Historisch Archief 1877-1940
15. juni '13. No, ,1877
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
LUZERN. Hotel MONTANA.
Het eenigste Hotel eersten rang, verhoogd gelegen. Rustig, stofvrij. Door een
particuliere lift met den promenadeweg aan het meer verbonden.
AMSTERDAM. Sl^ ARM HEM
VUZELSTRAAT-KEERENGRACHT.- ROGGESTRAAT.,
COMBINATIE ;
f 25OO. ,1
5ALOM-HUISKAMER
SLAAPKAMER-LOGEERKAMER
IM VIER VOOR DIT DOEL SPECIAAL
INGERICHTE KAMERS TENTOONGESTELD.
tiiiiiiHiiiiiiuiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiii
dat gij u verplicht acht te schrijven wat gij
. denkt.
Niets groeit, niets richt zich omhoog dan in
de vrije atmospheer van onderling strijdende
discussies; niets wordt meer omstreden dan
de boom door den wind en de kaap door de
golven; maar juist door dat rukken aan de
takken leeren de wortels de kracht van haar
greep kennen, en de rotsen zijn van verre
slechts zichtbaar door de woedende aureolen
van het schuim. Ik drink op de gezondheid
van hen, die mij geholpen hebben, geschraagd
en aangemoedigd; en als er naar ik hoop
-'- hier aanwezig zijn, die mij bestreden
Hebben, dan drink ik op hun gezondheid:
zij zijn mij niet minder van nut geweest.
?De speech van den heer de Koning was
een mooi stuk werk, maar ook deze van
Rostand kan wel mee. Vat deze laatste auteur,
naar den aard van zijn volk, de zaken wat
erg luchtig op, onze meester de Koning doet
hun gewicht des te beter gevoelen. Alle
degelijke en met zichzelf veel bezige Neder
landers zullen hem gelijk geven, dat niets
vreeselijker is voor den goeden gang der
Historie,' die met breed waaienden mantel
pok over deze lage landen gaat, dan dat een
mijnheer op een teen wordt getrapt.
Intusschen merk ik den referent wel
willend op:
1. Dat ruwheid inderdaad een leelijke
eigenschap is. Een heel leelijke eigenschap.
Dat echter de door hem in zijn aanval
be-doelde talentvolle ruwheid verre te ver
kiezen is boven critiek zonder ruwheid en
zonder talent: verre te verkiezen voor den
kunstenaar en vooral voor de kunst. De
nu en dan buitengemeen ongebreidelde, maar
meest fel geestige, soms brillant-pamflettaire
tooneelcharges van ^Barbarossa" (aan wien
mr. de Koning meer in 't bizonder gedacht
heeft) in -?De Telegraaf" doen mér voor het
tooneel dan een heel zoodje gedurige lof
prijzingen doen zouden en meer dan de
tooneelverbondbonze mr. de Koning, zelfs
op zijn jubelendst. Zij stellen iets. Zij
dwiniriimiliMlimiflimimmiim mui HIIIIIMIIIIIIIII luim
winnen mij bovendien nog een standje maken
en zich zelfs geneigd toonen tot handtaste
lijkheden pver te gaan. Mijn vrouw speelt
"fliet lialf zo'o' goed ; zij laat bij het wasschen
meermalen. hare kaarten vallen, geeft of te
yeej, f te weinig, vraagt zes maal wat dan
wei. troef is, vraagt na federen slag verlof
hare punten nog eens na te tellen.en staat
een ieder, die er zich voor interesseert, toe
in hare kaarten te kijken.
Mijn kinderen kunnen in het geheel niet
spelen, maar dat alles deed er weinig toe.
Wij wierpen kaarten op tafel en noemden
dat zesenzestig, en verheugden ons stiekem
als wij een slag verloren omdat dan een
ander zijn arm moest uitstrekken om hem
naar zich toe te halen. In vier.uur zetten
wij 14 cent om; onze jongste had ze ge
wonnen. Wij dronken er Biliner bij.
