De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 15 juni pagina 6

15 juni 1913 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Jimi N* WÏ7 Ontwerp'Rotterdamsch Stadhuis, motto Aquarius: Bouwmeester K. P. C. de Bazel Rótterdamsch Raadhuis,, motto Representatief:: Bouwmeester W. Kromhout CT.zn.. Ontwerp S. P. Q. R.: door prof. H. Evers Het Rotterdamsche Stadhuis In dit nummer geven wij afbeeldingen naar de in gips op kleine schaal uitge voerde maqu.ette's der Raadhuis-ont werpen, zooals zij thans, in een school gebouw, te Rotterdam voor Het publiek te zien zijn. Reeds bij eersten oogopslag is het voor den architect, die tevens kunstenaar is, duidelijk, hoe slechts over twee ont werpen, uit het oogpunt eener eigene schoonheid, kan gesproken worden. De beschaafde leek, die zich eerst moet thuis vinden in de vele indrukken, welke, bij het aanschouwen van zulke maar kleine fotografieën, hem een wijle kunnen verwarren, aarzelt ook niet meer dan een korte periode: Het wordt hem weldra duidelijk, en van minuut tot minuut spreekt het met grooter zuiver heid hem toe, dat de ontwerpen van Kromhout en de Bazel de eenige kunnen heeten, die een persoonlijke schoonheid openbaren, de eenige ontwerpen, die (wat Kromhout betreft gedeeltelijk) Scheppin gen zijn. Waarover wij, die bovendien slechts fotografieën voorleggen, op dit oogenblik kunnen oordeelen, omvat het uiterlijk aspect der ontwerpen: het allervoornaamste voor elk, eene stad representeerend, Raadhuis, maar niet het eenige. Wij oordeelen naar de globale beteekenis, die dan toch ook de eerste en de allerbelangrijkste is, niet naar alle onderdeelen. Reeds is aan deze ontwerpen te onderscheiden (dat verloochent zich nooit) wat daaronder het merkteeken der kunst draagt, wat, een eigenheid missend, min of, meer handig in elkaar werd gezet, en wat gansch niet meetelt omdat zelfs het bewustzijn van goeden smaak ontbrak. Welnu dan, voor ons gaat een bizondere bekoring uit van den grootschen, phantastischen toren, die Kromhout zich gedacht heeft: een toren, die hoog boven de eerezaal zich verheffend, als een dich terlijke verbeelding van machtig opge rezen zelfgevoel aan den vreemdeling op de schepenrijke Maasrivier het hart zou aanwijzen van de rijke koopstad. Daar zit droom en trotsche werkelijkheid, bloemig leven en kracht in dezen toren. Krom hout schijnt er het overige wel wat te zeer aan te hebben opgeofferd. Het is of hij al zijn forschheid, in een prachtig oogenblik, op dien eenen toren heeft samengedrongen ... en de rest als admi nistratieve vertrekken" heeft willen be handelen of vergeten te behandelen. Bij de Bazel evenveel evenwicht als bij Kromhout onberekenbaarheid. Hoe langer gij zelfs een simpele foto ziet van deze zijne maquette, hoe edeler u dit geheel toespreekt: de voorzijde met haar hooge fijnomhooglijnende poorten, zoo welgevormd, is van een rust en van een voorname en Hollandsch-ingetogen weelde, die zeer innig zijn. De toren, welke aan Moorsche motieven herinnert, en de schoone koepels vormen met het edele overige geheel een zuivere har monie. Bouwmeesters mogen hier nog beter en uitvoeriger hun oordeel zeggen: ontroerende schoonheid is er te voelen zelfs voor den nederigsten leek: als hij op dit punt wat voelen kan. Dat zijn dan de twee ontwerpen met een eigen openbloeiende schoonheid van beteekenis. Heeft men reeds aan het braaf BelgischFransch werk van den heer Evers zich uitgekeken? Hoe is het toch mogelijk, dat op dit oogenblik, nu een gebouw te stichten komt zoo groot als in geen eeuwen in Holland meer gebouwd werd, zulk een ontwerp moest worden en kon worden aanvaard! Als aan zoo menig correct gekleed fatsoenlijk heer, die op duizenden andere deftige heeren gelijkt, voelt men Ontwerp Groen en Wit: door Jan Stuyt reeds spoedig de volkomen ledigheid van dit doodgeboren Raadhuis! Geen van groote oorspronkelijkheid getuigenden arbeid kan men Stuyt's inzending noe men; zeker heeft die architect reeds beter geleverd; maar zótroosteloos onoor spronkelijk vervelend als het bekroonde is zijn werk toch niet. Hoe aardig is niet in vergelijking daarmede menig deel ook aan het ontwerp van de heeren Otten en Overeynder (zie de sierlijke rechter hoek vau den voorgevel b.v.). De zware, aan 't Brusselsch Justitie-paleis herinne rende maquette van Brinkman is zelfs meer levend, bevat ten minste wil en kracht. Van der Tak's inzending valt er alleen beneden, zoo dunkt het ons ten minste, om de grofheid van den smaak. Zoo kan men na korte beschouwing reeds zijn algemeenen indruk geven. Die indruk is de eerste, de goede en immers de blijvende. En wat men dan vast kan stellen is dit: Gebrek aan schoonheidszin, gevoegd bij groote heerschzucht en eigenwilligheid, bezorgen Rotterdam een millioenen-Raadhuis, waar over twintig jaar zelfs Baedeker niet meer naar wijst. Intusschen geeft de stad tot inlichting van wie later komen in boekvorm de ont werpen uit, die niet zullen ten uitvoer komen: aldus vereeuwigend hoe zij tot misgeboorten maakte de schoone ont roeringen van een paar grootvoelende architecten. Want daaraan, aan dat niettot-stand-komen moeten door het onver stand en te geringe cultuur van machthebbenden de beste bouwmeesters lijden. Dit is trouwens niet van vandaag of gisteren. * * * Ontwerp J. J.: door M. Brinkman Ontwerp Rotterdam Prosperitas: door A. Otten en W. F. Overeynder Ontwerp Pro domo sua: door C. B. van der Tak Tentoonstellingen in den Haag: THOLEN, ISAAC ISRAËLS, ARTZ B. Het werk van Tholen vertoont zich meer dan vroeger op de Hollandsche ten toonstellingen. Het. is iets, wat ik altijd gewenscht heb, omdat de nauwkeurige waardebepaling van iederen schilder mij meer dan een zorg is. Het werk, bij Neuhuys te zien gegeven, bestaat voornamentlijk uit werken van kleiner formaat, die buiten geheel of grootendeels geschilderd worden. Studies zijn het niet te noemen, noch schet sen; ze zijn voor deze beide benamingen of te doortast of tévolledig. Ze laten van den als schilder eigentlijk weinig bekenden Tholen (in Holland weinig bekend) werken zien die de frischheid van de onmiddelijkheid vertoonen. Ge gevoelt vór deze, dat het voorwerp der verheuging vlak voor oogen was, en bij voortduring den schilder een nieuw gevoel van gezelschap gaf. De meeste werken zijn uit den laatsten tijd tusschen 1908 en '12. Van deze blijken mij te noemen de Werf uit 1910; een ingang van den Haven (uit 1912?); het Havenkan toor; de Vuurtoren uit 1909, de namiddag met de hoogaars uit hetzelfde jaar. Uit den tijd der af zanderijen is een goede studie (1892). Een viertal der werken zijn eenigszins uitvoe riger te bespreken. Er is hier een papierfabriek uit 1902. Dit werk, een schilderij, vertoont de werkwijze en het Talent van Tholen in twee eigenschappen: dat de schilder in staat is een geheel te formeeren uit een groot getal voorwerpen, in betrekkelijke kleine ruimte bij elkaar opgehoopt, en dat Tholen's voordracht een melodieuze is en een gaarnrondende; eigenschappen die hem meer dan geschikt tot schilder van den Avend maken. Het kanaal" is wellicht een schets te noemen. De naam van Israëls wordt hier gaarne bij vermeld. Toch is dit werk in zijn graphische wijze van opteekenen zeer eigen; het lichtspel is schoon-wankel, zooals het getijde het meebrengt, en is door de argeloosheid van iiiiiiiiiiMiiiiiiiMiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniii iiiiMiiiiiimiMiimiMMitiiii Tholen natuurlijk-eenvoudig gegeven. De twee andere' werkjes, die ik nog afzonderlijk wou noemen zijn, 't Blauwe Schip" dat in het geboomte een lyrischen zwier vertoont, die men noode mist (uit 1912 is 't werk) en de Lantaarn" een weergave van een effect (lantarenlicht op een loods), dat weinigen zoo zuiver als deze schilder zoude kunnen waardeeren. Tegelijk met Tholen stelt Isaac Israëls pastels ten toon. Reeds vroeger heb ik er op gewezen, dat hij meer met zijn vader in werk verwant is dan het dikwijls lijkt; haast had ik hier een nieuw betoog daar over begonnen, maar dat is voor een ander artikel. Van de elf pastels hier zijn er een stuk ot vijf die de bloemgelijke bekoring in deze werken van Isaac Israëls vertoonen. Deze bekoring vindt ge in het lichtspel, dat de straten levend maakt, en in de weergave hoe de stoffen leven onder het aanroeren van het zilver-achtige licht. Hoe het licht in de straten een teeder llllllllMIHIMMIIMIIIItl IMIIIIIIIIIIIIIHIIIII spel speelt, ziet ge op de Wandelende Meisjes, en bij de Ouvrière (No. 43) etc.", hoe de stoffen leven vindt ge bij het Staande Meisje, hoe deftig-grijs hij figuren in een cafékan zien, zie daarvoor 40. Als snelle notitie noem ik u om vlottende bekoring: Repetitie. Dat de meeste werken iets schetsmatigs houden, is hier voor mijn lezers wel: noodelooze herhaling. C. In den kunsthandel Artz is werk van Artz uitgestald, dat, familie-bezit ? niet dik wijls geëxposeerd wordt. Het zijn een aantal portretten in plm. 1884, die dezen schilder ons doen zien als een maker van beeltenissen in vloeyenden voordracht van verwen, en die meer dan naar de psychologie zich rich tend, zich op de weligheid van kleuren ver heugt. Naast deze portretten voornamelijk van kinderen zijn landschappen te be-zien die zuiverheid der studies van Artz opnieuw doen herdenken, zooals Avondsstemming (No. 26), Kerkje te Katwijk (No. 21.) Het kalfje op het duin (No. 24) is merkwaardig hoog van licht voor iemand uit de Haagsche school. Naast deze werken, die de waardee ring bevestigen, is nog ,,1'Ecran'' uit 1869 niet te vergeten, een werk dat, beter dan een meisje in kimono, een vrouw voorstelt, met Japansche waaier. In het algemeen wordt hier nog vastgesteld dat deze zoo geheeten leerling van Israëls, zuiver zij 't gezegd, andre richting ging dan zijn leer meester. PLASSCHAERT. * * * Samuel Adrianus Naber. Samuel Adrianus Naber werd den 16en Juli 1828 te 'sGravenhage geboren. Daar hij zijne moeder vroeg verloor, had hij zijne opleiding hoofdzakelijk te danken aan zijnen vader J. W. A. Naber, later referendaris bij Oorlog, een man met bijzonder scherp verstand, die,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl