtelijke koets zijn dwang
vindt. De onnoozelheid, de verwarde ver
beelding, het vage begrip waar het eigen
belang eigenlijk het best gediend is, ze
zijn de zonderlinge begeleiders der her
en der trekkende paarden van den wagen
van staat.
Waar zal hij belanden?
Geen politiek belangstellende of zelfs
staatsman, die veel licht ziet. In een mist
merkt de een een roode, de ander een
groene Christelijk Historische vlag pp,
en wij gelooven niet, dat hij verkeerd ziet,
die in elk geval een pauselijke banier in
het halfdonker meent te ontwaren. Gij
moet het niet te luid zeggen, want men
duidt het u euvel! Het Roomsche gevaar,
dat de machtsbegeerige Kuyperianen over
Nederland brengen, mag niet worden
aangewezen, want, het is een Roomsch
hoogleeraar die het zegt, de Roomschen
zijn burgers van den Staat, zoo goed als
de anderen. En hij is zoo verbolgen op
de predikanten, die voor Rome's over
wicht waarschuwen, dat hij in een stuk
en in een stijl, die buiten zijn gewone
doen liggen, het dreigement uit: de
katholieken zullen zich herinneren, zich
herinneren!
Wij voor ons zien in den .stijgenden
invloed van het Roomschdom geen gods
dienstig gevaar", want het laat ons
onberoerd te vernemen, op welke wijze
onze landgenooten, wien wij vrijheid
wenschen, nach ihr' Fac.on selig werden,
zooals de oude Frits het uitdrukte. Het
gehengel en het scheppen met netten
om de zielen te vangen, zooals in de
plaat van Van de Venne in 's Rijks
museum al uitkomt, hoort niet tot onze
neiging en, zoolang het enkel om de
zielen" gaat, wenschen wij het aan te
zien. Maar het Roomschdom is nog iets
anders, dan eene kerk en godsdienst en
hiernamaals. Het Roomschdom is voor
het tastbaar heden een groot clericaal
maatschappelijk beginsel, dat zich aan
past en zich, zoolang het er nut inziet,
aanvleit, maar dat voor iederen vrijzin
nige een onduldbare last zal worden,
als het eens meester wierd van ons land!
En dat het daarheen gaat, is voor elkeen,
die oogen heeft, en voor de Roomschen
zelf, zoo klaar als de dag.
Het is niet voor vandaag of morgen,
maar het is voor een periode, die, schande
aan Kuypers politieke heerschzucht, meer
en meer nadert, dat de clerus, d. w. z.
dat de bisschoppen en dat hun notabele
kring van maatschappelijke en geestelijke
reactie, ons land zal regeeren Vormen
zij nu niet reeds de machtigste partij?
Wij kunnen het nog best allen beleven,
en onze kinderen zullen het zeker onder
gaan, indien niet uit andere lagen dan
uit de verkerkelijkt protestante der Kuype
riaansche kleine luyden een vloedgolf
opstijgt van moderne
vrijheid-waarborgende democratie!
Is het al niet erg-genoeg, dat wij
maatschappelijk zoo weinig vooruit zijn
vergeleken bij andere naties ? Is het niet
erg, dat uit de liberale beurzen de koop
prijs zoo weinig gereede komen wil, die
de breede lagen van het proletariaat naar
een partij van wezenlijke sociale her
vormingen toetrekt? Door de sociaal
democraten worden de gelederen van
dat proletariaat gevormd en gediscipli
neerd. De heer Troelstra biedt ze als
hulptroepen, indien de Concentratie het
in hervormingen betalen wil. Het is te
hopen, dat het stedelijk liberalisme, het
oog gericht op de aanwassende macht
van de kerkelijkheid der kleine dorpen,
en op al de geestelijke en materieele
gevolgen van dien, bij tijds zal wakker
wezen!
A's ge niet later in de adembenemende
armen van kerkelijke Reactie wilt ont
waken, wordt dan klaar wakker nii!
VVV
Het Rapport der Rotterdamsche
Bioscoop-Commissie
In Juni 1912 is te Rotterdam een door
B. en W. ingestelde commissie aan het werk
getogen, ten einde dat college voor te lichten
omtrent de vraag, in hoeverre projectie
toestellen dienstbaar gemaakt konden wor
den aan het onderwijs. Tevens was aan die
commissie verzocht, haar aandacht te wijden:
zoowel aan den invloed, dien de publieke
bioscoopvoorstellingen uitoefenen op de
jeugd, als aan de vraag, of het op den weg
der overheid ligt, in dezen meer beperkend
op te treden.
B. en W. verklaren bij de overlegging van
het rapport der commissie aan den Raad,
dat zij dit advies eerlang tot een punt van
aandachtige overweging" in hun midden
zullen maken. Waar ook andere steden
dikwijls de hierboven aangegeven vraag
stukken in Raadsvergaderingen behandeld
zagen, waar o. m. de Amsterdamsche Bur
gemeester n bij de laatste
begrootingsdebatten n bij de behandeling van de
belasting-verordening op de publieke ver
makelijkheden verklaarde, het vraagstuk van
eventueel toezicht op de kino's nog steeds in
studie te hebben, zoo schenen mij de con
clusies der Rotterdamsche commissie van
genoegzame beteekenis, dat zij een kritiek
loonen.
Het nut der bioscopen voor het onder
wijs acht de commissie onbetwistbaar en
ook mij lijkt deze stelling voor geen be
strijding vatbaar, vooral niet, waar in de
toelichting de commissie haar betoog met
menig aardig voorbeeld ondersteunde en
zoo belangrijk materiaal naar voren bracht.
Anders staat het met de werkwijze, die
de commissie meende te moeten aangeven
voor het keeren van de nadeelige werking
der bioscopen op de jeugd. Men lette wel,
het terrein waarop de commissie zich te
bewegen had, was tot de jeugd beperkt.
Van de twee wijzen, waarop de overheid
haar bemoeiingen kan bewerkstelligen (a. be
perking van den toegang van kinderen, b.
het weren van bepaalde films) hangt de
commissie beslist en uitsluitend de tweede
wijze aan. Zij denkt zich een regeling, be
rustend op het recht van den Burgemeester,
bedoeld in art. 188 Gemeentewet en acht
het wenschelijk, dat deze zich doet bijstaan
door een Commissie van Advies, gekozen
uit de burgerij; de controle op de naleving
der te geven voorschriften zij in handen
van de Politie.
Men hoore nu, op welke gronden de com
missie een censuur de voorkeur geeft boven
de tpegangsbeperkingen. Daar deze laatste
maatregelen feitelijk beperkingen zijn van
de ouderlijke macht, zouden hiervoor wette
lijke bepalingen noodig zijn, in den geest van
de Leerplichtwet en de Drankwet." Het
staat er. Deze knalbom ontwarende, zoude
men meenen, verzeild te zijn in een college
van juristen, door min of meer diepzinnige
staatsrecht-theorieën beneveld, ware het niet,
dat men onder de commissie-leden tevergeefs
naar een rechtsgeleerde zoeken zou.
Na dezen academischen voetval voor het
wetten-recht komt de naïeve flirt met art.
188 Gemeentewet. *) Hoewel zij het niet
eens met name noemt, roept de commissie
zeker het tweede lid in en dan coquetteert
zij hier met een door geen wet of veror
dening gebreidelde en misschien niet eens
te breidelen bevoegdheid, toegekend aan den
eerstbesten E. A. overheidspersoon. Het
staat haar niet fraai, na hare houding, toen
zij voor deze materie een alles nauwkeurig
regelende wet eischte!
Want: maatregelen, die een
burgemeestercensor ten slotte neemt, kunnen kinderen
het genot van films berooven, hoewel een
ouderlijke macht hun die onbeperkt zou willen
voordraaien. Ik acht de commissie ten slotte
geen postuur, om met haar te redetwisten.
of art. 188 Gemeentewet zelfs wel den
Burgemeester tot kindercensuur bevoegd
maakt, daar b.v. een dergelijke censuur toch
moeilijk als een maatregel ter handhaving
van de openbare orde" te verdedigen ware.
Advies en nota van toelichting zwijgen
unaniem over de wijze, waarop de
burgemeesterlijke censuur te werk zal gaan. Ja,
er zal zijn een commissie van advies, die
echter niet als commissie van beroep gedacht
is, welke wij thans zoo noode ontberen bij
de theater-censuur, die op art. 188, 2e lid
Gemeentewet berust. Toezicht van de politie!
Hoe ? Als inquisiteerende politiedienaren,
alles aanbrengend bij den ten Stadhuize
tronenden burgervader? Of zal deze laatste
met zijn advies-commissie alle films zelve
in oogenschouw nemen, en de politie slechts
zorgen, dat niet-gewaarmerkte films niet
worden gedraaid ? Het antwoord blijft de
commissie schuldig.
De commissie heeft, bij haar afzweren van
het stelsel van beperking tot speciale voor
stellingen, over het hoofd gezien, dat door
het censuur-systeem nu ook de groote bur
gerij beroofd zal worden van de ter wille
van de jeugd verboden films. Zij drijft
tevens de censoren, die alle op te voeren
films zullen moeten keuren op het glibberige
pad van algemeene censuur, daar een schei
ding tusschen te verbieden jeugd- en
grootemenschen-films niet te trekken is en men er
van zelf toe zal overgaan, alles te weren,
wat maar eenigszins risquant is. Hoe neemt
al niet deze commissie in het slot harer
toelichting die pose aan! En het staat vast,
dat groote menschen, als jeugd-censoren te
werk gaande, dadelijk hun eigen
grootemenschen-appreciatie als maatstaf aanleggen,
vergetend, dat de jeugd anders denkt, anders
voelt, anders oordeelt. De overdrijving,
waarmede het instituut van voor de jeugd
prikkelende lectuur enz. belaagd wordt en
vooral de tegenwoordig-mogelijke straf
rechtelijke actie daartegen, is voor een groot
deel aan onzuiver oordeelen van groote men
schen te danken.
Wil men tot iederen prijs een ingrijpen
van de overheid in dezen, dan dwinge men
de bioscooptheaters de kindervoorstellingen
vooruit aan te kondigen en verbiede kin
deren den toegang tot de overige. Op de
kindervoorstellingen moge men dan naar
hartelust censuur uitoefenen; men straffe
b.v. het opvoeren van niet gewaarmerkte
films.
Meer is niet noodig. En misschien zelfs
dat niet. De commissie toch wil de bioscoop
aan het openbaar onderwijs verbinden. Ik
twijfel er niet aan, of deze schoolvoorstel
lingen zullen de jeugd voldoende in haar
film-honger stillen en er zal voldoende op
voedende kracht van uitgaan, om haar de
lust naar avontuurlijke, crimineele en
scabreuse films te benemen. Dat element ziet de
Rotterdamsche paedagogen-commissie geheel
over 't hoofd. En die lacune is te leelijker
nu zij in haar rapport zoo
waanwijs-schoolmeesterachtig redeneert over kunst en
nietkunst, over de Roeping der Kunst en over
*) De politie over de schouwburgen, her
bergen, tapperijen en alle voor het publiek
openstaande gebouwen en zamenkomsten,
openbare vermakelijkheden en. openlijke
huizen van ontucht, behoort aan den Burge
meester.
Hij waakt tegen het doen van met de
openbare orde of zedelijkheid strijdige ver
tooningen.
de natuurlijke grenzen der kinematograaf,
die zich vermat, zich bioscoop te noemen.
Te leelijker, nu de commissie maar eenigs
zins" rekening wil houden met het
beschavingspeil der groote massa, maar vergeet,
dat zij zelve haar ontstaan te danken heeft
aan leemten in het beleid eener overheid,
die nauwelijks iets deed, om kunst-zin en
beschaving bij die massa aan te kweeken
en nu, als de kip, die eenden-eieren uit
broedde, staat te kijken naar den volke,
belust als het is op de wan-smakelijke pro
ducten, door winstbejag en
ondernemingshonger samengeflanst. In een stad Rot
terdam, waar men het op het gebied
van kunst-aan-'t-volk niet verder bracht,
dan tot mast-klimmen op Koninginnedag en
tot de Caland-pistache, kan men aan die
groote massa zijn eischen niet bescheiden
genoeg stellen.
Mr. ERNST POLAK
? * *
Het goede hart van minister
Heemskerk voor Amsterdam"
Bij het Entos-feestmaal genoopt, een plicht
matig woord te spreken tot het hoofd onzer
Regeering heeft het waarnemend hoofd van
ons stadsbestuur zijn oud-collega Heemskerk
betoost op het motief van diens goede hart
voor Amsterdam. Doch voegde de heer
Serrurier er fijntjes bij: ik hoop dat dit in
de toekomst blijken zal.
Inderdaad heeft de oud-wethouder van
financiën van Amsterdam als minister van
binnenlandsche zaken en hoofd van de
Regeering zich in al die jaren van zijn
gouvernementeel leven om den nood der
gemeenten" op zijn karakteristiek onverschil
lige wijze ganschelijk niet bekommerd; erger
hij heeft dien door zijn jongste Pensioen
regeling voor gemeente-ambtenaren weer ver
zwaard ; ergst van al:
blijft hij aan het roer, hij zal met zijn
TARIEFWET DE MOEILIJKHEDEN DER GE
MEENTE-FINANCIEN EERST RECHT TOT EEN
CRISIS DRIJVEN.
Immers de algemeene stijging in de prijzen
en de verhooging der levenskosten, welke
van die tariefwet het onvermijdelijk gevolg
zullen blijken, zullen allereerst voor onze
gemeenten tot eveneens onvermijdelijk ge
volg hebben, dat zij de jaarwedden van heel
haar personeel met een blijvenden
duurtetoeslag opnieuw moeten verhoogen.
En daarnaast zal voor tallooze belasting
betalers de marge tusschen inkomsten en
noodzakelijk levensonderhoud weer kleiner
worden, en de druk onzer gemeentelasten
dus zózwaar gaan wegen, dat nieuwe
opvoering ervan eenvoudig onmogelijk zal
blijken.
Amsterdam, Juni '13 L. SIMONS
Kroniek der Gedichten
XX
Men late mij, naar aanleiding van den
bundel Verzen" van Firmin van Hecke,
door Jan Greshoff bezorgd voor de uitge-'
vers C. M. B. Dixon & Co. te Apeldoorn
(en waar ik trouwens breedvoerig op terug
kom), evenals bij wijze van inleiding tot
een gedicht, het Gelaat des Dichters", dat
ik-zelf overkort hoop in het licht te zenden,
men late mij toe hier enkele overwegingen
en vaststellingen neer te schrijven die, naar
me voorkomt, sommige misverstanden uit den
weg kunnen ruimen, en bestrevingen, die
men in beide dichtwerken aantreffen zal,
misschien vermogen te verklaren. Niet dat
de twee bundels meer gemeens zouden
hebben dan de oprechtheid, die den dichter
betaamt en hem kenmerkt. De levens-be
schouwing, waar ze, naakt of in de hulselen
van beeld en symbool, uiting van zijn, is,
van het eene boek tot het andere, zóver
schillend, dat men allicht van tegenstelling
zou mogen spreken. Maar gemeens hebben
beide boeken, dat zij ontstaan zijn uit wat
men vroeger zou hebben genoemd eenzelfden
poëtischen ader; uit hetzelfde begrip, uit
eene zelfde bevatting der poëzie, en, zou ik
haast zeggen, uit eene identieke belijdenis van
dichterschap. Deze belijdenis hier te schrijven,
ik zou het mij stellen tot doel, was het niet
dat een zekere schroom, nu ik uit zelf
onderzoek en eigene gewetens-zekerheden
of -bezwaren als het archetype van velen
uit mijn geslacht zoek te verbeelden, mij
niet dwong het te laten bij déze aanduidingen,
waar allen zich onvoorwaardelijk in erkennen
kunnen, en die niet meer zijn dan
hoofdwaarheden, maar tevens inderdaad d
hoofdwaarheden van een gemeenschappelijk geloof.
Men heeft, niet zonder gegronde redenen
hoewel soms met weinig-gewettigd onder
scheid, de dichters der geslachten, die na
1895 aan het woord zijn gekomen, verdeeld
in dezen, die konden gelden al^zangers eener
'tzij nieuwe en toekomstige, 'tzij
lang-gevestigde gemeenschap, en in anderen die, meer
individualistisch van aanleg en uiting, werden
genoemd de epigonen en decadenten der
Tachtigers. Deze laatste uitdrukking wint
het door het gemak, dat ze oplevert, op de
onnauwkeurigheid, waar zij in feite op be
rust. Sommigen der dichters, die aldus wer
den bestempeld, en meer bepaald de
Vlamingen, hebben inderdaad niets te maken
met, hebben althans maar zeer geringen
invloed ondergaan van de jonge mannen,
die zich in 1885 om de vlag van den
Nieuwen Gids" schaarden. De dichter die,
dubbel naar zijn wezen, in dezen zin dat hij
een breed-decoratieven zin voor objectieve
plasticiteit paart aan de scherpste, de
vlijmendste, de schrijnendste zelf-analyse, aan
een individualisme dat, in zijne volstrektheid,
het pathologische nabijkomt, Prosper van
Langendonck nl., het kan niet genoeg her
haald, had Kloosiaansche verzen geschreven
nog vór de naam-Kloos den Moerdijk was
overgevaren; en wij allen kenden en beminden
het werk van Prosper van Langendonck
lang vór de verzen van Kloos ons kwamen
ter hand. Leerden wij niet, de allerjongsten
van toen die, na tijdens dolens door de
Parnassiaansche kronkelpaadjes van Pol de
Mont en de ontloken weemoeds-tuinen van
Helene Swarth (waar het
flamingantischnationalistische oerwoud naast lag), leerden
wij niet voor het eerst dat eene vernieuwde
poëzie was geboren, in de eerste reeks num
mers van Van Nu en Straks" (1893?94)
waar, toevallig, de bundel Aarde" van
Albert Verwey bij deelen in verscheen; zoodat
onze eerste kennis-making met het
JongHollandsche individualisme en impressio
nisme er eene was ... langs het eerste protest
ertegen?... Ik meen zonder ijdelheid te
mogen zeggen, dat ik de vorming der jonge
Vlaamsche dichters van na de eerste Van
Nu en Straks"-reeks ken; en zoo kan
ik getuigen dat zij, behalve de doorgaans
soliede algemeene kuituur die ze genoten,
bijna uitsluitend bij de jongeren uit Frank
rijk, veel meer althans dan bij de Hollandsche
Tachtigers, ter schole gingen en leering ge
noten. Voeg daarbij dat voor enkelen, de
latergekomenen, steeds in hoofdzaak de invloed
der Van-Nu-en-Straksers, en anderdeels deze
van Guido Gezelle gold, ook voor dit laatste
bij dezen waar men niet kan van zeggen
dat ze eene gemeenschapskunst, in den thans
traditioneelen zin van het woord, verwezen
lijken, of zoeken dit te doen. Zoodat
debenaming van epigonen der tachtigers"
en ik blijf hier bij staan, omdat men mij de
bijzondere eer aandeed, mij naast andere
Vlamingen onder dezen te rekenen, op
zijn minst niet te verdedigen is, toegepast
op Zuid-Nederlanders; evenals de bewering,
als zouden zij er de decadenteft" van zijn,
niet is te billijken. Hetgeen ik straks hoop
te bewijzen.
De waarheid immers is dat, met breeden en
forscheren zwaai dan om de jaren '80, de
omwentelingswind, die heel het Europa van
omstreeks 1890 omwoei, heel veel geloof had
gerooid, heel wat gebloei had verflenst, en
velen had geleerd wat ruimer te gaan ade
men. De opstandelijke beweging, waar, rond
1880, de sociaal-democratie in breedere mate
uit ontstond, stuwde naar een ideaal, dat er
juist een was van samen-leving, van
samenvoelen, van gemeenschap. Vereenzaamd in
een maatschappelijken staat, binnen eene
burgerij waarvan zij het minder-gezonde
inzagen, zouden de dichters der generatie
van '80 zich aangetrokken gevoelen tot een
tégenover-gestelden pool, maar die niet
was eene macht der vernieling: wel integen
deel eene bondelend-samentrekkende macht.
Zij, die zich tegenover deze weiger hielden
in de isolatie uit hunne gevestigde burger
kringen, brandden op in zelfvergoding, sleten
af in zelf-uitrafeling zonder doel; anderen,
die de gevaarlijke reddeloosheid van zulk
egotisme inzagen, maar afkeerig bleven van
te gemakkelijke, en tevens te ondoelmatige,
maatschappelijke systemen, zochten, in
philosophie of in humanitaire gevoelens, n
enkele zelfs in het bewustzijn der cosmische
eenheid, een gemeenschap, dat zij zich, aris
tocraten naar den geest, afzonderen mochten
uit den plebeïschen vloed. En de jongeren
van al dezen, 'tzij ze oogen keerden van
gunstelingen naar het wassend socialisme,
'tzij ze zich verloren in de beschouwing
eener zalig-makende idee, 'tzij ze eenvou
dig en optimistisch het leven gingen ontvan
gen als koeke-brood en openlijk gingen
belijden dat zij per slot van rekening het
leven niet dan lekker vermochten te vinden,
konden terecht worden beschouwd, zonder
dat zij daarom iets van het edele of burger
lijke, fijne of ordinaire van hunne persoon
lijkheid dienden te verzwijgen, als de aëden
van eene 'tzij toekomstige, 'tzij dan geves
tigde gemeenschap, zonder dat men bij velen
spreken kon van eigenlijke decadentie van
vroegere staten.
Dezen echter die, wars van alle navolgerij;
om de jaren '90 tot zelfstandig en bewust
geestes-leven gekomen, hun verstand en
hun hart hadden sterker gemaakt door ze
te zuiveren, ten bodem toe, van alle voor-.
oordeel, van alle gehoorzaamheid aan alle
gezag en zelfs van alle liefde die
beteekende vermindering; zij die, gelijk
Hegenscheidt het uitdrukte, zich schier den adem:
uit voelden blazen door den brallen, en
blijden verwoestingsadem van het aanruk
kende oproer, maar aan die vernielende macht
hun eigen weerstandsvermogen zouden
leeren kennen: zij konden zich niet meer blij
ven bekommeren om welk gemeenschaps
leven ook, waarvan ze, zoo in de toekomst
als in het verleden, de voorwaarden voor
steeds onzuiver, onvast, onrechtmatig
moesl