Den volgenden dag kwam een onzer op
de gedachte onder de gegeven omstan
digheden was dit op zich zelf reeds iets
opmerkelijks dat men een rijtuig zou
nemen als het niet mogelijk was te wandelen.
Wij maakten dus een rijtoer, maar het was
een eenigszins twijfelachtig genoegen. Als
'men daar voor zich de paarden urenlang
door de brandende zon bergop zag gaan,
aldoor maar zwaaiend met het stompje staart,
dat het ondier mensch hun gunt, naar hun
tallooze kwelgeesten, als men op akkers en
wijnbergen de menschen zag zwoegen in de
schitterende middagzonnegloed, dan voelde
men zich beschaamd den grootenheerte spelen.
Ja 't is belachelijk het te zeggen, maar het
is waar, ik had medelijden met een sleepboot
die zeven volgeladen reuzenschuiten trekken
moest, en het schoot door mijn hoofd: Die
krijgt een zonnesteek.
Den volgenden dag steeg de thermometer
'tot 35 graden en onze lijdzaamheid ging tot
galgenhumor over. Wij gingen weer aan
tafel zitten en zongen:
O, wat is het koud geworden
En zulk treurig, triestig weer;
Ruwe winden waaien uit 't Noorden
En de zonne schijnt niet meer;
en
Vlokken, vlokken niet te tellen..."
Ik schafte mij een ui aan, sloop na don
ker onder het venster van mijn vrouw en
bracht haar een serenade:
Verkleumd van koude
Sta ik voor uw venster."
Zeer welkom kwam ons in die dagen een
?postpakket/waarop een ongehoorde vracht
gen aldus tot levendige aandacht een graag
loom publiek. Zij drijven|dat blij geprikkelde
publiek naar het tooneel.
2. De booze mr. de Koning kan in zijn
recht zijn, als hij met bezwaren komt tegen
een of andere geheel overbodige ruwheid
in een of andere critiek. Maar hij heeft zich,
omdat hij niets gerings kan doen, op de
hooge stelten gezet der algemeene leerrede
(zie hem daar heel in de hoogte staan!) en
is algemeenheden gaan debiteeren over wat
incidenteel karakter had. Zoo kwam hij van
individueele klacht tot moraal-critische (en
malle, want voor hem en mij veel te hooge)
philosophie, waarbij gevoegd werden pers
decreten in naam des Konings, die geen
mensch zal opvolgen. Vandaar zijn betreu
renswaardige val! Moge hij in zijn val (gelijk
de Koning in het kegelspel) niet al te veel
onnadenkenden meesleepen! en zich niet te
erg bezeeren. Dit is de wensch van zijn dw.
en toegenegen
HONORÉDE LA BAIONOIRE
* * *
Een Nederlandsche Componiste
in 1813
(Repliek)
In het Biographisch Woordenboek van
Van der Aa, dat, gelijk ieder onderzoeker
weet, om de talrijke onnauwkeurigheden,
die het bevat, steeds onder het grootst
mogelijke voorbehoud moet worden geraad
pleegd, vindt men de Haagsche klavier
speelster en componiste Anna Gertrude
Elisabeth Van den Bergh genoemd als
A. G. F. Bergh. Wellicht ten gevolge van
slordige correctie, is de derde voorletter in
plaats van een E(lisabeth), een F geworden,
en is Van den" weggelaten. Vermoedelijk
is dit woordenboek dus de troebele bron,
waaruit het Lid van de Historische Commissie
van de Tentoonstelling de Vrouw, mevrouw
dr. J. Van den Bergh van Eijsinga?Elias, de
stof putte voor haar terechtwijzing aan mijn
moest betaald worden: de petroleumkachel!
Opdat hij er niet voor niet zou staan, stak
ik hem maar dadelijk aan en warmde er
water op. Want van toen af aan dronk ik
warme grog.
Nu zou alles nog zeer amusant geweest
zijn als men 's nachts had kunnen slapen.
Men werd om vier uur wakker van de
warmte en om twaalf uur was men nog niet
in slaap van de warmte.
Bovendien had ons hotel jalouziëen.
Deze jalouziëen kon men, als men wilde,
zeer langzaam en bijna geruischloos neer
laten ; maar de hotelgasten wilden blijkbaar
niet; zij lieten ze als lawinen naar beneden
vallen.
En als de storm ratelt en ziedt door't woud
En de pijnboom, de groote, in zijnen val
Takken en stammen rondom verplettert
En de heuvelen hol dien val weerkaatsen"
precies zoo was het als zoo'n jalouzie naar
beneden plofte. Een vereeniging tot het ge
ruischloos of tenminste gelijklijdig laten
zakken der stores was niet op te richten.
Om half tien donderde de eerste, om half n
de laatste. Als men een beetje geluk had sliep
men dan in. Dan droomde men dat van den
Dom te Keulen op eens een stuk of 500 planken
van boven naar beneden werden geworpen;
verschrikt sprong men op er was toch
nog een jalouzie niet neergelaten geweest.
't Is niet te verwonderen, dat op een mor
gen na zulk een nacht de symptonen van
het vierde stadium bij mij uitbraken. De
weervoorspellingsdienst had reeds den
vorigen dag neiging naar onweer voorspeld.
Deze neiging bleek er bij de menschen in
derdaad aanwezig te zijn. maar bij de zon
volstrekt niet. Dezen morgen zooals alle
morgens lachte zij van den staalblauwen
hemel ons toe als een hartelooze kokette
die zich verheugt als haar slachtoffers in
het stof aan haar voeten versmachten. Ik
daalde af naar de ontbijtzaal en kwam voorbij
een scheurkalender. Daar stond te lezen:
Alles op de wereld kan men wel ver
dragen, slechts niet een reeks van goede
dagen" Goethe.
Grimlachend knikte ik mijn instemming
en dacht: Die Goethe blijft toch maar altijd
modern. Toen schreed ik verder en kwam
bij een barometer. Ik bleef er voor staan:
de wijzer stond op Mooi weer."
Wat noemen ze mooi"?!" riep ik uit.
Wat is dat mooi"! Dat is een onbe
schaamdheid!"
LIJZERN
HOTEL WILDEHMAHN.
Het geheele jaar geopend.
5 minuten van het station «n stoombootlandingsplaatwn, vanouds gerenommeerd
burgerlijk familiehotel, nieuw. vergroot en modern ingericht. Kamers met Bad
en Toilet. Uitstekende kenken. Pension vanaf 8 franc. Büvoorkeur door Hollanders
besooht Bijzondere condities voor Families en Yereenigingen. Prospectus bij
den eigenaar F. FUBLER.
V "?" T WA UT A 17 Vierwaldstattermeer.
w m. *. m* vm xm. *j ? Ze0r geUefd Toorjaarsverfoltff.
Park-HÖtel en zgn twee voorname Hotels,
prach
Hotel Vitznanerhof 0* aan het
Mr. BOX is ook eig. v. h. Hotel Rigi-First
op ie Bigi, SuïMtta-Bons»te St. Horiti.
Prospectus gratis van denEig.: A. BON
en Int. Terk.bur., Amst., Baadhuisstr. 16.
IUZERNMW
Nieuw comfortabel Hotel; 80 bedden, groot res
taurant, voortreffelijke keuken, heldere Munchener
en Pilsener bieren, lift, electr. licht. Baden. Centr.
verw. Omnibus en garage. Kamers van fr. 2.50?fr. 5.
G EB R S. SCHINDf-ER.
Autogarage RENAULT
Hallstraat 85?87, Hen Haag.
