De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 15 juni pagina 5

15 juni 1913 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

:il5Jtthi '13,?No. 1877 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Suffragetten BETOOOING VAN SUFFRAOETTEN TE LONDEN OP EEN KAR STAANDE ONDER DE VRIJHEIDSHOED Goed en bloed, in den meest letterlijken zin, hebben zij nu al zoo lang voor de goede zaak van het vrouwenkiesrecht over gehad, nie.t altijd op eene wijze, welke het bedaarder Nederlandsche temperament naar zijn aard was. Nu is eene, zoover men weet, welbewust, ten offer gevallen. De vrouw, die bij de rennen te Epsom 's Konings paard bij den teugel greep en in den onvermijdelijken val een hersenschudding kreeg, welke haar dood was, is nu de eerste martelares. Het is misschien vreemd in het gevoelsleven der massa's, dat van een dood onder zulke om standigheden onvergelijkelijk meer indruk uitgaat dan van een b.v. op de heldendaad gevolgde levenslange verminking of van de niet bloedige vertwijfeldste.daden en uitingen van gansche scharen welopgevoede vrouwen. De dood grijpt de verbeelding aan. En beter dan eerst vraagt men zich af: Moet ik wel meedoen met de platvloersche critiek op zulke vrouwen afgegeven door een pers als de onze, die van karaktergrootheid nooit topzwaar is geweest. Las men niet juist in de kranten dat eenige tientallen jaren terug immers mannen ook in dat flegmatieke land kasteelen hadden in brand gestoken om een kiesrecht af te dwingen dat goedschiks hun niet geschonken werd ? Laat ons, wat ons eigen temperament ons ook zou voorschrijven, bij deze berichten over suffragetten bedenken, dat zij, die zich zelf vergeten voor een ideëel doel, ook als zij falen, mér zijn op de weegschaal van den Vooruitgang dan de thuisblijvers en de critische toekijkers. Een beweging, die vrouwen voortbrengt als deze, heeft de overwinning in 't zicht. f ?*? tfllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIKHIIIIIIIIIIIIII1I UI T DE NA TUUR DXXXII Op de Hoogte ? Een van mijn lezers schreef mij van de week naar aanleiding van mijn opstellen over Höxter en Frankenhausen, waarom ik tiet toch altijd zoo hoog zoek. Of de natuur van nabij en gelijkvloers mij dan niet mooi genoeg is? Dat bracht mij iets heel ouds te binnen. Een goede kennis, dorps-onderwijzer, die naar Amsterdam kwam proeflessen, zou een dagje bij mij logeeren; ik woonde pas te Amsterdam, en wel heel hoog op een derde verdieping met uitzicht op een pleintje en een gracht. Ik haalde hem van den trein, en bij huis gekomen, wees ik omhoog naar mijn kamer met balkonnetje. Zoo hoog zou ik nooit willen wonen," zei hij, als ik in Amsterdam klaar kom, ga ik nog liever in een kelder in kost, dan op zoo'n dakkamer te moeten leven." Wij klommen de steile trap vlug omhoog; hij moest boven eerst gaan zitten, voor hij weer spreken kon; waarschijnlijk was hij nog nooit meer dan tien meter boven den grond geweest, zijns vaders huisje midden in de dorpsstraat was dan ook niet hooger. Dat was maar een oogenblik, een gezonde jonge man blijft niet lang buiten adem, zoodra hij bedaard was, zette ik de batcondeur open en wij gingen buiten staan. In het eerst durfde hij niet over den rand heenkijken, maar ook daarover was hij dadelijk heen, en het eerste wat ik hoorde was: Je kijkt hier boven op de boomen! Wat is dat vreemd! Ik heb nog nooit een boom van boven gezien en wat een mooi uitzicht op het water! Je ziet er veel meer van. Wat een verte, en een menschen, je ziet alles veel beter en mooier dan van de straat af! Hij was niet meer van het balcon weg te krij gen; den heelen avond van dien dag heeft hij op mijn balconnetje door gebracht en 's morgens in de vroegte stond hij er al weer. Op straat was hij schuw van de drukte, daar boven genoot hij er van. Hij heeft sedert altijd te Amsterdam op een bovenhuis gewoond, en zijn tegenwoordig studeervertrek is een groote balkonkamer, die op een plein en een park uitzicht geeft. Dat zelfde verlangen om de dingen en liefst de natuur, tuinen en parken, zoo mogelijk heele bosschen en wei den, wegen en akkers, dorpen of Steden van boven af te bekijken, is ook bij mij heel sterk n wordt nog steeds sterker. Dat is al zoo geweest van mijn jonge jaren af. Misschien komt Vrouwelijke artsen in Eng eland De tijd, dat de Engelsche vrouw na veel strijd als medisch studente aan de univer siteiten van haar land werd toegelaten, ligt nog niet zoo hél ver achter ons. Men maakt het haar echter thans nog zeer moeilijk zich volkomen voor haar vak te bekwamen, omdat haar slechts in weinig ziekenhuizen de ge legenheid wordt geschonken zich met eenige, zeer gewenschte, practische kennis te ver rijken. Een uitzondering maakt het Londensche Royal Hospital", dat in de afdeelingea voor vrouwenziekten uitsluitend vrouwelijke .artsen en studenten toelaat. In Easton-Road, in het oosten van Londen, bestaat «en vrouwenziekenhuis met uitslui tend vrouwelijke artsen : the New Hospital". Het is het «enige van dien aard in geheel Londen en blijkt een zegen voor de armenbuurten, in welke het zich bevindt. De bedden (61) zijn steeds alle bezet en in het ?vorige jaar werden er bovendien nog 7000 buitenpatiënten behandeld. Nu heeft zich een comitégevormd om een tweede der gelijk ziekenhuis in een ander stadsdeel van Londen te stichten; door een groote gift is het thans in staat gesteld reeds den bouw voor te bereiden. Terwijl het hospitaal zelf zijn nuttig en noodig werk verricht, vinden de vrouwelijke medische studenten daar ge legenheid tot practische studie en kan men een sterke vermeerdering verwachten van het aantal vrouwelijke goed-geschoolde artsen. Y * * * Tehuizen voor vrouwelijke werkloozen Een meisje of jonge vrouw, die onverwacht haar betrekkking kwijt raakt en nergens uit weg weet, komt meestal direct in grooten nood. Voor een man, die zich met een een voudige ligplaats vergenoegen wil, is dikwijls nog wel een nachtverblijf en tijdelijke toe verlaat te bekomen, maar aan de vrouw wordt het dubbel moeilijk gemaakt, omdat er altijd lieden gereed staan, die er belust op zijn uit haar economische machteloosheid persoonlijk gewin te halen. In Nice hebben eenige dames een inrichting gesticht, door welke men het gevaar, dat buiten haar schuld plotseling zonder ver diensten geraakte meisjes bedreigt, hoopt te ondervangen. De meisjes of jonge vrouwen worden aan een eenvoudigen, niet moeilijk aan te leeren arbeid gezet: kunstbloemen maken. Voor haar arbeid ontvangen zij een behoorlijk loon, dus niet zooals de mannen in de Tehuizen van het Leger des Heils: enkele poovere stuivers; doch zij weten, dat het verblijf slechts tijdelijk is en dat zij naarstig moeten zoeken naar een plaats, waar zij haar eigenlijk beroep weer kunnen uitoefenen. Het aantal meisjes, dat in dit z.g. Oeuvre des fleurs" werkzaam is, bedraagt gewoonlijk tusschen de tien en twintig. Zij hebben geen enkele verbintenis aan te gaan en kunnen even onverwacht weer vertrekken als zij in de tijdelijke werkplaats verschenen zijn. Waar wij een daarmee gelijkstaande in richting in ons land noch kennen noch verDe Vrouw" Teekéatog van Mej. P. het, doordat ik mijn eerste jeugd door gebracht heb in een nauwe straat, in een heel groot ouderwetsch huis; het had geen enkel venster dat uitzicht gaf op wat groen, alleen op baksteen en dakpannen, zoodat het een geweldige verrassing voor mij was, toen ik op een goeien dag den toren be klommen had en op een trans kwam te staan; daar begreep ik voor 't eerst en op eens het stadje waar ik al zooveel jaren had gewoond, en meteen de landkaart van de omgeving. Later ben ik, wanneer ik maar in de ge legenheid was, steeds zoo hoog mogelijk gaan logeeren en wanneer ik ergens kom, waar in het vlakke land een belle-vue, een uitzicht-toren, een triangulatie-toestel of iets van dien aard toegankelijk is, verzuim ik het nog niet, even poolshoogte te nemen of beter gezegd mij te orienteeren. Toch is het niet alleen die begeerte naar een overzicht, een blik van het geheel, een totaal-indruk, die mij de hoogte doetzoeken", ik geniet altijd bijzonder van een kijk op uitgestrekte velden en compacte massa's groen, en het meest als ik er duidelijke geledingen in kan ontdekken, wanneer het plan door wegen, rivieren of diepe dalen wordt gesneden en er zoo partijen worden gevormd. Of ik van een hoog uitzichtpunt, een duintop, een bergkoepel, een vuurtoren of een belvédère heel in de verte schoorsteenrook of torens van steden aan de horizon kan zien, kan mij minder schelen, ik moet het voornamelijk nebben van wat dichtbij te zien valt, eerst met het bloote oog, dan met een kijker voor de bijzonderheden. 1813 1913 llllllllllllllllllmlIlllllmlIimlIllllllllllllllllllllMllllllllllllllllllmilllllMIHHIIIHIMIIIIMIIIIIIIMItllHIIIH meld vonden in het Vrouwenjaarboekje, lijkt dit ons nu eens iets om hier na te volgen, ofschoon men er misschien de voorkeur aan zal geven voor de tijdelijk werkelooze meisjes een andere bezigheid te zoeken dan kunst bloemen maken. Ook uit een praktisch oog punt ; men moet niet vergeten, dat in Nice en trouwens in Frankrijk over 't algemeen meer dan hier kleurige kunstbloemen uit satijn en zijde veel gevraagd worden, ook ten behoeve der talrijke vreemdelingen. Maar de idee : den buiten hun schuld zonder werk geraakte meisjes en vrouwen een gelegenheid te bieden, waar zij tijdelijk haar brood kunnen verdienen, blijft zeer navolgens waard. M. C. * Allerlei Een veteraan De garderobemeester van het Engelsche parlement, J. S. Henley, heeft dezer dagen zijn eervol ontslag gekregen, nadat hij ge durende meer dan 44 jaar lief en leed had gedeeld met de overjassen, hoeden en parapluien der regeeringsleden van het groote Britsche rijk. Hij heeft wetsontwerpen zien vermoorden en cabinetten zien vallen, hij heeft menig staatsman zijn jas aangetrokken, die na een nederlaag, van woede zijn rechterarm in zijn linker mouw stak, hij heeft menige glorierijke loopbaan tot het toppunt zien stijgen... maar rustig in zijn hoekje, beurtelings wakende over pelzen en demi's, over hooge doppen en gracieuse panama's heeft hij ze allen overleefd... op een na. In het lagerhuis heeft nog slechts een lid zitting, dat er ook Alleen een meer, de zee of een land van polders kun je van beneden bijna even goed zien als van boven; maar zoo gauw er wat geboomte of huizenbouw is, bedekt het een dadelijk het ander en de vrije uitzichten worden schaarsch ; ook bij de zee, de eindelooze graslanden en vlakke bouwlanden zoekt menigeen toch graag een hoogte voor uit zichtpunt, al is het maar een dijk of een duin. Zelfs voor