Historisch Archief 1877-1940
:il5Jtthi '13,?No. 1877
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Suffragetten
BETOOOING VAN SUFFRAOETTEN TE LONDEN
OP EEN KAR STAANDE ONDER DE
VRIJHEIDSHOED
Goed en bloed, in den meest letterlijken
zin, hebben zij nu al zoo lang voor de goede
zaak van het vrouwenkiesrecht over gehad,
nie.t altijd op eene wijze, welke het bedaarder
Nederlandsche temperament naar zijn aard
was.
Nu is eene, zoover men weet, welbewust,
ten offer gevallen. De vrouw, die bij de
rennen te Epsom 's Konings paard bij den
teugel greep en in den onvermijdelijken val
een hersenschudding kreeg, welke haar dood
was, is nu de eerste martelares. Het is
misschien vreemd in het gevoelsleven der
massa's, dat van een dood onder zulke om
standigheden onvergelijkelijk meer indruk
uitgaat dan van een b.v. op de heldendaad
gevolgde levenslange verminking of van de
niet bloedige vertwijfeldste.daden en uitingen
van gansche scharen welopgevoede vrouwen.
De dood grijpt de verbeelding aan.
En beter dan eerst vraagt men zich af:
Moet ik wel meedoen met de platvloersche
critiek op zulke vrouwen afgegeven door
een pers als de onze, die van
karaktergrootheid nooit topzwaar is geweest. Las
men niet juist in de kranten dat eenige
tientallen jaren terug immers mannen ook
in dat flegmatieke land kasteelen hadden in
brand gestoken om een kiesrecht af te dwingen
dat goedschiks hun niet geschonken werd ?
Laat ons, wat ons eigen temperament ons
ook zou voorschrijven, bij deze berichten
over suffragetten bedenken, dat zij, die zich
zelf vergeten voor een ideëel doel, ook als
zij falen, mér zijn op de weegschaal van
den Vooruitgang dan de thuisblijvers en de
critische toekijkers.
Een beweging, die vrouwen voortbrengt
als deze, heeft de overwinning in 't zicht.
f ?*?
tfllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllllll IIIIIIIIIIIIIIKHIIIIIIIIIIIIII1I
UI T DE NA TUUR
DXXXII Op de Hoogte
? Een van mijn lezers schreef mij van de
week naar aanleiding van mijn opstellen
over Höxter en Frankenhausen, waarom ik
tiet toch altijd zoo hoog zoek. Of de natuur
van nabij en gelijkvloers mij dan niet mooi
genoeg is? Dat bracht mij iets heel ouds
te binnen.
Een goede kennis, dorps-onderwijzer, die
naar Amsterdam kwam proeflessen, zou een
dagje bij mij logeeren; ik woonde pas te
Amsterdam, en wel heel hoog op een derde
verdieping met uitzicht op een pleintje en
een gracht. Ik haalde hem van den trein,
en bij huis gekomen, wees ik omhoog naar
mijn kamer met balkonnetje.
Zoo hoog zou ik nooit willen wonen,"
zei hij, als ik in Amsterdam klaar kom, ga
ik nog liever in een kelder in kost, dan op
zoo'n dakkamer te moeten leven."
Wij klommen de steile trap vlug omhoog;
hij moest boven eerst gaan zitten, voor hij
weer spreken kon; waarschijnlijk was hij
nog nooit meer dan tien meter boven den
grond geweest, zijns vaders huisje midden
in de dorpsstraat was dan ook niet hooger.
Dat was maar een oogenblik, een gezonde
jonge man blijft niet lang buiten adem,
zoodra hij bedaard was, zette ik de
batcondeur open en wij gingen buiten staan. In
het eerst durfde hij niet over den rand
heenkijken, maar ook daarover was hij dadelijk
heen, en het eerste wat ik hoorde was: Je
kijkt hier boven op de boomen! Wat is dat
vreemd! Ik heb nog
nooit een boom van
boven gezien en wat
een mooi uitzicht op
het water! Je ziet er
veel meer van. Wat een
verte, en een menschen,
je ziet alles veel beter
en mooier dan van de
straat af!
Hij was niet meer van
het balcon weg te krij
gen; den heelen avond
van dien dag heeft hij op
mijn balconnetje door
gebracht en 's morgens
in de vroegte stond hij
er al weer. Op straat was
hij schuw van de drukte,
daar boven genoot hij
er van. Hij heeft sedert
altijd te Amsterdam op
een bovenhuis gewoond,
en zijn tegenwoordig
studeervertrek is een
groote balkonkamer, die
op een plein en een
park uitzicht geeft.
Dat zelfde verlangen
om de dingen en liefst
de natuur, tuinen en
parken, zoo mogelijk
heele bosschen en wei
den, wegen en akkers,
dorpen of Steden van
boven af te bekijken, is
ook bij mij heel sterk
n wordt nog steeds
sterker. Dat is al zoo
geweest van mijn jonge
jaren af. Misschien komt
Vrouwelijke artsen in Eng eland
De tijd, dat de Engelsche vrouw na veel
strijd als medisch studente aan de univer
siteiten van haar land werd toegelaten, ligt
nog niet zoo hél ver achter ons. Men maakt
het haar echter thans nog zeer moeilijk zich
volkomen voor haar vak te bekwamen, omdat
haar slechts in weinig ziekenhuizen de ge
legenheid wordt geschonken zich met eenige,
zeer gewenschte, practische kennis te ver
rijken. Een uitzondering maakt het
Londensche Royal Hospital", dat in de
afdeelingea voor vrouwenziekten uitsluitend
vrouwelijke .artsen en studenten toelaat.
In Easton-Road, in het oosten van Londen,
bestaat «en vrouwenziekenhuis met uitslui
tend vrouwelijke artsen : the New Hospital".
Het is het «enige van dien aard in geheel
Londen en blijkt een zegen voor de
armenbuurten, in welke het zich bevindt. De
bedden (61) zijn steeds alle bezet en in het
?vorige jaar werden er bovendien nog 7000
buitenpatiënten behandeld. Nu heeft zich
een comitégevormd om een tweede der
gelijk ziekenhuis in een ander stadsdeel van
Londen te stichten; door een groote gift is
het thans in staat gesteld reeds den bouw
voor te bereiden. Terwijl het hospitaal zelf
zijn nuttig en noodig werk verricht, vinden
de vrouwelijke medische studenten daar ge
legenheid tot practische studie en kan men
een sterke vermeerdering verwachten van het
aantal vrouwelijke goed-geschoolde artsen.
Y
* * *
Tehuizen voor vrouwelijke
werkloozen
Een meisje of jonge vrouw, die onverwacht
haar betrekkking kwijt raakt en nergens uit
weg weet, komt meestal direct in grooten
nood. Voor een man, die zich met een een
voudige ligplaats vergenoegen wil, is dikwijls
nog wel een nachtverblijf en tijdelijke toe
verlaat te bekomen, maar aan de vrouw
wordt het dubbel moeilijk gemaakt, omdat
er altijd lieden gereed staan, die er belust
op zijn uit haar economische machteloosheid
persoonlijk gewin te halen.
In Nice hebben eenige dames een inrichting
gesticht, door welke men het gevaar, dat
buiten haar schuld plotseling zonder ver
diensten geraakte meisjes bedreigt, hoopt te
ondervangen. De meisjes of jonge vrouwen
worden aan een eenvoudigen, niet moeilijk
aan te leeren arbeid gezet: kunstbloemen
maken. Voor haar arbeid ontvangen zij een
behoorlijk loon, dus niet zooals de mannen
in de Tehuizen van het Leger des Heils:
enkele poovere stuivers; doch zij weten, dat
het verblijf slechts tijdelijk is en dat zij
naarstig moeten zoeken naar een plaats,
waar zij haar eigenlijk beroep weer kunnen
uitoefenen.
Het aantal meisjes, dat in dit z.g. Oeuvre
des fleurs" werkzaam is, bedraagt gewoonlijk
tusschen de tien en twintig. Zij hebben geen
enkele verbintenis aan te gaan en kunnen
even onverwacht weer vertrekken als zij in
de tijdelijke werkplaats verschenen zijn.
Waar wij een daarmee gelijkstaande in
richting in ons land noch kennen noch
verDe Vrouw"
Teekéatog van Mej. P.
het, doordat ik mijn eerste jeugd door
gebracht heb in een nauwe straat, in een
heel groot ouderwetsch huis; het had geen
enkel venster dat uitzicht gaf op wat groen,
alleen op baksteen en dakpannen, zoodat
het een geweldige verrassing voor mij was,
toen ik op een goeien dag den toren be
klommen had en op een trans kwam te
staan; daar begreep ik voor 't eerst en op
eens het stadje waar ik al zooveel jaren
had gewoond, en meteen de landkaart van
de omgeving.
Later ben ik, wanneer ik maar in de ge
legenheid was, steeds zoo hoog mogelijk
gaan logeeren en wanneer ik ergens kom,
waar in het vlakke land een belle-vue, een
uitzicht-toren, een triangulatie-toestel of iets
van dien aard toegankelijk is, verzuim ik het
nog niet, even poolshoogte te nemen of beter
gezegd mij te orienteeren.
Toch is het niet alleen die begeerte naar
een overzicht, een blik van het geheel, een
totaal-indruk, die mij de hoogte doetzoeken",
ik geniet altijd bijzonder van een kijk op
uitgestrekte velden en compacte massa's
groen, en het meest als ik er duidelijke
geledingen in kan ontdekken, wanneer het
plan door wegen, rivieren of diepe dalen
wordt gesneden en er zoo partijen worden
gevormd. Of ik van een hoog uitzichtpunt,
een duintop, een bergkoepel, een vuurtoren of
een belvédère heel in de verte
schoorsteenrook of torens van steden aan de horizon
kan zien, kan mij minder schelen, ik moet
het voornamelijk nebben van wat dichtbij te
zien valt, eerst met het bloote oog, dan met
een kijker voor de bijzonderheden.
1813
1913
llllllllllllllllllmlIlllllmlIimlIllllllllllllllllllllMllllllllllllllllllmilllllMIHHIIIHIMIIIIMIIIIIIIMItllHIIIH
meld vonden in het Vrouwenjaarboekje, lijkt
dit ons nu eens iets om hier na te volgen,
ofschoon men er misschien de voorkeur aan
zal geven voor de tijdelijk werkelooze meisjes
een andere bezigheid te zoeken dan kunst
bloemen maken. Ook uit een praktisch oog
punt ; men moet niet vergeten, dat in Nice
en trouwens in Frankrijk over 't algemeen
meer dan hier kleurige kunstbloemen uit
satijn en zijde veel gevraagd worden, ook
ten behoeve der talrijke vreemdelingen.
Maar de idee : den buiten hun schuld
zonder werk geraakte meisjes en vrouwen
een gelegenheid te bieden, waar zij tijdelijk
haar brood kunnen verdienen, blijft zeer
navolgens waard.
M. C.
*
Allerlei
Een veteraan
De garderobemeester van het Engelsche
parlement, J. S. Henley, heeft dezer dagen
zijn eervol ontslag gekregen, nadat hij ge
durende meer dan 44 jaar lief en leed had
gedeeld met de overjassen, hoeden en
parapluien der regeeringsleden van het groote
Britsche rijk.
Hij heeft wetsontwerpen zien vermoorden
en cabinetten zien vallen, hij heeft menig
staatsman zijn jas aangetrokken, die na een
nederlaag, van woede zijn rechterarm in zijn
linker mouw stak, hij heeft menige glorierijke
loopbaan tot het toppunt zien stijgen... maar
rustig in zijn hoekje, beurtelings wakende
over pelzen en demi's, over hooge doppen
en gracieuse panama's heeft hij ze allen
overleefd... op een na. In het lagerhuis
heeft nog slechts een lid zitting, dat er ook
Alleen een meer, de zee of een land van
polders kun je van beneden bijna even goed
zien als van boven; maar zoo gauw er wat
geboomte of huizenbouw is, bedekt het een
dadelijk het ander en de vrije uitzichten
worden schaarsch ; ook bij de zee, de
eindelooze graslanden en vlakke bouwlanden zoekt
menigeen toch graag een hoogte voor uit
zichtpunt, al is het maar een dijk of een
duin. Zelfs voor een mensch van meer dan
middelmatige lengte valt er over een flinken
heg, een tuinmuur, een rivier of spoordijk
die toch al gauw n meter zeventig, meestal
twee meter halen, al niet heen te kijken;
laat staan voor de kleintjes, waar toe ik mij
moet rekenen. Eens heb ik met een stoom
boot een tocht van Rotterdam naar Arnhem
gedaan en dat was mij meer dan genoeg; als
ik een plaatsje boven in den mast had kunnen
krijgen, was het mij liever geweest; alleen
de rivier-gedeelten met hooge oevers maakten
er nog iets goeds van.
Neen, ik moet het van de hoogte hebben.
Natuurlijk versmaad ik ook de diepte niet,
maar dan heb ik een ander doel voor oogen;
dan geniet ik anders, dan zoek ik de détails.
Nog altijd dool ik graag, zooals ik vroeger
zoo vaak deed, door dicht kreupelhout of
worstel door een rietbosch, loop ik onder
langs een steilen grilligen bergwand of een
mooi begroeiden, ouden muur, hoe langer hoe
liever, of zit ik uren lang stil te genieten
aan een molenplas met wilgen en weiden
en met de grootsche wolken er boven; dan
is het weer om de lust van fijne kleuren en
wisselende vormen te doen, of om een wel
doende rust na lange inspanning en studie.
reeds zat, toen Henley, de verantwoordelijke
taak aanvaardde van Bewaarder van over
schoenen en wandelstokken.
Henley is op zijn manier, gedurende zijn
garderobe-loopbaan, een soort arbiter
elegantiarum geworden,die zich de kleinste
bizonderheden kan herinneren over de mode in 't
parlement gedurende zijn 44-jarigen dienst
tijd. Toen hij zijn carrière begon droeg men
almavivas en bouffanten, en grijze hooge
hoeden van langharig vilt en heerschten als
versiering van 't gelaat de lange bakke
baarden. .. Thans komt men glad geschoren,
met zwarte zijden hoed, sierlijk uitgesneden
cutaway," onberispelijk, gelijk de
Engelschen gewoonlijk zijn. Hij weet intusschën
te vertellen van een zeer deftig parlementslid,
dat bij zekere gewichtige stemming door
zijn partijgenooten in een bosch opgedoken,
en naar de vergadering gesleept werd, waar
hij verscheen met hooge waterlaarzen en
in een blauw-linnen jachtkiel... juist n
minuut voordat de stemming begon. Als
een goed jager trof hij doel.
Een dutje
Wie 't noodig heeft, om een klokje rond
te slapen, vind ik een luiaard, en zelfs voor
mijn jongste baby is dit te veel.
Maar dit is overigens in't land der slapers
volstrekt geen record. De Zweedsche dag
bladen deelden ons dezer dagen het wonder
verhaal mede van een kind, dat op zekeren
dag, in 't jaar 1875 (ze was toen 14 jaar),
van de school huiswaarts keerde met hevige
kiespijn. Zij ging naar bed om een dutje
te doen" en na dien tijd, gedurende twee en
dertig jaar, sliep zij, een schijnbaar
eindeloozen slaap, die zelfs door 't nemen van
voedsel niet werd onderbroken. Gedurende
al dien tijd leefde zij alleen in een
droomKijkje van boven in het dal
Maar als ik nu eenmaal een verre reis doe,
naar een bergstreek of een heuvelland, een
dure reis, vaak van maar weinige dagen,
waarop ik zooveel mogelijk nieuws wil
zien en nieuwe kennis opdoen, dan ja, zoek
ik de hoogte; dan ben ik eerst tevreden als
ik zoo hoog zit, dat ik tenminste naar ne
zijde, over de bosschen, de huizen, en de lage
heuvels heen kijk.
Dan wil ik niet steeds ergens tegen op
zien, tegen een muur van groen evenmin
als tegen een bergwand. Dat houd ik geen
twee dagen vol, dan moet ik er uit, naar
boven tot op den hoogsten top. Eens ben ik
in pension geweest in Bingen aan den Rijn,
en dat Niederwald vlak voor mij met zijn
wijnbergen en zijn jachtslot en ruïnes en
Denkmal, al stroomde de Rijn er tusschen,
heeft mij" zoo gruwelijk benauwd, dat ik
ben weggeloopen met schade.
Zie, daarom zoek ik de hoogte, en raad
ik het anderen aan, vooral de jongelui die
het reizen nog moeten leeren.
En dat ik het deze Pinksteren niet heb
nagelaten, en niet onder in het dal aan
den Weseroever ben gaan logeeren, in den
Felsenkeller b.v., die mijn briefschrijver zoo
goed schijnt te kennen, dat betreur ik geen
oogenblik. Integendeel, ik ben er meer dan
blij om, en het heeft mij gesterkt in mijn
meening, dat ik het in dit opzicht bij het
rechte eind heb. Want, was ik in het dal gaan
slapen in plaats van op den berg, dan was
ik bij zonsopgang stellig dat onvergetelijk
schouwspel misgeloopen, waarop ik in mijn
vorig opstel al heb gezinspeeld, het spel
van de morgennevels.
De uitdrukking is te banaal om ze te
gebruiken, toch geeft het oprollen van een
tooneelscherm een vrij goed idee van wat
er gebeurde. Met dien verstande dat ge het
u niet als n scherm moet voorstellen, maar
een vier of vijftal die langzaam, de een na
den ander, worden omhooggerold; het eerste
is ondoorschijnend, de volgende gordijnen
steeds meer doorzichtig; ge zit daarbij heel
hoog,in denEngelenbak.bij half licht en het
tooneel verbeeldt tenslotte een zonnig heuvelland
met een doorkijk in een dal, op een oude
stad met veel torens, een stad die aan een
rivier ligt.
Heusch niet anders dan een serie
tooneeldecoratie's leek het, dat landschap aan den
Weser onder ons. Een half uur na zons
opgang begonnen de wolken een meter
of tien onder mij een rozige tint te
krijgen, en tegelijk hield de rollende be
weging op. Er was nu beneden nog letterlijk
niets te zien dan n groot wazig doek,
n reusachtig projectie-scherm, dat alleen
bovenaan eenig licht liet gissen, waarvan
echter de bron verborgen bleef; dit scherm
hing vlak tegen de leuning van ons platform;
slechts enkele rozestruiken en hazelaars tee
kenden er eenige grijze tak- en bladvormen op.
Dan begon dit scherm zich op te rollen ;
ik weet geen beter woord en er is ook geen
beter voor. Van onder begon het; een
bessenstruik, een paar berken-stammen, een
bloeiende appelboom, een gouden regen en
een jong beukje kwamen er achter uit te
voorschijn, dan een stukje afhelleiid gras
land, een dalend pad, een tuinhuisje,... uit
was het. Een tweede gordijn, schijnbaar een
vijftig meter van ons af, verborg de rest
van het landschap en liet als een vochtig
dundoek slechts flauw doorschemeren, dat
er nog iets achter schuilde, allen heel
bowereld, voor haar omgeving was zij dood.
Op zekeren dag evenwel in haar zes en
veertigste jaar, begon zij plotseling teekenen
te geven, dat haar bewustzijn terugkeerde.
Het eerst merkte men dit, toen men ontdekte,
dat eenig voedsel, 't welk voor haar bed was
blijven staan, opeens spoorloos verdwenen
was. De slaapster had dit blijkbaar zelf ge
nuttigd En toen langzaam, heel langzaam
keerde het licht des geestes terug en kwam
het ontwaken uit den veeljarigen slaap. Als
kind sliep zij in, als vrouw van middelbaren
leeftijd ontwaakte zij, en na dien tijd is zij
een gewoon, normaal mensch geworden, dat
noch in haar verstand, noch in haar lichaams
bouw eenige afwijking vertoont. Zij heeft
thans maar weinig slaap noodig, ze is voor
goed uitgeslapen.
* * *
Voorzorg
Te Tours in Frankrijk houden de bruidjes,
die ter trouw in.de kerk zijn, een oude tradidie
in eere, die in deze stad van elke moeder
op elke dochter overgaat.
Zoodra namelijk de geestelijke de ringen
van het bruidspaar wisselt, zorgt de jonge
vrouw, dat hij haar ring niet verder aan
den vinger schuift dan tot het eerste lid.
Indien haar dit gelukt, is zij verzekerd van
haar oppermacht in huis en hof, en zij kan
de pantoffel zwaaien met lustige hand. Het
zou me niet verwonderen als de een of
andere ondeugende geestelijke zoo nu en
dan eens z'n best doet een bruidje te ver
schalken en den ring onverhoeds te ver te
schuiven.
ALLEGRA
imiiiiimiiiiiiimiiimiiiiiiiiHiifiiiiHiiiiiiMiiitiiiitiiiiiiiiiiiiiitiiiiiimii
venaan liet het weer licht door; het glin
sterde van vocht en een rosse lamp gloeide
er achter, zoodat daar het natte doek dampte.
Weer een oogenblik van rust: het tweede
gordijn rolde op. Wat sneller dan het eerste,
maar toch nog zoo langzaam, dat het oog
eerst duidelijk uit den voet der boomen den
stam zag opgroeien, en van de boerenhuizen
en villa's eerst de grondmuren, dan de ven
sters, eindelijk het dak verscheen. Het was
geen oprijzen, maar een ontblooten van
onder naar boven juist als op het tooneel.
Nog was de witte achtergrond tamelijk
dichtbij, een kwartier gaans scheen het.
Weer begon een scherm omhoog te gaan;
tot in de diepte, dicht bij de stad lag alles
nu open en bloot, geen spoor van waas of
nevel tusschen de struiken en boomen, op
het gras of op de korenakkers; de wegen
lagen wit en droog, scherp omlijnd stonden
de huizen, het groen alleen was een ziertje
dof en de pannen daken wat bruinig. Van
de stad, de groote fabriek, de rivieren, de
bergen er achter of aan de overzij nog
geen spoor.
Maar nu w.erd het anders, zoo snel dat je
er van schrikte, schoof het achtergordijn op,
of het omhoog gegooid werd, en daar lag
het heele panorama: de stad vol huizen, de
Weserbrug, de rivier alles opeens te kijk;
een half uur ver reikte het gezicht.
Geen spoor van wind, bladstil stonden de
boomen voor ons, als geschilderde of uit
geknipte coulissen; geen vogel zong, geen
mensch sprak, geen kar of wagen knarste,
het was of alles wat leven had of geluid
kon maken even den adem in hield; Ook
wij drieën menschen daarboven, hielden den
adem in, spraken geen woord, gaven geen
geluid, stonden daar machteloos, verstomd
door de aandoening, benauwd een oogenblik
of het hart stil stond en de oogen wazig
werden, overweldigd door de schoonheid
der aarde. Een oogenblik maar, toen trok
het achterste wolkenscherm op, en blauwe
bergen, golvende heuvelkimmen, teekenden
zich af tegen een licht lila hemel, een paar
seconden bleef alles gelijk, boomen, bloemen,
huizen, daken, alles in een wonderlijk har
monisch krachtig kleurenbad. Dan schoof
op eens hoog boven den berg de zon onder
uit de optrekkende wolk.
De zon moest het zijn, maar het was
geen bol, geen schijf, een groote vurige open
oven, waaruit rosse vlammen sloegen en
lange dikke vuurpijlen schoten. En heel die
wondere wereld laaide op van licht, de
torenspitsen fonkelden, de rivier flikkerde,
de bergen lichtten blauw als electrische vlam
men, de bosschen waren een oogenblik wit
als sneeuw, over de velden schoten
vuurtinten als in geislersche buizen, en dichtbij
op de boomblaren, op de bloemen en de
grashalmen fonkelde diamantdroppen. Een
koekkoek riep en op eens schoten al de
vogelkelen los als op een teeken van een
orchestmeester. Een kerkklok begon te luiden.
De felle tintelkleuren doofden, over alles
tegelijk schoot de zon een bleekgeel
lichtpoeder dat er op bleef hangen en de scha
duwen en lichtpartijen deed samenvloeien
als op een overbelichte foto.
De zonnige Pinksterdag was begonnen.
E. HEIMANS