Stalling- en Reparatie-Inrichting voor Automobielen
Telefoon 2348 Haag:
IIIIIIIIIIIIMItllllllllMHIIIIIIIIIMIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUItHIIIIIUIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIII
adres. Te meer lijkt mij dat waarschijnlijk,
omdat zij spreekt van Anna Gertrude Bergh,
en dus den derden naam Elisabeth, die niet
klopte met de F bij van der Aa verdonkere
maant. In dien ze ter nadere controle even
Viotta's Lexicon der Toonkunst opgeslagen
had, zou ze daar al dadelijk den juisten
naam der componiste gevonden hebben, en
dit zou voor haar een waarschuwing zijn
geweest, om mij niet zonder nader onder
zoek van een grove onnauwkeurigheid te
beschuldigen.
Ter zake weet ik overigens niet beter te
doen dan haar te verwijzen naar de bronnen,
waaruit ik mijn mededeeling putte, en waar
aan zij de juistheid der feiten toetsen kan,
n.l. Nederlandsen Muzikaal Tijdschrift"
Jrg. 1841 p. 21, Amphion, een tijdschrift
voor vrienden en beoefenaars der Toonkunst"
Jrg. I, (1818) p. 44, Jrg, II, (1819), p. 208,
Jrg. III, (1820) p. 232, G. J. Gregoir,
Bipgraphies des artistes-musiciens néërlandais,
Anvers, (1864) p. 183, Die Haghe, Bijdra
gen en Mededeelingen" Jrg.^ 1904 p. 397,
Robert Eitner, Quellen-lexicon" deel I, p.
450, Dagblad van 's Gravenhage" Jrg. 1840
No. 110.
De advertentie van overlijden der kunste
nares komt voor in de Oprechte Haarlemmer
Courant", Jrg. 1840 No. 111, p. 3, derde kolom,
en daarin wordt haar naam voluit vermeld
als Anna Gertrude Elisabeth van den Bergh.
Deze advertentie is niet onderteekend, maar
werd toch naar alle waarschijnlijkheid ge
plaatst door haar eigen moeder, die met haar
samen in den Haag woonde, en die haar
overleefde. (Ned. Muzik. Tijdschr. 1841 p.
22, tweede kolom bovenaan). In 1830 viel
haar de groote onderscheiding te beurt be
noemd te worden tot lid van verdienste van
de Maatschappij tot bevordering der Toon
kunst, en ook in de lijst dezer leden wordt
zij genoemd als Mej. A. G. E. van den Bergh
(Album van de Maatschappij tot bevordering
der Toonkunst No. 17, p. 7).
Men zal het mij, hoop ik wel ten goede
houden, dat ik, steunende op deze bronnen,
iiimiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiii
Ontsteld zag ik om: achter mij stond de
meer-dan-weldoorvoedestadsraad en grijnsde:
Ja ja wat een mensch probeert, hij
transpireert, haha!"
Buiten mij zelf hief ik mijn rechterhand
op, beteugelde haar vaart echter nog bijtijds
en leidde haar met een schoone ronde bewe
ging naar de deurknop met de woorden:
Neen, na u."
Ik begreep nu waarom de bewoners van
warme landen een zoo geheel ander tem
perament hebben dan wij; ik was een be
woner van het Zuiden geworden, Siciliaan
om zoo te zeggen.
Mijn prikkelbaarheid grensde aan razernij.
Toen een kellner mij Gerolsteiner in plaats
van Rhenserwater bracht, dreigde ik hem
met een mes en toen dien avond mijn
kamerbuur zijne jalouziëen weer naar beneden
ratelen liet, liet ik de mijne 15 maal ach
ter elkaar naar beneden donderen, zoodat den
volgenden morgen een gerucht de ronde
deed als zou er dien nacht een onweer ge
vallen zijn. Er waren er zelfs die meenden
dientengevolge eenige afkoeling te bespeu
ren; nu was het echter 37 graden in de
schaduw en geraakte ik in een staat van
verstomping, van versuffing. Als de hotelier
naar mijn bevinden vroeg, antwoordde ik:
Wat zal ik zeggen, wat een mensch pro
beert, hij transpireert!" en lachte er dan
zelf om. Ik vond het nu een onbetaalbare
mop en toen een groot dagblad mij om
een novelle vroeg, antwoordde ik dat ik op
't oogenblik geen novelle had, maar een
geestig Satirisch gedicht dat ik hier bij een
veelbelovend genie ontdekt had. Ik sloot
het werk van den stadsraad in en kreeg
ten antwoord: Wij zullen toch maar liever
het najaar afwachten."
Op een namiddag in deze periode van
hyper-idiotisme zaten wij weer om de tafel
en speelden bij een glas Sauer-brunnen
Zwarte Piet." Tot zes en zestig konden
we niet meer tellen en zongen er voor
de variatie bij.
Plotseling sprongen allen op: de hemel
werd verduisterd, misschien wel tengevolge
van ons gezang. Alsof er brand was, zoo
stortten wij ons de trappen af naar be
neden; daar vonden wij reeds iedereen voor
de deur en riep men ons toe: Een onweer!
't wordt donkerder! 't Betrekt!" En toen
een bliksemstraal, wel een zeer bescheiden,
maar toch een bliksemstraal en een don
derslag, wel een ingehouden, hoogst be
leefde donderslag, maar toch een donder
de opmerking van het Lid der Historische
Commissie van De Tentoonstelling De Vrouw
181 3?1913 niet bizonder geschikt vind om
mij te bekeeren van de meening, dat de
dames blijk hebben gegeven van gebrek
aan historische kennis en gebrek aan ijver.
Nog bedenkelijker intusschen lijkt het mij,
dat de schrijfster bovendien onoprechtheid
toont in haar beschouwingen, of is dit mis
schien een staaltje van de wereldberoemde
vrouwelijke logica ? Zij zegt: De dames,
die de muziek der Vrouw 1813 met ijver
hebben onderzocht, hebben zich bepaald tot
vrouwen, die in 1813 volwassen waren en
toen iets presteerden. Tot deze vrouwen
behoort de in 1794 geborene Gertrude Bergh
niet, want zij heeft vooral tusschen 1820 en
1840 in den Haag veel naam gemaakt."
En nu vraag ik u, een vrouw, die in
1794 geboren is, en dus in 1813 den
leeftijd van 19 jaar bereikt heeft, is die
volwassen of niet ? ... En reeds in 1809
gaf deze vrouw in 's-G'ravenhage in den
Schouwburg een concert, dat ieder in ver
rukking bracht, (Die Haghe 1904 p. 397), en
in 1811 vestigde zij zich voor goed in de
Hofstad. Zij behoort dus zonder eenige
reserve tot den tijd, dien de Vrouw 1813
demonstreert. De hooggestemde lofrede op
haar talent in het tijdschrift Amphion" 1818
p. 44 wordt in den inhoud vermeld met de
woorden! Over de groote klavierspeelster
mejuffrouw Van den Bergh." En mag ik nu
de gewetensvraag stellen, of de vijf jaar,
die 1818 van 1813 scheiden, reeds niet meer
tot den tijd der tentoonstelling behooren?...
De limiet is dan wel zeer benepen gesteld.
Verder lees ik nog het volgende: Wel
heeft de Commissie gelijk, dat er geen com
posities terug gevonden zijn, om een concert
1813 mogelijk te maken. De historische Com
missie drukt zich dan ook voorzichtiger uit
in den Catalogus met de woorden: Het
weinige toentertijd door vrouwen gecompo
neerd schijnt wel vernietigd te zijn".
Ik wenschte hier de vraag te stellen: is
er met ernst naar gestreefd, om dezen schijn,
slag en iedereen riep en juichte en was
verbaasd: het onweert, het onweert! En
toen werden de bliksemstralen grooter en
scheller en de donderslagen duurden langer
en iedereen staarde gelukzalig naar den
hemel en niemand scheen bevreesd te zijn.
En toen moest ik denken hoezeer toch onze
verhouding tot wat in het leven tot ons komt
afhangt van de omstandigheden. Een jaar te
voren was ik in Thüringen geweest en daar
had het vier dagen achtereen iederen dag
een vier a vijf uur aan een stuk ge-onweerd.
Onweeren" was eigenlijk geen woord voor
dit helsche kabaal, de bliksemstralen beten
elkander in de staart: iedere donderslag
scheen zijn voorman tegen te brullen: Jelui
fluistert nog pas, kindertjes, nog harder,toe
dan maar! En dan ;kwamen er slagen dat
alle vensters rinkinkten, slagen alsof ze daar
boven alles kort en klein sloegen. En wat was
het gevolg? 't Werd vervelend. Bestaat er
een dwazer contradictio in adjecto dan de
vervelende bliksem?" En toch hebben we
het toen bijgewoond: ook de bliksem kan
vervelend worden. Men lette er niet meer
op, men behandelde den goeden Jupiter thans
als een dwazen ouden brompot, van wien
men nu eenmaal weet dat hij den gansenen
dag op zijn troon zij en alles kwalijk neemt.
Dit jaar echter was het op zijn Reinhardts
in scène gezet. Drie maanden had men ge
wacht en niets als belichting genoten en nu
was men hevig aangedaan als ten slotte toch
nog iets kwam. Ten laatste vielen er zelfs
nog droppels, heusche, natte waterdroppels.
De menschen hieven hun gezichten op en
lachten als kinderen, to'en zij den natten
regen op voorhoofd en wangen voelden.
En toen plaste een wolkbreuk naar beneden
en een ieder riep: Hè-è-è-è-! en staarde naar
de stroomende goot zooals naar de Niagara,
en dames in tulen en zijden japonnen ston
den in den plasregen en zuchtten : Hè, oh !
ha!" En toen viel mij weer iets anders in:
een vroegere leerling van mij, een klein
Mexikaansch meisje,'die door den wind van
het toeval in Hamburg was verzeild geraakt
en die op eenen Novemberdag midden onder
de les opeens met eenen juichkreet op het
raam was toegesprongen toen het ging
sneeuwen. Zij was 14 jaar, oud maar had
nog nooit sneeuw gezien. Het groote
kindergeluk van het eerste zien lag op haar
gezicht te lezen. En iets dergelijks zag ik
nu op deze blasé-gezichten.
De pret duurde kort. 't Water liep weg
en keerde niet weer; de hitte steeg tot 4C
BOUWT TE HUNSPEET.
Mooie bosohrijke terreinen.
Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon.
Inlichtingen M.üDE VELUWE",Nunspeet.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
Perrier-Jouet
Epernay.
Conccssionnaires,
Sauter & Polis, Maastricht.
DELAONAY BELLEVILLE
AUTOMOBIELEN.
Hoefd-Agern* r«or Xederlurtt
J. LEONARD LANG,
Stadhorulerslzade
AM8TEBDAX.
IIIIIMIIIIIIIlflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHI
dezen buitengewoon vagen en buitengewoon
voorzichtigen schijn", tot zekerheid te
maken ?
Vermoedelijk is het waar (Kist zegt dit
ook, N. Muz. Tijdschr. 1841 p. 23), dat de
gedrukte composities van Gertrude van den
Bergh van minder belang waren dan haar
nagelaten manuscripten. Maar welke reden
is er, om te gelooven, dat deze manuscripten
niet meer zouden bestaan ?
Een consciëntieus zoeker zou in dit geval
aldus zijn te werk gegaan: Allereerst zou
hij hebben geïnformeerd in publieke ver
zamelingen als de Koninklijke Bibliotheek
te 's Gravenhage, de Bibliotheek van de Maat
schappij tot bevordering der Toonkunst te
Amsterdam, de Bibliotheek van de
Vereeniging voor Nederlandsche muziekgeschiedenis,
de buitengewoon rijke muziekverzameling
van de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn;
vervolgens in particuliere verzamelingen als
van F. Scheurleer te 's Gravenhage en J. W.
Enschedéte Amsterdam, welke
muziekgeleerden ook vast wel tot inlichtingen en
nasporingen bereid gevonden zouden zijn.
En wanneer dit alles tot geen resultaat ge
leid had, had men moeten zoeken in het
notarieel archief te 's Qravenhage, of door
de kunstenares of door haar moeder niet
een testament was nagelaten, waarin over
haar muziekbibliotheek en haar muzikale
manuscripten beschikt werd, en men had dan
wellicht van trap tot trap dit spoor kunnen
vervolgen tot het gezochte ontdekt was.
Ook een nauwkeurig onderzoek van het
archief der Diligentia-concerten had mis
schien iets aan het licht kunnen brengen.
En indien men dit alles had gedaan, (ik
heb na het artikel van mevrouw Van den
Bergh van Eijsinga eenig recht om daaraan
te twijfelen), dan zou het heel goed mogelijk
zijn geweest, dat men niets had gevonden,
of iets dat in hooge mate teleurstelde, maar
dan zou toch aan de historische eisenen
voldaan zijn, en dan zou wat nu schijn en
vaagheid en vooronderstelling is, zekerheid
zijn geworden. Ik denk, dat De Man 1913
het op deze wijze zou hebben aangepakt.
J. D. C. VAN DOKKÜM
* * *
graden en ik kwam in mijn laatste stadium.
Geheel buiten mijn zinnen deed ik een stap
der vertwijfeling; ik ging namelijk aan de
schrijftafel zitten en werkte. Ik werkte
dagelijks acht uur en schreef onder anderen
ook dit waarheidsgetrouw weerbericht. De
liefde zal verontschuldigen," schrijft Fritz
Friddelfitz in eenen zijner beroemde minne
brieven aan Louise, dat ik dit in mijn
hemdsmouwen schrijf; het is een onfat
soenlijke warmte." Ik waag het niet te zeg
gen wat ik onder het schrijven van deze
regelen niét aanhad; daar ik echter dicht
bij zeer goed zien kan, had ik ook mijn
lorgnet afgezet. Natuurlijk liep het mij des
niettemin bij straaltjes langs, maar ik merkte
het niet meer. Zoo lang ik werkte, was ik
vroolijk, sterk en tevreden; de vurige draak
lag overwonnen aan mijn voeten; dat er
geen acht meer op hem werd geslagen, had
hem gedood.
Eindelijk scheen ook de wraakzucht
van Petrus gestild; het werd koeler en
bleef koeler; wij gingen weer naar
huis, maar nu kwam eigenlijk het ergste:
de gesprekken over den warmen zomer.
Beurslui, die anders nergens anders over
spreken als: Wat denkt u van South
Africa Territories ?" spraken.nu van de warmte,
virtuosen die het anders slechts over hun
succes hadden, spraken nu over de warmte;
skatspelers spraken tusschen het 80e en 81e
rondje van de warmte, dameskransjes
beJedeneerden natuurlijk na de toiletkwes
ties, de warmte eerst en dan pas de
afwezigen. Ik maakte er mij ten laatste van
af met op de vraag: Heeft u ook zoo van de
warmte geleden ?" zoo koud mogelijk te
antwoorden: O, in 't geheel niet. Ik vond
de temperatuur normaal."
Overigens, toen ik een dag na onze thuis
komst door de straten liep, kwam juist een
van die menschen zijn deur uit. 't Regende
een beetje; de man stak met een-woedend
gebaar zijn parapluie op en mompelde:
hondeweer."
Zooals gezegd: Per slot van rekening kan
ik het den oude niet kwalijk nemen. Niemand
behoeft zich te verwonderen als wij een
strengen winter krijgen. Als men zich nu
volstrekt geen genoten weldaden kan her
inneren, moet men zijn goede en slechte
dagen maar in een boek opschrijven en zal
men zoo de gaven van boven leeren,
waatdeeren, zooals zij tot ons komen.