De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 15 juni pagina 3

15 juni 1913 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

15. juni '13. No, ,1877 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND LUZERN. Hotel MONTANA. Het eenigste Hotel eersten rang, verhoogd gelegen. Rustig, stofvrij. Door een particuliere lift met den promenadeweg aan het meer verbonden. AMSTERDAM. Sl^ ARM HEM VUZELSTRAAT-KEERENGRACHT.- ROGGESTRAAT., COMBINATIE ; f 25OO. ,1 5ALOM-HUISKAMER SLAAPKAMER-LOGEERKAMER IM VIER VOOR DIT DOEL SPECIAAL INGERICHTE KAMERS TENTOONGESTELD. tiiiiiiHiiiiiiuiiiiiniiiiiiiiiniiiiiiiiiiiii dat gij u verplicht acht te schrijven wat gij . denkt. Niets groeit, niets richt zich omhoog dan in de vrije atmospheer van onderling strijdende discussies; niets wordt meer omstreden dan de boom door den wind en de kaap door de golven; maar juist door dat rukken aan de takken leeren de wortels de kracht van haar greep kennen, en de rotsen zijn van verre slechts zichtbaar door de woedende aureolen van het schuim. Ik drink op de gezondheid van hen, die mij geholpen hebben, geschraagd en aangemoedigd; en als er naar ik hoop -'- hier aanwezig zijn, die mij bestreden Hebben, dan drink ik op hun gezondheid: zij zijn mij niet minder van nut geweest. ?De speech van den heer de Koning was een mooi stuk werk, maar ook deze van Rostand kan wel mee. Vat deze laatste auteur, naar den aard van zijn volk, de zaken wat erg luchtig op, onze meester de Koning doet hun gewicht des te beter gevoelen. Alle degelijke en met zichzelf veel bezige Neder landers zullen hem gelijk geven, dat niets vreeselijker is voor den goeden gang der Historie,' die met breed waaienden mantel pok over deze lage landen gaat, dan dat een mijnheer op een teen wordt getrapt. Intusschen merk ik den referent wel willend op: 1. Dat ruwheid inderdaad een leelijke eigenschap is. Een heel leelijke eigenschap. Dat echter de door hem in zijn aanval be-doelde talentvolle ruwheid verre te ver kiezen is boven critiek zonder ruwheid en zonder talent: verre te verkiezen voor den kunstenaar en vooral voor de kunst. De nu en dan buitengemeen ongebreidelde, maar meest fel geestige, soms brillant-pamflettaire tooneelcharges van ^Barbarossa" (aan wien mr. de Koning meer in 't bizonder gedacht heeft) in -?De Telegraaf" doen mér voor het tooneel dan een heel zoodje gedurige lof prijzingen doen zouden en meer dan de tooneelverbondbonze mr. de Koning, zelfs op zijn jubelendst. Zij stellen iets. Zij dwiniriimiliMlimiflimimmiim mui HIIIIIMIIIIIIIII luim winnen mij bovendien nog een standje maken en zich zelfs geneigd toonen tot handtaste lijkheden pver te gaan. Mijn vrouw speelt "fliet lialf zo'o' goed ; zij laat bij het wasschen meermalen. hare kaarten vallen, geeft of te yeej, f te weinig, vraagt zes maal wat dan wei. troef is, vraagt na federen slag verlof hare punten nog eens na te tellen.en staat een ieder, die er zich voor interesseert, toe in hare kaarten te kijken. Mijn kinderen kunnen in het geheel niet spelen, maar dat alles deed er weinig toe. Wij wierpen kaarten op tafel en noemden dat zesenzestig, en verheugden ons stiekem als wij een slag verloren omdat dan een ander zijn arm moest uitstrekken om hem naar zich toe te halen. In vier.uur zetten wij 14 cent om; onze jongste had ze ge wonnen. Wij dronken er Biliner bij. Den volgenden dag kwam een onzer op de gedachte onder de gegeven omstan digheden was dit op zich zelf reeds iets opmerkelijks dat men een rijtuig zou nemen als het niet mogelijk was te wandelen. Wij maakten dus een rijtoer, maar het was een eenigszins twijfelachtig genoegen. Als 'men daar voor zich de paarden urenlang door de brandende zon bergop zag gaan, aldoor maar zwaaiend met het stompje staart, dat het ondier mensch hun gunt, naar hun tallooze kwelgeesten, als men op akkers en wijnbergen de menschen zag zwoegen in de schitterende middagzonnegloed, dan voelde men zich beschaamd den grootenheerte spelen. Ja 't is belachelijk het te zeggen, maar het is waar, ik had medelijden met een sleepboot die zeven volgeladen reuzenschuiten trekken moest, en het schoot door mijn hoofd: Die krijgt een zonnesteek. Den volgenden dag steeg de thermometer 'tot 35 graden en onze lijdzaamheid ging tot galgenhumor over. Wij gingen weer aan tafel zitten en zongen: O, wat is het koud geworden En zulk treurig, triestig weer; Ruwe winden waaien uit 't Noorden En de zonne schijnt niet meer; en Vlokken, vlokken niet te tellen..." Ik schafte mij een ui aan, sloop na don ker onder het venster van mijn vrouw en bracht haar een serenade: Verkleumd van koude Sta ik voor uw venster." Zeer welkom kwam ons in die dagen een ?postpakket/waarop een ongehoorde vracht gen aldus tot levendige aandacht een graag loom publiek. Zij drijven|dat blij geprikkelde publiek naar het tooneel. 2. De booze mr. de Koning kan in zijn recht zijn, als hij met bezwaren komt tegen een of andere geheel overbodige ruwheid in een of andere critiek. Maar hij heeft zich, omdat hij niets gerings kan doen, op de hooge stelten gezet der algemeene leerrede (zie hem daar heel in de hoogte staan!) en is algemeenheden gaan debiteeren over wat incidenteel karakter had. Zoo kwam hij van individueele klacht tot moraal-critische (en malle, want voor hem en mij veel te hooge) philosophie, waarbij gevoegd werden pers decreten in naam des Konings, die geen mensch zal opvolgen. Vandaar zijn betreu renswaardige val! Moge hij in zijn val (gelijk de Koning in het kegelspel) niet al te veel onnadenkenden meesleepen! en zich niet te erg bezeeren. Dit is de wensch van zijn dw. en toegenegen HONORÉDE LA BAIONOIRE * * * Een Nederlandsche Componiste in 1813 (Repliek) In het Biographisch Woordenboek van Van der Aa, dat, gelijk ieder onderzoeker weet, om de talrijke onnauwkeurigheden, die het bevat, steeds onder het grootst mogelijke voorbehoud moet worden geraad pleegd, vindt men de Haagsche klavier speelster en componiste Anna Gertrude Elisabeth Van den Bergh genoemd als A. G. F. Bergh. Wellicht ten gevolge van slordige correctie, is de derde voorletter in plaats van een E(lisabeth), een F geworden, en is Van den" weggelaten. Vermoedelijk is dit woordenboek dus de troebele bron, waaruit het Lid van de Historische Commissie van de Tentoonstelling de Vrouw, mevrouw dr. J. Van den Bergh van Eijsinga?Elias, de stof putte voor haar terechtwijzing aan mijn moest betaald worden: de petroleumkachel! Opdat hij er niet voor niet zou staan, stak ik hem maar dadelijk aan en warmde er water op. Want van toen af aan dronk ik warme grog. Nu zou alles nog zeer amusant geweest zijn als men 's nachts had kunnen slapen. Men werd om vier uur wakker van de warmte en om twaalf uur was men nog niet in slaap van de warmte. Bovendien had ons hotel jalouziëen. Deze jalouziëen kon men, als men wilde, zeer langzaam en bijna geruischloos neer laten ; maar de hotelgasten wilden blijkbaar niet; zij lieten ze als lawinen naar beneden vallen. En als de storm ratelt en ziedt door't woud En de pijnboom, de groote, in zijnen val Takken en stammen rondom verplettert En de heuvelen hol dien val weerkaatsen" precies zoo was het als zoo'n jalouzie naar beneden plofte. Een vereeniging tot het ge ruischloos of tenminste gelijklijdig laten zakken der stores was niet op te richten. Om half tien donderde de eerste, om half n de laatste. Als men een beetje geluk had sliep men dan in. Dan droomde men dat van den Dom te Keulen op eens een stuk of 500 planken van boven naar beneden werden geworpen; verschrikt sprong men op er was toch nog een jalouzie niet neergelaten geweest. 't Is niet te verwonderen, dat op een mor gen na zulk een nacht de symptonen van het vierde stadium bij mij uitbraken. De weervoorspellingsdienst had reeds den vorigen dag neiging naar onweer voorspeld. Deze neiging bleek er bij de menschen in derdaad aanwezig te zijn. maar bij de zon volstrekt niet. Dezen morgen zooals alle morgens lachte zij van den staalblauwen hemel ons toe als een hartelooze kokette die zich verheugt als haar slachtoffers in het stof aan haar voeten versmachten. Ik daalde af naar de ontbijtzaal en kwam voorbij een scheurkalender. Daar stond te lezen: Alles op de wereld kan men wel ver dragen, slechts niet een reeks van goede dagen" Goethe. Grimlachend knikte ik mijn instemming en dacht: Die Goethe blijft toch maar altijd modern. Toen schreed ik verder en kwam bij een barometer. Ik bleef er voor staan: de wijzer stond op Mooi weer." Wat noemen ze mooi"?!" riep ik uit. Wat is dat mooi"! Dat is een onbe schaamdheid!" LIJZERN HOTEL WILDEHMAHN. Het geheele jaar geopend. 5 minuten van het station «n stoombootlandingsplaatwn, vanouds gerenommeerd burgerlijk familiehotel, nieuw. vergroot en modern ingericht. Kamers met Bad en Toilet. Uitstekende kenken. Pension vanaf 8 franc. Büvoorkeur door Hollanders besooht Bijzondere condities voor Families en Yereenigingen. Prospectus bij den eigenaar F. FUBLER. V "?" T WA UT A 17 Vierwaldstattermeer. w m. *. m* vm xm. *j ? Ze0r geUefd Toorjaarsverfoltff. Park-HÖtel en zgn twee voorname Hotels, prach Hotel Vitznanerhof 0* aan het Mr. BOX is ook eig. v. h. Hotel Rigi-First op ie Bigi, SuïMtta-Bons»te St. Horiti. Prospectus gratis van denEig.: A. BON en Int. Terk.bur., Amst., Baadhuisstr. 16. IUZERNMW Nieuw comfortabel Hotel; 80 bedden, groot res taurant, voortreffelijke keuken, heldere Munchener en Pilsener bieren, lift, electr. licht. Baden. Centr. verw. Omnibus en garage. Kamers van fr. 2.50?fr. 5. G EB R S. SCHINDf-ER. Autogarage RENAULT Hallstraat 85?87, Hen Haag. Stalling- en Reparatie-Inrichting voor Automobielen Telefoon 2348 Haag: IIIIIIIIIIIIMItllllllllMHIIIIIIIIIMIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUItHIIIIIUIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIII adres. Te meer lijkt mij dat waarschijnlijk, omdat zij spreekt van Anna Gertrude Bergh, en dus den derden naam Elisabeth, die niet klopte met de F bij van der Aa verdonkere maant. In dien ze ter nadere controle even Viotta's Lexicon der Toonkunst opgeslagen had, zou ze daar al dadelijk den juisten naam der componiste gevonden hebben, en dit zou voor haar een waarschuwing zijn geweest, om mij niet zonder nader onder zoek van een grove onnauwkeurigheid te beschuldigen. Ter zake weet ik overigens niet beter te doen dan haar te verwijzen naar de bronnen, waaruit ik mijn mededeeling putte, en waar aan zij de juistheid der feiten toetsen kan, n.l. Nederlandsen Muzikaal Tijdschrift" Jrg. 1841 p. 21, Amphion, een tijdschrift voor vrienden en beoefenaars der Toonkunst" Jrg. I, (1818) p. 44, Jrg, II, (1819), p. 208, Jrg. III, (1820) p. 232, G. J. Gregoir, Bipgraphies des artistes-musiciens néërlandais, Anvers, (1864) p. 183, Die Haghe, Bijdra gen en Mededeelingen" Jrg.^ 1904 p. 397, Robert Eitner, Quellen-lexicon" deel I, p. 450, Dagblad van 's Gravenhage" Jrg. 1840 No. 110. De advertentie van overlijden der kunste nares komt voor in de Oprechte Haarlemmer Courant", Jrg. 1840 No. 111, p. 3, derde kolom, en daarin wordt haar naam voluit vermeld als Anna Gertrude Elisabeth van den Bergh. Deze advertentie is niet onderteekend, maar werd toch naar alle waarschijnlijkheid ge plaatst door haar eigen moeder, die met haar samen in den Haag woonde, en die haar overleefde. (Ned. Muzik. Tijdschr. 1841 p. 22, tweede kolom bovenaan). In 1830 viel haar de groote onderscheiding te beurt be noemd te worden tot lid van verdienste van de Maatschappij tot bevordering der Toon kunst, en ook in de lijst dezer leden wordt zij genoemd als Mej. A. G. E. van den Bergh (Album van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst No. 17, p. 7). Men zal het mij, hoop ik wel ten goede houden, dat ik, steunende op deze bronnen, iiimiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiilliiiiiiiii Ontsteld zag ik om: achter mij stond de meer-dan-weldoorvoedestadsraad en grijnsde: Ja ja wat een mensch probeert, hij transpireert, haha!" Buiten mij zelf hief ik mijn rechterhand op, beteugelde haar vaart echter nog bijtijds en leidde haar met een schoone ronde bewe ging naar de deurknop met de woorden: Neen, na u." Ik begreep nu waarom de bewoners van warme landen een zoo geheel ander tem perament hebben dan wij; ik was een be woner van het Zuiden geworden, Siciliaan om zoo te zeggen. Mijn prikkelbaarheid grensde aan razernij. Toen een kellner mij Gerolsteiner in plaats van Rhenserwater bracht, dreigde ik hem met een mes en toen dien avond mijn kamerbuur zijne jalouziëen weer naar beneden ratelen liet, liet ik de mijne 15 maal ach ter elkaar naar beneden donderen, zoodat den volgenden morgen een gerucht de ronde deed als zou er dien nacht een onweer ge vallen zijn. Er waren er zelfs die meenden dientengevolge eenige afkoeling te bespeu ren; nu was het echter 37 graden in de schaduw en geraakte ik in een staat van verstomping, van versuffing. Als de hotelier naar mijn bevinden vroeg, antwoordde ik: Wat zal ik zeggen, wat een mensch pro beert, hij transpireert!" en lachte er dan zelf om. Ik vond het nu een onbetaalbare mop en toen een groot dagblad mij om een novelle vroeg, antwoordde ik dat ik op 't oogenblik geen novelle had, maar een geestig Satirisch gedicht dat ik hier bij een veelbelovend genie ontdekt had. Ik sloot het werk van den stadsraad in en kreeg ten antwoord: Wij zullen toch maar liever het najaar afwachten." Op een namiddag in deze periode van hyper-idiotisme zaten wij weer om de tafel en speelden bij een glas Sauer-brunnen Zwarte Piet." Tot zes en zestig konden we niet meer tellen en zongen er voor de variatie bij. Plotseling sprongen allen op: de hemel werd verduisterd, misschien wel tengevolge van ons gezang. Alsof er brand was, zoo stortten wij ons de trappen af naar be neden; daar vonden wij reeds iedereen voor de deur en riep men ons toe: Een onweer! 't wordt donkerder! 't Betrekt!" En toen een bliksemstraal, wel een zeer bescheiden, maar toch een bliksemstraal en een don derslag, wel een ingehouden, hoogst be leefde donderslag, maar toch een donder de opmerking van het Lid der Historische Commissie van De Tentoonstelling De Vrouw 181 3?1913 niet bizonder geschikt vind om mij te bekeeren van de meening, dat de dames blijk hebben gegeven van gebrek aan historische kennis en gebrek aan ijver. Nog bedenkelijker intusschen lijkt het mij, dat de schrijfster bovendien onoprechtheid toont in haar beschouwingen, of is dit mis schien een staaltje van de wereldberoemde vrouwelijke logica ? Zij zegt: De dames, die de muziek der Vrouw 1813 met ijver hebben onderzocht, hebben zich bepaald tot vrouwen, die in 1813 volwassen waren en toen iets presteerden. Tot deze vrouwen behoort de in 1794 geborene Gertrude Bergh niet, want zij heeft vooral tusschen 1820 en 1840 in den Haag veel naam gemaakt." En nu vraag ik u, een vrouw, die in 1794 geboren is, en dus in 1813 den leeftijd van 19 jaar bereikt heeft, is die volwassen of niet ? ... En reeds in 1809 gaf deze vrouw in 's-G'ravenhage in den Schouwburg een concert, dat ieder in ver rukking bracht, (Die Haghe 1904 p. 397), en in 1811 vestigde zij zich voor goed in de Hofstad. Zij behoort dus zonder eenige reserve tot den tijd, dien de Vrouw 1813 demonstreert. De hooggestemde lofrede op haar talent in het tijdschrift Amphion" 1818 p. 44 wordt in den inhoud vermeld met de woorden! Over de groote klavierspeelster mejuffrouw Van den Bergh." En