een mensch van meer dan middelmatige lengte valt er over een flinken heg, een tuinmuur, een rivier of spoordijk die toch al gauw n meter zeventig, meestal twee meter halen, al niet heen te kijken; laat staan voor de kleintjes, waar toe ik mij moet rekenen. Eens heb ik met een stoom boot een tocht van Rotterdam naar Arnhem gedaan en dat was mij meer dan genoeg; als ik een plaatsje boven in den mast had kunnen krijgen, was het mij liever geweest; alleen de rivier-gedeelten met hooge oevers maakten er nog iets goeds van. Neen, ik moet het van de hoogte hebben. Natuurlijk versmaad ik ook de diepte niet, maar dan heb ik een ander doel voor oogen; dan geniet ik anders, dan zoek ik de détails. Nog altijd dool ik graag, zooals ik vroeger zoo vaak deed, door dicht kreupelhout of worstel door een rietbosch, loop ik onder langs een steilen grilligen bergwand of een mooi begroeiden, ouden muur, hoe langer hoe liever, of zit ik uren lang stil te genieten aan een molenplas met wilgen en weiden en met de grootsche wolken er boven; dan is het weer om de lust van fijne kleuren en wisselende vormen te doen, of om een wel doende rust na lange inspanning en studie. reeds zat, toen Henley, de verantwoordelijke taak aanvaardde van Bewaarder van over schoenen en wandelstokken. Henley is op zijn manier, gedurende zijn garderobe-loopbaan, een soort arbiter elegantiarum geworden,die zich de kleinste bizonderheden kan herinneren over de mode in 't parlement gedurende zijn 44-jarigen dienst tijd. Toen hij zijn carrière begon droeg men almavivas en bouffanten, en grijze hooge hoeden van langharig vilt en heerschten als versiering van 't gelaat de lange bakke baarden. .. Thans komt men glad geschoren, met zwarte zijden hoed, sierlijk uitgesneden cutaway," onberispelijk, gelijk de Engelschen gewoonlijk zijn. Hij weet intusschën te vertellen van een zeer deftig parlementslid, dat bij zekere gewichtige stemming door zijn partijgenooten in een bosch opgedoken, en naar de vergadering gesleept werd, waar hij verscheen met hooge waterlaarzen en in een blauw-linnen jachtkiel... juist n minuut voordat de stemming begon. Als een goed jager trof hij doel. Een dutje Wie 't noodig heeft, om een klokje rond te slapen, vind ik een luiaard, en zelfs voor mijn jongste baby is dit te veel. Maar dit is overigens in't land der slapers volstrekt geen record. De Zweedsche dag bladen deelden ons dezer dagen het wonder verhaal mede van een kind, dat op zekeren dag, in 't jaar 1875 (ze was toen 14 jaar), van de school huiswaarts keerde met hevige kiespijn. Zij ging naar bed om een dutje te doen" en na dien tijd, gedurende twee en dertig jaar, sliep zij, een schijnbaar eindeloozen slaap, die zelfs door 't nemen van voedsel niet werd onderbroken. Gedurende al dien tijd leefde zij alleen in een droomKijkje van boven in het dal Maar als ik nu eenmaal een verre reis doe, naar een bergstreek of een heuvelland, een dure reis, vaak van maar weinige dagen, waarop ik zooveel mogelijk nieuws wil zien en nieuwe kennis opdoen, dan ja, zoek ik de hoogte; dan ben ik eerst tevreden als ik zoo hoog zit, dat ik tenminste naar ne zijde, over de bosschen, de huizen, en de lage heuvels heen kijk. Dan wil ik niet steeds ergens tegen op zien, tegen een muur van groen evenmin als tegen een bergwand. Dat houd ik geen twee dagen vol, dan moet ik er uit, naar boven tot op den hoogsten top. Eens ben ik in pension geweest in Bingen aan den Rijn, en dat Niederwald vlak voor mij met zijn wijnbergen en zijn jachtslot en ruïnes en Denkmal, al stroomde de Rijn er tusschen, heeft mij" zoo gruwelijk benauwd, dat ik ben weggeloopen met schade. Zie, daarom zoek ik de hoogte, en raad ik het anderen aan, vooral de jongelui die het reizen nog moeten leeren. En dat ik het deze Pinksteren niet heb nagelaten, en niet onder in het dal aan den Weseroever ben gaan logeeren, in den Felsenkeller b.v., die mijn briefschrijver zoo goed schijnt te kennen, dat betreur ik geen oogenblik. Integendeel, ik ben er meer dan blij om, en het heeft mij gesterkt in mijn meening, dat ik het in dit opzicht bij het rechte eind heb. Want, was ik in het dal gaan slapen in plaats van op den berg, dan was ik bij zonsopgang stellig dat onvergetelijk schouwspel misgeloopen, waarop ik in mijn vorig opstel al heb gezinspeeld, het spel van de morgennevels. De uitdrukking is te banaal om ze te gebruiken, toch geeft het oprollen van een tooneelscherm een vrij goed idee van wat er gebeurde. Met dien verstande dat ge het u niet als n scherm moet voorstellen, maar een vier of vijftal die langzaam, de een na den ander, worden omhooggerold; het eerste is ondoorschijnend, de volgende gordijnen steeds meer doorzichtig; ge zit daarbij heel hoog,in denEngelenbak.bij half licht en het tooneel verbeeldt tenslotte een zonnig heuvelland met een doorkijk in een dal, op een oude stad met veel torens, een stad die aan een rivier ligt. Heusch niet anders dan een serie tooneeldecoratie's leek het, dat landschap aan den Weser onder ons. Een half uur na zons opgang begonnen de wolken een meter of tien onder mij een rozige tint te krijgen, en tegelijk hield de rollende be weging op. Er was nu beneden nog letterlijk niets te zien dan n groot wazig doek, n reusachtig projectie-scherm, dat alleen bovenaan eenig licht liet gissen, waarvan echter de bron verborgen bleef; dit scherm hing vlak tegen de leuning van ons platform; slechts enkele rozestruiken en hazelaars tee kenden er eenige grijze tak- en bladvormen op. Dan begon dit scherm zich op te rollen ; ik weet geen beter woord en er is ook geen beter voor. Van onder begon het; een bessenstruik, een paar berken-stammen, een bloeiende appelboom, een gouden regen en een jong beukje kwamen er achter uit te voorschijn, dan een stukje afhelleiid gras land, een dalend pad, een tuinhuisje,... uit was het. Een tweede gordijn, schijnbaar een vijftig meter van ons af, verborg de rest van het landschap en liet als een vochtig dundoek slechts flauw doorschemeren, dat er nog iets achter schuilde, allen heel bowereld, voor haar omgeving was zij dood. Op zekeren dag evenwel in haar zes en veertigste jaar, begon zij plotseling teekenen te geven, dat haar bewustzijn terugkeerde. Het eerst merkte men dit, toen men ontdekte, dat eenig voedsel, 't welk voor haar bed was blijven staan, opeens spoorloos verdwenen was. De slaapster had dit blijkbaar zelf ge nuttigd En toen langzaam, heel langzaam keerde het licht des geestes terug en kwam het ontwaken uit den veeljarigen slaap. Als kind sliep zij in, als vrouw van middelbaren leeftijd ontwaakte zij, en na dien tijd is zij een gewoon, normaal mensch geworden, dat noch in haar verstand, noch in haar lichaams bouw eenige afwijking vertoont. Zij heeft thans maar weinig slaap noodig, ze is voor goed uitgeslapen. * * * Voorzorg Te Tours in Frankrijk houden de bruidjes, die ter trouw in.de kerk zijn, een oude tradidie in eere, die in deze stad van elke moeder op elke dochter overgaat. Zoodra namelijk de geestelijke de ringen van het bruidspaar wisselt, zorgt de jonge vrouw, dat hij haar ring niet verder aan den vinger schuift dan tot het eerste lid. Indien haar dit gelukt, is zij verzekerd van haar oppermacht in huis en hof, en zij kan de pantoffel zwaaien met lustige hand. Het zou me niet verwonderen als de een of andere ondeugende geestelijke zoo nu en dan eens z'n best doet een bruidje te ver schalken en den ring onverhoeds te ver te schuiven. ALLEGRA imiiiiimiiiiiiimiiimiiiiiiiiHiifiiiiHiiiiiiMiiitiiiitiiiiiiiiiiiiiitiiiiiimii venaan liet het weer licht door; het glin sterde van vocht en een rosse lamp gloeide er achter, zoodat daar het natte doek dampte. Weer een oogenblik van rust: het tweede gordijn rolde op. Wat sneller dan het eerste, maar toch nog zoo langzaam, dat het oog eerst duidelijk uit den voet der boomen den stam zag opgroeien, en van de boerenhuizen en villa's eerst de grondmuren, dan de ven sters, eindelijk het dak verscheen. Het was geen oprijzen, maar een ontblooten van onder naar boven juist als op het tooneel. Nog was de witte achtergrond tamelijk dichtbij, een kwartier gaans scheen het. Weer begon een scherm omhoog te gaan; tot in de diepte, dicht bij de stad lag alles nu open en bloot, geen spoor van waas of nevel tusschen de struiken en boomen, op het gras of op de korenakkers; de wegen lagen wit en droog, scherp omlijnd stonden de huizen, het groen alleen was een ziertje dof en de pannen daken wat bruinig. Van de stad, de groote fabriek, de rivieren, de bergen er achter of aan de overzij nog geen spoor. Maar nu w.erd het anders, zoo snel dat je er van schrikte, schoof het achtergordijn op, of het omhoog gegooid werd, en daar lag het heele panorama: de stad vol huizen, de Weserbrug, de rivier alles opeens te kijk; een half uur ver reikte het gezicht. Geen spoor van wind, bladstil stonden de boomen voor ons, als geschilderde of uit geknipte coulissen; geen vogel zong, geen mensch sprak, geen kar of wagen knarste, het was of alles wat leven had of geluid kon maken even den adem in hield; Ook wij drieën menschen daarboven, hielden den adem in, spraken geen woord, gaven geen geluid, stonden daar machteloos, verstomd door de aandoening, benauwd een oogenblik of het hart stil stond en de oogen wazig werden, overweldigd door de schoonheid der aarde. Een oogenblik maar, toen trok het achterste wolkenscherm op, en blauwe bergen, golvende heuvelkimmen, teekenden zich af tegen een licht lila hemel, een paar seconden bleef alles gelijk, boomen, bloemen, huizen, daken, alles in een wonderlijk har monisch krachtig kleurenbad. Dan schoof op eens hoog boven den berg de zon onder uit de optrekkende wolk. De zon moest het zijn, maar het was geen bol, geen schijf, een groote vurige open oven, waaruit rosse vlammen sloegen en lange dikke vuurpijlen schoten. En heel die wondere wereld laaide op van licht, de torenspitsen fonkelden, de rivier flikkerde, de bergen lichtten blauw als electrische vlam men, de bosschen waren een oogenblik wit als sneeuw, over de velden schoten vuurtinten als in geislersche buizen, en dichtbij op de boomblaren, op de bloemen en de grashalmen fonkelde diamantdroppen. Een koekkoek riep en op eens schoten al de vogelkelen los als op een teeken van een orchestmeester. Een kerkklok begon te luiden. De felle tintelkleuren doofden, over alles tegelijk schoot de zon een bleekgeel lichtpoeder dat er op bleef hangen en de scha duwen en lichtpartijen deed samenvloeien als op een overbelichte foto. De zonnige Pinksterdag was begonnen. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl