Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
29 Juni '13. No. 1879
Nieuwe Kinderboeken
Neërland weer vrij, door J. STAMPERIUS,
met platen van W. K. DE BRUIN.
Heusden, L. J. Veerman.
De Heer J. Stamperius heeft eenigen naam
als schrijver van kinderboeken, maar m. i.
geheel ten onrechte, omdat hem alle
schoonheidszin vreemd is. Er was een tijd, dat men
terecht toornde tegen de illustraties in onze
kinderboeken, dewelke waren van de nijvere
handen van lieden met akte M. O. teekenen.
Maar het zou nu spoedig zoo gaan, dat
artisten geroepen werden tot de verluchting
van boeken, die geschreven zijn door
menschen, die niet schrijven kunnen, om dezen
keer eens niet te spreken van belangstelling
en liefde voor kinderen, van een bescheiden
psychologisch vermogen.
Ik beweer niet, dat W. K. de Bruin, die
zich, en terecht, door zijn illustraties voor
de eerste leesboekjes van Ligthart en
Scheepstra (later werd C. Jetses de verluchting
toevertrouwd) zoo goeden naam maakte,
zich hier artist toont. Daarvoor zijn de slor
dige plaatjes met te weinig toewijding ge
daan, zijn zij te veel haastig maakwerk,
waarin het respect voor het kind geheel
, ontbreekt maar zij zijn nog te goed voor
den onbeduidenden, ik mocht wel zeggen:
onbenulligen tekst. Het is wel om verbaasd
te staan, wanneer men bemerkt, dat iemand
met een zoo omvangrijk oeuvre er niet in
geslaagd is, zich een eenigszins behoorlijken
stijl aan te wennen, wanneer men boven
dien bedenkt, dat deze heer schoolopziener
in zijn vrijen tijd een taalmethode voor de
lagere school schreef, ter voorlichting en ten
gebruike van de onderwijzers.
Het zou mij te ver voeren, indien ik de
verschillende specimina van fouten of ondui
delijke zinsconstructie moest aanhalen. Zin
nen als: De menschen leken wel allemaal
op straat te zijn en niemand in huis te zijn
gebleven" komen in dit
gelegenheidswerkje veelvuldig voor, terwijl de bekende
bedaagde dame, wier gezellige" briefstijl
zoo herhaaldelijk door Charivarius gesigna
leerd werd, naar haar beste krachten heeft
medegewerkt aan de vervaardiging van deze
literatuur.
Het verhaal (geput uit het dagboek van
itiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
FEUILLETON
CHRISTENEN
DOOR
LEONID ANDREJEF
Uit het Russisch vertaald door A. SAALBORN
Er viel een kille Novembersneeuw, maar
in het gerechtshof was het warm, levendig
en gezellig voor hen ten minste, die gewoon
zijn, het groote gebouw eiken dag voor
dienstzaken te bezoeken; bekende menschen
ontmoeten, altijd dezelfde inktpot sluiten,
denzelfden penhouder gebruiken, terwijl er
intusschen treurspelen gespeeld worden als
in den schouwburg. En het was aangenaam
het publiek te zien, te luisteren naar het
drukke gedoe in de gangen, en zelf mee te
spelen. Aan het buffet ging het zeer gezellig
toe, daar brandden de electrische lichten
reeds en stonden allerlei smakelijke schotels
op de toonbank. Men at, dronk en keuvelde.
Wannneer men lange, vervelende gezichten
zag, stoorde men er zich niet aan, die zijn
nu eenmaal onvermijdelijk in het leven, en
vooral daar, waar dag aan dag treuspelen
vertoond werden.
In gindsche kamer bijvoorbeeld, heeft een
beklaagde zich doodgeschoten, ginds staat
een soldaat met een geweer, daar hoort men
het gerammel van kettingen het is grappig,
warm, gezellig.
In de tweede kamer van het hof is veel
publiek, daar wordt een belangrijke strafzaak
behandeld: ieder heeft zijn plaats reeds inge
nomen, de gezworenen, de verdedigers, de
rechters, de reporters, die hun notitiepapier
in orde brengen, smalle strooken knippen.
De president, een opgeblazen, dikke man
met grfjsachtigen knevel, roept zonder stem
verheffing de getuigen op.
Jefimof! Hoe heet u voluit?
Jefim Petrowitsj Jefimof.
Hebt u geen bezwaren tegen den eed ?
Neen!
Gaat u dan zoolang zitten. Karassof!
Andrej Qregorowitsi, juist.
Gaat u zitten. Bloemental!...
Een twintig getuigen ongeveer, gaan snel
van links naar rechts. Op de vragen van
den president antwoorden sommigen snel
en luid, bereidwillig, en gaan van zelf ter
zijde, anderen echter schijnt de vraag op
het lijf te vallen, ze begrijpen niet, zwijgen
en kijken om zich heen, weten niet, of de
genoemde naam hun betreft, of dat er
iemand anders is, die ook zoo heet.
De geroutineerde getuigen verwachten een
volledige vraag en antwoorden ook volledig,
langzaam en nadenkend, maar ze gaan eerst
ter zijde na het verzoek van den president
en mengen zich niet onder de anderen.
Beklaagde, een jonge man, beschuldigd
van verduistering en diefstal, draait gejaagd
aan zijn knevel en kijkt omlaag, over het
een of ander nadenkend. Bij eenige namen
heft hij verachtelijk het hoofd en ziet den
geroepene van boven tot on er aan. Dan
trekt hij weer aan zijn snor ~n peinst. De
verdediger, ook nog een jonge man, geeuwt
adhter zijn hand, rekt zich elastisch uit en
kijkt uit het venster, waar de moeie sneeuw
vlokken langzaam neerdwarrelen. Hij heeft
goed geslapen van nacht en zoo juist aan
het buffet ontbeten. Warmen ham met groene
erwten.
Nog ongeveer zes getuigen moesten opge
roepen worden, toen de president plotseling
op iets onverwachts stuitte:
Hebt u bezwaren tegen den eed?
-
JaAls een mensen, die zich in het donker
tegen een boom stoot en zijn voorhoofd
bezeert, verloor de president een oogenblik
de draad in zijn vragen en bleef steken.
Uit de groep getuigen zocht hij met de
oogen, wie zoo beslist dat antwoord gegeven
had; het was een vrouwestem geweest, maar
alle vrouwen schenen op elkander te gelij
ken, en allen keken ze even eerbiedig en
onderdanig tot hem op. Hij zag de lijstin;
Pelagja Wassilevna Karacelova, bent u
bereid den eed af te leggen ? herhaalde hij.
Neen.
Nu ziet hij haar: een vrouw van middel
baren leeftijd, nog al knap, met zwarte haren;
achter de adderen staat ze, en trots haar
grooten hoed en moderne japon met peer
den ouden Gerritsen) behandelt de
vaderlandsche geschiedenis van 1789 tot 1813, en is
futloos en zonder eenige belangstelling (be
halve voor het aloude" Oranjehuis) neer
geschreven. De bedoeling en de geest van
het boekje zijn het zuiverst weer te geven
door onderstaand citaat uit het aan de, wat
kinderlectuur betreft niet-deskundige,
Nederlandsche gemeentebesturen gezonden pros
pectus :
Hoewel ook ouderen het boeiend verhaal
zeker met genoegen zullen lezen, is het toch
vooral voor de Nederlandsche jeugd bestemd.
Gelijk in alle werken van dezen schrijver
is ten opzichte der godsdienstige verschillen
alles vermeden, wat andersdenkenden zou
kunnen kwetsen. Doch een warme liefde
voor het Vaderland spreekt uit het boek en
een dankbare vereering voor het Oranjehuis,
dat na de lijdensjaren terugkeerde om weder
als vroeger lief en leed met ons volk te
deelen".
Dergelijke leege tiraden waarborgen in
dezen jubeltijd het als feestgave tegen ver
minderden prijs aangeboden boekje waar
schijnlijk een groote klandizie, maar de
wensch mag worden uitgesproken, dat ouders
en onderwijzers iets beters voor de jeugd
zullen verlangen. En de heer Stamperius,
schoolopziener, tevens ex-onderwijzer en
ex-schoolhpofd, moest er beter van door
drongen zijn, dat het beste voor het kind
nog niet goed genoeg is!
HESSEL JONQSMA
*jf tyf- (p
Ingezonden
Vrouwelijke componisten in 1813
Geachte Redactie!
De laatste zinsnede van het schrijven van
mevrouw dr. J. van den Bergh van Eysinga
Elias, onder Vrouwenrubriek" Vrouwe
lijke componisten in 1813", voorkomende in
uw geacht blad van de vorige week, bevat
o.a. ook de opmerking, dat ook op gebied
der beeldende kunst, het gebrek aanslagen
van de vrouw, zou berusten op gebrek aan
opleiding.
Deze opmerking is f het gevolg van een
verkeerde voorstelling of wel van een gebrek
MlmlIIMMIIIMIIUIIIIIIIIIIIII
vormige mouwen, schijnt ze noch rijk, noch
beschaafd. In de ooren heeft ze gouden
ringen, en in de handen houdt ze een
taschje. Bij het antwoord geven, beweegt
alleen haar mond; het gezicht, de oorringen
en het taschje blijven onbewegelijk.
U bent orthodox?
Orthodox?
Waarom wilt u dan geen eed afleggen?
Getuige ziet hem in de oogen en zwijgt.
Zij, die voor haar stonden, gaan op zij, en
men ziet haar nu geheel, met haar taschje
en de smalle, geelachtige handen.
U hoort misschien tot de een of andere
sekte, die den eed niet erkent? U hoeft niet
bang te zijn. U kunt vrij spreken. Het gerecht
zal van uw verklaringen nota nemen.
Neen!
Geen lid van een sekte?
Neen.
Nu dan, getuige, dan bent u zeker
bang, dat er iets onaangenaams zal zijn in
uw verklaringen, iets, dat voor u zelf min
of meer hinderlijk is. Op zulke vragen hebt
u wettig het recht, ieder antwoord te wei
geren, begrepen? Bent u nu bereid?
Neen.
De stem klinkt jong, jonger dan het gezicht,
en helder, een goede zangstem waarschijn
lijk. De schouders ophalend wenkt de pre
sident een der rechters en fluistert hem iets
in het oor. Deze antwoordt eveneens
fluisterend.
Daar is iets niet in den haak. Zou ze
misschien zwanger zijn?
U zegt daar zoo iets. Wat heeft dat er
nu mee te maken? Er is toch niets te zien.
Getuige Karaoelova, het gerecht wenscht
te vernemen, op welken grond u den eed
weigert. Zonder een aannemelijke reden
kunnen wij onmogelijk daarin toestemmen.
Wilt u antwoorden? Verstaat u mij, of niet?
Getuige blijft onbewegelijk, mompelt iets
als een antwoord, maar zoo zacht, dat niemand
het verstaat.
Wij hooren niets. Duidelijker alstublieft.
Getuige kucht en zegt zeer luid:
Ik ben een prostituee.
De verdediger, die met zijn voet zachtjes
den maat geklopt had bij een of andere
gedachte van hem, houdt daar plotseling
mee op en ziet getuige nauwkeurig aan.
't Licht moest opgestoken worden, dacht hij,
en tegelijk, alsof hij zijn gedachte geraden
had, knipt de officier van justitie eenige
electrische knoppen om: het publiek, de
gezworenen, de getuigen, allen kijken naar
de gloeiende lichtjes, slechts de rechters,
gewoon aan het effect der plotselinge ver
lichting, blijven onverschillig. Nu is het
volkomen behagelijk: licht en warm, en de
sneeuw achter de vensters donker. Het is
gezellig. Een van de gezworenen, een oude
man, kijkt getuige eens aan en zegt tot zijn
buurman, verachtelijk:
Met 'n taschje nog wel!
Geene knikt toestemmend met zijn hoofd.
Nu en wat verder, dat u een prostituee
bent, zegt de president, terwijl hij het
woord prostituee even gewoon uitspreekt
als andere min of meer ongewone woorden,
zooals moordenaar, roover, offer.
U bent toch christin?
Nee, ik ben geen christin; als ik
christin was zou ik dat vak niet beoefenen.
Het geval wordt kritiek. Met gefronste
wenkbrauwen beraadslaagt de president met
een der rechters die links van hem zit, en
hij wil spreken, maar denkt plotseling aan
den rechter rechts, die al dien tijd heeft
zitten glimlachen, en vraagt hem om zijn
toestemming.
Getuige Karaoelova, het gerecht wenscht
u omtrent uw dwaling in te lichten. Omdat u
van prostitutie leeft, beschouwt u zich dus
niet als christin en weigert den eed af te
leggen, die door de wet geëischt wordt. U
verkeert hier echter op een dwaalspoor.
Wat u voor de kost doet, is een kwestie
apart. Dat gaat ons hier niet aan. Wij kun
nen ons daar niet in mengen, en op een of
andere godsdienstige overtuiging kan uw
eeds-weigering niet berusten. Men kan een
dief, een moordenaar zijn en zich toch
christen, jood of mohamedaan gevoelen.
Wij allen hier, de heeren gezworenen bij
voorbeeld, hebben verschillende bezigheden,
de een dient, de ander handelt, maar toch
zijn we allen christenen.
De rechter links fluistert:
Daar slaat u mooi door: moordenaar,
aan bekendheid met de toestanden zooals
die vroeger evenals heden voorkwamen,
want wie ook maar even bekend is met het
leven der kunstenaressen, en over het alge
meen van die vrouwen, die zich aan de
beeldende kunst gewijd hebben, zal nergens
van de Oud-Grieksche, misschien legen
darische Cora, die het eerste portret zou
gemaakt hebben, toen zij de schaduw van
haar verloofde met een houtskool natrok,
tot en met de thans levenden ook maar
iets gevonden hebben, waaruit bleek dat de
vrouw in gelegenheid tot opleiding, en in
waardeering van haar werk, ook maar in
iets van belang achtergesteld zoude zijn bij
den man.
Waar men ook de levensgeschiedenissen
nagaat van vrouwen, die dan werkelijk iets
hebben beteekend op kunstgebied, daar vindt
men altijd, zonder eenige uitzondering, dat
de maatschappij, hen eerder te veel dan te
weinig heeft gewaardeerd.
Was een vrouw een goede portretschil
deres in haar tijd, dan vonden de vorsten
en de hoogste maatschappelijke klassen, die
die dan toch degene waren die de bestel
lingen deden, het altijd veel aangenamer zich
door een vrouw, dan door een man te laten
schilderen, vandaar de enorme successen
van M.me Vigée-Le Brun, M.me
VincentLabille des Vertus, Sofonisba Auguiscola
Rosalba Carriera, Lavinia Fontana, Anna
Maria Ellenrieder, Lièvine de Bruges,
Catarina van Hemesse Angelica Kauffmanenz. enz.
En wat nu de opleiding betreft.
Die geschiedde tot aan het midden der
achttiende eeuw, en misschien wel tot aan
1900, vrijwel uitsluitend in de ateliers.
Men was bepaald leerling van een of
anderen meester en het begrip van academie,
zooals de académie Royale de peinture et
de sculpture, door Lodewijk XIV ingesteld
(waar trouwens ook al vijftien vrouwen lid
van geweest zijn), en waarvan het lidmaat
schap het bewijs gaf van erkend kunstenaar
te zijn, stond geheel buiten dat van een
school voor hooger onderwijs op kunstge
bied zooals die nu in het buitenland en hier
te lande tegenwoordig bestaan.
Nooit is .eenige leerlinge om hare sexe,
hetzij in vroeger jaren op een atelier bij
en dan: handelt wie handelt! Het is hier
toch geen winkel, toch een gerechtshof.
Nog al onhandig!
Nu dan, zegt de president langzaam,
zich afwendend van den rechter, getuige
Koracelova, de aard der bezigheden doet er
niet toe. U doet toch aan enkele religieuze
gebruiken mee? U gaat naar de kerk. U
gaat toch naar de kerk, niet waar?
Neen.
Neen? Waarom niet?
??Wat moet ik, wat moet zoo'n schepsel
als ik in de kerk?
Nu, maar dan gaat u toch naar de
biecht, naar het heilige avondmaal ?
Neen.
Ze antwoordt niet luid, maar duidelijk. De
handen met het taschje houdt ze onafge
broken op den buik en de oorringen
bewegen zichtbaar. Ze heeft een lichte
blos op haar wangen door het licht of de
opwinding, daardoor schijnt ze jonger.
Bij elk neen" ziet men elkander in het
publiek glimlachend aan. Iemand van een
der achterste banken, die er uitziet als een
werkman, mager, verwaarloosde baard,
kaalhoofdig en met een mageren nek, roept
vroolijk tot algemeene hilariteit:
Nou zit-ie vast.
Maar u bidt toch natuurlijk wel!
Neen. Vroeger deed ik het wel, maar
tegenwoordig niet meer.
Een der rechters fluistert met nadruk:
U moet de andere getuigen vragen, die
zijn van hetzelfde slag. Die weten er alles
van. Vraagt u haar.
De president neemt onwillig de lijst op
en zegt:
Getuige Poestosjkina,! Uw beroep, als
ik me niet vergis...
Prostituee! antwoordt snel, bijna vroolijk
de getuige, een jong meisje, eveneens met
grooten hoed en moderne japon. Het bevalt
haar goed in het gerechtshof, en ze heeft
reeds een paar maal met den advokaat
gekoketteerd; diédacht: dat zal wel een
aardig kamermeisje geweest zijn en veel
fooien gekregen hebben.
Bent u genegen, den eed af te leggen ?
- Ja.
Nu ziet u het, Koraoelova, uw vriendin
heeft geen bezwaren tegen den eed.
En u, getuige Kravtsjenka, wilt u?
Ja, antwoordt deze met een
contra-altstem, terwijl haar twee kinnen duidelijk
zichtbaar zijn.
Kijk nu, allemaal willen ze zweren. Nu?
Getuige Koracelova zwijgt.
Wilt u niet?
Neen.
Getuige Poestosjkina glimlacht haar vriend
schappelijk toe. Zij antwoordt met een
vluchtigen glimlach en ziet dadelijk weer ernstig.
Het gerecht beraadslaagt, en de president
wendt zich met een bijna beminnelijk, vroom
gezicht tot den priester, die in afwachting
van de eedsaflegging bij het altaar staat
en zwijgend toehoort.
Vadertje! Zoudt u misschien niet de
moeite willen doen, getuige, die nog al
hardnekkig schijnt, te overtuigen, dat zij
een christin is? Getuige, treed wat naderbij.
Deze komt, zonder de handen van haar
buik te verwijderen twee passen nader. De
priester gevoelt zich benauwd; blozend
fluistert hij den president iets toe.
Neen, eerwaarde, zou het hier dan niet
kunnen gebeuren? Want ik b,en bang, dat
ook de anderen koppig zullen worden.
Het curcifix ophoudend en nog meer
blozend, spreekt zacht de priester:
Juffrouw, uw gevoelens doen u alle
eer aan. Maar dat zijn nauwelijks christelijke
gevoelens...
Ik zei toch ook immers: dat ik geen
christin ben.
De priester ziet hulpeloos den president
aan; deze zegt:
Getuige, u moet den priester aanhooren.
Hij zal u verklaren ...
Wij zijn allemaal zondige menschen
voor God. De een in gedachten, de ander
in woorden, sommigen ook in daden, en
Hem, den al-barmhartigen behoort de macht,
over ons geweten te oordeelen. Deemoedig
en bescheiden, als de door God verkoren
Jonas, moeten wij alle beproevingen aan
vaarden, die God, de Heer, ons zendt, in het
vaste geloof, dat geen haar zonder Zijn wil
ons van het hoofd gekromd wordt. Hoe groot
onze zonde ook zijn moge, de
zelfverooreen meester, hetzij op een der academies
geweigerd geworden. Er zijn maar enkele
academies in het buitenland waar de traditie
geldt, dat alleen mannelijke leerlingen wor
den toegelaten. Maar waarlijk, het slagen
van een kunstenaar hangt niet af van het al
of niet ontvangen zijner opleiding aan een
dergelijke inrichting, en voor ieder is er
gelegenheid genoeg zijne opleiding elders
te vinden.
Gaan wij de geschiedenis na, dan vinden
wij overal vrouwen b.v. in het Italië der
rennaisancetijd, die, wat er destijds aan officieel
kunstonderwijs was, gelijk met de jonge
mannen volgden.
En nu wat betreft het feit, dat er in den
tijd omstreeks 1813 zoo weinig kunstena
ressen van nig belang zijn te vinden.
Dit houdt rechtstreeks verband, allereerst
met de zielloosheid, die van toen af, tot
veel later in het algemeen op kunstgebied
heerschte; en voorts, en dit is eigenlijk de
zaak waar alles op neerkomt in het door
niemand, hoe groot voorstander van vrou
wenrechten hij ook zijn moge, te ontkennen
feit, dat de vrouw op het gebied der beel
dende kunsten, door alle eeuwen heen uiterst
zelden een plaats van eenige beteekenis, en
dan toch altijd nog hoogstens een2e of 3e plaats
heeft ingenomen, en dat zij, in het alge
meen gesproken, hetzij navolgsters van hare
leermeesters, of van in haren tijd gangbare
richtingen bleven, en dat men hoogstens
een tiental namen zou kunnen noemen zoo
als b.v. Artemisia Lomi, Mme. Haudebourt
Lescot, Rosa Bonheur en onze Rachel Ruysch,
die werkelijk in dien zin kunstenares geweest
zijn, dat zij zelfstandig in haar kunst, eene
hun eigene openbaring van haar innerlijk
schoon, gegeven hebben.
Villa Nova H. W. J. SCHAAP
'sGraveland, 19 Juni'13 VAN DER PEK
* * *
Berichten
BOEDDHISTISCHE LEGENDEN. In Augustus
a.s. zal te Londen worden uitgegeven een
werk dat ook voor Nederlandsch-Indié' van
belang is. Het heet Myths of the Hindus and
deeling, de eigenmachtige afvalligheid van
de kerk, is een veel zwaarder zonde, dan
de krenking van den wil Gods. Wellicht is
u uw zonde als beproeving toegedacht,
zooals God ziekte en verlies van goederen
zendt. Maar u, in uw overmoedigen trots...
Waarop kunnen wij trotsch zijn in
ons vak?
U maakt inbreuk op het oordeel
van Christus en verloochent de gemeen
schap met de heilige kerk. Kent u de
geloofsbelijdenis ?
Neen.
Maar u gelooft in onzen Heer Jezus
Christus ?
Natuurlijk.
Ieder, die waarachtig in Jesus gelooft,
verwerft daardoor den naam van Christen.
Getuige, begrijpt u, men moet alleen
maar in Jesus Christus gelooven, bevestigt
de president.
Neen, antwoordt vast Koraoelova.
Wat geeft dat nu, of ik geloof, als ik ben,
wie ik ben. Als ik Christin was, zou ik z
niet zijn. Ik bid toch ook niet tot God.
Dat is waar, zei nu getuige Poestosjkina.
Bidden doet ze niet. Toen ze bij ons in huis,
we hebben een heel goed huis, voor vijftien
roebel een heiligen beeld, dat wonderen doen
kan, gebracht hadden, ging zij weg naar het
andere gedeelte. Wat we ook tegen haar
zeiden, alles vergeefs, het bleef bij neen."
Ze is nu eenmaal zoo, dat moet u haar ver
geven. Ze heeft het .zelf door haar karakter
niet zoo gemakkelijk, mijnheer de rechter.
Onze Heer Jesus Christus, vervolgde
de priester en keek daarbij den president
aan, vergaf de boeleerster, toen ze berouw
toonde.
Dan heeft ze ook berouw gevoeld,
maar heb ik soms berouw gehad?
Maar de dag van de verlichting uwer
ziel zal aanbreken en u zult boete doen.
Neen, misschien, als ik oud geworden
ben en op sterven lig, misschien zal ik
dan boete doen, maar wat is dat voor een
boete ? Ik heb gezondigd, gezondigd, en dan
in n minuut boete doen! Neen. Daar is
niets meer aan te veranderen.
Boete! Boete! Wat is boete? bevestigde
met haar contra-altstem de opmerkzaam
luisterende getuige Kravtsjenko. Heeft
gezongen, liedjes gezongen, bier gedronken,
mannen ontvangen, en dan op eens boete!
Wie geeft wat om zoo'n boete ? Neen, er is
niets meer aan te doen.
Ze kwam naar voren en nam met korte,
dikke vingers een draadje van Koraoelova's
schouder. Deze verroerde zich niet. Die
moeten goed duetten samen zingen," dacht
de advokaat, die heeft een borst als een
blaasbalg. Waar heb ik toch dat huis... ik
kan 't me niet herinneren!
De president met een handbeweging en
een beminnelijk, vroom gezicht, ontsloeg
den priester:
Zoo'n hardnekkigheid, eerwaarde, het
spijt ons. dat we u gestoord hebben.
De priester boog en ging weer bij het
altaar zitten, en zijn handen, die het crucifix
hielden, beefden. Het publiek fluisterde, en
de werkman, wiens baardje intusschen nog
dunner was geworden, rekte zijn hals uit in
de richting waar gefluisterd werd. Hij glim
lachte genoegelijk.
Die zitten er leelijk tusschen, zei hij
hardop, als iemand hem aankeek.
De beklaagde, ontevreden over het opont
houd, keek Koraoelova verachtelijk aan. Het
gerecht beraadslaagde.
Wat nu ? Dat is een idioot, zei de
president wrevelig. Ze sleepen haar het
hemelrijk binnen en zij...
Ik vind, zei een der rechters, dat we
haar verstandelijke vermogens moesten laten
onderzoeken. In de middeleeuwen werden
vrouwen, die geen heksen, maar hystericae
waren, tot den vuurdood veroordeeld. Ze
schijnen weer voor den dag te komen met
haar theorieën.
Dan moeten we eerst den officier polsen.
Kijkt u eens, wat die uitvoert.
De substituut-officier, een nog jonge man
met hooge boord en een snorretje, die heel
veel op den beklaagde geleek, deed reeds
langen tijd zijn best, de opmerkzaamheid
van de rechters te trekken. Hij schommelde
op zijn stoel, stond op, lag geheel voorover
op de schrijftafel, wiegde met zijn hoofd
heen en weer, glimlachte, of boog zich
geheel tot den president over, als deze hem
Buddhists, en is voor de pers gereed ge
maakt door den Cingaleeschen geleerde
Coomaraswamy. Het werk zal geïllustreerd
worden door Indische artisten; alle
westersche begrippen en invloeden daarop
worden geweerd.
JEFFRY FARNOL, schrijver van The money
moon, The broad highway en The amateur
gentleman, welk laatste werk het succes van
Barclay's The rosary nabijkomt, heeft een
nieuwen roman voltooid, welke in het najaar
onder den titel The honourable Mr. Tawnisfi
zal worden uitgegeven.
EEN ZELDZAAM GESCHRIFT VAN FRANKLIN
kwam dezer dagen in de veiling Huth bij
Sotheby te Londen onder den hamer. Het
was een pamflet van 32 pagina's, door
Franklin geschreven, eigenhandig gezet en in
een honderdtal exemplaren gedrukt, toen hij
negentien jaar was. Het grootste deel der
oplage heeft hij zelf vernietigd, terwijl er
thans, voor zoover bekend, slechts twee
exemplaren meer van bestaan. In geen enkele
uitgave zijner volledige werken is dit werkje
A dissertation on liberty and necessity,
pleasure and pain geheeten opgenomen.
In 1850 werd een exemplaar verkocht voor
twee en een halve shilling; thans bracht
het 1005 pond sterling op.
Correspondentie
Voor wat betreft abonnementen, adver
tenties, bezorging van het Weekblad,
uitbetaling van het honorarium e. d., wende
men zich uitsluitend tot de ADMINISTRATIE
van De Amsterdammer, Keizersgracht 333,
Amsterdam.
Voor wat betreft artikels en ingezonden
stukken, uitsluitend tot de REDACTIE en
aan hetzelfde adres.
Om teleurstellingen te voorkomen is het
gewenscht, dat de inzender iederenkeer,
dat hij een bijdrage zendt zoowel op zijn
brief als op zijn bijdrage zijn volledig adres
duidelijk leesbaar vermeldt,
dat de inzender een voldoend bedrag in
postzegels toevoege (los in den brief)
indien bij niet-plaatsing terugzending ver
langd wordt.
Op anonieme zendingen of berichten
wordt geen acht geslagen.
toevallig aanzag. Hij scheen iets te weten en
van ongeduld te branden, om het te zeggen.
Hebt u iets, mijnheer de officier ? Maar
kort.
Veroorloof mij dan, en het antwoord
niet afwachtend, rekte hij zich uit en vroeg
Koraoelova snel:
Beklaagde, pardon, getuige, hoe heet u ?
Groesja. (?Peertje").
Dat is, dat is... Agrafina, Agrippina.
Een christelijke naam. U bent dus ook ge
doopt. En bij den doop kreeg u den naam
Agrafina. Derhalve ...
Neen, bij den doop kreeg ik den naam
Pelageja.
Maar u hebt toch zooeven beweerd,
dat u Groesja heette?
Nu ja Groesja. Maar bij den doop
heette ik Pelageja.
Maar...
De president viel hem in de rede.
Mijnheer de officier. In de lijst heet ze
ook Pelageja. Kijkt u maar.
Dan heb ik niets... Hij trok zijn jas
recht en ging zitten, een strengen blik wer
pend op den beklaagde en den verdediger.
Koraoelava wachtte. Het was een pijnlijk
oogenblik. Het publiek werd luidruchtiger
en de gerechtsdienaar keek reeds streng rond
in den zaal en hief zijn vinger op. De eerbied
voor de rechterlijke macht scheen min of
meer te wankelen. Maar het werd buiten
gewoon genoegelijk.
Kalm daarachter! riep de president.
Deurwaarder, als iemand- te luid spreekt,
verwijder hem dan.
Nu stond de voorzitter der gezworenen op,
een groote, knokige grijsaard in
ouderwetschen rok, waarschijnlijk een sectant. Hij
wendde zich tot den president:
Mag ik haar iets vragen ? Koraoelova,
bent u al lang prostituee?
Acht jaar.
En wat deedt u vroeger?
Ik was kamermeisje.
Wie heeft u ten val gebrecht, de zoon
of de vader?
De vader.
Heeft hij veel geld betaald?
Tien roebel baar, een zilveren broche
en een stuk kasjmier voor een japon. Ze
hebben een manufacturenzaak op de markt.
Dat was niet de moeite waard.
Ik was jong, dom, weet zelf wel, dat
het weinig was.
Kinderen gehad?
Een.
Waar is dat gebleven?
In het weeshuis gestorven.
Bent u ziek geweest?
-
JaDe oude ging kalm zitten en zeide:
Wat ben je dan voor een christin!
Voor tien roebel je ziel aan den duivel ver
kocht en je lichaam bezoedeld.
Er zijn er ook wel, die meer geven,
antwoordde voor haar vriendin getuige
Poestosjkina. Laatst hadden we bij ons een
oud heer, gezet, zoo ongeveer als u.
In het publiek werd gelachen.
Getuige, houd u stil. U wprdt niets
gevraagd.
Ook iets te vragen?
Ja, graag, ik wilde ook wel gaarne
een woordje in het midden brengen, als er
van zulke zaken sprake is, zeide met dunne
bijna kinderlijke stem een zeer groote en
dikke koopman, die geheel uit kogels en
halfkogels bestond: een ronde buik, een
rondachtige vrouwenborst, de wangen en
roze lippen opgeblazen als bij een kupido.
Hoor eens, Koraoelova, of hoe je heet, met
God kun je afrekenen, zooals je wilt, maar
hier beneden heb je je plichten na te komen.
Je weigert nu te zweren, omdat je zegt, dat
je geen christin bent, en morgen ga je uit
denzelfden grond stelen, of je bedwelmt een
der gasten met een slaapdrank. Heb je zon
den begaan, doe dan boete en heb berouw,
daarvoor zijn de kerken, maar het geloof
mag je niet verzaken, want als lui van jullie
slag ook nog het geloof gaan verloochenen,
dan zijn we ons* leven niet meer zeker.
Misschien zal ik ook wel eens stelen.
We zijn 't er nu immers over eens, dat
ik geen christin ben.
De koopman schudde het hoofd, en zich
tot zijn buurman wendend, zei hij luid:
Als je met zoo'n vrouwspersoon te
doen hebt, kan je je handen op haar stuk
ranselen, en dan gaat ze nog niet uit de weg.