Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Jimi
N* WÏ7
Ontwerp'Rotterdamsch Stadhuis, motto Aquarius: Bouwmeester K. P. C. de Bazel
Rótterdamsch Raadhuis,, motto Representatief:: Bouwmeester W. Kromhout CT.zn..
Ontwerp S. P. Q. R.: door prof. H. Evers
Het Rotterdamsche Stadhuis
In dit nummer geven wij afbeeldingen
naar de in gips op kleine schaal uitge
voerde maqu.ette's der Raadhuis-ont
werpen, zooals zij thans, in een school
gebouw, te Rotterdam voor Het publiek
te zien zijn.
Reeds bij eersten oogopslag is het voor
den architect, die tevens kunstenaar is,
duidelijk, hoe slechts over twee ont
werpen, uit het oogpunt eener eigene
schoonheid, kan gesproken worden. De
beschaafde leek, die zich eerst moet
thuis vinden in de vele indrukken, welke,
bij het aanschouwen van zulke maar
kleine fotografieën, hem een wijle kunnen
verwarren, aarzelt ook niet meer dan
een korte periode: Het wordt hem
weldra duidelijk, en van minuut tot
minuut spreekt het met grooter zuiver
heid hem toe, dat de ontwerpen van
Kromhout en de Bazel de eenige kunnen
heeten, die een persoonlijke schoonheid
openbaren, de eenige ontwerpen, die (wat
Kromhout betreft gedeeltelijk) Scheppin
gen zijn.
Waarover wij, die bovendien slechts
fotografieën voorleggen, op dit
oogenblik kunnen oordeelen, omvat het uiterlijk
aspect der ontwerpen: het
allervoornaamste voor elk, eene stad
representeerend, Raadhuis, maar niet het eenige.
Wij oordeelen naar de globale
beteekenis, die dan toch ook de eerste en de
allerbelangrijkste is, niet naar alle
onderdeelen. Reeds is aan deze ontwerpen te
onderscheiden (dat verloochent zich nooit)
wat daaronder het merkteeken der kunst
draagt, wat, een eigenheid missend, min
of, meer handig in elkaar werd gezet,
en wat gansch niet meetelt omdat zelfs
het bewustzijn van goeden smaak ontbrak.
Welnu dan, voor ons gaat een
bizondere bekoring uit van den grootschen,
phantastischen toren, die Kromhout zich
gedacht heeft: een toren, die hoog boven
de eerezaal zich verheffend, als een dich
terlijke verbeelding van machtig opge
rezen zelfgevoel aan den vreemdeling op
de schepenrijke Maasrivier het hart zou
aanwijzen van de rijke koopstad. Daar
zit droom en trotsche werkelijkheid,
bloemig leven en kracht in dezen toren. Krom
hout schijnt er het overige wel wat te
zeer aan te hebben opgeofferd. Het is
of hij al zijn forschheid, in een prachtig
oogenblik, op dien eenen toren heeft
samengedrongen ... en de rest als admi
nistratieve vertrekken" heeft willen be
handelen of vergeten te behandelen.
Bij de Bazel evenveel evenwicht als
bij Kromhout onberekenbaarheid. Hoe
langer gij zelfs een simpele foto ziet van
deze zijne maquette, hoe edeler u dit
geheel toespreekt: de voorzijde met haar
hooge fijnomhooglijnende poorten, zoo
welgevormd, is van een rust en van
een voorname en Hollandsch-ingetogen
weelde, die zeer innig zijn. De toren,
welke aan Moorsche motieven herinnert,
en de schoone koepels vormen met het
edele overige geheel een zuivere har
monie. Bouwmeesters mogen hier nog
beter en uitvoeriger hun oordeel zeggen:
ontroerende schoonheid is er te voelen
zelfs voor den nederigsten leek: als hij
op dit punt wat voelen kan.
Dat zijn dan de twee ontwerpen met
een eigen openbloeiende schoonheid van
beteekenis.
Heeft men reeds aan het braaf
BelgischFransch werk van den heer Evers zich
uitgekeken? Hoe is het toch mogelijk,
dat op dit oogenblik, nu een gebouw te
stichten komt zoo groot als in geen eeuwen
in Holland meer gebouwd werd, zulk een
ontwerp moest worden en kon worden
aanvaard! Als aan zoo menig correct
gekleed fatsoenlijk heer, die op duizenden
andere deftige heeren gelijkt, voelt men
Ontwerp Groen en Wit: door Jan Stuyt
reeds spoedig de volkomen ledigheid van
dit doodgeboren Raadhuis! Geen van
groote oorspronkelijkheid getuigenden
arbeid kan men Stuyt's inzending noe
men; zeker heeft die architect reeds beter
geleverd; maar zótroosteloos onoor
spronkelijk vervelend als het bekroonde
is zijn werk toch niet. Hoe aardig is niet
in vergelijking daarmede menig deel ook
aan het ontwerp van de heeren Otten
en Overeynder (zie de sierlijke rechter
hoek vau den voorgevel b.v.). De zware,
aan 't Brusselsch Justitie-paleis herinne
rende maquette van Brinkman is zelfs
meer levend, bevat ten minste wil en
kracht. Van der Tak's inzending valt er
alleen beneden, zoo dunkt het ons ten
minste, om de grofheid van den smaak.
Zoo kan men na korte beschouwing
reeds zijn algemeenen indruk geven. Die
indruk is de eerste, de goede en immers
de blijvende. En wat men dan vast kan
stellen is dit: Gebrek aan schoonheidszin,
gevoegd bij groote heerschzucht en
eigenwilligheid, bezorgen Rotterdam een
millioenen-Raadhuis, waar over twintig jaar
zelfs Baedeker niet meer naar wijst.
Intusschen geeft de stad tot inlichting van
wie later komen in boekvorm de ont
werpen uit, die niet zullen ten uitvoer
komen: aldus vereeuwigend hoe zij tot
misgeboorten maakte de schoone ont
roeringen van een paar grootvoelende
architecten. Want daaraan, aan dat
niettot-stand-komen moeten door het onver
stand en te geringe cultuur van
machthebbenden de beste bouwmeesters lijden.
Dit is trouwens niet van vandaag of
gisteren.
* * *
Ontwerp J. J.: door M. Brinkman
Ontwerp Rotterdam Prosperitas: door A. Otten en W. F. Overeynder
Ontwerp Pro domo sua: door C. B. van der Tak
Tentoonstellingen in den Haag:
THOLEN, ISAAC ISRAËLS, ARTZ
B. Het werk van Tholen vertoont zich
meer dan vroeger op de Hollandsche ten
toonstellingen. Het. is iets, wat ik altijd
gewenscht heb, omdat de nauwkeurige
waardebepaling van iederen schilder mij
meer dan een zorg is. Het werk, bij
Neuhuys te zien gegeven, bestaat voornamentlijk
uit werken van kleiner formaat, die buiten
geheel of grootendeels geschilderd worden.
Studies zijn het niet te noemen, noch schet
sen; ze zijn voor deze beide benamingen
of te doortast of tévolledig. Ze laten van
den als schilder eigentlijk weinig bekenden
Tholen (in Holland weinig bekend) werken
zien die de frischheid van de
onmiddelijkheid vertoonen. Ge gevoelt vór deze, dat
het voorwerp der verheuging vlak voor
oogen was, en bij voortduring den schilder
een nieuw gevoel van gezelschap gaf.
De meeste werken zijn uit den laatsten
tijd tusschen 1908 en '12. Van deze blijken
mij te noemen de Werf uit 1910; een ingang
van den Haven (uit 1912?); het Havenkan
toor; de Vuurtoren uit 1909, de namiddag
met de hoogaars uit hetzelfde jaar. Uit den
tijd der af zanderijen is een goede studie (1892).
Een viertal der werken zijn eenigszins uitvoe
riger te bespreken. Er is hier een papierfabriek
uit 1902. Dit werk, een schilderij, vertoont de
werkwijze en het Talent van Tholen in twee
eigenschappen: dat de schilder in staat is
een geheel te formeeren uit een groot getal
voorwerpen, in betrekkelijke kleine ruimte
bij elkaar opgehoopt, en dat Tholen's
voordracht een melodieuze is en een
gaarnrondende; eigenschappen die hem meer dan
geschikt tot schilder van den Avend maken.
Het kanaal" is wellicht een schets te noemen.
De naam van Israëls wordt hier gaarne bij
vermeld. Toch is dit werk in zijn graphische
wijze van opteekenen zeer eigen; het
lichtspel is schoon-wankel, zooals het getijde het
meebrengt, en is door de argeloosheid van
iiiiiiiiiiMiiiiiiiMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiMiiiiiimiMiimiMMitiiii
Tholen natuurlijk-eenvoudig gegeven. De
twee andere' werkjes, die ik nog afzonderlijk
wou noemen zijn, 't Blauwe Schip" dat in
het geboomte een lyrischen zwier vertoont,
die men noode mist (uit 1912 is 't werk)
en de Lantaarn" een weergave van een
effect (lantarenlicht op een loods), dat
weinigen zoo zuiver als deze schilder zoude
kunnen waardeeren.
Tegelijk met Tholen stelt Isaac Israëls
pastels ten toon. Reeds vroeger heb ik er
op gewezen, dat hij meer met zijn vader
in werk verwant is dan het dikwijls lijkt;
haast had ik hier een nieuw betoog daar
over begonnen, maar dat is voor een
ander artikel. Van de elf pastels hier zijn
er een stuk ot vijf die de bloemgelijke
bekoring in deze werken van Isaac Israëls
vertoonen. Deze bekoring vindt ge in het
lichtspel, dat de straten levend maakt,
en in de weergave hoe de stoffen leven
onder het aanroeren van het zilver-achtige
licht. Hoe het licht in de straten een teeder
llllllllMIHIMMIIMIIIItl
IMIIIIIIIIIIIIIHIIIII
spel speelt, ziet ge op de Wandelende
Meisjes, en bij de Ouvrière (No. 43) etc.",
hoe de stoffen leven vindt ge bij het Staande
Meisje, hoe deftig-grijs hij figuren in een
cafékan zien, zie daarvoor 40. Als snelle
notitie noem ik u om vlottende bekoring:
Repetitie.
Dat de meeste werken iets schetsmatigs
houden, is hier voor mijn lezers wel:
noodelooze herhaling.
C. In den kunsthandel Artz is werk van
Artz uitgestald, dat, familie-bezit ? niet dik
wijls geëxposeerd wordt. Het zijn een aantal
portretten in plm. 1884, die dezen schilder ons
doen zien als een maker van beeltenissen
in vloeyenden voordracht van verwen, en
die meer dan naar de psychologie zich rich
tend, zich op de weligheid van kleuren ver
heugt. Naast deze portretten voornamelijk
van kinderen zijn landschappen te be-zien
die zuiverheid der studies van Artz opnieuw
doen herdenken, zooals Avondsstemming
(No. 26), Kerkje te Katwijk (No. 21.) Het
kalfje op het duin (No. 24) is merkwaardig
hoog van licht voor iemand uit de Haagsche
school. Naast deze werken, die de waardee
ring bevestigen, is nog ,,1'Ecran'' uit 1869
niet te vergeten, een werk dat, beter dan
een meisje in kimono, een vrouw voorstelt,
met Japansche waaier. In het algemeen
wordt hier nog vastgesteld dat deze zoo
geheeten leerling van Israëls, zuiver zij
't gezegd, andre richting ging dan zijn leer
meester.
PLASSCHAERT.
* * *
Samuel Adrianus Naber.
Samuel Adrianus Naber werd den 16en Juli
1828 te 'sGravenhage geboren. Daar hij zijne
moeder vroeg verloor, had hij zijne opleiding
hoofdzakelijk te danken aan zijnen vader
J. W. A. Naber, later referendaris bij Oorlog,
een man met bijzonder scherp verstand, die,