De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 20 juli pagina 2

20 juli 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 20 Juli '13. No. 1882 Na een jaar of tien gevangenisdienst wordt Brockway tijdens een godsdienstigen revival gebracht tot een vuriger Christen dom dan totnutoe door hem beleden. Dat heeft een sterke terugslag ook op zijn ambtelijk leven: want van dit oogenblik aan werkt hij met toewijding voor de moral welfare van zijn gevangenen. Aanvankelijk alleen door evangelisatie. Nog is dus Brockway niet waar hij komen moet. Hij zelf dagteekent het ontstaan van zijn gevangenishervormende plannen uit het begin van zijn veertiger jaren als hij, na een crisis van godsdienstigen twijfel, daaruit overhoudt een algemeen godsdienstig besef, een vaste overtuiging ook van bestaan en immanentie van den Oneindigen-Scheppenden-Vormenden-Kracht waardoor alle dingen zijn en bewegen en wezen hebben" maar daardoor toch zoozeer van zijn vroeger Christendom is verwijderd, dat zijn kijk op den arbeid aan de moral welfare zijner gevangenen voortaan een geheel andere, een wetenschappelijke wordt. Hij handelt voortaan In den ouden geest maar met nieuwe middelen. Vrije wil en responsabilty measured out by human hands, bestaan niet meer voor hem. Opvoeding door een scientiflc cultural system of regeneration is nu zijn doel. De eigen jeugd-ervaringen en zijn godsdienstige bekeering hebben den grondslag gelegd. In 20 dienstjaren had hij zich de technische geschiktheid van den gevangenisbeambte op uitstekende wijze eigen gemaakt. Eerst omstreeks zijn 40e jaar is ook zijn verstandelijke ontwikkeling zoo ver dat zijn levenstaak zou kunnen beginnen. Die wetenschappelijkheid van Brockway zal men echter niet moeten overschatten. In zijn heele biografie wordt slechts enkele malen en dan nog ter loops de naam van een wetenschappelijk vakman genoemd. Brockway is zuiver een man van de practijk: die in de practijk zijn vak geleerd heeft en zijn hervormingsplannen gevormd zij het dat die plannen wel in overeenstemming met wetenschappelijke theorieën zijn op gebouwd. De theoretische grondslag van het opvoe dingssysteem is eenvoudig. Karakter is de som van alle verkregen indrukken gevoegd bij aangeboren aanleg". Die verkregen indrukken met een aantal gunstig werkende te vermeerderen is de bedoeling van het Elmirasysteem. Van moraliseerende toe spraak, van abstracte invloeden, verwacht hij niet veel. Alles van concrete indrukken, die, herhaaldelijk ondergaan, gewoonten vor men. Zijn de wenschelijke gewoonten vast verkregen dan is de misdadiger voor de maatschappij geschikt. In de eerste plaats de gewoonte van harden arbeid. Dat is hoofdzaak. Wie in Brockways reformatory hard werkt wordt beloond, de luiaard ge straft en stevig gestraft. Brockway, waarlijk niet slap maar steeds waarschuwend tegen sentimentaliteit, is een overtuigd voor stander van lijfstraffen en zegt daarvan uitstekende ervaring in de toepassing van zijn stelsel te hebben opgedaan. Lijfstraf niet als vergelding van kwaad maar als opvoedingsmiddel: om een slechte of luie gezindheid die voor gewone opvoedings middelen niet wil wijken, door een schok te breken en zoodoende de baan voor op voeding vrij te maken. Gewoonte, verder, van zelfbeheersching. De gevangene die, bij het zelf uitkiezen van zijn zelf te betalen menu, te veel vraagt, wordt gestraft omdat hij heeft failed in business" meer heeft uitgegeven dan zijn beschikbaar geld hem veroorlooft. En zoo voort. De heele dag is ingericht op de aankweeking van goede gewoonten. Bij den aanvang worden de sloome geesten door oefening in eenvou dige handenarbeid en door de toepassing van een nauwkeurig berekend systeem van voeding, lichaamsoefening en massage tot grooter levendigheid gewekt. En zoo vindt opvoeding tot werkzaamheid van ten slotte groote levendigheid en intelligentie plaats, tot de beroemde colleges en debatavonden, waar over ethische en psychologische vraag stukken met succes wordt gehandeld. Niet de psychologische en ethische kennis is hoofdzaak maar de geest te verlevendigen en te leiden tot de gewoonte van niet tot misdrijf leidende gedachten. FEUILLETON IHIIIIIIIIMIIMIIIMHIIIIIIIIItlIMIIIIIIMMIIMIIIIIIIIIIMIIMMIHIllMIIIIIMMIM DE GEK IN DE NACHTZAAL DOOR H. PHIL. KELDER In 't lage zaaltje stond als strakgespannen een dichte mist van blauwgrijze tabaksdamp en staag wrongen zich kronkelende rookslierten langzaam naar de vier lampen op de gekruiste stangen van de gaskroon, rekten zich, kropen haastig op langs de vuilwit bestipte cylinderglazen en stoven daar dan schielijk uiteen om zich op te lossen in den grooten nevel. Om de kleine koffiehuistafels zat 't nacht volk dicht aaneengedrongen; een heterogeen gezelschap van jonge mannen en enkele meisjes in al te zwierige kleedij, die soms luid schaterlachten boven het gedreun van de pianomuziek uit. Twee vrouwen met vreemdkleurige gezichten onder wildbevederde hoeden, waren samen gaan zitten aan een tafeltje tegen den wand om, druk en heftig van gebaren,een onaangename quaestie te bespreken; en in den alleruitersten hoek speelden vier jongelui ernstig een partij kaart. Ze volgden ingespannen de felle worpen op het groene blad en telkens griste er een gretig een pakje kaarten naar zich toe, dat hij langzaam neerlei boven het trapje van stapeltjes naast zich. De waard steunde losjes een hand op de stoelleuning van een der spelers en bleef in weloverwogen sierlijke portrethouding hun kansen volgen. Nu en dan kneep hij een wit kartonnen sigarenpijpje tusschen de twee voorste vingers, strekte met een elegant rukje den arm om een glanzende manchet buiten de mouw te doen schuiven en blies een bepluimd fijn rookstraaltje omhoog, dat hij door een behaaglijk lang nablazen spoedig vervloeien deed. Hij was een welverzorgd heermensch met keurig opgekuifde knevel einden ; een grijsgeruite automobielpet stond in haast onmerkbare schuining op de zwart glanzende haren gedrukt en van zijn embon point maakte hij gretig gebruik bij de uit voering zijner uiterst gewichtige bewegingen. Als madame in 't buffet zachtjes de tafelschel liet tinkeien tot aankondiging van bezoekers die op de buitendeur hadden Dat is in enkele woorden wat Brockway zich van zijn plannen voorstelt. Hij zelf heeft ze op meesterlijke wijze in practijk gebracht: door zijn toewijding aan de per sonen van de meer dan 1000 gevangenen die het Elmira-reformatory kan bevatten (hij hield jaarlijks pl.m. 5000 gesprekken onder vier oogen met zijn onderzaten); door het groote gezag dat hij over zijn leger van gevangenen wist uit te oefenen en dat hem dikwijls alleen een ernstig dreigend oproer heeft doen bezweren; door den geest van eigen rusteloozen arbeid die hij op zijn gesticht heeft weten over te gieten. .Een nieuw bestuur wilde in 1900 de aan de gevangenen gestelde eischen verminderen, het systeem verslappen. Brockway voelde den grondslag van zijn systeem weggenomen en trok zich als directeur terug. Sinds dien heeft hij de leiding van Elmira of van eenig dergelijk gesticht niet meer genomen. Hij was 73 jaar toen hij ontslag nam maar niet aan het einde van zijn kracht. Hij klaagt dat hij, ondanks het vele werk dat hij op zich neemt (hij is b.v. nog een paar jaar burgemeester) niet genoeg te doen heeft om zijn vitaliteit op haar hoogste punt te houden. Hij is thans 86 jaar, na den dood van zijn vrouw, het vorig jaar, een vereen zaamd man. Zelf energiek, maar niet heel gerust over de toekomst van het door hem ontworpen en van zijn voorbeeld in een aantal staten van N.-Amerika en Europa na gevolgde opvoedingssysteem. Hij juicht in de herinnering van de goede jaren van zijn instelling toen hij ongehinderd zijn systeem ten volle kon uitvoeren. En hij is overtuigd, ook door ervaring, dat een zeer belangrijk percentage ook van ernstige misdadigers daardoor gebeterd kan worden. Met de overblijvenden, de ongebeterden en met men schelijke middelen niet verbeterbaren, wil hij op andere wijze afrekenen: hij wil hen voor goed vasthouden. Zoo zou het goed gaan. Maar Brockway neemt teekenen waar, die voor de toekomst doen vreezen. Hij ziet de publieke lank moedigheid voor den misdadiger. En hij ziet, naar hij meent in aansluiting daaraan, in de practijk der strafgedingen een toegeeflijke, slappe en inzichtlooze wijze van handelen insluipen, waardoor alle niet zér ernstige misdadigers aan veroordeeling ontkomen. De bevolking der reformatories wordt zoo steeds van slechter samenstelling. Nog geen nood, zegt Brockway als het systeem maar ten volle, met heele kracht, met heele toewij ding wordt uitgevoerd. Hij vreest ook hier ver slapping waar te nemen. Houdt men er niet aan vast, zegt hij, dat het type van de reformatory prison moet zijn, meer dan de reformschool voor jeugdige misdadigers, en wel een scientific training place for degenerate adults, dan zal noodzakelijkerwijze de kostbaarheid en in dat geval de betrekkelijke onnuttigheid van die instellingen leiden tot hun afschaffing en tot de terug keer tot de oude methode van straf in plaats van opvoeding. Zoo spreekt de 86 jarige vader van het nieuwe systeem. Mogen wij hopen dat zijn zwarte verwachtingen beschaamd zullen worden en dat integendeel de talrijke goede elementen uit zijn systeem ook in Europa meer dan totnutoe zullen worden over genomen. N. MULLER Berlioz ADOLPHE BOSCHOT. La Jeunesse d'un Romantique. Un Romantique sous Louis-Phillippe. Le Crépuscule d'un Romantique. Librairie Pion. Paris, 1912. I Het gaat hief om een nieuw soort levens beschrijving, gelijk de auteur van dit zeer geklopt, plaatste hij zorgvuldig zijn sigaren pijpje tusschen de tanden en keerde zich gezwind; op 't allersierlijkst balanceerde hij den buik en met dribbelige danspasjes begaf hij zich naar 't voorzaaltje, waar hij de kloppenden na wat geheimzinnig gebarenspel aarzelend inliet. Een bejaard man in sjofele kleeding ran selde vol toewijding op de pianotoetsen; als hij zijn populaire marsch in gejaagd tempo had afgeraffeld, deed hij nerveus een paar halen aan zijn sigaar en legde die dan voorzichtig op den mahoniehouten rand; hij boog zich naar de muziekboeken die tegen een poot van zijn stoel geleund stonden, koos er een, bevochtigde zijn wijsvinger met de tong en bladerde snel. Daar vond hij dan eindelijk een lieve melodie, betastte met innige vingerstreelingen de toetsen en keerde zich glimlachend naar een jonge vrouw, die met den komiek aan een tafeltje achter hem zat. Even maar keek zij hem in de oogen die als twee kleurlooze plasjes in 't roode opgeblazen gezicht glommen, en lachte flauwtjes terug om hem genoegen te doen, want zij wist dat hij een heer was en dat zijn glimlach een hoffelijk verzoek beteekende om een liedje te zingen. Maar al vond ze 't ook nog zoo zielig dat de oude man aan de piano altijd maar vergeef s zat te knikken, ze zou zich toch niet laten overhalen om zich wat te gaan aanstellen voor al die vrouwen in 't publiek van dien nacht en, bang om de aandacht van den waard te trekken, keek ze nog eens in de geïllustreerde bladen die slordig over de ronde gladde leestafel verspreid lagen. Den komiek vond ze buitengewoon ver velend; eerst had hij een zeurig verhaal verteld van een tournee in de provincie met een keurtroepje, waarvan de impressario failliet was gegaan; nu zweeg hij eindelijk, zat in onuitstaanbare houding de eene sigaret na de andere te rooken en trok me daar waarlijk soms net een gezicht bij alsof hij zijn succes-voordracht van de gebroken pot" hield. Die gedachte vond ze zóverma kelijk, dat ze niet kon nalaten, hem even te plagen. Komiek, zei ze; je bent allemachtig saai vanavond. Zeg toch eres wat aardigs, man. Ach, klets nou maar niet, antwoordde hij kribbig. belangrijk werk duidelijk zegt in zijne voor rede en elders. Roman, geschiedenis, critiek, zwenken allen naar de biographie; SainteBeuve zou biograaf geweest zijn als hij gekund had, Renan was het in zijne Origines du christianisme" en de twee romans van Stendhal, Le Rouge et Ie Noir" en La Chartreuse de Parme" zijn twee magnifieke kalenders zonder data. Welnu, wie is in het tegenwoordige Frankrijk meer in de mode dan Stendhal ? De stijl en de manier van Boschot zijn hiermede tegelijkertijd aangeduid: L'au jour Ie jour de la vie vraie" om de sensatie te geven van wat levend was... Faire jouer les documents l'un par J'autre", de documenten, die zelf levend zijn geworden, zenuwen krijgen en eene physionomie onder de positivistische waardebepalingen van den opdelver, comme un peintre fait jouer les touches dont il est sur." Tevens zal hij overal het harmonisch en aesthetisch geheel nastreven, precies zijn en aantrekkelijk, de kalender blijft zijn onver mijdelijke voorteekening, maar hij geestig, fantastisch.veelzijdig en voortdurend boeiend, accuraat en fijn gestyleerd, want, zegt Renan (puis-je l'appeler monmattre? vraagt Hoschot) het is geen overdrijving te meenen, dat een slordig gebouwde zin immer samen valt met een onnauwkeurige gedachte. De Fransche taal heeft in dit opzicht zulk een graad van volmaaktheid bereikt, dat men haar be schouwen kan ; als een soort diapason, waarvan de njinéte wanklank een fout aanteekent van oordeel of smaak. Boschot's positivisme is dus een weinig impressionis tisch geworden, terwijl zijne methode historique een triomf beleeft. Lees zijne analyses der groote symphonieën, der opera's of der romances van Berlioz; het zijn meesterstukken van een prins der critiek, welken de hedendaagsche dagbladen, hier noch elders, meer bezitten. Het zij n evocaties van ontroeringen, zachte ontboezemingen van liefde, een tweede reflex van Berlioz' muzikale ziel, zonder meer technische détails dan hard noodig is. Deze poëtische intermezzi, waarvan Wagner zou zeggen in zijn Chrabia de génie", dat hij Berlioz stuurde naar aan leiding van een feuilleton: C'est une joie toute spéciale pour moi d'entendre ces accents purs et nobles de l'expression d'une ame, d'une intelligence si parfaitement comprenant et s'appropriant les secrets les plus intimes de la création d'un autre héros de l'art. 11 y a des moments ou je suis presque plus transportéen apprenant eet acte d'appréciation que par l'oeuvre appréciée ellemême" deze pittoreske cinematografieën vindt men als documenten tusschen twee duizend andere, duizend brieven, zes hon derd vijftig critieken, mémoires etc., zoodat de auteur becijferen kan, met eenige ironie tegenover zijn zoo litterair, spiritueel en fonkelend werk: Van 1822 tot 1864, twee en veertig jaar, tel ik twee duizend en eenige weken, dus heb ik gemiddeld n document per week! Hij geeft dan ook toe, dat het geval Berlioz, de onuitputtelijke brieven schrijver, een zeldzaamheid is, wat aan zijne methode zelf niets afdoet, hoogstens de bruikbaarheid kan doen betwijfelen. Ik wil daar echter geen woord over verspillen ten opzichte van zulk een standaardwerk als deze biografie, waar de kalender getransflgureerd wordt tot een psychisch wezen en waar Boschot met zijne artistieke intuïtie de documenten schijnt te herscheppen tot incantaties! Verwonder u niet, dat Adolphe Boschot, de schrijver van Poèmes dialogués", Pierre Rovert", roman, La Crise poétiqué" en La Poésie, la Métrique et Ie Style", een letter kundige dus, den musicus koos tot held van zijn romantisch milieu. Hij is litterator, maar met Theod. de Wyzewa, zijn dierbaren en verrukkelijken vriend" communieerde hij vurig in Mozart en daar zal het goddelijk gezang in hem ontwaakt zijn door den genius zelf der muziek. Misschien zou hij toch Musset genomen hebben of Vigny, maar deze kenden slechts een crisis van passie, Delacroix of Hugo leken hem de methodistische voort brengers, even stipt als bureaucraten. Alleen Berlioz droeg un cratère dans Ie coeur", hij alleen was vulcanisch en zelfs een weinig expres, van zijn jongelingsjaren tot aan zijn dood, een lange doodsstrijd, een stille Hij had zeker dorst en verergerde zijn ellende door 't schadelijk gebeuren met dien faillieten impressario nog eens rustig te overdenken. lederen nacht, na 't sluitingsuur van het kleine theater in de binnenstad waar ze liedjes zong, kwam de jonge vrouw in het nachtlokaal, om er nog stil wat te zijten voordat ze naar huis ging; want ze was bevriend met den waard en madame, die haar menigmaal hadden geholpen als ze buiten engagement was. Ze bemoeiden zich voort durend op gemoedelijke wijs met haar omstandigheden en uit dankbaarheid zong ze 's nachts wel eens een liedje als er weinig bezoek was en 't pianospel van den grijsaard wat melankoliek klonk in 't leege lokaal; of ze droeg een schalksch duet voor met den komiek, die schuld had in 't buffet en zich wel wilde laten tracteeren. Dan lachte de waard eens naar haar en wenkte erg bescheiden van toe, zou je niet eres..." Langzamerhand werd 't haar nu echter duidelijk, dat ze de aandacht van den waard niet behoefde te ontwijken, daar het publiek van den nacht toch zeker naar hun zang niet luisteren zou. Als de pianist een popu laire wijs begon, zongen allen mee, stampten lawaaiig met stokken op de planken vloer of rinkelden met de glazen; en toen hij aarzelend een walswijs in ging zetten, ver drongen zich de paren al ongeduldig naar de voorzaal. Daar zag madame glimlachend ze komen; ze steunde de roode vuisten stevig op 't zinken buffetblad, boog zich voorover en bleef gretig hun bewegingen volgen alsof zij zelve nog dolgraag 't logge lijf ten dans zou wiegen. Maar toen een modieus uitgedost jongmensch haar met hoofsche buigingen nooden kwamen, dreigde een grove schaterlach haar plotseling uit 't evenwicht te schudden ; ze moest zich recht stellen en terwijl ze zich de groote handen in de zijden perste, snakte ze hijgend naar adem. Dan boog ze zich in mededoogen over 't buffet en klopte den jongen man gemoedelijk op zijn schouder als om haar weigering te vergoelijken, maar ook hij had meegelachen om 't zotte denkbeeld. Nu speelde de grijze pianist zijn walswijzen zonder staken al sleepender en slee pender; zijn rug, die mede zich te bewegen scheen, kromde zich en strekte zich dan weer met val en zwaaiing zijner melodie en woeste, een die inderdaad geleek op het langzame stollen van een kratervuur. Welk een ziel voor den psycholoog, die analyseert met het volle vertrouwen op een uitspraak van Flaubert: Wanneer men gedurende eenigen tijd de menschelijke ziel met dezelfde onpartijdigheid zal behandeld hebben als de wetenschappen, de materie, dan zal men een' onmetelijken stap gedaan hebben." Doch Boschot, gelukkig, trekt nergens conclusies en zou ik dus dit maxiem, het zijne geworden, betwisten ? Weg er mee! Evadons au plus vite des abstractions philosophiques et chimériques; retournons a ce qui est certain, vivant, aux faits!" Deze gepuncteerde opzet schaadt niet aan den meest romantieken der kunstenaars, gelijk Boschot zegt, een der meest levende ge tuigenissen der Fransche romantiek (Berlioz die zich 's nachts serenades laat brengen door koper-orchesten, te Rome drinkt uit een echte schedel, langs de straten van Parijs een escadron musici dirigeert met een sabel, etc!) en een der rijkste réper toires van doorleefde ondervindingen voor menschelijke psychologie. Welke waarde overigens kent Boschot toe aan de muziek in het leven der eeuwen ? Een komen en gaan, als de wolken over den afgrond der tijden. De kunst der klanken is gisteren geboren," schreef Berlioz, naar aanleiding der Pas torale. Drukkende waarheid! Gisteren ge boren", morgen dood, om onophoudelijk te herleven, altijd verschillend. Bijna bij elke generatie verschijnt er een geniaal musicus, wordt er eene nieuwe muziek geboren, die de voorgaande doet sterven, of liever, ver bant naar eene andere wereld; zij, de zeldzamen, die men onsterfelijk noemt, gaan voort met nauwlijks te leven en langzaam te sterven, als Schimmen, die allengs w gschemeren in de elyseesche stilte. Men kan hen beminnen en hun zijn ziel wijden, men kan ze ondervragen en hun spokige stem men hooren, men kan ze niet doen ademhalen in het licht der levenden. Deze angst van Berlioz, hoe kunnen wij, later gekomenen, en die de Wagneriaansche crisis en andere exotische of retrospectieve geestdriften hebben meegemaakt, er de on vermijdelijke werkelijkheid van erkennen! De muziek, goddelijke kunst témensche lijke kunst is niets dan de ijdelste der begoochelingen: men kan haar niet beminnen zonder haar te vloeken. De toovenaarster sleept ons door hare krachten mede naar onwezenlijke regionen, waar wij ons beter meenen te herkennen. Onze diepste ont roeringen, onze hoogste aspiraties en zelfs onze ongeformuleerde droomen, zij wekt ze ons op: het zuiver menschelijke roept Wagner uit. In waarheid, luchtbeelden, auto-suggestie. Niets is het, zelfs geen woorden... Een siddering der lucht, zij gaat voorbij en niets blijft. Maar met zich neemt zij den toover van oude weerspiegelingen en onze ziel wordt een beetje weeker, een beetje leeger. Onverzadigbare menschelijke ijdelheid, niets dat zich bedriegt met niets, domheid van den idioot die zich God waant omdat hij dronken is! Dronkenschap van een minuut, ja, niets anders is de muziek. En om zich te bedwelmen heeft men eiken dageene andere noodig, wijl de vorige verloomt. Wij weten het al te goed, wij, bedorven door de ethers der jongste muzieken ..." Eene bittere waarheid als men ze toe moet geven! Maar breed en langzaam welft zij over zijn drama. (Wordt vervolgd) MATTHIJS VERMEULEN ? >:«?!? Het tweede deel van Petits Repertorium Toen het eerste deel van Petits Repertorium in 1907 verschenen is, heeft men in no. 1550 van dit blad kunnen lezen, wat een Reper torium is, welk nut het den beoefenaren der geschiedkundige wetenschappen bijna dageliks bij hun studie bewijst en welk een schat aan arbeid er in zulk een verzamelwerk ligt. Men denke daarover niet te licht en zeker niet te gering; men hale niet de schouders op voor zulk een verzamel-werk; ook dit werk is een kunst; men moet er aanleg voor hebben; geduld, nauwkeurigheid en steeds maar bleven zijn loome vingers de toetsen bestreelen want er moest een zonderling verlangen in hem zijn gerezen om door zijn macht de dansenden te blij ven sleuren om en om. En langzamerhand was er in de nachtzaal een feestgeraas gestegen dat de jonge vrouw daar stemmen ging tot een overmoed die zij niet meer in zich kende; baldadig be stelde zij dampende dranken, de een na de andere en eenmaal greep zij zelfs heftig den komiek bij zijn mouw opdat hij haar mee zou voeren naar de voorzaal. Maar toen hij nijdig ineengedoken zitten bleef en somber 't hoofd schudde als een wijze die maar niet begreep hoe en waarover hij zich begeven zou in 't nutteloos speelsche lijfsbewegen der jonge lieden, leunde zij gelaten weer terug en bestaarde zoet-duizelend de warreling der donkere mensen-figuren onder 't sterrige schijnsel der lampen dat zij in flauwe glin stering weerkaatst zag door de buffetspiegels. Maar ineens was er toen een zonderlinge verwarring gekomen in de bewegingseenheid der lijnen die er draaiend deinende geweest waren dicht aaneen; wankelend staakten de dansenden de gelijkmatige glijding van hun walspas, duwden elkander ruwterzij, drongen haastig-angstig te zaam tegen de zaalwanden; men lachte bang, men riep van alle kanten... er kwam een nieuw geluid van kreten warrelig door de walsmuziek die nog niet zweeg. De jonge vrouw, die 't had aangezien en langzaam aan zich mee had laten voeren in behagelijke roes, boog schielijk zich naar voren om te zien wat er toch gebeurd was. En toen zij plotseling zag, sloeg een kilte heftig door haar wezen; als door stugge schok plotseling verstrakt, bleef ze in pijnlijk verwrongen houding glazig staren naar de voorzaal. Midden in de open ruimte onder de lamp, vrij van het nog niet geheel tot rust ge raakte menschengedrang was de Gek... en danste allén. Zijn lange armen bungelden slap langs de slordige jas. Langzaam... lang zaam draaide hij het lijf, hief telkens traag de beenen, en liet ze zonder weerstand vallen dan, als waren 't slappe aanhangselen slechts. Hij draaide. Ze zag hem van terzij; ze zag zijn rug... Ze wachtte in afgrijzen totdat ze zijn gezicht weer zien moest, het afzichen taaie volharding, omdat de poëzie hier verre blijft. Het excerperen van tijdschriften, eigenlik alleen maar voor zoverre het hun inhoudsopgave, wanneer zij die ten minste hebben, betreft, is, nu ja saai. Maar mis eens het nodige zelfbedwang ga eens bladeren en lezen het stuk van een over leden vriend of over hem, door een vereerder geschreven, en ge zijt een avond kwijt; want ge loopt gevaar uw gedachten onge breideld te laten gaan, nog eens te door leven wat voorbij is, u over te geven aan bespiegelingen, die steeds terug zullen komen op die ne gedachte van de Prediker dat alles ijdel is. En waarlik geen overtuiging schaadt den geesteliken werker, die op geld gewin heus niet behoeft te hopen, meer en kan hem meer ongeschikt maken die avond voort te gaan met het rangschikken van zijn uittreksels. Petit moet als hij werkt, aan het verleden niet denken, niet stil blijven wijlen bij de namen van veel vrienden en goede kennissen, die ter ziele zijn uit de aard der zaak is hij vaak genoeg daartoe in de gelegenheid; Petit moet voort, aan de toekomst mag hij denken, aan het verlangen zijn boek af te krijgen; dan in zijn vrije ogenblikken mag hij peinzen, maar ook al weer niet te lang; hij heeft dat ook niet gedaan; hij heeft weerstand aan die lokkende verleiding weten te bieden, anders was het hem niet gelukt 46300 titels in beide delen te verwerken, ze te rangschikken met de verwijzingen, waar mee hij niet karig geweest is en waardoor de bruikbaarheid van het boek gewonnen heeft. Ruim 1300 tijdschriften heeft hij onder ogen gehad; liefst volledige reeksen. Hoeveel moeite het kost zelfs aan iemand, die het ganse jaar te midden van de schatten der Leidse Bibliotheek zit, die alle andere boekerijen tot zijn beschikking heeft door de heerlike instelling van port-vrijdom, blijkt uit enige staaltjes in het voorbericht van de Bewerker opgenoemd. Vooral wanneer het betreft jaarboekjes als: Een Vaste Burg is onze God, voor de Luterse kerk, De Vlieger, Weekblad voor Haarlem e. o. waarin belangrike bijdragen van de archivaris Gonnet over Haarlemse gebouwen begraven" zijn, en dergelike, dan staat ook de meest fijne speur der voor onnaspeurlikheden. Gelukkig heeft Petit van vrindelike helpers hier en daar komplete exemplaren te leen kunnen krijgen om zijn arbeid zo volledig mogelik te maken. Van het eerste stuk onderscheidt zich dit vervolg hierin, dat Petit de beschikking gekregen heeft over de aanzienlik uitge breide biblioteek van het Rijksprentenkabinet te Leiden, zoodat twintig kolommen gewijd zijn aan schilder-, beeldhouw- en bouwkunst van ons land; over Rembrandt vindt men hier 385 artikelen gesignaleerd, over van Eijk 80. Nog enige cijfers: 64 titels over Beets, 77 over Spinoza, 98 over Multatuli 138 over Bilderdijk en 248 over Vondel vindt ge als geschreven tusschen 1901?1910. Natuurlijk is Petit al maar weer aan het verzamelen; de jaren 1911?1912 hebben het hunne gebracht en in 1920 sluit de termijn voor het tweede vervolg. Daaraan denkt Petit met een angstig gevoel; hij vermoedt dat dit het laatste Jeel van zijn hand zal zijn. Niet zo somber, zal hem de lezer toe roepen! En inderdaad, waartoe zo somber? Petit kan zeker zijn, dat heel velen in den lande hopen het twede vervolg wel door hem bewerkt te ontvangen. Wie de steeds werkzame man kennen, menen altijd dat hij een levend bewijs is hoe gezond arbeid maakt; zij allen wensen hem zeker toe dat hij ook in den vervolge geluk heeft met zijn arbeid en dat het hem gegeven zij over tien jaren ons mede te delen, dat hij opnieuw reeksen van belangrijke doch schaarsgeworden tijdschriften heeft weten te ontdekken, wier inhoud hij ons gerangschikt voorzet met de frisheid van een gelukkige ouderdom. Utrecht. Dr. E. SLIJPER Lotgevallen van sergeant Bourgogne, naar het Fransch door W. J. A. ROLDANUS met illustratiën van J. P. DE VEER. Utrecht, W. de Haan. Paul Cottin, die ook de Souvenirs de IMIMIIIMMMlMlllltlillltllll telijke witte gelaat waaromheen donkere haarplokken slangig neerkropen uit de pet; de starre lijke-oogen die wezenloos staarden de menschen-volle wanden langs... en de duistere wandgleuf, waaruit een glinsterend straaltje scheen neer te strepen. Even zag ze het telkens maar en wachtte dan gespannen tot het weer komen zou. Doch daar staakte de grijsaard eindelijk zijn slepend spel: een lichtbeving scheen den rug van den mallen danser te doorsidderen en hij stond plots met vertrokken leden ; hij zwaaide nog een oogenblik door de dansduizeling, loerde dierlijk naar de menschen die langs de wanden uitbundig lachten om zijn mal vertoon, kromde krampig de lange vingers, en graaide woest naar de vrouwen, die gil lend weken. Angstig omklemde de jonge vrouw den tafelrand nu zijn gruwelijke lach door haar wezen was komen gieren; ze wilde walgend zich wenden maar moest wel blijven bestaren het vreemd-verwrongen gelaat van den Gek, die nu tegen het buffet geleund stond. Hij lonkte vies naar de meisjes en slungelde telkens naar voren om ze door een uitval te verschrikken. Ze moest blijven kijken naar de jonge menschen die schater lachten en juichten om zijn malle fratsen en hem aanhitsten tot nog kribbiger uit vallen. Ze zag hoe de waard, zijn elleboog sierlijk hoekig gesteund op de hooge lambrizeering van de voorzaal, welwillend en tevreden lachte om deze nieuwe attractie van zijn tablissement... en madame zag ze: madame, die zich met beide handen den buik bedrukte en lachte dat het roode gelaat ervan glom en de oogen traanden. Ze keek naar al die menschen daar die den Gek zagen; ze keek van den een naar den ander: ze lachten allen! Maar in de achterzaal, vlak bij haar, smeet toen ineens iemand woest een stoel omver. Het was de oude pianist, die koppig zich een weg ging dringen naar den Gek en hem stevig bij de armen vatte. Ze lachten allen daar hij hem met bedaard geweld naar de buitendeur duwde; en toen hij even later alleen terug kwam van de straat en nijdig prevelend weer ging zitten voor zijn instru ment, lachten ze nog en rijden zich om den dans te hervatten. Ze lachten, lachten ... waren ze dan allen gek, dacht de jonge vrouw.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl