Historisch Archief 1877-1940
N1.1880
Zondag 6 Juli
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L, WIESSING
Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1. 50, f r. p. post / 1.65
Voor Indië per Jaar, bfl vooruitbetaling , , mail ,
10.
UITGEVERS: VAN HOLKEMA ft WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . /OM
. . .030
. . . 040
INHOUD
RHmimHHHtNIHHinll HMniMUilllllllimilllH
Blz. l: Red.: Het eigen liberale stem
pel. Keuzezwaai van dr. Kuyper.
Oplichters-advertenties. Kroniek: Henri
Rochefort. Karel van de Woestijne over
Firmin van Hecke. 2: Feuilleton door
Albert van Waasdijk. Annie Salomons
over De Daad van Egb. van der Man
dele. Een Japanner over Wetenschap
xen Zinnen. 5: N. Mansveldt?de W. H.:
Vrouwenkiesrecht-congres te Boeda
pest. Allegra. E. Heimans: Heilige
Pillekevers. 6: W. Steenhoff: Het
Haarlemsche Halzen-Museum. 7: Por
tretten van Rochefort, prof. mr. G. A. van
Hamel, den vlieger Brindejonc en Tweede
Kamerleden. J. Ingerman: Monisme en
Opvoeding. Dr. P. tvan pist: Para
chutes. Charivari. 9: Fin. Kroniek
door v. d. M. - W: Duitschlands gouden
Kwart-eeuw door v. d. S.
Luciferstokjes-puzzle. Ingez.: X. over Onder
wijzers en Sexueele criminaliteit.
11: Buste-developer door van Heuven.
13: Schaakspel door Rud. J. Loman.
Damspel door j. de Haas. Teekening
van Joh. Braakensiek: Troelstra op
het Loo.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek:
De Ned. Maagd en haar rood costuum.
ONVERRE EN VAN NA
EIGEN STEMPEL
Rechts en links zijn het er beide over
eens, dat de logica van de afgeloopen
stembus-overwinning eene Regeering
eischt, door concentratie en socialisten
gezamenlijk gevormd. Maar alle partijen
weten, dat de Concentratie in 't veld ging
en den steun van Troelstra daarbij aan
vaardde, hoewel op een later
zittingnemen van dezen in een ministerie
geen uitzicht was. ledereen wét verder,
dat de Linkerzijde triomfeerde op een
vast program van vooruitstrevende actie,
en dat op dat program alle liberalen
van alle schakeering de
concentratie-candidaten gestemd hebben:
zoodat het een scheeve voorstelling is,
die door het zeer behoudzuchtige Han
delsblad onverpoosd dezer dagen gecol
porteerd wordt, als zoude de aanwas
der vrijliberalen eenige aanwijzing geven
in de richting van behoudzucht bij de
kiezersmassa's?Hoogstens geeft die
aanwas te kennen, dat, bij het verdeelen
der stemdistricten door de
concentratiemannen onderling, de heer mr. Tydeman
bij de pinken geweest is.
Wat wij in zulke uitingen als van
het Handelsblad betreuren is dit: dat
zoo een man, die ze uitbroedt, niet
allén staat in de rijen der concentratie.
De N. R. Ct. schreef reeds een, naar het
wei-geestige uiterlijk, snoevend artikel
over het gebrek aan moed bij de
sociaal-democraten, die nu maar eens
eindelijk zeggen moesten of ze een porte
feuille in het nieuwe Ministerie zouden
aanvaarden welk artikel klaarblijkelijk
een muizenval bedoelde voor het leidend
socialistisch element: Het vrij-liberale
blad zou immers, zoodra de heer Troelstra
iedere mogelijkheid van ministerschap
openlijk van zich afwierp, luide kunnen
verkondigen: Ziet eens, zoo is de Concen
tratie wel tot niets-doen gedwongen!
Arme vooruitstrevende Concentratie,
bleeke krachtelooze Sociaal-Democatie!
Naast de N. R. Ct. is het Vaderland
bezig voor een terugtocht of voor een
marsch in zeer gematigd tempo alles
klaar te maken! Hebben dan toch zij de
beste kennis van onze politieke
pappenheimers, die aan iedere zelfs stuntelige op
leving van het Liberalisme bij voorbaat
wanhopen? Het schijnt wel zoo, als men
deze heeren ziet marchandeeren en om
hun eigen jaspand heenloopen aan den
rand van de kloof, die te diep is om er
nog ooit uit op te krabbelen.
Het is op het oogenblik voor een ver
ziend en eerzuchtig man, die in Nederland
iets groots wil doen op liberaal terrein,
de laatste maal misschien, dat hij slagen
kan. Kent men iemand onder de jongere
vrijzinnigen, die de kracht heeft en de
goede ambitie van tenminste een
kleinformaat Thorbecke te zijn, den voorvader?
Roepen wij zijn groote figuur op in dezen
weinig geestdriftigen tijd?Voor eer
zucht is nu plaats, heeren: maar het
geldt dan daden! Voor oude liberale
wakkelige politiek (zooals die zich te
Amsterdam thans weer doet kennen bij
de lamentabele verkiezingen voor den
Raad) is er ongetwijfeld ook thans weer
een schoone gelegenheid om alles prettig
na te laten! Maar met wat prijs zal men
dat nalaten op den duur betalen?
Vrees voor rood! Vrees om gedurende
een korte wijl wat harder te loopen! De
Rechterzijde poogt nu eens die vreesjes
aan te wakkeren bij de impressionable
menigte, dan weer schijnt ze ertoe te
nooden, dat men toch vooral aan socia
lisme zich dronken make: ongetwijfeld
opdat zij, de Coalitie, beter inbreken kan.
Maar vreesaanjagen doet zij het meest:
Voert het socialistisch program uit!" roept
degematigdsteclericaal.
DanstnaarTroelstra's pijpen," sissen zij den menschen toe,
oferisgeenuitwegovervooru!"Hetschijnt
of ook de liberale organen in dat dilemma
zich werkelijk meenen te bevinden. En
toch: wat dwaasheid! Wij zeiden reeds
en wij herhalen: Dat men wakker worde!
Hier is een concentratie-program, het
welk gij vrijzinnigen van alle herkomst
en schakeering zekerlijk niet het uwe
noemen zoudt, bestonden er geen op
stuwende sociaal-democraten, maar dat
niettemin uw program is en gén socia
lisme" inhoudt. Vindt men geen welbe
hagen in het nabijzijn van den heer
Troelstra? Bismarck riep den Rijksdag
toe: Gij zoudt dit beetje sociale her
vorming, dat ik u breng, niet accepteeren,
als er geen rooden achter u stonden."
Kan wat Bismarck als realiteit aanvaardde:
de indirecte macht van het arbeidersele
ment den Nederlandschen liberaal zoo
danig afschrikken, dat hij door bangheid
zijn haastigen ondergang gaat voorbe
reiden ?
Het is zoo verkeerd te meenen, dat
zulke geboren realisten als de sociaal
democraten zijn, slechts steun zouden
verleenen aan eene Regeering, die hun
inzichten" volgde. De sociaal-democraten
zouden allen invloed verliezen op de
volksmassa's, die hen gehoorzamen, in
dien zij niet iedere groote hervorming
steunden uit welk milieu die ook voort
kwam. Een vrijzinnig-kapitalistisch poli
ticus met breeden blik, met durf en met
eigen allure, die thans, op de basis van het
eenmaal aangenomen concentratie-pro
gram, een flink gebouw zou zetten, dat zijn
program was, een ontwerp zou maken,
dat zijn stempel droeg, hij zou, zoo hij
in de vrijzinnige kringen zichzelf gezag
geschapen had, op den steun van de
Nederlandsche socialisten natuurlijk kun
nen rekenen.
Maar waar is de kleine Thorbecke,
die dat vervult? Men zegt: hij is er niet.
Dan moet het Liberalisme maar in
eigen moerassigen bodem verdrinken en
moet Nederland wachten tot de heer
Troelstra op den nieuwen toestand zijn
stempel drukt...?
Maar misschien kan dat menigen
ouderwetschen liberaal ook al niet
schelen, die denkt, zooals alle groote
mannen denken: 't Houdt mijn tijd wel uit.
*lf *19 *3P
Een reuzezwaai
§ 1. Een reuzezwaai is het meester
stuk van den gymnast. Weinigen kunnen
hem uitvoeren: Er is voor noodig groote
kracht en behendigheid.
§ 2. Te Amsterdam sprak dr. A. Kuyper
over de Heilige Orde. Aan een tariefwet
zeide hij, moet ieder Christen zich ver
knocht gevoelen, want Douane-tarief
hoort sedert den Babelschen torenbouw
tot de Heilige Orde en het was dus
christenplicht, ook tegen zijn materieele
belangen in, voor een Tariefwet te zijn.
§ 3. Een reuzezwaai ziet men zelden.
Maar als in 't openbaar een kordaat man
hem uitvoert, kijkt ieder vol bewonde
ring !
§ 4. Toen de verkiezingen aanwezen,
dat menig christenman zich tegen de
Tariefwet had uitgesproken, zeide dr. A.
Kuyper: God heeft zich wel
vooreenTariefwet uitgesproken in zijne Heilige Orde
(sprak ik daar kort geleden niet van?),
maar christenen hebben zich hier in
Nederland tegen de Tariefwet uitge
sproken. Laat ons dus dit deel der
Heilige Orde, dat Hij op aarde gebracht
heeft in de tijden van den Babylonischen
torenbouw, wederom retour zenden naar
den Hemelschen Vader.
§ 5. Een reuzezwaai bekroont de
praestatie's van den kunstenaar aan
het rek en is schooner, naarmate hij met
minder klein-menschelijke aarzeling vol
bracht wordt.
* * *
Zwelt borsten!
In dit nr., pp blz. 11, vertelt een in
zender, hoe hij de moeite nam eens aan
den tand te voelen" een der vele op
lichters-advertenties, die regelmatig ver
schijnen in onze meest geachte couranten.
Want onze meest geachte couranten leven
nu eenmaal voor een deel van inkomsten,
welke zij weten dat een soort helersprijs
vormen, een tanüme op de winsten, door
duidelijk zich tals zoodanig voordoende
oplichters gemaakt... met behulp van die
geachte bladen! Er zijn wel eens geachte
vrome mannen betrapt op het verhuren,
welbewust, van hun huis aan een bor
deelhouder; zij zeiden dan: hoe kan ik
zien dat iemand een bordeelhouder is?
Men moet in dit leven de achting inder
daad als een maatschappelijk instituut
begrijpen en niet te lichtvaardig verwer
pen, omdat er geen reden voor is.
Ook moet men bedenken, gelijk hier
meermalen betoogd werd, dat dit leven
maar relatief deugdzaam is, en dat de
stap welke leidt van het aannemen van
oncontroleerbare advertentiën in het alge
meen tot het aannemen van als vereus
bekende advertentiën in het bizonder
per slot niet eens zoo'n heel groote is!
Er is slechts minder gêne voor noodig
en meer onwrikbaar besef, dat men door
alles heen toch geacht" is en
achtenswaardig" en op zijn tijd geridderd wordt.
Wie in de Tentoonstelling de Vrouw
1913" de afdeeling kwakzalvers-adver
tenties gaat zien, kan zijn hart ophalen!
Alle groote bladen zijn daar vertegen
woordigd ! Het is een prachtig gezicht!
H. M. de Koningin had in die heilige
halle de Vereeniging,.yan Dagbladdirec
teuren en de verantwoordelijke Hoofd
redacteuren in de vriendelijkste bewoor
dingen moeten doen roepen en ze allen
iets moeten zeggen b.v. over het weer, of
over de Zuiderzee. Het zou misschien wel
effect gemaakt hebben.
De inzender, die zich beziggehouden
heeft met n speciale advertentie de
buste developer", vraagt aan 't slot
van zijn mededeelingen: Wist ik nu
maar iemand, die voor 't bezit van zoo'n
voortreffelijk middel / 3.50 zou willen
kwijt wezen!" Geachte heer, zeggen wij:
Wend u in geen geval tot de verant
woordelijke leiders dier geestelijke on
dernemingen, die de roem vormen van
onze pers en couranten heeten!De bus
tes van die mannen behoeven niet meer
te worden gedeveloppeerd! Die zwellen
reeds genoeg (van zelfgevoel). En de
hooge Regeering prikt daar te gelegener
tijd een van die lintjes of knoopjes op,
die toch maar de victorie-wimpels en de
knippende oogjes van Fortuna blijven in
dit leven, dat zonder kleine zonden en
zonder winstjes ongenietbaar ware!
* * '
KRONIEK
HENRI ROCHEFORT
Markies geboren, heeft hij zich als volks
man verheugd in groote populariteit bij de
vischvrouwen der hallen, bij de koetsiers
achter hun biertje, en in de fijne en
ouderwetsche bewonderingen der gepoederde her
toginnen. Hij heeft menigmaal gezeten", en
weinigen hebben als hij,in een rumoerig publiek
bestaan van 60 jaren hij was 82 toen hij
stierf, zoozeer de smeur gekend van het
openbare en particuliere leven in de
grootestads-wereld als deze journalist. Hij is
altijd markies gebleven. Naast hem leken
de arbitres d'élégance van het Parijsch
mondaine kringetje, leken een Deschanel en
een Lebargy beambten op hun Zondags, zoo
voortreffelijk van adellijken snit was deze
fijngevormde Franschman. Hij had vooral iets
visionairs. In het elpenbeengele gelaat ston
den de ongelijke, puntige en fonkelende
oogen: Daarboven verhief zich de legendarisch
geworden witte kuif (die hij op't laatst van zijn
leven, o verval!, met het friseer-ijzer scheen
omhoog te houden ...), de beroemde toupet",
de vurigwitte voorhoofdstoorts van den brani
vanFrankrijk.de bastion-vlag van chevalereske
en pittoreske grenzenlooze onbeschaamdheid.
Welk een spel van tegendeelen in dezen
grilligen geestdrifteling: dol op jonge kin
deren was hij en op bestofte schilderijen
met antiquarische waarde: een gevoelig,
een soms zielig mensch, meegesleept en
verdronken in den stroom van het eigen
sprankelend vernuft, een waaghalzerig jong
leur met het woord, een slooper van
regeeringen en dynastieën als geen ander...
tenminste in vroeger tijden!; een vat van
hartstochtsbuskruit toen, dat iederen keer
losbarste en iederen keer weer gaaf en ge
vuld scheen om opnieuw vuurwerk te
leveren of kanonnade; een straatbengel van
den boulevard en een tip top gentleman
van de wedrennen, een wandelende paradox
vooral: een verblindende,tot charge-apotheose
geworden criticus van alles wat er was in
deze groote krioelende wereld.
Mijn levens-devies, zei hij, en dit woord
teekende in hem den aanvaller en den
aristocraat, is een variant geweest op het
te toi de la que je m'y mette." Het heeft
altijd geluid: te toi de la que je ne m'y
mette pas !"
iitiiiHiiiiiiiHiiMiiitHiMMiiiiiiiMinimiiiiHiliillniiiiijMimiMMHimiiiii
Kroniek der Gedichten
XXI
De bundel der, royaal-uitgegeven, Verzen"
van Firmin van Hecke is de fragmentaire
geschiedenis van eene ziel. De ziel van een
eenzame, die onder de gevoeligsten is. De
verlangde, gevonden en geliefkoosde een
zaamheid spreekt reeds uit de ondertitels van
het schoone boek: Suum Cuique" en Secum
solus"; terwijl de naam van een ander ge
dicht, Artis sacerdos", den vurigste ijver
van deze ziel uitspreekt. De eigene gevoe
ligheid ervan moge onmiddellijk blijken uit
volgend voorbeeld, aangave tevens van
's dichters vaardigheid in fijnheid van waar
nemen en uitdrukken:
Nu de avond daalt, weer weemoed daalt.
De nachtspin weeft heur webbe;
De dag, die de eigen dood verhaalt,
Verruischt als traag eene ebbe.
In teêrheid van het schemergrauw
Lijkt 't al gezien dór water;
't Is een versmeltend groen en blauw,
't Is dag en nacht tegader.
En de aarde, lijkt een moeder moe,
Gestrekt in de avond-dampen,
Hoort, als 't getamp heurs harten, hoe
De verre klokken tampen.. ..
Om alles zijgt er innigheid;
En 'k voel mij droevig ruimer,
Als de avond zich ter ruste vlijt
In slaap nog niet, in sluimer."
Zich droevig voelen, wijl hij zich ruimer
voelt. De dichter drukt een analoog gevoel
in zijn Carmen finale", nog sterker en
beeldrijker uit;
En 't is mij of 'k niet kennen mag
De dracht van mijnen vleugelslag "
Zijn broeder Philibert, die naderhand
in Kongo den dood moest vinden onder
tanden en klauwen van een luipaard, zingt
hij toe:
Vondt gij het paradijs voor havelooze zielen,
Die 't leven onmeedoogend boog onder het
juk
Der onrust, tot zij langs den steilen kruisweg
vielen;
Vondt gij het paradijs voor havelooze zielen,
Waar 't eeuwig zomer is van onvermoed geluk?
Zaagt gij die oogenklare en groenomrande
meren,
Wier oevers bedden zijn voor idealen lust;
Waar enkel rozen op de struiken van 't
begeeren
Ontbloeien, langs die geurge en groen
omrande meren,
Wier blauwe glorie draagt de leliën der rust?
Laat mij er heen: ik ben ten avond toe ge
zworven :
De bergen, en valleien, en de stroomen, en
de zee
Heb ik, verrukt, gegroet, maar nergens rust
verworven ;
Laat mij er heen: ik ben ten avond toe
gezworven:
En vond ik 't leven schoon, 't is schoonheid
zonder vree.
Maar ... luister niet naar mij: leef voort uw
stoere droomen,
Ginds verre in 't onvervalschte en wilde en
zonnige oord;
En moest over de zee mijn lied tot bij u
komen,
Gij, dichter door de daad, leef voort uw
stoere droomen:
Hier weent over zich-zelf een dichter met
* het woord."
Slechts een dichter met het woord" te
mogen zijn, welke geen schoonheid mag
smaken die bevrediging geve: niet eens
de dracht van zijn vleugelslag" te mogen
meten: hoe dan niet te begrijpen dat deze
ziel smeekt:
Laat mij wanhopig bidden voor mijzelf";
r tevens van uit haar hoogmoed beslist:
Gij kent mij niet, gij die mij ziet, gij kent
mij niet:
Wie kent de zee die haar slechts van den
oever ziet?''
om verder helaas met kalmen wanhoop te
verklaren :
Eenzamer steeds, ben ik toch immer voort
gevaren,
En, meer dan eens bekoord door 't lokgezang
der baren,
Wier wisselend gelaat mij menige avond bood
Het beeld der groote rust ter haven van den
dood;"
al blijft haar deze troost, die de hoogste is
misschien die de dichter mag smaken:
Eenzamer steeds, heb ik gedurigondervonden
Hoe wij, bij toeval slechts, elkanders sein
verstonden;
Doch waar de reis ook voer, elk heeft mijn
groet gehoord,
Want onder andre vlag heeft elk zijn leed
aan boord."
* * *
Deze, hier in grove en onkiesche trekken
aangeduide, geschiedenis eener ziel: o, hoe
veel interessanter" ware zij geworden bij
iemand die nu in alle werkelijkheid epigoon
en decadent" der Tachtigers zou zijn geweest!
Ware de jonge, schuwe, norsche Vlaming,
die in zijn verloren uithoek van de Belgische
Noorder-grens een gesloten,
weinig-afgewisseld leven leidt, tenzij wanneer hij het
plots afbreekt door redelooze reizen ; ware
deze stroeve en driftige, die liever met
Baudelaire, Vigny en Charles Guérin om
gaat dan zelfs met de leden der Vereeniging
van Letterkundigen", nu eens in werkelijk
heid een jong Hagenaar geweest, met den
aanleg en de neigingen der jonge Haagsche
school dezer dagen, en haar pijnlijk-acuut
perceptievermogen, en haar gescherpt intel
lect, en al die bloeiende uitingsvaardigheid
die mij telkens verbaast en met wrevel ver
vult, al wordt dat nu ook al veel beter,
veel eenvoudiger, veel oprechter: gij stelt
u niet voor met welke vreugde ik het hier
beken! ; ware Firmin van Hecke de poë
tische dillettant die, aanhanger der assthetiek
vanden Van Eijck der aanvangsverzen, ieder
diep- en groot-menschelijk gevoel zorgvuldig
laat krystalliseeren tot duizenden ijs-koude
facetten, die hij dan zou laten glinsteren ter
verbaasde bewondering van ons oog: wat zou
hij dan een interessant en een fijn, een mis
schien pikant, maar hoe vervelend van
egotisme, en zelfs fatterig-ordinair boekje
hebben gemaakt, hoe ook zoo heel aanlokkelijk
voor den leztr - van - poëzie - die - goed -
op]de-hoogte-is!
Want, hij neme het mij niet kwalijk: de
geschiedenis van zijne ziel biedt eigenlijk niets
zoo heel bijzonders aan. Ik kan mij moeilijk
voorstellen dat zij niet de geschiedenis zijn
zou der ziel van eiken gevoeligen Europeaan
van onzen tijd, die niet geheel door sport
zou zijn ingenomen, hetgeen aan de ziel
doorgaans een gevoeligen knak geeft. Zijn
psychologisch wezen is dat van ieder onzer
op ongeveer zelfden leeftijd. En hij deed
niets om het op te smukken, te verbijzon
deren, te laten schitteren als iets dat nu
waarlijk eens de moeite waard was om naar
te kijken of te luisteren. Hij verlustigde er
zich integendeel in, allen tooi te vermijden;
geen Oostersche weelde hier van beelden;
eene naaktheid soms als van bloot eene
constatatie ; en eene pudeur", die soms op wrok
gelijkt, daar waar wij hoopten, ja hoopten, op
rijpe, volle, overweldigd-uitgesnikte over
gave. Voeg er bij dat het vers van Firmin van
Hecke niet steeds wellustig-vrouwelijk is;
het blijft wel eens stroef waar dit niet
hoorde; ik mis er soms de inwendige me
lodie die de eenige schoonheid zal wezen mis
schien van smart of leed, en zelfs hoewel
zelden den rythmus, soms onderbroken
in zijn stuwenden drang, wellicht bij gebrek
aan draagkracht vanwege den anders zoo
rechtzinnigen, waarachtigen en ongeveinsden
dichter.
Dit is dus een boekje verzen dat,- streng
en naakt, kuisch-afgetrokken uit onweer
staanbare en beschaamde oprechtheid, wars
van alle coquetterie, schijnbaar koel wei
eens en een enkel maal nog
vorm-onbeholpen; dat tevens naar zijn inhoud" niets
ongewoons, niets nieuws, en zelfs niets merk
waardigs vertoont. Waarom het mij dan z
lief is, dat ik het steeds weer in de hand
neem, en sommige gedichten ervan, die mij
anders aanvankelijk in de schikking der
woorden en naar den klank van het vers,
zoo niet naar de innerlijke bewogenheid, kon
den storen, thans in mijn hoofd zingen met
hunne preciese geleding en zonder dat ne
sylbe erbij uit mijn geheugen valt?
Dit ligt natuurlijk eerst en vooral aan de
eerlijkheid van den dichter, die, verre van
zich te forceeren, steeds verkoos te wachten,
tot uit zijne subconscientie het woord rees
dat, voor zoover de keus van den dichter
geoefend was, hem het hoorige leek. Het
ligt daarbij aan het onontkomenlijke
corollarium dezer oprechtheid: aan den Rythmus,
eerste teeken, eeuwig symbool, der opperste
waarachtigheid die, zooals ik het hier bij
eene andere gelegenheid zei, alles durft te
zeggen wijl het is doorleden, doorvoeld en
op de lippen geproefd: huiverende of bla
kende naaktheid des menschelijken gemoeds
die, in alle zuiverheid, zonder leugen en
zonder terughouding uitgesproken op ebbe
en tij van het rasser of trager, heeter of
beschaamder bloed, naar klank en klaarte
van den gul-open of bang-benepen,
luidgalmenden of duister-krijschenden strot, de
eenig-eeuwige band is van mensch tot mensch,
de eenig-eeuwige gemeenschap die niet ont
goochelt, de keten van vreugde en van leed
waar ik, schakel naast een schakel, me erken
in den broeder die naast mij te jubelen of
te schreien staat: o, eenige verstandhouding
onder de kinderen van Adam, buiten alle
verstoorbaar bedenken der menschen om;
waar geslacht na geslacht de onontkomelijke
eenheid, de onverbiddelijke bestemming in
ziet, en waarvan de uitgedrukte Poëzie de
eenige zijn kan, die in haar wezen de eigen
bestendigheid draagt". Meer echter nog