mag ik nu de gewetensvraag stellen, of de vijf jaar, die 1818 van 1813 scheiden, reeds niet meer tot den tijd der tentoonstelling behooren?... De limiet is dan wel zeer benepen gesteld. Verder lees ik nog het volgende: Wel heeft de Commissie gelijk, dat er geen com posities terug gevonden zijn, om een concert 1813 mogelijk te maken. De historische Com missie drukt zich dan ook voorzichtiger uit in den Catalogus met de woorden: Het weinige toentertijd door vrouwen gecompo neerd schijnt wel vernietigd te zijn". Ik wenschte hier de vraag te stellen: is er met ernst naar gestreefd, om dezen schijn, slag en iedereen riep en juichte en was verbaasd: het onweert, het onweert! En toen werden de bliksemstralen grooter en scheller en de donderslagen duurden langer en iedereen staarde gelukzalig naar den hemel en niemand scheen bevreesd te zijn. En toen moest ik denken hoezeer toch onze verhouding tot wat in het leven tot ons komt afhangt van de omstandigheden. Een jaar te voren was ik in Thüringen geweest en daar had het vier dagen achtereen iederen dag een vier a vijf uur aan een stuk ge-onweerd. Onweeren" was eigenlijk geen woord voor dit helsche kabaal, de bliksemstralen beten elkander in de staart: iedere donderslag scheen zijn voorman tegen te brullen: Jelui fluistert nog pas, kindertjes, nog harder,toe dan maar! En dan ;kwamen er slagen dat alle vensters rinkinkten, slagen alsof ze daar boven alles kort en klein sloegen. En wat was het gevolg? 't Werd vervelend. Bestaat er een dwazer contradictio in adjecto dan de vervelende bliksem?" En toch hebben we het toen bijgewoond: ook de bliksem kan vervelend worden. Men lette er niet meer op, men behandelde den goeden Jupiter thans als een dwazen ouden brompot, van wien men nu eenmaal weet dat hij den gansenen dag op zijn troon zij en alles kwalijk neemt. Dit jaar echter was het op zijn Reinhardts in scène gezet. Drie maanden had men ge wacht en niets als belichting genoten en nu was men hevig aangedaan als ten slotte toch nog iets kwam. Ten laatste vielen er zelfs nog droppels, heusche, natte waterdroppels. De menschen hieven hun gezichten op en lachten als kinderen, to'en zij den natten regen op voorhoofd en wangen voelden. En toen plaste een wolkbreuk naar beneden en een ieder riep: Hè-è-è-è-! en staarde naar de stroomende goot zooals naar de Niagara, en dames in tulen en zijden japonnen ston den in den plasregen en zuchtten : Hè, oh ! ha!" En toen viel mij weer iets anders in: een vroegere leerling van mij, een klein Mexikaansch meisje,'die door den wind van het toeval in Hamburg was verzeild geraakt en die op eenen Novemberdag midden onder de les opeens met eenen juichkreet op het raam was toegesprongen toen het ging sneeuwen. Zij was 14 jaar, oud maar had nog nooit sneeuw gezien. Het groote kindergeluk van het eerste zien lag op haar gezicht te lezen. En iets dergelijks zag ik nu op deze blasé-gezichten. De pret duurde kort. 't Water liep weg en keerde niet weer; de hitte steeg tot 4C BOUWT TE HUNSPEET. Mooie bosohrijke terreinen. Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.üDE VELUWE",Nunspeet. GRANDS VINS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet Epernay. Conccssionnaires, Sauter & Polis, Maastricht. DELAONAY BELLEVILLE AUTOMOBIELEN. Hoefd-Agern* r«or Xederlurtt J. LEONARD LANG, Stadhorulerslzade AM8TEBDAX. IIIIIMIIIIIIIlflIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHI dezen buitengewoon vagen en buitengewoon voorzichtigen schijn", tot zekerheid te maken ? Vermoedelijk is het waar (Kist zegt dit ook, N. Muz. Tijdschr. 1841 p. 23), dat de gedrukte composities van Gertrude van den Bergh van minder belang waren dan haar nagelaten manuscripten. Maar welke reden is er, om te gelooven, dat deze manuscripten niet meer zouden bestaan ? Een consciëntieus zoeker zou in dit geval aldus zijn te werk gegaan: Allereerst zou hij hebben geïnformeerd in publieke ver zamelingen als de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage, de Bibliotheek van de Maat schappij tot bevordering der Toonkunst te Amsterdam, de Bibliotheek van de Vereeniging voor Nederlandsche muziekgeschiedenis, de buitengewoon rijke muziekverzameling van de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn; vervolgens in particuliere verzamelingen als van F. Scheurleer te 's Gravenhage en J. W. Enschedéte Amsterdam, welke muziekgeleerden ook vast wel tot inlichtingen en nasporingen bereid gevonden zouden zijn. En wanneer dit alles tot geen resultaat ge leid had, had men moeten zoeken in het notarieel archief te 's Qravenhage, of door de kunstenares of door haar moeder niet een testament was nagelaten, waarin over haar muziekbibliotheek en haar muzikale manuscripten beschikt werd, en men had dan wellicht van trap tot trap dit spoor kunnen vervolgen tot het gezochte ontdekt was. Ook een nauwkeurig onderzoek van het archief der Diligentia-concerten had mis schien iets aan het licht kunnen brengen. En indien men dit alles had gedaan, (ik heb na het artikel van mevrouw Van den Bergh van Eijsinga eenig recht om daaraan te twijfelen), dan zou het heel goed mogelijk zijn geweest, dat men niets had gevonden, of iets dat in hooge mate teleurstelde, maar dan zou toch aan de historische eisenen voldaan zijn, en dan zou wat nu schijn en vaagheid en vooronderstelling is, zekerheid zijn geworden. Ik denk, dat De Man 1913 het op deze wijze zou hebben aangepakt. J. D. C. VAN DOKKÜM * * * graden en ik kwam in mijn laatste stadium. Geheel buiten mijn zinnen deed ik een stap der vertwijfeling; ik ging namelijk aan de schrijftafel zitten en werkte. Ik werkte dagelijks acht uur en schreef onder anderen ook dit waarheidsgetrouw weerbericht. De liefde zal verontschuldigen," schrijft Fritz Friddelfitz in eenen zijner beroemde minne brieven aan Louise, dat ik dit in mijn hemdsmouwen schrijf; het is een onfat soenlijke warmte." Ik waag het niet te zeg gen wat ik onder het schrijven van deze regelen niét aanhad; daar ik echter dicht bij zeer goed zien kan, had ik ook mijn lorgnet afgezet. Natuurlijk liep het mij des niettemin bij straaltjes langs, maar ik merkte het niet meer. Zoo lang ik werkte, was ik vroolijk, sterk en tevreden; de vurige draak lag overwonnen aan mijn voeten; dat er geen acht meer op hem werd geslagen, had hem gedood. Eindelijk scheen ook de wraakzucht van Petrus gestild; het werd koeler en bleef koeler; wij gingen weer naar huis, maar nu kwam eigenlijk het ergste: de gesprekken over den warmen zomer. Beurslui, die anders nergens anders over spreken als: Wat denkt u van South Africa Territories ?" spraken.nu van de warmte, virtuosen die het anders slechts over hun succes hadden, spraken nu over de warmte; skatspelers spraken tusschen het 80e en 81e rondje van de warmte, dameskransjes beJedeneerden natuurlijk na de toiletkwes ties, de warmte eerst en dan pas de afwezigen. Ik maakte er mij ten laatste van af met op de vraag: Heeft u ook zoo van de warmte geleden ?" zoo koud mogelijk te antwoorden: O, in 't geheel niet. Ik vond de temperatuur normaal." Overigens, toen ik een dag na onze thuis komst door de straten liep, kwam juist een van die menschen zijn deur uit. 't Regende een beetje; de man stak met een-woedend gebaar zijn parapluie op en mompelde: hondeweer." Zooals gezegd: Per slot van rekening kan ik het den oude niet kwalijk nemen. Niemand behoeft zich te verwonderen als wij een strengen winter krijgen. Als men zich nu volstrekt geen genoten weldaden kan her inneren, moet men zijn goede en slechte dagen maar in een boek opschrijven en zal men zoo de gaven van boven leeren, waatdeeren, zooals zij tot ons komen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl