Historisch Archief 1877-1940
r
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Juli '13. No. 1882
Na een jaar of tien gevangenisdienst
wordt Brockway tijdens een godsdienstigen
revival gebracht tot een vuriger Christen
dom dan totnutoe door hem beleden. Dat
heeft een sterke terugslag ook op zijn
ambtelijk leven: want van dit oogenblik
aan werkt hij met toewijding voor de moral
welfare van zijn gevangenen. Aanvankelijk
alleen door evangelisatie. Nog is dus Brockway
niet waar hij komen moet. Hij zelf dagteekent
het ontstaan van zijn gevangenishervormende
plannen uit het begin van zijn veertiger jaren
als hij, na een crisis van godsdienstigen twijfel,
daaruit overhoudt een algemeen godsdienstig
besef, een vaste overtuiging ook van bestaan
en immanentie van den
Oneindigen-Scheppenden-Vormenden-Kracht waardoor alle dingen
zijn en bewegen en wezen hebben" maar
daardoor toch zoozeer van zijn vroeger
Christendom is verwijderd, dat zijn kijk op
den arbeid aan de moral welfare zijner
gevangenen voortaan een geheel andere,
een wetenschappelijke wordt. Hij handelt
voortaan In den ouden geest maar met
nieuwe middelen. Vrije wil en responsabilty
measured out by human hands, bestaan niet
meer voor hem. Opvoeding door een
scientiflc cultural system of regeneration is nu
zijn doel. De eigen jeugd-ervaringen en
zijn godsdienstige bekeering hebben den
grondslag gelegd. In 20 dienstjaren had hij
zich de technische geschiktheid van den
gevangenisbeambte op uitstekende wijze
eigen gemaakt. Eerst omstreeks zijn 40e jaar
is ook zijn verstandelijke ontwikkeling zoo
ver dat zijn levenstaak zou kunnen beginnen.
Die wetenschappelijkheid van Brockway
zal men echter niet moeten overschatten.
In zijn heele biografie wordt slechts enkele
malen en dan nog ter loops de naam van
een wetenschappelijk vakman genoemd.
Brockway is zuiver een man van de
practijk: die in de practijk zijn vak geleerd heeft
en zijn hervormingsplannen gevormd zij
het dat die plannen wel in overeenstemming
met wetenschappelijke theorieën zijn op
gebouwd.
De theoretische grondslag van het opvoe
dingssysteem is eenvoudig. Karakter is de
som van alle verkregen indrukken gevoegd
bij aangeboren aanleg". Die verkregen
indrukken met een aantal gunstig werkende
te vermeerderen is de bedoeling van het
Elmirasysteem. Van moraliseerende toe
spraak, van abstracte invloeden, verwacht
hij niet veel. Alles van concrete indrukken,
die, herhaaldelijk ondergaan, gewoonten vor
men. Zijn de wenschelijke gewoonten vast
verkregen dan is de misdadiger voor de
maatschappij geschikt. In de eerste plaats
de gewoonte van harden arbeid. Dat is
hoofdzaak. Wie in Brockways reformatory
hard werkt wordt beloond, de luiaard ge
straft en stevig gestraft. Brockway,
waarlijk niet slap maar steeds waarschuwend
tegen sentimentaliteit, is een overtuigd voor
stander van lijfstraffen en zegt daarvan
uitstekende ervaring in de toepassing van
zijn stelsel te hebben opgedaan. Lijfstraf
niet als vergelding van kwaad maar als
opvoedingsmiddel: om een slechte of luie
gezindheid die voor gewone opvoedings
middelen niet wil wijken, door een schok
te breken en zoodoende de baan voor op
voeding vrij te maken. Gewoonte, verder,
van zelfbeheersching. De gevangene die, bij
het zelf uitkiezen van zijn zelf te betalen
menu, te veel vraagt, wordt gestraft omdat
hij heeft failed in business" meer heeft
uitgegeven dan zijn beschikbaar geld hem
veroorlooft. En zoo voort. De heele dag is
ingericht op de aankweeking van goede
gewoonten. Bij den aanvang worden de
sloome geesten door oefening in eenvou
dige handenarbeid en door de toepassing
van een nauwkeurig berekend systeem van
voeding, lichaamsoefening en massage tot
grooter levendigheid gewekt. En zoo vindt
opvoeding tot werkzaamheid van ten slotte
groote levendigheid en intelligentie plaats,
tot de beroemde colleges en debatavonden,
waar over ethische en psychologische vraag
stukken met succes wordt gehandeld. Niet
de psychologische en ethische kennis is
hoofdzaak maar de geest te verlevendigen
en te leiden tot de gewoonte van niet tot
misdrijf leidende gedachten.
FEUILLETON
IHIIIIIIIIMIIMIIIMHIIIIIIIIItlIMIIIIIIMMIIMIIIIIIIIIIMIIMMIHIllMIIIIIMMIM
DE GEK IN DE NACHTZAAL
DOOR
H. PHIL. KELDER
In 't lage zaaltje stond als strakgespannen
een dichte mist van blauwgrijze tabaksdamp
en staag wrongen zich kronkelende
rookslierten langzaam naar de vier lampen op de
gekruiste stangen van de gaskroon, rekten
zich, kropen haastig op langs de vuilwit
bestipte cylinderglazen en stoven daar dan
schielijk uiteen om zich op te lossen in den
grooten nevel.
Om de kleine koffiehuistafels zat 't nacht
volk dicht aaneengedrongen; een heterogeen
gezelschap van jonge mannen en enkele
meisjes in al te zwierige kleedij, die soms
luid schaterlachten boven het gedreun van
de pianomuziek uit. Twee vrouwen met
vreemdkleurige gezichten onder
wildbevederde hoeden, waren samen gaan zitten aan
een tafeltje tegen den wand om, druk en
heftig van gebaren,een onaangename quaestie
te bespreken; en in den alleruitersten hoek
speelden vier jongelui ernstig een partij kaart.
Ze volgden ingespannen de felle worpen op
het groene blad en telkens griste er een
gretig een pakje kaarten naar zich toe, dat
hij langzaam neerlei boven het trapje van
stapeltjes naast zich.
De waard steunde losjes een hand op de
stoelleuning van een der spelers en bleef in
weloverwogen sierlijke portrethouding hun
kansen volgen. Nu en dan kneep hij een
wit kartonnen sigarenpijpje tusschen de twee
voorste vingers, strekte met een elegant rukje
den arm om een glanzende manchet buiten
de mouw te doen schuiven en blies een
bepluimd fijn rookstraaltje omhoog, dat hij
door een behaaglijk lang nablazen spoedig
vervloeien deed. Hij was een welverzorgd
heermensch met keurig opgekuifde knevel
einden ; een grijsgeruite automobielpet stond
in haast onmerkbare schuining op de zwart
glanzende haren gedrukt en van zijn embon
point maakte hij gretig gebruik bij de uit
voering zijner uiterst gewichtige bewegingen.
Als madame in 't buffet zachtjes de
tafelschel liet tinkeien tot aankondiging van
bezoekers die op de buitendeur hadden
Dat is in enkele woorden wat Brockway
zich van zijn plannen voorstelt. Hij zelf
heeft ze op meesterlijke wijze in practijk
gebracht: door zijn toewijding aan de per
sonen van de meer dan 1000 gevangenen
die het Elmira-reformatory kan bevatten
(hij hield jaarlijks pl.m. 5000 gesprekken
onder vier oogen met zijn onderzaten);
door het groote gezag dat hij over zijn leger
van gevangenen wist uit te oefenen en dat
hem dikwijls alleen een ernstig dreigend
oproer heeft doen bezweren; door den
geest van eigen rusteloozen arbeid die hij
op zijn gesticht heeft weten over te gieten.
.Een nieuw bestuur wilde in 1900 de aan
de gevangenen gestelde eischen verminderen,
het systeem verslappen. Brockway voelde
den grondslag van zijn systeem weggenomen
en trok zich als directeur terug.
Sinds dien heeft hij de leiding van Elmira
of van eenig dergelijk gesticht niet meer
genomen. Hij was 73 jaar toen hij ontslag
nam maar niet aan het einde van zijn kracht.
Hij klaagt dat hij, ondanks het vele werk dat
hij op zich neemt (hij is b.v. nog een paar
jaar burgemeester) niet genoeg te doen heeft
om zijn vitaliteit op haar hoogste punt te
houden. Hij is thans 86 jaar, na den dood
van zijn vrouw, het vorig jaar, een vereen
zaamd man. Zelf energiek, maar niet heel
gerust over de toekomst van het door hem
ontworpen en van zijn voorbeeld in een
aantal staten van N.-Amerika en Europa na
gevolgde opvoedingssysteem. Hij juicht in
de herinnering van de goede jaren van zijn
instelling toen hij ongehinderd zijn systeem
ten volle kon uitvoeren. En hij is overtuigd,
ook door ervaring, dat een zeer belangrijk
percentage ook van ernstige misdadigers
daardoor gebeterd kan worden. Met de
overblijvenden, de ongebeterden en met men
schelijke middelen niet verbeterbaren, wil
hij op andere wijze afrekenen: hij wil hen
voor goed vasthouden.
Zoo zou het goed gaan. Maar Brockway
neemt teekenen waar, die voor de toekomst
doen vreezen. Hij ziet de publieke lank
moedigheid voor den misdadiger. En hij ziet,
naar hij meent in aansluiting daaraan, in de
practijk der strafgedingen een toegeeflijke,
slappe en inzichtlooze wijze van handelen
insluipen, waardoor alle niet zér ernstige
misdadigers aan veroordeeling ontkomen.
De bevolking der reformatories wordt zoo
steeds van slechter samenstelling. Nog geen
nood, zegt Brockway als het systeem maar
ten volle, met heele kracht, met heele toewij
ding wordt uitgevoerd. Hij vreest ook hier ver
slapping waar te nemen. Houdt men er niet
aan vast, zegt hij, dat het type van de
reformatory prison moet zijn, meer dan de
reformschool voor jeugdige misdadigers, en
wel een scientific training place for
degenerate adults, dan zal noodzakelijkerwijze de
kostbaarheid en in dat geval de
betrekkelijke onnuttigheid van die instellingen
leiden tot hun afschaffing en tot de terug
keer tot de oude methode van straf in plaats
van opvoeding.
Zoo spreekt de 86 jarige vader van het
nieuwe systeem. Mogen wij hopen dat zijn
zwarte verwachtingen beschaamd zullen
worden en dat integendeel de talrijke goede
elementen uit zijn systeem ook in Europa
meer dan totnutoe zullen worden over
genomen.
N. MULLER
Berlioz
ADOLPHE BOSCHOT.
La Jeunesse d'un Romantique.
Un Romantique sous Louis-Phillippe.
Le Crépuscule d'un Romantique.
Librairie Pion. Paris, 1912.
I
Het gaat hief om een nieuw soort levens
beschrijving, gelijk de auteur van dit zeer
geklopt, plaatste hij zorgvuldig zijn sigaren
pijpje tusschen de tanden en keerde zich
gezwind; op 't allersierlijkst balanceerde hij
den buik en met dribbelige danspasjes begaf
hij zich naar 't voorzaaltje, waar hij de
kloppenden na wat geheimzinnig gebarenspel
aarzelend inliet.
Een bejaard man in sjofele kleeding ran
selde vol toewijding op de pianotoetsen;
als hij zijn populaire marsch in gejaagd
tempo had afgeraffeld, deed hij nerveus een
paar halen aan zijn sigaar en legde die dan
voorzichtig op den mahoniehouten rand; hij
boog zich naar de muziekboeken die tegen een
poot van zijn stoel geleund stonden, koos er
een, bevochtigde zijn wijsvinger met de
tong en bladerde snel. Daar vond hij dan
eindelijk een lieve melodie, betastte met
innige vingerstreelingen de toetsen en
keerde zich glimlachend naar een jonge
vrouw, die met den komiek aan een tafeltje
achter hem zat. Even maar keek zij hem
in de oogen die als twee kleurlooze plasjes
in 't roode opgeblazen gezicht glommen,
en lachte flauwtjes terug om hem genoegen
te doen, want zij wist dat hij een heer was
en dat zijn glimlach een hoffelijk verzoek
beteekende om een liedje te zingen. Maar
al vond ze 't ook nog zoo zielig dat de
oude man aan de piano altijd maar vergeef s
zat te knikken, ze zou zich toch niet laten
overhalen om zich wat te gaan aanstellen
voor al die vrouwen in 't publiek van dien
nacht en, bang om de aandacht van den
waard te trekken, keek ze nog eens in de
geïllustreerde bladen die slordig over de
ronde gladde leestafel verspreid lagen.
Den komiek vond ze buitengewoon ver
velend; eerst had hij een zeurig verhaal
verteld van een tournee in de provincie met
een keurtroepje, waarvan de impressario
failliet was gegaan; nu zweeg hij eindelijk,
zat in onuitstaanbare houding de eene sigaret
na de andere te rooken en trok me daar
waarlijk soms net een gezicht bij alsof hij
zijn succes-voordracht van de gebroken pot"
hield. Die gedachte vond ze zóverma
kelijk, dat ze niet kon nalaten, hem even te
plagen.
Komiek, zei ze; je bent allemachtig
saai vanavond. Zeg toch eres wat
aardigs, man.
Ach, klets nou maar niet, antwoordde
hij kribbig.
belangrijk werk duidelijk zegt in zijne voor
rede en elders. Roman, geschiedenis, critiek,
zwenken allen naar de biographie;
SainteBeuve zou biograaf geweest zijn als hij
gekund had, Renan was het in zijne
Origines du christianisme" en de twee romans
van Stendhal, Le Rouge et Ie Noir" en La
Chartreuse de Parme" zijn twee magnifieke
kalenders zonder data. Welnu, wie is in
het tegenwoordige Frankrijk meer in de
mode dan Stendhal ? De stijl en de manier
van Boschot zijn hiermede tegelijkertijd
aangeduid: L'au jour Ie jour de la vie
vraie" om de sensatie te geven van wat
levend was... Faire jouer les documents
l'un par J'autre", de documenten, die zelf
levend zijn geworden, zenuwen krijgen en
eene physionomie onder de positivistische
waardebepalingen van den opdelver, comme
un peintre fait jouer les touches dont il est
sur." Tevens zal hij overal het harmonisch
en aesthetisch geheel nastreven, precies zijn
en aantrekkelijk, de kalender blijft zijn onver
mijdelijke voorteekening, maar hij geestig,
fantastisch.veelzijdig en voortdurend boeiend,
accuraat en fijn gestyleerd, want, zegt Renan
(puis-je l'appeler monmattre? vraagt Hoschot)
het is geen overdrijving te meenen, dat een
slordig gebouwde zin immer samen valt met
een onnauwkeurige gedachte. De Fransche
taal heeft in dit opzicht zulk een graad van
volmaaktheid bereikt, dat men haar be
schouwen kan ; als een soort diapason,
waarvan de njinéte wanklank een fout
aanteekent van oordeel of smaak. Boschot's
positivisme is dus een weinig impressionis
tisch geworden, terwijl zijne methode
historique een triomf beleeft. Lees zijne
analyses der groote symphonieën, der
opera's of der romances van Berlioz; het
zijn meesterstukken van een prins der critiek,
welken de hedendaagsche dagbladen, hier
noch elders, meer bezitten. Het zij n evocaties
van ontroeringen, zachte ontboezemingen
van liefde, een tweede reflex van Berlioz'
muzikale ziel, zonder meer technische détails
dan hard noodig is. Deze poëtische intermezzi,
waarvan Wagner zou zeggen in zijn Chrabia
de génie", dat hij Berlioz stuurde naar aan
leiding van een feuilleton: C'est une joie
toute spéciale pour moi d'entendre ces
accents purs et nobles de l'expression d'une
ame, d'une intelligence si parfaitement
comprenant et s'appropriant les secrets les plus
intimes de la création d'un autre héros de
l'art. 11 y a des moments ou je suis presque
plus transportéen apprenant eet acte
d'appréciation que par l'oeuvre appréciée
ellemême" deze pittoreske cinematografieën
vindt men als documenten tusschen twee
duizend andere, duizend brieven, zes hon
derd vijftig critieken, mémoires etc.,
zoodat de auteur becijferen kan, met eenige
ironie tegenover zijn zoo litterair, spiritueel
en fonkelend werk: Van 1822 tot 1864, twee
en veertig jaar, tel ik twee duizend en eenige
weken, dus heb ik gemiddeld n document
per week! Hij geeft dan ook toe, dat het
geval Berlioz, de onuitputtelijke brieven
schrijver, een zeldzaamheid is, wat aan zijne
methode zelf niets afdoet, hoogstens de
bruikbaarheid kan doen betwijfelen. Ik wil
daar echter geen woord over verspillen ten
opzichte van zulk een standaardwerk als
deze biografie, waar de kalender
getransflgureerd wordt tot een psychisch wezen en
waar Boschot met zijne artistieke intuïtie
de documenten schijnt te herscheppen tot
incantaties!
Verwonder u niet, dat Adolphe Boschot,
de schrijver van Poèmes dialogués", Pierre
Rovert", roman, La Crise poétiqué" en La
Poésie, la Métrique et Ie Style", een letter
kundige dus, den musicus koos tot held van
zijn romantisch milieu. Hij is litterator, maar
met Theod. de Wyzewa, zijn dierbaren en
verrukkelijken vriend" communieerde hij vurig
in Mozart en daar zal het goddelijk gezang
in hem ontwaakt zijn door den genius zelf
der muziek. Misschien zou hij toch Musset
genomen hebben of Vigny, maar deze kenden
slechts een crisis van passie, Delacroix of
Hugo leken hem de methodistische voort
brengers, even stipt als bureaucraten. Alleen
Berlioz droeg un cratère dans Ie coeur", hij
alleen was vulcanisch en zelfs een weinig
expres, van zijn jongelingsjaren tot aan
zijn dood, een lange doodsstrijd, een stille
Hij had zeker dorst en verergerde zijn
ellende door 't schadelijk gebeuren met dien
faillieten impressario nog eens rustig te
overdenken.
lederen nacht, na 't sluitingsuur van het
kleine theater in de binnenstad waar ze
liedjes zong, kwam de jonge vrouw in het
nachtlokaal, om er nog stil wat te zijten
voordat ze naar huis ging; want ze was
bevriend met den waard en madame, die haar
menigmaal hadden geholpen als ze buiten
engagement was. Ze bemoeiden zich voort
durend op gemoedelijke wijs met haar
omstandigheden en uit dankbaarheid zong
ze 's nachts wel eens een liedje als er
weinig bezoek was en 't pianospel van den
grijsaard wat melankoliek klonk in 't leege
lokaal; of ze droeg een schalksch duet voor
met den komiek, die schuld had in 't buffet
en zich wel wilde laten tracteeren. Dan
lachte de waard eens naar haar en wenkte
erg bescheiden van toe, zou je niet eres..."
Langzamerhand werd 't haar nu echter
duidelijk, dat ze de aandacht van den waard
niet behoefde te ontwijken, daar het publiek
van den nacht toch zeker naar hun zang
niet luisteren zou. Als de pianist een popu
laire wijs begon, zongen allen mee, stampten
lawaaiig met stokken op de planken vloer
of rinkelden met de glazen; en toen hij
aarzelend een walswijs in ging zetten, ver
drongen zich de paren al ongeduldig naar
de voorzaal. Daar zag madame glimlachend
ze komen; ze steunde de roode vuisten
stevig op 't zinken buffetblad, boog zich
voorover en bleef gretig hun bewegingen
volgen alsof zij zelve nog dolgraag 't logge
lijf ten dans zou wiegen. Maar toen een
modieus uitgedost jongmensch haar met
hoofsche buigingen nooden kwamen, dreigde
een grove schaterlach haar plotseling uit 't
evenwicht te schudden ; ze moest zich recht
stellen en terwijl ze zich de groote handen
in de zijden perste, snakte ze hijgend naar
adem. Dan boog ze zich in mededoogen
over 't buffet en klopte den jongen man
gemoedelijk op zijn schouder als om haar
weigering te vergoelijken, maar ook hij had
meegelachen om 't zotte denkbeeld.
Nu speelde de grijze pianist zijn
walswijzen zonder staken al sleepender en slee
pender; zijn rug, die mede zich te bewegen
scheen, kromde zich en strekte zich dan
weer met val en zwaaiing zijner melodie
en woeste, een die inderdaad geleek op het
langzame stollen van een kratervuur. Welk
een ziel voor den psycholoog, die analyseert
met het volle vertrouwen op een uitspraak
van Flaubert: Wanneer men gedurende
eenigen tijd de menschelijke ziel met dezelfde
onpartijdigheid zal behandeld hebben als de
wetenschappen, de materie, dan zal men
een' onmetelijken stap gedaan hebben." Doch
Boschot, gelukkig, trekt nergens conclusies
en zou ik dus dit maxiem, het zijne geworden,
betwisten ? Weg er mee! Evadons au plus
vite des abstractions philosophiques et
chimériques; retournons a ce qui est certain,
vivant, aux faits!"
Deze gepuncteerde opzet schaadt niet aan
den meest romantieken der kunstenaars, gelijk
Boschot zegt, een der meest levende ge
tuigenissen der Fransche romantiek (Berlioz
die zich 's nachts serenades laat brengen
door koper-orchesten, te Rome drinkt uit
een echte schedel, langs de straten van
Parijs een escadron musici dirigeert met
een sabel, etc!) en een der rijkste réper
toires van doorleefde ondervindingen voor
menschelijke psychologie. Welke waarde
overigens kent Boschot toe aan de muziek
in het leven der eeuwen ? Een komen en
gaan, als de wolken over den afgrond der
tijden.
De kunst der klanken is gisteren geboren,"
schreef Berlioz, naar aanleiding der Pas
torale. Drukkende waarheid! Gisteren ge
boren", morgen dood, om onophoudelijk te
herleven, altijd verschillend. Bijna bij elke
generatie verschijnt er een geniaal musicus,
wordt er eene nieuwe muziek geboren, die
de voorgaande doet sterven, of liever, ver
bant naar eene andere wereld; zij, de
zeldzamen, die men onsterfelijk noemt, gaan
voort met nauwlijks te leven en langzaam
te sterven, als Schimmen, die allengs w
gschemeren in de elyseesche stilte. Men kan
hen beminnen en hun zijn ziel wijden, men
kan ze ondervragen en hun spokige stem
men hooren, men kan ze niet doen
ademhalen in het licht der levenden.
Deze angst van Berlioz, hoe kunnen wij,
later gekomenen, en die de Wagneriaansche
crisis en andere exotische of retrospectieve
geestdriften hebben meegemaakt, er de on
vermijdelijke werkelijkheid van erkennen!
De muziek, goddelijke kunst témensche
lijke kunst is niets dan de ijdelste der
begoochelingen: men kan haar niet beminnen
zonder haar te vloeken. De toovenaarster
sleept ons door hare krachten mede naar
onwezenlijke regionen, waar wij ons beter
meenen te herkennen. Onze diepste ont
roeringen, onze hoogste aspiraties en zelfs
onze ongeformuleerde droomen, zij wekt ze
ons op: het zuiver menschelijke roept Wagner
uit. In waarheid, luchtbeelden, auto-suggestie.
Niets is het, zelfs geen woorden... Een
siddering der lucht, zij gaat voorbij en niets
blijft. Maar met zich neemt zij den toover
van oude weerspiegelingen en onze ziel
wordt een beetje weeker, een beetje leeger.
Onverzadigbare menschelijke ijdelheid,
niets dat zich bedriegt met niets, domheid
van den idioot die zich God waant omdat
hij dronken is! Dronkenschap van een minuut,
ja, niets anders is de muziek. En om zich te
bedwelmen heeft men eiken dageene andere
noodig, wijl de vorige verloomt. Wij weten
het al te goed, wij, bedorven door de ethers
der jongste muzieken ..."
Eene bittere waarheid als men ze toe moet
geven! Maar breed en langzaam welft zij
over zijn drama.
(Wordt vervolgd) MATTHIJS VERMEULEN
? >:«?!?
Het tweede deel van Petits
Repertorium
Toen het eerste deel van Petits Repertorium
in 1907 verschenen is, heeft men in no. 1550
van dit blad kunnen lezen, wat een Reper
torium is, welk nut het den beoefenaren
der geschiedkundige wetenschappen bijna
dageliks bij hun studie bewijst en welk een
schat aan arbeid er in zulk een verzamelwerk
ligt. Men denke daarover niet te licht en
zeker niet te gering; men hale niet de
schouders op voor zulk een verzamel-werk;
ook dit werk is een kunst; men moet er
aanleg voor hebben; geduld, nauwkeurigheid
en steeds maar bleven zijn loome vingers
de toetsen bestreelen want er moest een
zonderling verlangen in hem zijn gerezen
om door zijn macht de dansenden te blij
ven sleuren om en om.
En langzamerhand was er in de nachtzaal
een feestgeraas gestegen dat de jonge vrouw
daar stemmen ging tot een overmoed die
zij niet meer in zich kende; baldadig be
stelde zij dampende dranken, de een na de
andere en eenmaal greep zij zelfs heftig den
komiek bij zijn mouw opdat hij haar mee zou
voeren naar de voorzaal. Maar toen hij nijdig
ineengedoken zitten bleef en somber 't hoofd
schudde als een wijze die maar niet begreep
hoe en waarover hij zich begeven zou in 't
nutteloos speelsche lijfsbewegen der jonge
lieden, leunde zij gelaten weer terug en
bestaarde zoet-duizelend de warreling der
donkere mensen-figuren onder 't sterrige
schijnsel der lampen dat zij in flauwe glin
stering weerkaatst zag door de buffetspiegels.
Maar ineens was er toen een zonderlinge
verwarring gekomen in de bewegingseenheid
der lijnen die er draaiend deinende geweest
waren dicht aaneen; wankelend staakten de
dansenden de gelijkmatige glijding van hun
walspas, duwden elkander ruwterzij, drongen
haastig-angstig te zaam tegen de
zaalwanden; men lachte bang, men riep van
alle kanten... er kwam een nieuw geluid
van kreten warrelig door de walsmuziek die
nog niet zweeg.
De jonge vrouw, die 't had aangezien en
langzaam aan zich mee had laten voeren in
behagelijke roes, boog schielijk zich naar
voren om te zien wat er toch gebeurd was.
En toen zij plotseling zag, sloeg een kilte
heftig door haar wezen; als door stugge
schok plotseling verstrakt, bleef ze in pijnlijk
verwrongen houding glazig staren naar de
voorzaal.
Midden in de open ruimte onder de lamp,
vrij van het nog niet geheel tot rust ge
raakte menschengedrang was de Gek... en
danste allén. Zijn lange armen bungelden
slap langs de slordige jas. Langzaam... lang
zaam draaide hij het lijf, hief telkens traag
de beenen, en liet ze zonder weerstand vallen
dan, als waren 't slappe aanhangselen slechts.
Hij draaide. Ze zag hem van terzij; ze zag
zijn rug... Ze wachtte in afgrijzen totdat
ze zijn gezicht weer zien moest, het
afzichen taaie volharding, omdat de poëzie hier
verre blijft. Het excerperen van tijdschriften,
eigenlik alleen maar voor zoverre het hun
inhoudsopgave, wanneer zij die ten minste
hebben, betreft, is, nu ja saai. Maar mis
eens het nodige zelfbedwang ga eens
bladeren en lezen het stuk van een over
leden vriend of over hem, door een vereerder
geschreven, en ge zijt een avond kwijt;
want ge loopt gevaar uw gedachten onge
breideld te laten gaan, nog eens te door
leven wat voorbij is, u over te geven aan
bespiegelingen, die steeds terug zullen komen
op die ne gedachte van de Prediker dat
alles ijdel is. En waarlik geen overtuiging
schaadt den geesteliken werker, die op geld
gewin heus niet behoeft te hopen, meer en
kan hem meer ongeschikt maken die avond
voort te gaan met het rangschikken van zijn
uittreksels.
Petit moet als hij werkt, aan het verleden
niet denken, niet stil blijven wijlen bij de
namen van veel vrienden en goede kennissen,
die ter ziele zijn uit de aard der zaak is
hij vaak genoeg daartoe in de gelegenheid;
Petit moet voort, aan de toekomst mag hij
denken, aan het verlangen zijn boek af te
krijgen; dan in zijn vrije ogenblikken mag
hij peinzen, maar ook al weer niet te lang;
hij heeft dat ook niet gedaan; hij heeft
weerstand aan die lokkende verleiding weten
te bieden, anders was het hem niet gelukt
46300 titels in beide delen te verwerken, ze
te rangschikken met de verwijzingen, waar
mee hij niet karig geweest is en waardoor
de bruikbaarheid van het boek gewonnen
heeft.
Ruim 1300 tijdschriften heeft hij onder
ogen gehad; liefst volledige reeksen.
Hoeveel moeite het kost zelfs aan iemand,
die het ganse jaar te midden van de schatten
der Leidse Bibliotheek zit, die alle andere
boekerijen tot zijn beschikking heeft door de
heerlike instelling van port-vrijdom, blijkt
uit enige staaltjes in het voorbericht van de
Bewerker opgenoemd. Vooral wanneer het
betreft jaarboekjes als: Een Vaste Burg is
onze God, voor de Luterse kerk, De Vlieger,
Weekblad voor Haarlem e. o. waarin
belangrike bijdragen van de archivaris Gonnet over
Haarlemse gebouwen begraven" zijn, en
dergelike, dan staat ook de meest fijne speur
der voor onnaspeurlikheden. Gelukkig heeft
Petit van vrindelike helpers hier en daar
komplete exemplaren te leen kunnen krijgen
om zijn arbeid zo volledig mogelik te maken.
Van het eerste stuk onderscheidt zich dit
vervolg hierin, dat Petit de beschikking
gekregen heeft over de aanzienlik uitge
breide biblioteek van het Rijksprentenkabinet
te Leiden, zoodat twintig kolommen gewijd
zijn aan schilder-, beeldhouw- en bouwkunst
van ons land; over Rembrandt vindt men
hier 385 artikelen gesignaleerd, over van
Eijk 80. Nog enige cijfers: 64 titels over
Beets, 77 over Spinoza, 98 over Multatuli
138 over Bilderdijk en 248 over Vondel
vindt ge als geschreven tusschen 1901?1910.
Natuurlijk is Petit al maar weer aan het
verzamelen; de jaren 1911?1912 hebben het
hunne gebracht en in 1920 sluit de termijn
voor het tweede vervolg. Daaraan denkt
Petit met een angstig gevoel; hij vermoedt
dat dit het laatste Jeel van zijn hand zal
zijn. Niet zo somber, zal hem de lezer toe
roepen! En inderdaad, waartoe zo somber?
Petit kan zeker zijn, dat heel velen in den
lande hopen het twede vervolg wel door
hem bewerkt te ontvangen. Wie de steeds
werkzame man kennen, menen altijd dat
hij een levend bewijs is hoe gezond arbeid
maakt; zij allen wensen hem zeker toe dat
hij ook in den vervolge geluk heeft met zijn
arbeid en dat het hem gegeven zij over tien
jaren ons mede te delen, dat hij opnieuw
reeksen van belangrijke doch
schaarsgeworden tijdschriften heeft weten te ontdekken,
wier inhoud hij ons gerangschikt voorzet
met de frisheid van een gelukkige ouderdom.
Utrecht.
Dr. E. SLIJPER
Lotgevallen van sergeant Bourgogne, naar
het Fransch door W. J. A. ROLDANUS
met illustratiën van J. P. DE VEER.
Utrecht, W. de Haan.
Paul Cottin, die ook de Souvenirs de
IMIMIIIMMMlMlllltlillltllll
telijke witte gelaat waaromheen donkere
haarplokken slangig neerkropen uit de pet;
de starre lijke-oogen die wezenloos staarden
de menschen-volle wanden langs... en de
duistere wandgleuf, waaruit een glinsterend
straaltje scheen neer te strepen. Even zag
ze het telkens maar en wachtte dan gespannen
tot het weer komen zou.
Doch daar staakte de grijsaard eindelijk zijn
slepend spel: een lichtbeving scheen den rug
van den mallen danser te doorsidderen en hij
stond plots met vertrokken leden ; hij zwaaide
nog een oogenblik door de dansduizeling,
loerde dierlijk naar de menschen die langs
de wanden uitbundig lachten om zijn mal
vertoon, kromde krampig de lange vingers,
en graaide woest naar de vrouwen, die gil
lend weken.
Angstig omklemde de jonge vrouw den
tafelrand nu zijn gruwelijke lach door
haar wezen was komen gieren; ze wilde
walgend zich wenden maar moest wel blijven
bestaren het vreemd-verwrongen gelaat van
den Gek, die nu tegen het buffet geleund
stond. Hij lonkte vies naar de meisjes en
slungelde telkens naar voren om ze door
een uitval te verschrikken. Ze moest blijven
kijken naar de jonge menschen die schater
lachten en juichten om zijn malle fratsen
en hem aanhitsten tot nog kribbiger uit
vallen. Ze zag hoe de waard, zijn elleboog
sierlijk hoekig gesteund op de hooge
lambrizeering van de voorzaal, welwillend en
tevreden lachte om deze nieuwe attractie
van zijn tablissement... en madame zag
ze: madame, die zich met beide handen den
buik bedrukte en lachte dat het roode gelaat
ervan glom en de oogen traanden. Ze keek
naar al die menschen daar die den Gek
zagen; ze keek van den een naar den ander:
ze lachten allen!
Maar in de achterzaal, vlak bij haar, smeet
toen ineens iemand woest een stoel omver.
Het was de oude pianist, die koppig zich
een weg ging dringen naar den Gek en hem
stevig bij de armen vatte. Ze lachten allen
daar hij hem met bedaard geweld naar de
buitendeur duwde; en toen hij even later
alleen terug kwam van de straat en nijdig
prevelend weer ging zitten voor zijn instru
ment, lachten ze nog en rijden zich om den
dans te hervatten. Ze lachten, lachten ...
waren ze dan allen gek, dacht de jonge
vrouw.