Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WE^KBLA^D VOOR NEDERi;KN"D
22 Juni '13, --No, 1378
een weigeschreven boek." Welnu, hier wordt
geëischt, formeel, het beknopte, het degelijke
en het oordeelkundige, materieel, de verza
meling der verspreid liggende gegevens en
de verwijzing naar letterkundige invloeden of
parallelen, terwijl gezwegen wordt juist van
dat alles, wat wij daareven als hetvoornaamste
schetsten. Ik geef toe, dat zich aldus laai
redeneeren; wat in het antwoord wordt ge
mist is de fout van wie vroegen. Het is slechts
billijk dit nu voorts in acht te nemen. Aan
de bevoegdheid der schrijfster zal ieder
hulde brengen die, met mij, hare werken
bezit, las en herlas. Ik mag dit getuigen van
haar Princessen van Oranje en hare dochters
in Frankrijk" (1901) af tot aan haar Joan
Melchior Kemper" (l913) toe: eene eerbied
waardige rij, verreweg de meeste over het
tijdperk, -waarin ook Wolff en Deken leefden,
verder heeft zij déverspreide gegevens nage
noeg alle (nagenoeg, zeg ik bescheidenlijk)
verzameld,daaruit hare biografie opbouwende.
Nieuwe gegevens heeft zij daaraan niet kun
nen toevoegen. De .treurige geschiedenis
van Betje enden vaandrig Gargon vraagl
nog altijd meer licht. De haastige verloving
met Ds. Wolff blijft voor en na onverklaard.
Dat Betjes en Aagjes harten elkaar zoo spoe
dig vonde^, wil- nog breeder psychologische
uiteenzetting. Lang geleden wees ik al op de
uiterst spijtige, meesterachtige houding van
Anna Willis tegenover Saartje, en op Saartjes
gedrag daartegenover, als vermoedelijke her
innering' aan de eerste (schriftelijke) ont
moeting tusschen beide schrijfsters. Hoe
merkwaardig in 't algemeen de Brieven van
Betje en Aagje hare romans aanvullen, hoe
daarin tal van profetieën van latere schep
pingen voorkomen (mej. Naber behandelt
dit onderwerp blz-. 234 vlg.) heb ik in De
Tijdspiegel van Februari 1905 blz. 192 vlg.
aangetoond. Over Betjes huwelijksleven is
mej. Naber uitvoerig, waarbij zij vooral op
dr. Dyserinck steunt. Zij verzwijgt zeker niet
het ongepaste in tal van Betjes uitlatingen
over haren echtgenoot, maar de door haar
blz. 119 vermelde brief bevat in 't vervolg
juist die zinsnede (?wat philosofisch paar"
enz.), die ons Betje toont in wat inderdaad
niet is goed te praten. Voor 't overige heb
ben wij thans een biografie der beide juf
frouwen, welgeordend en aanéngeschakeld,
waarin hare talrijke werken hunne plaats
' vinden en leven en geschriften elkander
wederkeerig aanvullen.
" Ik gun mijzelven aog het genoegen te
wijzen op enkele punten, waarin ik met mej.
Naber van harte sympathiseer. Dat mej.
Pabst's tooneelspel aan de Sara Burgerhart
geen recht doet, ben ik geheel met haar
'eens. Saartjes daarom geef ik geen struif"
; (blz. 165) is even fout als haar ik schrik
'mij een dokter", eene wanuitdrukking pp
hare lippen, waarvan ik den oorsprong niet
kan gissen. Ook is het al te waar, dat mej.
P. van Abraham Blankaart alleen het kod
dige heeft bewaard (blz. 241) en dat zij
Suzanna Hofland niet heef t begrepen (blz. 265).
Mét mej. Naber stel ik Betje Wolff hoog
boven haar tijdgenoot Belle van Zuylen
(blz. 27), deze dekadente freule, die ook als
' schrijfster niet in haar schaduw staan kan
(blz. 243). Mét haar geef ik Aagje, bij
: haar thans wel algemeen erkend gelijk
aandeel aan de werken, die op beider naam
' staan, tevens dien verzachtenden invloed
op Betjes scherp-spotziek karakter, waarvan
de. gevolgen in de latere werken zoo duide
lijk merkbaar zijn. Als dichteres was Aagje
, althans niet de mindere en als voorbeeld
daarvan wijs ik, met mej. Naber, op het
lied Blijmoedigheid" in den doopsgezinden
Amsterdamschen bundel. Als zij breng ik
hulde aan die onuitroeibare opgewektheid
en levenslust (krachtige, zedelijke karakter
trekken), die haar in de laatste, donkere
jaren nog deden schrijven dien Algemeenen
. Zendbrief aan onze welbeminde broeders te
Leeuwarden" (blz. 298) en getuigen: wij
hebben nimmer in onzen grootsten overvloed
? zo waar en gelukkig geleefd" (blz. 300). En
(alles te zamen genomen) volkomen terecht
. naar mijne meening geeft de schrijfster haren
beiden heldinnen een belangrijk aandeel in
die vrijzinnige ontwikkeling der natie op
godsdienstig, op zedelijk, paedagogisch ge
bied, waardoor haar tijd niet was verval
zonder meer, maar veeleer voorbereiding tot
nieuwe en betere toestanden. Met het groote
' voorbehoud in den aanvang omschreven, vind
ik in dit alles oorzaak tot dankbaarheid aan
de schrijfster, dat zij Betje en Aagje aldus
. heeft geëerd en, met begrijpelijker! trots,
als strijdende, onafhankelijke, invloedrijke
vrouwen haren zusteren van nu als ten voor
beeld stelt.
Ten besluite geven wij enkele losse
opmerkingen, van nut misschien bij een
tweeden druk. In de bibliografie vermeldt
mej. Naber (blz. 329) van den Willem
Leevend" den eersten druk 1784/85, een
nieuwen in drie deeltjes 1886, de verkorte
uitgave van mevr. Van Westhreene, 1872
'en de Duitsche vertaling. Ook de catalogus
van de Tentoonstelling in 1895 blz. 31 laat
het daarbij. Maar vór mij ligt een boekje
in 12°, groot 495 blz. getiteld Lotgevallen
van Willem Leevend," 's-Gravenhage, K.
Fuhri, 1851, een uittreksel, dat zich zóslaafs
naar den titel richt dat o. a. de brieven van
tante Martha ,(men zal mij nauwelijks
gelooven) eenvoudig zijn weggelaten! De Hartog
(blz. 71 noot, 78) is een drukfout voor
Hartog. Dat Petrus Hofstede eerlang
hoogleeraar te Groningen" zou worden (blz. 69),
is eene vergissing, die ik mij niet kan ver
klaren ; hij is er student geweest en heeft
invloed geoefend op het proqes tegen prof.
van der Marck en denkelijk op de zaak.
Chevallier. Op blz. 172 laat mej. Naber de
nstruction d'un père h son fils" van De
Perponcher in het Hollandsch bewerken door
Jac. v. Lennep als Onderwijs voor Kinderen."
Dit is toch niet juist. W. E. de Perponcher
taf in 1774 de nstruction", een boekje over
e (uitsluitend godsdienstige opvoeding), n
deel. Eene vertaling is mij niet bekend. In
1782 deed hij verschijnen zijn Onderwijs
voor Kinderen", drie deelen. Daarvan kwam
in 1815 eene derde uitgave, waarin al wat
los, al wat naïef, al wat frisch en natuurlijk
wa;s werd vervangen door het stijve, het
'pedante, het gemaakte en witgedaste." Dit
bracht'J. van Lennep op de gedachte van
eene nieuwe bewerking, 1862, waarvan hij
reden geeft in de voorrede, waaraan ge
noemde woorden werden ontleend. Ook vertelt
hij, waarom hij, wat De Perponcher over
den godsdienst schreef II 289?299 weg
liet. Van dit Onderwijs" moet J. P. Goed
hart weder een uittreksel hebben gemaakt,
1871, dat ik niet ken. Ziehier een paar op
merkingen, geenszins uit vitzucht, maar door
belangstelling ingegeven. Eindelijk nog de
verzuchting: weder geen register! Ik ga
zeker niet zoover als lord Campbell, die
kortweg buiten den letterkundigen eigendom
wilde stellen iederen auteur, die een boek zon
der index uitgaf," maar vraag slechts voor
't vervolg, want een geschiedkundig boek
zonder'register is lastig en verdrietig in
't gebruik. Moge de begaafde schrijfster,
die wel blijk geeft voor geen arbeid terug
te deinzen, bij een volgenden druk ook de
zen wensch gedenken! Als laatste herinne
ring: onze lezers weten, dat de uitgaven
van Teyler's genootschap in den handel zijn
en te verkrijgen bij de Erven P. Bohn, te
Haarlem.
Leiden, 19 Mei 1913. L. KNAPPERT
* * *
Politicus-poëet
PlETER JELLES
Het is te bejammeren, dat de Friesche
literatuur, zooals die zich de laatste jaren
openbaart, hetzij als tijdschriftbijdrage, hetzij
als gebundelde verschijning, zoo bitter weinig
schoons en degelijks geeft te genieten, zoo
laag-bij-de-grondsch blijft leven, alsof bij
heel de dichters- en prosateursbent bijkans
geen enkel waarachtig, sterk-kunnend talent
zijn voelen en weten zoodanig vermag weer
te geven in zijn scheppingen", dat men
.met blijdschap kan konstateeren: de Friesche
letterkunde is als een bloemig park in de
lente, veelbelovend; de herfst zal rijk zijn
aan duizenden glanzende vruchten!...
Als ge den Frieschen tuin der letteren
doorwandelt en aandachtig om u henen
kijkt, in de hoop opgetogen te geraken door
geurend blad en kruid, door gekwinkeleer
van merel en vink in 't bottend en
groenvlammend hout, door een statig zich strekken
van prachtig gewassen takken, door 't
winderuischen in de fijn-kroezige kruinen, door
ritseling en klatering, gewarrel en gedwerel
van licht en honderdvoud geschakeerde
tinten en geluiden, dan wacht u wel een
wreede teleurstelling, een teleurstelling des
te wreeder, als in de taal, die gij als kind
en jongeling hebt gehoord en gesproken,
gevoeld en gedacht, zóweinig wordt ge
presteerd, dat het als een verwaandheid bijna
zou moeten worden aangemerkt te zeggen :
de Friezen hebben evenals de Vlamingen,
de Finnen, de Zuidafrikanen enz. een
hedendaagsche literatuur; en zelfs eventueel chau
vinisme zou u nog niet tot een schel, schet
terend prijzen kunnen brengen, om de zeer
eenvoudige reden, dat er hoegenaamd niets
wordt gepubliceerd, dat met recht geloofd
mag worden, als zijnde een uitstekend ge
schapen kunstwerk, gelijk een zuivere vaas;
heel blij moogt ge zijn na.ijverig en
moeitevol speuren eenige schoone scherven te
garen: Maar gij eet toch bij gebrek aan
voedzame en heerlijk bereide spijzen in
althans tijdelijke berusting uw schamel,
droog broodje?
De huidige Friesche literatuur is er een,
die de gemoedelijkheid in haar dicht- en
prozauitingen niet alleen tolereert, maar deze
blijkbaar men controleere de verschenen
werken pok beschouwt als de eenig ware
en dus zaligmakende kunst, als het hoogst
te bereikene
O, ik beken het: dat gemoedelijke heeft
z'n bekprinkje, het kan aardig zijn voor een
oogenblikje: er komt een klein lachje om
uw mond, gij vindt het knusjes op een bankje
te zitten, terwijl om u heen de renteniers
causeurs van professie zijn en gewichtige
Weters van het eenige, lichtbrengende
Weten En soms om wat ou-bolligheid
kunt gij u niet bedwingen den mond in 't
lachen zoo ver te openen, dat zelfs uw
tanden zichtbaar raken Over 't weer en
de zwaantjes spreekt ge, want de
omzittenden redeneeren er allemaal over, niet
waar? En ook om 't komische dollemannen
van de talrijke parkhonden lacht ge en ge
laat u wijl gij plezierig tegen de leuning
hangt door zoo'n man haarfijn uitleggen,
wat voor onverbeterlijke daden zijn hond
wel heeft uitgevoerd en die van zijn
bovenjuffrouw.
Tjonge, tjonge", zegt ge verbaasd of be
langstellend vragend: Zoo. zoo ?"...
Maar al dit is maar aardig, maar ge
moedelijk. Doch ge wilt meer dan het
gewoontjes-gemoedelijke, dat brave
rentenier-met-een-stok-achtige. Gij hunkert er
naar een mensen te hooren, een
vleesch-enbloed-mensch, die léft, die vloekt en scheldt
en schimpt met dingen, die ge lief hebt, des
noods. Of ge verlangt een fluisteraar van
subtiliteiten in den avond... of...
In elk geval: ge verlangt den omgang
met een geest, een persoonlijkheid, iemand
die wat meer is dan nul, komma zooveel
of welk geringwaardig breukje ook...
Wat een heerlijkheid is het dan kennis te
maken met een auteur, die zich weet te
heffen als een forsche beuk of eik boven
't poover twijgen-geworstel der honderden
anderen, die, ondanks hun geestelijke spich
tigheid, gewichtig hun namen zien prijken
als och arme! vaste medewerkers!
Medewerkers aan den bouw van een arm
zalig, dikwijls door hen paleis gewaand,
hutje, dat nog blijft staan voor der toe
schouwers oogen, omdat er geen durvende,
luidruchtige winden langs gaan!
Het aantal schrijf-rentenieren is in Fries
land nog wel respectabel!...
Met Schuittemaker, schrijver van 't
vierbedrijvig tooneelspel Skyn" en enkele andere
Friesche auteurs, is Troelstra van dezen tijd,
meen ik, de belangrijkste figuur als poëet.
In z'n lijvige bundel (334 paginaas), uitge
geven door de N. V. Uitgeversmaatschappij
De Atlas" in Den Haag, gaat voor u leven
het vechten en spelen, het lachen en schreien
van een mensch, die ook wel gelukkig
gebreken heeft, die ook wel eens is verleid
tot gemoedelijkheid, maar bij wien deze eigen
schap hél weinig is te laken, ten eerste omdat
het overige sterke werk, met uitzondering
van een weinig retoriek, het leeuwenaandeel
voor zich heeft genomen; ten tweede, omdat
voorzegde eigenschap minder duf, fijner,
geestiger is en zoodoende eigenlijk ophoudt
gemoedelijkheid te zijn.
Troelstra's werk kent vier perioden:
De vór-studentsche tijd (1880?'82); de
studententijd (1883?'87), toen hij nogliberaal
was, naar hij in zijn voorrede mededeelt,
maar reeds zich kantte tegen kerkelijken en
socialen" merk Domela Nieuwenhuis ;
bovendien betoonde hij zich een groot voor
stander van algemeen kiesrecht en had reeds
een open oog voor de maatschappelijke
toestanden;
de periode toen hij 't tijdschrift ForHüs
en Hiem" redigeerde, maar dat hij vrijwillig
vaarwel zei, aangezien hij na 't publiceeren
van zijn vers In nije Tiid", wairin hij te
kennen gaf aan de zijde der arbeidersbewe
ging te staan, het misnoegen der lezers op
den hals haalde (1888?'90); '
het jaar 1909, toen hij na een zwijgen van
negentien jaar, in verband met de blijde
gebeurtenis", door Dr. J. B. Schepers uit
zijn tent is gelokt.
Wat vooral treft in Rispinge" (Oogst")
is de weergave van de wisselende senti
menten: noch een staag-aan blij zijn van
een geest, die niet dan van zon en
vreugdigheden spreekt, noch een droefgeestige,
eeuwig klagende tokkelaar op snaarinstru
ment met sourdine.
Troelstra's verzen missen de nzijdigheid
en het gekoester immer-door van eenzelfde
gevoel, zoodat hij h,eeft voorkomen een soort
poëzie te schrijven met broeikast-afmosfeer,
waarbij de kunstige" schoonheid en z
zó-eerlijkheid u hinderlijk aandoen. En tevens
voorkwam hij, dat zijn verzen bloedarm wer
den, doordat hij zich niet liet leiden door de
lieve gemakkelijkheid vanverworven techniek.
Vandaar dan allicht k, dat het edel sonnet",
groezelig geworden in de handen der schrik
barende scharen incompetenten (gymnasias
ten, H. B. S.-ers, toekomstige onderwijzers,
journalisten, e. m.) slechts sporadisch in zijn
bundel voorkomt.
Zanger is hij van jolige liedjes, als een
goed fiedelaar op kermissen, zanger is hij
van 't zoetluidend minnelied, dat vraagt en
vleit in de avondlucht: hoemoeten de Friesche
jongedochters blij te moede zijn zulke verzen
van Pieter Jelles te kunnen zingen over de
weiden en meren ; want jeugd-dapperheid
en jeugd-levenslüst dreven tot het dichten
zulker poëzie.
Zonder Troelstra Heine-imitator te noe
men, voelt ge in vele verzen den geestvan
dezen Duitscher: het effen-kleurig blijde,
heel even genuanceerd door wat weemoed,
terwijl de fijne humor, <nalf ' driest, half
schuchter als een zonnestraal staat te spelen
achter 't geblaarte. En heerlijk is het te
mogen vaststellen, dat Troelstra's werk dik
wijls in staat is te klimmen tot de hoogte
van Adama van Scheltema's dichterlijke
arbeid.
Ik sprak boven van zijn weergave der
menschelijke, veranderende gevoelens: Troel
stra is niet enkel geweest de man van zon
nige deunen ; k zijn droefheid en smarten
door strijd zijn uitgesnikt, zódat gij de
idee krijgt: Daar achter 't werk staat een
prachtige kerel!
Wars van sentimenteelerige lamentaties,
zijn zijn woorden gedragen door een eerlijk
heid, die u den schrijver doen eerbiedigen
als een persoon, die 't recht heeft u tot
ernstig-willend luisteren te nopen...
Evenals de te voren genoemde
Hollandsche socialistische dichter belijdt Troelstra
zijn vaderlandsliefde door een verheerlijking
van de schoonheden van zijn heiteïan":
van de wijd-uit liggende grasvelden, de to
rens, de boerderijen, de wolken, maar vooral
het water ! Het water met zijn stilheid en
geweldige roeringen, zijn kabbelen, zijn
schuimen, in n woord het water met al
zijn verscheiden meeslepende werkingen. . .
Wat Gorter, Mevrouw Holst, Adama van
Scheltema en tegenwoordig in aantal toe
nemende jongeren Voor hun partij genooten
en geestverwanten (én voor oprechte tegen
standers!) zijn, is de Fries voor zijn
gewestgenooten: want zou het niet onbegrijpelijk
zijn, als deze politicus, vooraanstaand in
't ontwakend leger der proletariërs, en dichter
zijnde, geen bezieling voelde door de wor
steling en 't felle vechten van zichzelf en
de zijnen? En wat hij dientengevolge de
laatste jaren schreef is van zó' n hechtheid
en stevigheid, dat hij alleen daardoor al
een zeer voorname plaats gaat innemen
onder de Friesche letterkundigen. (Ik wijs
alleen op het Streuvels waardige en
Streuvelssterke dichtstuk over het koolzaaddorschen !)
Ik zei u maar weinig van zijn werk en
heb met opzet niet pogen te bewijzen met
vertaalde citaten (zooals indertijd Dr. J. B.
Schepers zulks heeft gedaan in een studie,
verschenen in de Nieuwe Gids), daar men
dan meesttijds door misleidende suggestie,
hoe goed die dan bedoeld zij, tracht aan te
toonen de schoonheid van het besproken
werk, die niet meer bestaat, omdat zij door
de vertaling is verdwenen.
Enkel bedoelde ik op te wekken tot studie
van de Friesche literatuur, daar alleen deze
de moeite reeds zou lopnen door kennis
making met het belangrijk werk van den
politicus-poëet.
Amsterdam RINKE TOLMAN
Camille Lemonnier
Het is merkwaardig en verwonderlijk tevens,
dat de tallooze kronieken en artikelen, gewijd
aan de nagedachtenis van den zoo juist
gestorven belgischen auteur Camille Lemon
nier, slechts in hoofdzaak gewagen van diens
letterkundige verdiensten en arbeidzaam
leven, zonder bizonderen nadruk te leggen
op het feit, dat Lemonnier de voorman is
geweest eener literaire beweging in België,
welke zich tijdens de laatste dertig jaren
met zulk eene wonderlijke snelheid heeft
ontwikkeld.
Het debuut van Camille Lemonnier in de
letterkundige wereld vond plaats op het
tijdstip, dat de belgische literatuur voor altijd
scheen ingeslapen. Beter zelfs ware te zeggen,
dat deze nimmer had geleefd ; in de veertig
jaren, welke de Belgische omwenteling van
Lemonniers's eerste optreden scheiden, heeft
zich het Fransen-Belgische literaire leven door
eene totale onvruchtbaarheid gekenmerkt.
In Frankrijk daarentegen vierde het realisme
hoogtij. Geen wonder dus dat de 19jarige
Brusselaar zich aanvankelijk sterk voelde
aangetrokken tot naturalisten als Flaubert,
Zola en de Goncourt. Men heeft dan ook
meermalen zijn Happe-Chair met Zola's
Germinal willen vergelijken; de beide wer
ken vertoonen inderdaad vele punten van
overeenkomst en zelfs al werd Happ'e-Chair,
dat na Germinal verscheen, eerder geschre
ven, zoo is het toch als zeker aan te nemen,
dat Camille Lemonnier korten tijd door
Zola's werk is beïnvloed. Doch allengs wist
hij zich aan dien invloed te onttrekken en
verkreeg zijn talent de originaliteit en de
eigenaardige bekoring, welke het tot heden
heeft behouden.
In Lemonnier's werk, dat meer dan 60
banden omvat, worden tailooze levensvragen
aangeroerd. Zijne buitengewone stylistische
vaardigheid maakte het hem mogelijk zich
aan te passen aan de meest uiteenloopende
literaire tendenzen, zonder evenwel zijne
vlaamsche oorspronkelijkheid te verliezen. '
Want evenals in Emile Verhaeren's poëzie,
is in het proza van Camille Lemonnier i
niettegenstaande den franschen vorm waarin
het is vervat de vlaamsche geest sterk
voelbaar.
Het was in het jaar 1881, dat zijn beroemd
geworden werk Le male het licht zag; n
jaar later verscheen Le mort. De uitbeelding
der personen in deze beide onstuimige,
forsch-neergeschreven romans, verraadt in
Lemonnier den stoeren Vlaming; de be
schrijving der natuurtafereelen echter doet
in hem den franschen romancier kennen.
Deze schijnbaar tegenstrijdige gevoels
uitingen, welke men eveneens aantreft in
het werk van Georges Eekhoud, vormen de
bekoring van Lemonnier's eerste letterkundige
producten.
Toen 'dan ook in 1883 de jury, tegen alle
recht in, het voorstel tot toekenning van
den vijf-jarigenrprijs aan Camille Lemonnier
voor zijn roman Le male, verwierp, brak in
de literaire spheren een storm van veront
waardiging los. En tijdens een feestmaal,
waaraan de gansche belgische kunstenaars
wereld deel nam, hield Albrecht Rodenbach
eene vurige .toespraak. H»j uitte zijneverr,
ontwaardiging over het feit, dat de belgische
schrijvers in hun .eigen land werden mis
kend en hij begroette Camille Lemonnier
als Maréchal de Lettres". Sinds dat
oogenblik was het pleit der nieuw-geboren lite
ratuur in België gewonnen. Met Lemonnier
aan, het hoofd schreden nu de jeugdige
schrijvers moedig voorwaarts; zij betraden
nieuwe banen en brachten het letterkundig
leven tot ontwikkeling en tot bloei.
Camille Lemonnier's beteekenis alsbelgisch
schrijver is daarom allicht belangwekkender
dan zijne vermaardheid als romancier.
Brussel LEOPOLD ALETRINO
* * *
Louis Couperus
Het dagblad Het Vaderland, waarin Louis
Couperus iederen Zondagochtend een van
die gelaten badineerende feuilletons plaatst,
welke hem bij duizenden geliefd hebben
gemaakt, vroeg aan sommige schrijvers een
enkel woord te schrijven tot hulde van
Couperus. Uit de gepubliceerde antwoorden
doen wij een greep:
Een.. Hollander, die bij uitzondering de
levenskunst verstaat om vaak diepe ziele
ontleding en exotische schoonheid van plas
tiek, de suggestiefste stemmingen, te geven
in 't licht en luchtige arabeskenspel zijner
altijd gracieus geronde zinnen! Onder de
meest hevig solide, ernstige, hoekige en vaak
wat zwaarwichtige dus enorm eerbiedwaar
dige burgers der republiek onzer
Nederlandsche letteren: de heerlijke dandieuse
verschijning van dezen beminnelijken
Flaneur! Die toch k zijns weegs gaat door
't menschenbestaan, en waarachtig niet altijd
in rozengeur en manenschijn.
Maar met delicaten smaak verbergt hij
dan zijn Weltschmerz onder 'n suprême
elegantie van doen, als ongenaakbaar voor
de vaak trieste realiteit; vermeit hij zich
in de bizarre dartelheid zijner verbeelding,
die soms tot excessen uit wil vieren. Doch
zijn kracht is immers juist die steeds tóch
bedwongen stijlvolle houding, k in z'n
sprudelend vernuft, in zijn tintelende gees
tigheid, zijn zin voor decadente weelde, zijn
Oostersche erotiek; en met dat even ironi
sche lachje van zelfspot om de lippen laat
hij zich hooghartig amuseeren door 't vaak
criant vervelende en toch zoo humoristische
leven.
Wat een glorie, wat een zegen voor ons
kleine, en in veel nog wél benepen burger
lijke land, dat Louis Couperus tot de onzen
behoort en zómild onze literatuur blijft ver
rijken door zijn machtig sterke productiviteit.
M. J. BRUSSE
* , *
Voor mij is mijn vriend Couperus een
Prins, en ook wel de Prins der
Nederlandsche letterkunde.
CYRIEL BUYSSE
Gaarne steek ik mede de vlag uit. Frank
rijk heeft Sarah Bernhardt, Nederland : Louis
Couperus. Gelukkig het Vaderland", dat
zulk een Jarige vieren mag!
TOP VAN RHIJN?NAEFF
* * *
Het vijftigjarig bestaan van Louis Cou
perus is daarom viering waard, omdat die
schrijver er in geslaagd is onafgebroken een
kunstzinnige interpretatie van zichzelf tus
schen. zich en zijn lezers te stellen, wat een
hooge en zeldzame vorm is van vertrou
welijkheid.
ALBERT VERWEIJ
Het is te betreuren, dat de meer
algemeenEuropeesche cultuur, die de geest is van
Couperus' laatste boeken, tot nu toe niet die
algemeene aandacht in Nederland verwierf,
waarop ze recht heeft.
HENDRIK VAN DER WAL
* * *
Jantje
Het was de derde keer dat Jantje voor
haar poseerde. De eerste maal, toen hij door
zijn grootmoeder was gebracht, had hij zich
zeer beschroomd gevoeld en geen woord
durven spreken. Hij scheen nu steeds vrij
moediger te worden, en terwijl hij op zijn
stoeltje klom, vroeg hij aanstonds: heb ik
het niet goed onthouwe juffrouw, dat ik alle
dage die ik kom op hetzelfde plekkie zitte
mot?" Droomerig zat hij daarna stil rond
te kijken, verplaatst als hij zich voelde in
een hem onbekende wereld, een
tooverwereld... Wat doe je toch met zooveel
huizen juffrouw?" vroeg hij eindelijk. Wel
Jantje, ik heb maar n huis, en daar (woon
ik in," antwoordde zij. Eén huis? En juf
frouw, loop je dan maar zoo in en uit al
die ajidere 'huize op de gang hier bove en
benede?" Dat zijn de. kamers van mijn
huis, Jan, in de eene kamer eet ik, in de j
andere slaap ik, en hier werk ik." Daar '
begreep hij niets van. En waar kook je
dan juffrouw?" In de keuken, mijn jongen."
Nou ja, maar wij koken ook in de keuken,
en dat is ons huis. Daar slapen wij ook,
m'n vader en m'n moeder en m'n broertje
en ik, vader en moeder in 't ledekant, en
Willem en ik in de bestee, en Mientje in
de wieg, maar dat was toen ze nog leefde,
want nu is Mientje toch al, zoolang als 't
winter is, dood. Je weet toch wel, juffrouw
dat toen laatst Willem en ik naar school
waren en vader werk had in Lobith, daar
moest hij wel 100 zak grint sjouwe van 'n
schip, en toen moeder uit moest wasschen
bij Piet Bloms moeder, nou toen kwam
moeder terug en toen was de ketel met
kokend water op de wieg gevallen, en toen
was Mientje dood, en griene dat moeder
dee! Ik liep toen ik thuis kwam dadelijk
naar grootmoeder, niet de grootmoeder die
jij kent, juffrouw en die me hier het gebroch,
maar grootmoeder uit 't vliegende vaandel,
't Ipozement in de Turfsteeg. Daar is 't toch
altijd zoo lollig! Je kent schele Frits toch
wel die zoo prachtig op-de harmonica kan
^peule, die lozeert d'r altijd, en rooie Arie,
die kan zinge, mensch! dat je de buik mot
vasthoude van 't lache, voora}, as i zat is1,
dan danst i d'rbij met z'n hande en voete.
Mag ik het eens.voordoen juffrouw?" En
zonder mijn toestemming af te wachten wipte
hij van z'n stoel en maakte de dolste gri
massen.- Zoo Jan, nou is. 't-rnoei, nu moet
je imïj wee~r braaf .aankijken." Even later zei
hij: Juffrouw kom je Zondag ook op 't
voetbalveld kijke? We hebbe mets, en ik
ben de kieper, en d'r speülë manne mee
met lange baarde, en o dan hebbe ,we toch
zoo'n schik, maar m'n bal het pl'n'broertje
stuk gemaakt. Bij Sanders in de Broêresf raat
ke.je wel 'n nieuwe krijge voor 7 cente, als
ik er nog 4 cent bij had, zou ik hem kunne
koope. Maar ik - vraag u er toch niét om
juffrouw. De jongens weten k niet dat ik
naar je toega om uitgepotegrafeerd te wor
den, dan schelden ze me uit voor schooierd
en voor dalverd. Juffrouw me grootmoeder
zegt ik mot mevrouw zegge,. dan was ik
een brave jonge. Vin u ook dat ik een
brave jonge ben ? Ik ben ook nog nooit op
't bero gewees, en m'n vader en me moeder
ook niet. We stele niet, en we benne ook
nooit zat, en we gaan iedere Zondag naar
de kerk. Nou ik wil ook lekker geen zwarte
vlekke hebbe op m'n ziel en in de hel
kome. Weet u al dat mijn broertje ziek
is? Moeder zegt dat i bloed uit z'n longe
spuwt en de dokter het gezeid dat i niks
mag ete als appelsiene. Hij zeit tegen me
misschien geeft de juffvrouw je wel zoo'n
zoete appelsien als gistere. Maar ik vraag
d'r toch niet om juffrouw, maar als je me
'n appelsien zou geve dan zou ik ze .beware
voor me broertje. Die van gistere smaakte
lekker, nou! Zoo zoet, die kostte oök\meer
dan 'n cent hèjuffvrouw? En geheel-Vin
de sappige zoete appelsiene" vervuld .ben
gelde hij blij met z'n beenen heen en weef,
tot hij eindelijk in de volheid van z'n hart
uitriep: o wat is 't hier toch lekker warm,
wat ben je toch vies rijk juffrouw! Bij piis
is 't nu zókoud, 13 cent kost 'n spint
gruis, en me moeder het niet zooveel. Me
vader het geen werk, en met een oüw
mannetjesgezicht voegde hij er bijt" as d'r
geen werk is ku je ook geen g^uis kóope,
maar as ik nou thuis kom, ga ik dadelijk
gruis halen van de cente die ik tnj" u ver
diend heb, en dan is 't vanavond warm.', Ja,
kleine Willem die voelt d'r niks Van, qle
ligt lekker in bed, en vader die is uit werk
zpeke, en moeder die werkt in' 't loozemeht
bij grootmoeder, maar ik heb 't wel koud
in huis, en ik ben nou altijd blij als 't Woens
dag en Zaterdag is, dat ik hier kan kome,
omdat 't hier zop lekker warm, >S!;En ajs
ik anders om vier uur uit school kom en
't is zoo koud in huis dan ga ik ro.pyertje
spelen en enkelaar met de jongens, en als
't acht uur is dan gaan we naar huis. Vandaag
speelt de groote orgel weer bij. ons in ?de
straat, lange Janus draait, en dat dikke tyljf
haalt de cente op. Ken je haar niet juffrotttjr?
Ze hiet duitsche Leen en ze wone bij
'groptmoeder in 't loozemënt, en bikke dat ze kan,
wel sestig eerappele, 'k heb 't zelf gezien,
en als je d'r uutscheldt dan haalt ze 'n touw
uut 'r zak en daar zit 'n steentje an, Jaar
kan ze mee rake nou! En lange Janus, haar
man die. is bijna altijd zat, heur! Maar toch
draaie dat kan i altijd al is-tie 'nog zoo
zat!" Toen Jantje den volgenden Woens
dag terugkwam zei hij opgewekt: mu-frouw,
ik heb vijf wees gegroetjes en een ^e
vader voor je gebid, en op de reeriüg
heeft de kapelaan gezegd, dat ik as 't ndg
tweemaal Pasche' is geweest word aang
nome: Dan krijg ik een hoed op juffrouw,
en een nieuw pak en schoene met knoopies."
Na 'n poosje stilte zei hij. in eens «met
meewarige stem: och juffrouw, onzekatjis
weg, en 't was toch zoon aardig dier. Als
we 's morgens boterham ate, dan ging hi
altijd naast me zitte en dan keek i me net
zoolang aan tot ik hem brood gaf, en nou
is tie vast al gevild. Je weet toch wel van
Dijk die'daar woont bij de Haven? Nou
die geeft tien stuiver voor 'n kattevel,: >en
dat wist Tinus Rood en die loert al maar,
al maar op katte. )a en we denke wel dat
hij de onze pok gelokt heeft, en a& m'n
vader hem krijgt nou!' Z'n oogjes schoten
vlammen. Dan had hij dadelijk weer een
nieuw thema bij de hand: ik heb Van morge
moete schöolblijve, 't was toch maar een
kwartier, toen gaf de meester me 'n schop
en zei: marsch!" Maar ben je dan ondeugend
geweest Jan?" Nee, ik ben vijf minute te
laat gekome, me hemd was -nog niet droog.
Moeder had 't gister avond uitgewasschen
en 't was van morge nog nat; toen het ze
de kachel aangeleid, en toen 't droog Was
ben ik hard naar school geloope, en ik heb
toch lekker niet verteld waarom ik te laat
kwam, dan hadde de jonges me
uitgescholde voor: hemd. Ken jeonzenjeuwe
meester Verduin, juffrouw? Die is nog
maar pas, voordat 't winter werd, gekome
uit Amsterdam. Hij was eerst zoo geniepig,
hij wou altijd slaan met 'n lang' stokje, maar
dat mag niet, en nou houdt altijd een van
de groote jonges de wacht. Zoo gauw als
i wil beginne te slaan, loopt die naair 't^bero,
en dan komt de pelisie en die maakt
procesfebaar. Nou, de meesters magge je niet
slaan. Juffrouw, Willem me broertje mag
geen appelsiene meer ete, het de dokter
gezegd, maar wel soekela. Weet u nog 'de
tweede keer, dat ik hier was, dai u me toen
'n reep soekela hebt gegeven ?. Die was
fijn, nou! Kostte die meer dan 'n cent juf
frouw ? Nou zoo'n zou me zieke broertje
wel lusten, maar ik vraag er toch niet om.
Ik ga van middag, als ik bij u klaar ben,
weer voetbole , met de -jonges, misschien
krijg ik dan wel de goude gedalje .Zondag.
'k Heb. Zondag ook twee cente van me
grootmoeder gehad omdat ik vier emmers
met water voor haar had gesjouwd. Ik heb