Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15 Juni '13. No. 1877
«in* "i
?«?"»?" ??*??"
ten erkennen. Waarbij, dien te gevolge,
kwam dat hun individualisme er geen meer
was van zelfvernietigers of ontredderden,
van niéuwen steun zoekenden, maar van
wils- en geestes-sterken, die zochten, naar
eigen vermogen en eigen nood, te leven de
volkomen eigene harmonie. Och, ik weet
het beter dan wie: daar is ook bij dezen
heel wat veranderd. Als de anderen werden
zij mak en slof. Enkelen echter het zijn
voor mij de echten wat het heerschende
samenleven van hen als noodzakelijke aan
passing hebbe gevergd, zijn afkeerig geble
ven van elke doctrina, van alle geloof in
systemen; geestelijk te kritisch geoefend en te
vernemend" geschoold, dulden zij geen tucht
meer dan een moreelen; en liever dan mede
storm te loopen op sociale toestanden die zij
echter niet minder dan anderen ter dood
verkankerd weten; liever dan de levenssterke
krachten hunner hersenen te laten vérdorrenin
't bouwen van de ingenieuze kaarten-huisjes
der philosophie; liever vooral dan zich te
voelen verzinken in de gemakkelijkheden
van gezellige huiselijkheid en de geneuchten
van den middag-borrel, blijven zij pal staan
in de ergste stormen, wel overtuigd dat deze
niets dan dorheid zaaien, maar Hér om het
sterke pantser waarin ze iets voelen kloppen
dat niet anders meer is dan een' warm,
onbevangen en krachtig menschenhart.
Zulke menschen zijn geen decadenten"
te noemen. Zij kunnen het ook niet zijn in
literatuur.
O, wij kennen, in deze, het gevaar der
afzondering; wij weten dat de drift der
eenzaamheid-in-den-tijd, evenzeer als van de
eenzaamheid-in-de-ruimte niet steeds
beteekent bevrijding, en vaak niets dan vernieti
ging ten gevolge hebben zal. Wij die vol
hoop en blijde woede waren gegaan naar
dezen welke ons zouden toonen hoe los de
band was die ons binnen de maatschappe
lijke solidariteit vereenigde ; welke ons leer
den hoe we niet alleen in de allerzwakste
verhouding tot het verleden stonden, maar
ook in het heden niet konden staan dan
gewapend met ons wantrouwen; wij, die
waren tot deze leeraren gegaan: wij zijn
in onze vreugde en in onze verwachting
zóteleurgesteld geworden, dat enkelen,
en niet onder de minsten, terug zijn gekeerd
naar de veiligheid der traditie en den waan
der verantwoordelijkheid om de gemeen
schap. En slechts enkelen hebben voor de
onwrikbaarheid van hun sociaal ongeloof
een evenwicht weten te vinden in een ge
loof van hunne ziel die zich de zekerheid
en het betrouwen van hunne
kindervroomheid herinnerde. Maar allen bleven herken
nen, dat zij, van hunne professeurs de
nihilisme", tevens, het dient uitgeroepen,
débeste professeurs d'énergie", de lessen
hebben gesmaakt die zouden leiden naar
een bitter, maar louterend en sterkend
bewust-zijn. En niet alleen bewustheid van
zich-zelf; niet alleen van de diepste kelderen
hunner physiologie, die de eerste en zekerste
schatten verbergen: ook het bewust-zijn
van dezen, die hunne onwillige gebonden
heid en hunne behoefte aan harmonische
vrijheid, evenzeer waren gevoelig als zij-zelf.
Hunne eerste zangen dan, pijnlijk omdat
zij rezen, vaak, uit ontgoocheling; woest
omdat zij gilden, dikwijls, uit de onmacht
van hun hartstocht; bitter omdat zij meestal
in de eigen klanken den waan beluisterden
van wat heette te zijn hun liefdelied,
hunne eerste zangen kunnen er zijn geweest
van wrokkige isolatie, van haast wanhopige
eenzaamheid. Maar van op de hillen, van op
de kimmen der vereenzaming, in tijd als
in ruimte, leert men ver zien. Men ziet de
andere hillen, en de kimmen waar andere
vereenzaamden zingen of huilen. En de
hoogere wind, de vlagen die vliegen van
top tot top brengen ons hun lied en hun
kreet. En zie, wij herkennen deze stemmen;
wij herkennen ze aan de onze, en wij zijn
niet langer alleen meer. En onze eigen
stem gaat zich, onwillekeurig, meten aan al
deze andere, en wij gaan vernemen, dat er
tusschen allen de harmonie ontstaat die deze
is der menschen die op de vereenzaamde
kimmen wonen. Zijn wij er ons vereenigd
FEUILLETON
De wraak van Petrus
van OTTO ERNST
Geautoriseerde vertaling door R. THAROD
Ik kan het hem eigenlijk niet kwalijk nemen.
De menschen hebben de slechte gewoonte
bij n regendag, zeven zonnedagen te ver
geten en uit twee verregende zomerdagen
maar dadelijk een allermiserabelsten zomer
te maken, 't Is nu eenmaal een ondankbaar
slag, de menschen.
Daarbij komt dat degeen, die daarboven
met de zorg voor het weer belast is, een
eenigzins driftig heer is. Dat bleek indertijd
toen hij bij de gevangenneming van den
Heer het zwaard trok en Malchus, den knecht
van den hoogepriester Kajafas, een oor
afhieuw. Ik heb deze geschiedenis zeer goed
onthouden, omdat in mijn jeugd de bakkers
op Witten Donderdag een soort van koek
verkochten, die den vorm had van een oor
lelletje, waar men een driehoek uitgehakt
had en die het volk, met de eigenaardige
persoons- en naamsverwisseling, het volk
eigen, Judasooren noemde. Het ging klaar
blijkelijk van de naieve veronderstelling uit,
dat hij, die den slag verdient, hem ook
krijgt. Deze koekjes zijn nu heelemaal niet
meer in den handel ik verklaar mij dat
zoo, dat de oorlelletjes steeds kleiner en de
driehoeken steeds grooter werden maar
de daad van Petrus is mij steeds bijgebleven.
Het getuigt ook van een zekere
achterbakschheid dat hij, blijkbaar zonder het
medeweten van zijnen Heer en meester, met
een sabel rondliep, terwijl men het ook
achterbakschheid zou kunnen noemen, dat
hij in den hof des hoogepriesters tot drie
maal toe weigerde te bekennen dat hij bij
den Nazerener behoorde. Verholen trots
toonde hij ook toen hij deed alsof hij niet
hoorde dat de Heer hem verzocht
hethoefijzer op te rapen en Ananias en Safira liet
hij letterlijk op staanden voet sterven, omdat
zij niet al hun hebben en houden der kerk
geofferd hadden. Kortom, ik vind het zér
te begrijpen dat deze heimelijk-heftige man
op een goeden dag zijn geduld verloor bij
het onophoudelijk zaniken over het weer
van de menschen en dat hij grimmig met
de hand door zijn baard voer en in zich
zelven gromde:
Wacht maar, gespuis, jelui zult een zomer
om gaan gevoelen ? Ach, wij hebben
onzen trots en onze schuchterheid ! Maar
dat wij voortaan zingen zullen in
geharmoniëerde wijzen de vereenvoudigde,
wijl onderling aangestooten zangen der
menschelijkheid-van-de-bewuste-hoogten,zal
ernstig, troostend en zuiverend zijn als de
Waarheid-zelve.
En ik mag u verzekeren, in de dellingen zal
men wel eindigen met luisteren en begrijpen.
Men zal begrijpen, dat zij, die men de decaden
ten derergste.der zelf vernielende individualis
ten heeft genoemd, dezen zijn die misschien
de klassieke kunst van morgen scheppen ; die
het ziekelijke of zeldzame van het eigene
geval getoetst aan het gevoel der groote
menschenziel waar zij de hunne steeds maar
opnieuw, en soms verrast in herkennen, de
synthesis voorbereiden der moderne gevoelig
heid, buiten alle inwerking om van welke
toevalligheid ook; der moderne gevoeligheid
die is als een spiegel, waar wij elk het
eigen gelaat in bestaren, maar als den schim
terugvingen van het gelaat dat er zich vór
ons in bezag, en den schaduw nalaten van
ons eigen wezen. En dit is, zoowaar,
k eene gemeenschap, zeer vatbaar trouwens
voor ieder die er maar eenigszins naar ge
schikt is en vrij genoeg van vooroordeeïen
om de naaktheid aan te durven staren ; eene
gemeenschap, minstens zoo bevattelijk als
het Spinpzisme of de organisatie der arbei
derspartij ; hoewel minder misschien, ik
geef het toe, dan de geneuchten van
mooiHolland of weelderig-Vlaanderen . . .
Zeker, ook wij hebben den angst gekend
van Pascal : Quand je considère la petite
durée de ma vie, absorbée dans l'éternit
précédente et suivante; Ie petit espace que
je remplis, et même que je vois, abimédans
l'infinie immensitédes espaces que j'ignore
et qui m'ignorent, je m'effraye et m'étonne
de me voir ici plutöt que la ; pourqnoi a
présent plutót que lors. Qui m'y a mis, par
l'ordre et la conduite de qui ce lieu et ce
temps ont-ils te destinés a moi ?" Zeker,
wij meer dan anderen hebben gekend den
eigen smaad om onze doelloosheid en alle
gebrek aan reden dat wij zouden wezen
gelijk wij zijn. Maar ik zeg het u : het is hetgeen
ons individualisme heeft gelouterd, heeft
geweerd tegen alle egotisme. Want tevens
wisten wij immers, dat anderen zich dezelfde
vragen stelden als wij deden, en dat die
vragen elkander ontmoeten zouden, en dat
uit dit samentreffen het antwoord ons blijde
misschien in het gelaat zal slaan. En zelfs
waar dit niet geschiedde: hebben wij, tot
troost, niet geleerd dat wij alle dezelfde
vragers, dezelfde smeekelingen zijn?
En niet alleen in deze nze tijden: ook,
mijne vrienden, in den Tijd. De harmonie,
die is gerezen uit onze
gelijktijdig-opzingende verlangens en smarten, wij hebben
ze erkend in die der eeuwen. En het brengt
ons, epigonen en decadenten, in een niet
te versmaden gezelschap. . .
Maar neem mij niet kwalijk : ik wilde u
spreken over de Verzen" van Firmin van
Hecke . . .
KAREL VAN DE WOESTIJNE
Tooneelcauserieën
IN NAAM DES KONINGS. . .
Een advocaat-procureur, verdediger van
weduwe en wees, wiens weeke ziel dus uit
gegroeid is naar den kant des gemoeds,
blijde bejubelaar van jubelende tooneelspelers
en -speleressen, Melporriene en Thalia ken
nend en beglimlachend op hare verjaardagen
(maar niet aan die meisjes getrouwd): dat was
de eerste : Moord, moord !" zoo kalmeerde
hij de menschen te Utrecht -- waarom nu
te Utrecht?!, in de vergadering van het
Tooneelverbond, waarom nu in het
Tooneelverbond ?, dat de vader is van de
Tooneelschool, waarom toch die Tooneelschool?, die
de moeder is van vele pianospelende en
examens afleggende aardige academische
tooneelspeelstertjes. Hier wil mij een waarom
niet uit de keel. Komaan, de heer mr. de
Koning heeft een lans gebroken" voor de
goede critiek, d.w.z. voor de critiek, die het
hebben. Een mooien zomer. Een zomer waar
jelui je handen aan warmen kunt. Verheug
je maar vast!"
In het begin van dezen zomer reisde ik
met de mijnen naar buiten. Dat noemen wij
in het Duitsch in die Sommerfrische."
Het woord Sommerfrische" is samenge
steld uit het bepalend woord zomer" en
het grondwoord frischheid, koelte" en
beteekent dus eigenlijk een plaats waar men,
of een samenloop van omstandigheden waar
onder men zich wat opfrischt, afkoelt. In de
bergen, die het doel van onze reis zijn, kan
het ook inderdaad zér koel zijn; wij hebben
daar eens midden in den zomer een ont
zettende koude geleden en daar een van
onze kinderen nog niet volkomen van een
ziekte hersteld is en warm gehouden moet
worden en met de verwarming in Duitsche
hotels zeer zuinig wordt huisgehouden, zoo
hebben we ons een petroleumkachel aange
schaft en order gegeven dat zij ons nage
zonden zal worden.
Voor de veertienurige spoorreis was het
in zeker opzicht kenmerkend, dat aan beide
kanten van den D-trein alles open stond
wat maar open gezet kon worden zonder
dat iemand er zelfs over dacht over tocht
te klagen. Verkoudheid, rheumatiek, 't be
stond niet meer.
Op koffers, kleeren en kussens lag stof
als op de bouwvallen van Carta^o, de rook
der locomotieven wierp roet bij briketten
tegelijk door de vensters; toen ik in den
spiegel keek ontdekte ik mijne gelijkenis
met Matkowsky als Othello; mijn Desdemona
gebruikte dozijnen zakdoeken, daar zij er
iedere vijf minuten uitzagen als inktlappen;
tallooze witte voiles en struisveeren, en
lichtgrijze reismantels gingen op dezen rit
te gronde; maar wie gewaagd zou hebben
een der raampjes dicht te doen, zou er on
middellijk uitgesmeten zijn. Wij gebruikten
voor een zestien gulden aan spuitwater, en
voor een vijfentwintig gulden aan kwast.
De trein was eindeloos lang en slingerde
en kronkelde zoo vroolijk alsof hij zijn staart
als waaier gebruikte en onze wagon was
aan 't laatste einde van de staart. Van mijn
kinderen werden 80 pCt. zeeziek, van mijn
vrouw 90. Toen een buffetbediende den trein
langs liep en warme worstjes" riep, werden
het 100 pCt.
Van af mijn prille jeugd heb ik groote
hitte moeilijk kunnen verdragen; als ik van
de Noordpooltochten van een John Ross of
van een John Franklin las, werd het mij
slechte door dik en dun spaart en het goede
straf aanmoedigt", en die van afmaken"
gruwt. De Critiek in Nederland, zeide de
inleider, was neerbouwend, was overbouwend,
was misschien uitbouwend, was bijbouwend,
was toebouwend (ik voeg erbij: ze is wel
eens nabauwend), was dikwijls verbouwend
of verbouwereerend, maar al te zelden was
ze opbouwend.
Een mensch wordt er koud van! Dacht
ge het niet zoo ijzingwekkend? Meent ge
soms, dat de kunst in Nederland de critiek
wel aan kan ? O onverstandige! Hebt ge dan
niet vernomen, dat de Raad van Beheer, die
er 't ergst aan toe was, het loodjen gelegd
heeft? Van den aardbodem zijn ze af geschoren,
de heeren Raden van Beheer, en ook Co
Balfoort Sr., van Schoonhoven, Royaards, Bouw
meester, zijn niet meer... De heer de Koning
weet het! Al die menschenorfers" (het staat
er letterlijk in zijn speech) zijn volkomen
onnut", zegt hij, doelende op de moordlust van
de critiek; en hoe bij de critici de doodstraf
in veilige handen kan zijn" begrijpt hij vol
strekt niet. Ik ook niet. Ik vind het zeer
verkeerd, dat die heeren de doodstraf in hun
handen nebben. Zie ze met de doodstraf in
hun handen in de stalles zitten. Het is
heel naar.
Ik heb met aandacht in het maandblad
van het Tooneelverbond, orgaan" luidt zijn
tweede naam, de rede gelezen, die mr. de
Koning voor het Bestuur en twee aanwezige
leden gehouden heeft. Het is prikkelliteratuur,
die niet had moeten worden verspreid. Ik acht
het n.l. wel een edel vermaak de menschen
zoo van hun stukken te brengen, maar het
moet dan expres gebeuren. Immers met alle
waardeering voor naïveteit, nuchterheid en
neuswijsheid (de drie in ons land zegenrijke
n's) is een weinigje gewone of alledaagsche
wijsheid of gezond verstand" te midden van
al die prikkelende beweringen niet gansch
en al te verwerpen. En wél te verwerpen
helaas deze stellingen van mr. P. W. de
Koning betreffende den vorm der critiek:
... ik houd een door niets getem
perde blaam voor iets, dat haast nooit
verdiend en daarbij zeker nimmer nut
tig is.
... als men toestanden schept, zoo,
dat de fijngevoeligen, of desnoods zelfs
de ijdelen, gaan vreezen te schrijven of
vreezen te spelen, of schrijven met angst
of spelen me't angst, dan benadeelt men
daardoor ons Nederlandsch Tooneel (be
doeld is: het tooneel in Nederland).
... wie k gespeeld of geschreven zou
den hebben, als de dingen anders waren
dan ze zijn (d. w. z. de critiek minder
scherp), dat weet geen sterveling.
Ik wel: Eenige weinige onbeteekenende
lieden, maar geen enkel belangrijk talent.
Palma sub pondere crescit, zeiden de Romei
nen in het Latijn: de palm groeit onder den
last. Geen schilder, die zich schilder voelt,
geen schrijver, die zich schrijver weet, geen
tooneelspeler, die in zijn vingertoppen, in
zijn gelaatstrekken, in zijn psyche die rijke
gave bezit van menschelijkheid uit te beelden,
blijft van voor 't voetlicht der openbaarheid
weg om de felheid der critieken te ontgaan
en vreest zelfs geen jubileumsspeech van
mr. de Koning. Integendeel. Wie de helle
schijnsels zoekt van het voetlicht, zoekt de
lichtbundels van de publiciteit. Onnoozel
als peperkoek is dan ook de slottirade van
dit deel uit mr. P. W. de Konings met zoo
veel geweld openbaar gemaakte rede":
En nog een bezwaar heb ik tegen
die ruwheid van de kritiek en lang niet
het minste. Het brengt de
tooneelspeelkunst en den stand der tooneelspelers
in discrediet. De maatschappij gelooft
nu eenmaal niet in het nut en de waarde
van menschen, waarover zij zich zesmaal
in de week vroolijk kan maken, en die
gedwongen zijn alles en nog wat, straf
feloos van zich te laten zeggen.
Vandaar zeker, dat de vorsten en de kan
seliers, en de ministers, en de burgemeesters,
en de partijleiders, en de groote componisten,
en de hoofd-commissarissen van politie in de
hoofdsteden van Europa allen zoo gaarne
van betrekking zouden veranderen ? ? Zie
warm om het hart en ik droomde, dat ook
ik eens dergelijke tochten zou ondernemen;
maar als ik van Stanly en Livingstone hoorde
voer mij een rilling door de leden, en ik
begreep ze evenmin als de drie mannen in
den vurigen oven.
Bij dergelijke gelegenheden als van dezen
spoorrit wordt voor het gezinshoofd de
schoone taak geboren, er bij zijn troepje
den moed in te houden, zelf de hechte
rots voor te stellen, waarop wind noch weer
invloed heeft en waaraan de versagenden
zich kunnen vastklemmen en oprichten. Ik
wees van tijd tot tijd op de schoonheid van
het landschap waaraan wij voorbijreden,
met zijn schoorsteenen, zinken afdaken en
Pruisische ambtsgebouwen,beweerde opeens
brutaalweg dat het veel koeler werd, vestigde
de aandacht op het gezonde van de trans
piratie, vertelde hoe ik als soldaat bij een
dergelijke temperatuur bepakt en bezakt
velddienstoefeningen mee moest maken van
een uur of zeventien, en om het kwartier
vertelde ik een grap. Bij de kinderen hielp
het een beetje; mijn vrouw wischte vol
medelijden bij iedere mop mijn voorhoofd af.
De thermometer op het station wees
28 graden aan," zeide een mijner kinderen.
't Was misschien beter geweest als we
morgen op reis waren gegaan," meende een
ander.
Geloof jelui dan dat het morgen anders
is," riep mijne vrouw die in onzen kring
het gematigde pessimisme vertegenwoordigt.
O ja, morgen wordt het anders!" ant
woordde ik diplomatisch. En ik had gelijk,
het werd 30 graden.
Toen wij in het hotel aangekomen waren,
was, het eerste wat ik deed, op te merken
dat onze kamers op het Oosten of het Zui
den lagen; de mijne had zelfs naar twee
zijden ramen en lag zoowel op het Oosten
als op het Zuiden. Indien ik mijn wensch
kenbaar gemaakt had, zouden de kinderen
natuurlijk dadelijk met mij geruild hebben
maar als verhard soldaat mocht ik niets
zeggen.
Wij hadden ons voorgenomen veel in berg
en bosch te wandelen, een acht a tien nur
per dag, bergop en bergaf. Dezen eersten
dag brachten wij het niet verder als de tien
minuten die er noodig waren om van het
station ons hotel te bereiken. Wij gingen er
in den tuin zitten, die bestond uit drie kisten
met taxus en zeventien ijzeren tafels en
stoelen, en dronken Appolinaris en babbel
den. Dat wil zeggen : ik babbelde.
hen staan in Simplicissimus, in Le Rire, in
de Notenkraker! Het doet Heemskerk zeker
leed, dat de carricatuur zich met hem be
moeit en hij daardoor in discrediet komt" ?
Arme verdwaalde anti-Criticus! Hebt gij
nooit, als gij in de stilte van uw studeer
cel voor de weduwe en de wees zorgdet,
vernomen van iets dat roem" heet, naam"
en publieke belangstelling"? Waarom zou
den wij allen ons verzetten, zoodra -een
particulier, die zich .niet op den voorgrond
stelde of stellen liet, over den hekel gehaald
werd, en waarom vindt ieder goed, dat
politici, voorzitters van
Tooneelverbondsafdeelingen, acteurs en andere artisten het
rrfoeten ontgelden ? Dat heet nu juist de
Roem", mijnheer de Koning! Eén man uit
gezonderd weet iedereen dit. De heer de
Koning, die die ne is, zegt naïevelijk zelf
dat iedereen het weet: een ruwheid,
die, ik voeg het erbij, door de publieke
opinie schijnt gewettigd te worden, want
zij lokt haast geen protest uit." Neen na
tuurlijk niet: de menschen zijn wel wijzer.
Wees wijzer, geachte inleider! Wees zoo
wijs als het onbewuste publiek, zet, voor
zijn wijsheid, uw eigen wijsheid op zijde!
Nu de inhoud van de critiek. Daar lees
ik: De heer de Koning gelooft fanatiek"in
aanmoediging (en in de claque misschien ?),
hij vindt het zoo gek niét, dat in Engeland
een actie tot schadevergoeding den criticus
te wachten staat, die iemand door zijn letter
kundige critiek in zijn bedrijf benadeelt,"
maar, blijkbaar, zij het dan heel vaag, ge
voelend, dat hier algemeen
schoonheidsbelang wordt achtergesteld bij eenig bedrijf,"
voegt hij met aarzeling daaraan toch toe:
Ik verlang niet, dat men goed zal keuren
wat men afkeurt of verzwijgen wat men
meent. Ik heb het alleen over de poging
tot literairen manslag." Literairen man
slag". .. probeer het eens! Probeer eens
door een fijnen of door een ruwen, door
een tammen of door een schitterenden letter
kundigen aanval den heer van Erlevoordt
te verhinderen zijn romans in Het Leven
voort te zetten! Heeft Ten Brink Van Deyssel
doen zwijgen of Van Deyssel Ten Brink ?
Men moet toch wel kinderlijk zijn om zulke
dingen, als de heer de Koning onder applaus
van de twee aanwezige leden te berde ge
bracht heeft, met een ernstig gezicht voor
te dragen. De heer de Koning is naïef.
Hij vervolgt daarom: Als men een stuk niet
bespreekt om den schrijver tot het schrijven
van betere stukken te brengen maar om
hem als schrijver te vernietigen, dan handelt
men ongeoorloofd en verderfelijk! Verder
felijk, want Keats is misschien aan booze
critiek gestorven en Racine, zegt men, heeft
om n critiek zeven jaar lang gezwegen !
Weet de heer de Koning, dat de kolossale
klavierspeler Bioklapparkoukoulos onder een
vallenden blauwen dakpan den dood vond,
en dat sinds dien alle huizen in Anatolië
met riet moeten gedekt zijn? Nu vallen geen
harde pannen meer op de hoofden van kla
vierspelers, maar... branden helaas meer
huizen af. Het is toch maar moeielijk in deze
wereld. Papperlepapperlepap wat is het
moeielijk! Dit sprookje schenk ik den aller
lief st-romantischen heer de Koning.
Ik wil hem nog op andere wijze mijn
belangstelling toonen.
Ziehier wat Edmond Rostand dezer dagen
gezegd heeft op een banket, hem door de
Parijsche critiek aangeboden. 1)
Mijne Heeren!
Ik had gehoopt dezen avond als een held
mij te gedragen door, tooneelschrijver die
ik ben en den dag volgend op de
wederopvoering van een mijner tooneelspelen, hier
met een glimlach te komen zitten in den
kring zelf van de Critiek. Maar, heel geestig,
hebt gij mij in de moeielijkheid gebracht, gij
hebt mij eiken heldenpluim van den hoed
genomen door mij onder uwe aangename
artikels te vernietigen; en daar sta ik nu
voor u, een beetje als een linksche en ver
blufte Daniel, die, gereed voor den leeuwen
kuil, geen weg meer weet met zijn moed
bij den aanblik der welwillende gebitten
en der hartelijk toegenegen klauwen.
Hè," riep ik uit, per slot van rekening
doet het iemand toch goed als de zon zijn
lichaam eens door en door verwarmd. Men
wordt een geheel ander mensch, men leeft
op! Zulke uitersten brengen het bloed ten
minste weer eens in beweging. Dat verve
lende juste milieu" van niet koud en niet
warm maakt een mensch slap en traag.
Toen ik nog soldaat was, moesten wij bij
deze temperatuur met pak en zak enz..."
Mijne familie knikte sprakeloos en trans
pireerde.
Daar de warmte den volgenden dag tot
op 31 graden steeg, stelden wij ons plan
een wandeling te gaan maken uit en gingen
in den tuin bij de drie kisten met Taxus
zitten en dronken Fachiner.
Als Stoïcyn en Spartaan sprak ik : Bij
zulke dagen moet ik altijd aan de arbei
ders denken, die op het veld moeten
maaien en schoven binden of aan de man
nen, die in de wijnbergen te werken hebben
onder de loodrechte stralen van de zon. En
aan de stokers, die in de machinekamers der
stoomschepen bij het vuur staan. Als men
zich dat indenkt, zit men hier in een hemel.
Waar of niet ?"
Mijne familie knikte sprakeloos en trans
pireerde.
De dag daarop was het 32 graden ; wij
stelden onze wandeling uit, gingen in den
tuin zitten en dronken Gieshtibler.
Ik stapte van de rol eens Spartaners in die
eens stillen duiders. Wij spraken weinig
omdat het in beweging brengen
derspreekwerktuigen nog meer warmte verwekte; n
keer poogde ik over de scheepsstokers te
spreken, maar bij de gedachte alleen brak
het mij dermate uit, dat ik mijn onderkaak
weer introk.
Om een weinig afwisseling in het program
te brengen dronken wij den volgenden dag
ons Selterwater op onze kamer. Als men
bijtijds alle jalousieën naar beneden liet en
aan de schaduwzijde alles openzette en dan
op een rieten stoel met zooveel mogelijk
gaten ging zitten, en zijne armen strak naar
beneden liet hangen en zijne vingers uiteen
spreidde, dan had men van tijd tot tijd dra
gelijke momenten. Maar het leven stelt zijn
onbarmhartige eischen ? om n uur luidde
de etensbel.
Terwijl op mijn kamer mijn kleeding in
hoofdzaak uit een pincenez bestond, moest
ik nu toilet gaan maken, 't Ergste was wel
de boord! Als we eenmaal zoover zijn dat
vrouwen de zelfde rechten hebben als mannen
Gij hebt mij de gelegenheid ontnomen te
laten zien hoe men iets goed kan opnemen,"
en ik acht dit juist niet overbodig in dezen
tijd, nu men de rechten der Critiek schijnt
te willen toetsen met wel wat weinig kalmte.
Ik had het plan opgevat u te zeggen, dat,
wat die rechten betreft, naar mijn gevoelen
de Critiek ze alle heeft, en dat, van 't
oogenblik af dat iemand het onderneemt iets te
publiceeren, hij zich verbindt alles van haar
te aanvaarden Zal ik het nu durven ? Ik
ben bang belachelijk te worden en voor
door-de-Critiek-omgekocht te worden ge
scholden ! Maar, nietwaar, nu ik dus toch
die gevaren loop, geeft me dat weer het
vertrouwen terug en besluit ik er toe!
Ja, die zenuwachtigheden van het genus
irritabile schijnen mij onvereenigbaar met
het modern intellect en met de wijze waarop
wij tegenwoordig begrijpen de eindelooze
en vruchtbare verscheidenheid der geesten
en hun strevingen. Wordt het licht niet uit
een verschil geboren, en haten de stralen
elkaar daar zij, om te schitteren, zich onder
ling moeten verdeelen ?
Ik drink op de gezondheid van de critiek.
Niet dat ik haar bedreigd acht; maar wij
weten dat er zekere hoop is, die wel gevoed
wordt: belangen, welke reden van bestaan
hebben, comploteerend met gevoeligheden,
waarvan men dit niet zoo zeggen kan 2), zou
den wel willen samenspannen om in den
schouwburg hetgeen toch alleen in den
oorlog mogelijk is de overwinning zelve
haar bulletin te laten opmaken. Daarom, mijne
Heeren, drink ik op u, die de waardigheid'
van onze kunst verzekert en hoog houdt,
daar immers, zonder u, het drama en het
gedicht alleen nog zouden geroemd worden
op de wijze van een zeepfabrikaat of van
een pil.
Wat mij betreft, ik zal er nooit in toe
stemmen niets anders te zijn dan een man,
die op den hoek van een straat koopwaar
aanbiedt, waarvan de wet verbiedt kwaad
te zeggen. En ik hecht er aan op te komen
tegen het droombeeld van hen, die Apollo
nog slechts gekroond zouden wenschen met.
de lauweren van dokter Macaura. Het is
natuurlijk dat zij, die een fortuin wagen
voor de zwakke kansen van een geheim
zinnig manuscript (Rostand heeft hier waar
schijnlijk het oog op het jongste, met veel
reclame gelanceerde, onbeteekenende tooneel-'
stuk van baron Henri de Rothschild) er aan
denken voorzorgsmaatregelen te nemen. Wij
aanvaarden, blij van zin, daar het nu een
maal niet anders kan, dat er een winkeltje
zij, waar men zich uitslooft succes te
fabriceeren, op voorwaarde echter dat het labo
ratorium open blijve waar de roem kan
worden samengesteld. Ik ben overtuigd, dat
ieder letterkundige, die er een rechtmatigen
trots op na houdt, het prettig vindt om, na
het ondergaan van de wel wat besmeurende
grootscheepsche reclame, zich te kunnen
reinigen in een goeddoenden regen van
opstoppers. Wij hebben meer noodig begrepen
te worden dan geprezen; wij willen gehoord
worden door ooren, die andere geluiden
waarnemen dan het rinkelen van toekomstige
recettes. Wat kan ons de plak deren?
Slaat er op, maar luistert.
Die halsstarrigheid van mij om me niet te
zeer te bekommeren over eerlijke kritie
ken, die kennen, mijne Heeren, diegenen al
lang, die mij vanavond hier uitgenoodigd
hebben; en de opvallende sympathie, die
gij mij steeds blijft betoonen, terwijl gij toch
weet, dat ik niet van pijn schreeuw onder
uw pieken, bewijst mij dat gij niet die
booze lieden zijt waarvan men spreekt, en
dat het niet is om het pleizier van te kunnen
steken met de scherpgepunte banderillaj,
1) Te vinden in de Annales Politiques et
Littéraires van 30 Maart 1913. Naar dezen
datum te oordeelen heeft de heer Rostand
zijn speech dus niet gehouden met het opzet
mr. de Koning te antwoorden. Het is hem
niettemin m.i., voor zoover dat mogelijk is,
gelukt.
2) Rostand bedoelt de belangen van theater
directeuren, dagbladondernemingen,
tooneelschrijvers en invloedrijke acteurs.
dan zal ik er op aandringen dat zij ook
gesteven boorden moeten dragen, namelijk
in zulke zomers. Hoewel, als het maar
mode was, zij zelfs in staat zouden zijn er
een pelskraag overheen te slaan. Dagelijksch
zag ik onder de gasten van ons hotel vrouwen
tot aan haar ooren aangekleed, ingepend,.
zoodat zij geen adem konden halen, maar
toch allerliefst lachend. Voor haar bestond
er warmte noch koude, alleen maar zomer
en wintertoiletten. Bovendien natuurlijk nog
najaars- en voorjaarstoiletten.
Moet je eens zien wat een knap meisje!"
fluisterde mijn vrouw mij aan tafel toe en
wees met haar oogen links achter mij.
Had zij gezegd daar zat de
KeizerinWeduwe van China met Frederik Barbarossa
aan tafel, dan zou ik mij niet de moeite
genomen hebben om te kijken; maar de
aanblik van een mooi jong menschenkind
geeft mij altijd een innerlijke vernieuwing
en daarom keerde ik mij ook om. Men kent;
die wassen poppen in kapperswinkels die
langzaam, heel langzaam draaien opdat men
het kapsel met aandacht van alle kanten
bezien kan. In dit tempo keerde ik mij om,
zag een werkelijk beeldschoon meisje en
keerde toen weer naar mijn bord terug. Dit
alles was het werk van een kwartier. In
zoo'n zomer leert men wel zich deftig en
waardig te bewegen.
Zoo moet Semiramis, de heerscheres over
Babilon, hare soep gegeten hebben zooals
mijn vrouw de hare nu eet; zoo zou Sarastro
een haring verorberd hebben, zooals ik het
nu den mijne doe.
Onder de gasten die in de hall hun koffie
gebruikten zat geregeld een oude
meer-danweldoorvoede stadsraad, die een ieder die
hem vroeg: hoe gaat het", ten antwoord gaf:
Wat een mensch probeert, hij transpireert,
haha."
Hij scheen zich zeer wel te gevoelen; hij
achtte zichzelven een dichter en
grappenmakker en zijn succes hielp hem over alles
heen. Of de man in andere zomers ook zoo
was, weet ik niet.
Daar de temperatuur den volgenden dag
tot op 34 graden steeg, bleven wij weer op
onze kamers en speelden kaart.
Lezen deden wij niet, omdat wij reeds na
de eerste bladzijde, na een aanval van
draaierigheid, insliepen, en ons kunst en
watenschappen overigens vrijwel onver
schillig lieten.
Ik speel zóonbewust kaart, dat mijn
beste vrienden als zij hoopen geld van mij