Historisch Archief 1877-1940
20 Juli '13. - No. 1882
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO OR' NEDERL AN D
Haagsch Illustratie- en Persbureau
Dr. D. Bos, KABINETSFORMATEUR
Kenschetsend voor dr. Bos is, dat
buiten de beroepsjournalisten niemand
bereid wordt gevonden over hem te
schrijven. Is hij zoo bedroevend impo
pulair? Neen, hij is niet alleen een ge
achte afgevaardigde", hij is ook een
geacht man, en als men in de Kamer
elkaar beminnen kon zou hij een bemind
man heeten. Den heer Bos levend hul
digen wenschen zijne vrienden voorloopig
niet, omdat zij weten, dat zooal niets
menschelijks hem vreemd moge wezen,
het persoonlijke" hem echter niet aan
staat... tenminste niet gauw. Dr. Bos
?U1IIIIIIIIIIII1IIHIII
kennende, durven wij eigenlijk niet goed
doen wat wij zelf zouden wenschen," is
het bescheid dat ons van dezen en genen
gewerd. Hij zij dan niet gehuldigd en
alleen in effigie voorgesteld: de man,
die op 't oogenblik voor een der moei
lijkste taken staat, die men op zijn
schouders kan nemen, en van wien te
hopen is, dat hij, ook bij waarschijnlijke
mislukking zijner eerste démarches, de
gelegenheid zal krijgen en aangrijpen
om op een democratisch bewind al zijn
streven te richten.
Sorgh-Vliet te Bloemendaal aan den Bloemendaalschen weg; thans Busken
Huetlaan genoemd ter eere van Conrad Busken Huet, die het huis, in den staat
waarin men het hier ziet, bewoonde en er talrijke letterkundige vrienden ontving
Bloemendaalsche herinne
ringen
Door de voorbeeldige piëteit van den
heer Jac. van den Bosch, den
tegenwoordigen eigenaar, werd in den gevel van
de gedeeltelijk herbouwde villa
SorghVliet" te Bloemendaal een gedenksteen
aangebracht, ter herinnering aan het
verblijt aldaar van mijn vader, en aan zijn
vriendschap met Potgieter. Die steen
werd den Hen Juli onthuld, in tegen
woordigheid van een kleinen kring van
oude vrienden en vereerders mijns vaders
en van leden der familie Huet. Met ge
noegen voldoe ik aan het verzoek der
Redactie van het Weekblad om bij deze
gelegenheid eenige herinneringen uit de
Bloemendaalsche periode in mijns vaders
leven op het papier te brengen. Die
herinneringen gaan ver terug, bijna een
halve eeuw, maar men weet dat de
heuchenis uit de kinderjaren lang beklijft en
bovendien was de Bloemendaalsche tijd,
met de litterarische herinneringen die er
zich aan vast knoopten, voor mijn ouders
en mij in later jaren een steeds hernieuwd
onderwerp van gesprek.
Toen in 1863 (geloof ik) mijn vader
zich te Bloemendaal ging vestigen
eerst slechts in den zomer zag het
dorp er geheel anders uit dan nu. De
bewoners van het huidige Bloemendaal,
zoo goed op de hoogte van de vorderingen
van den nieuweren tijd, en de talrijke
bezoekers in den zomer, van het thans
uitgebreide dorp, die het zoo gemakkelijk
bereiken kunnen, zullen zich met moeite
een voorstelling kunnen vormen van het
dorpje uit die als voorhistorische periode :
een Bloemendaal zonder spoorweg, zelfs
zonder tram, waar men alleen kon komen,
Sorgh-Vliet na de eerste verbouwing in 1905
van Haarlem uit, te voet of door middel
van rijtuigjes. Een dorpstraat, eenige
optrekjes, zich daaraan aansluitend, eenige
mooie buitenverblijven, dat was het stille
Bloemendaal van toen. Maar die stilte
alleen Zondags onderbroken door stroo
men Amsterdammers, die ondanks alles
den weg naar het Bloemendaalsche Bosch
wel wisten te vinden was juist een
aantrekkelijkheid voor den theoloog die
de Kerk had verlaten en die vór alles
wiWe leven voor zijnv gezin en voor zijn
arbeid als journalist n kritikus. Ik ver
moed bovendien dat de gezondheid van
het niet sterke, eenige kind voor
bestemd de schrijver te worden dezer
regelen een der hoofdredenen zal zijn
geweest van het besluit van Cd. Busken
Huet, zich in de zomermaanden op het
land te vestigen. Goede vrienden, dat
wist hij, zouden zijn kluisje wel weten
te vinden.
Het was inderdaad een kluisje, slechts
geschikt voor een verblijf in het mooie
seizoen, dat optrekje aan de Kleverlaan,
waar het kleine gezin zich inrichtte. Een
aquarel van Bosboom, thans nog in mijn
bezit, geeft het uitzicht op de Kleverlaan,
zooals het zich toen ? ik onderstel in
den zomer van 1865 vertoonde, gezien
uit het kleine tuintje. Een aquarel van
Bosboom, want behalve Potgieter en zijn
zuster, ik meen ook Jozef Israëls, be
gonnen Bosboom en mevrouw
BosboomTouissant zich in het optrekje te
vertoonen. Het waren de jaren dat de
Littearische Fantasten werden geschreven.
Het werk aan de Haarlemsche Courant
liet mijn vader meer vrijen tijd dan later.
Was een halve dag vrij en het weder
gunstig, dan werd de kleine jongen in
een bokkewagentje gezet, waarin ook
eenige boekdeelen werden geplaatst van
Schimmel, Mevr. Bosboom, Alberdingk
Thijm, en een kleine karavaan begaf zich
naar het Bloemendaalsche Bosch, waar
in de week alle gelegenheid was voor
rustig lezen en het maken van
aanteekeningen: zówerden de eerste
littearische studiën voorbereid. Soms ver
toonde zich naast mijn vader, als naar
het Bosch werd gewandeld, de forsche
gestalte van Allard Pierson, die, toen zelf
voornemens de Kerk te verlaten, in veel
opzichten met de denkbeelden van Cd.
Busken Huet overeenstemde.
Toen, door het ophouden van de toe
spraken in de Haarlemsche Concertzaal,
de band die Cd. Busken Huet aan zijn
vroeger Haarlemsch gehoor had gehecht,
geheel was verbroken, en mijn vader
steeds meer kalmte wenschte voor zijn
studie, werd het kleine Haarlemsch
bovenhuis aan den Kruisweg geheel opgegeven,
en besloten zomer en winter te Bloemen
daal door te brengen. Een nieuwe
woning moest worden gezocht (najaar
1865) die ook in den winter kon wor
den bewoond: en die vond mijn vader
ook in Sorgh- Vliet. Nog zie ik hem aan
duidingen geven voor veranderingen in
den tuin, voor een meer smaakvolle
inrichting der vertrekken. Hij was het
ook die, voor het modern-banale Zorg
vliet dat boven de deur stond geschil
derd, het authentieke en karakteristieke
Sorgh- Vliet van Cats in de plaats liet
stellen.
Met de Sorgh- Vliet jaren vielen samen
een drukker werkkring aan de Haar
lemsche Courant; in den vroegen morgen
werd lederen dag naar Haarlem gereden
in een wagentje, dat tevens althans
in den winter 1867-68 schrijver dezes
naar school bracht; teruggekomen voor
het middagmaal, werd na een Rorte
verpoozing, aan wat lectuur of causerie
gewijd, wederom de tocht naar Haarlem
ondernomen; eerst in den laten avond
keerde Cd. Busken Huet, meest over
Overveen, te voet naar zijn gezin terug.
Elders heb ik verhaald hoe, gedurende
die lange wandelingen, het plan van
Lidewijde werd geconcipieerd en dan in
vrije Zondagnamiddagen op het papier
uitgewerkt.
Wat Sorgh- Vliet in die jaren was voor
de vrienden die er ontvangen werden,
kan men nalezen in het gedicht dat
met het andere, Bij een Gordijn, den
naam van Potgieter voor steeds aan dien
van het huis heeft verbonden. Een groot
voordeel van Sorgh-Vliet was dat er
zich een vertrek bevond dat kon worden
ingericht voor logeerkamer; daar werden
gehuisvest de Bosbooms en Mevr. Bos
boom ; verder de antipathie van Mevr.
Bosboom, Johannes van Vloten?Pierson
vertoonde zich minder vaak in die jaren
en verder, meen ik, voor n nacht,
kort voor het vertrek van het gezin naar
Indië, Multatuli. Ook meen ik in den
geest mijns vader te handelen door onder
de bezoekers van Sorgh-Vliet in die
jaren te vermelden een thans minder
bekende naam, dien van zijn ouden
akademievriend, den philoloog en histo
ricus J. W. G. van Oordt, die om zijn
tegelijker tijd soliede en uitgebreide
kundigheden door mijn vader zeer hoog
werd geschat.
De herinnering aan die personen die
ieder iets origineels hadden, ieder een
eigen levensopvatting vertegenwoordig
den, moest wel blijven hangen in het
geheugen van een kind, dat niet geheel
stupide was. Zonder nu Sorgh-Vliet
gelijk te stellen met het Muiderslot,
durf ik zeggen dat het, met het optrekje
aan de Kleverlaan, een vermelding ver
dient in de intellectueele geschiedenis
van Nederland, in de jaren 1860?1870.
En naast de herinnering aan mijn vader
staat bij mij die mijner moeder, die er
haar gasten zoo uitstekend wisten te
ontvangen.
Het was een gelukkig denkbeeld van
den heer Van den Bosch, kunstenaar, die
zich interesseert voor litteratuur, die her
innering blijvend te maken en te doen
leven, ook voor den voorbijganger, door
het aanbrengen van een gedenksteen.
Aan hem, aan allen die door hun tegen
woordigheid of hun medewerking de
intieme plechtigheid van 14 Juli mogelijk
maakten, breng ik hierbij nogmaals mijn
dank.
G. BUSKEN HUET
* * *
Tooneel in België
De Belgische regeering, niet tevreden over
de resultaten, die hare vroegere, zoo niet
moreele, dan toch geldelijke bescherming van
de woord-kunstenaars heeft opgeleverd, wil
thans, met geweld, een nationaal tooneel
scheppen. Ja zij wil, dat België eindelijk
onder de voor het tooneel schrijvende"
naties haar plaats inneme. Op het gebied
van nijverheid en handel is het land op de
hoogte". Nu moet de letterkunde in het
vuur om eer en glorie te veroveren!
Bij koninklijk besluit van 8 Februari 1912
is eene commissie benoemd, die tot taak
kreeg middelen te beramen om de
BelgischFransche tooneelletterkunde te steunen. Deze
commissie heeft hard gewerkt: aan de Bel
gische dramaturgen werd door haar een
vragenlijst gestuurd, waarin zij hun o.a. ver
zocht haar te melden, waaraan zij het weinige
succes hunner werken wijten. Uit deze
natuurlijk onpartijdige" en belanglooze"
antwoorden heeft de commissie het genees
middel getrokken, dat het kwaad der bloed
armoede van de Belgisch-Fransche drama
tische literatuur radicaal moet uitroeien. Er
werd besloten, dat het Théatre du Pare van
Brussel ieder jaar een saison beige" zou
geven, gedurende hetwelk zullen opgevoerd
worden vier groote werken, ieder minstens
tien maal, en zes eenakters, ieder minstens
vijftien maal.
De regeering weet nu zoo goed als men
iets ter wereld weten kan, dat het théatre
beige" het publiek ijskoud laat, en dat de
naam van een nationaal schrijver op de affiche
voldoende is, om den bediende van het be
sprekingskantoor eene zoete rust te verschaf
fen.Daarom krijgt dan ook jaarlijks de directeur
van het Théatre du Pare een subsidie van
25.000 frs., waarbij de Koning persoonlijk
nog eens een som van 25.000 frs. voegt, om
het verdriet over en het deficit van ledige
zalen wat te verminderen.
De op te voeren stukken worden uitge
kozen door een leescomiteit", samengesteld
uit vertegenwoordigers van de
tooneelschrijvers en de regeering.
De opgevoerde stukken, buiten de ont
vangst der schrijversrechten, die wel niet
zeer hoog zullen loopen, komen in aanmer
king voor de staatspremie, sinds 1883 in
voege, en als volgt vastgesteld :
Voor een tooneelstuk (treurspel, drama,
comedie of blijspel)
Toelage per vertooning
Maximum. Minimum.
in 5 bedrijven 150 frs. 100 frs.
4 120 80
3 90 60
l of 2 60 40
Het leescomiteit bepaalt of het stuk de
minimum- of de maximum-premie verdient,
en deze wordt voor de vijf eerste opvoeringen
uitbetaald. Wanneer het werk, zegt verder
het reglement, na voor de eerste maal op
een Belgisch tooneel te zijn opgevoerd, in
eene andere stad of gemeente vertoond wordt,
is er voor elke der vijf eerste voorstellingen,
in elke stad of gemeente, een toelage ver
gund, die de helft bedraagt van hetgeen aan
gezegd werk, volgens bovenstaande tabel,
is toegekend.
Deze premies gelden voor Vlaamsche,
Fransche en Waalsche werken, en worden
verleend zelfs wanneer de stukken door
liefhebberij-vereenigingen ten tooneele zijn
gebracht! 1)
Zówil dus officieel België de schrijvers
dwingen talent te hebben en trachten een
nationaal tooneel te scheppen.
Maar kan er ooit een nationaal tooneel
in dit land ontstaan ? Een kort onderzoek
kan ons daaromtrent een juist oordeel geven.
Toen de Europeesche diplomatie in 1831
tot de stichting van het onafhankelijke België
besloot, verbond zij een aantal
menschengroepen, die door de eeuwen heen geen
voeling met elkander hadden weten te ver
krijgen. Wel zijn er thans, hoofdzakelijk
door den taalstrijd, twee hoofdgroepen ont
staan : de Vlamingen en de Walen. Doch
bij de eenen zoowel als bij de anderen is
de innerlijke eenheidsvergroeiing volstrekt
niet voltooid, en het verschil tusschen een
Waal van Luik en een Waal van Charleroi
blijft zeer groot. Bij de Vlamingen is die
toestand dezelfde.
Wanneer wij ons echter bij die twee hoofd
groepen bepalen, bemerken wij, dat uit beide
elementen nimmer een homogeen geheel kan
tot stand komen. De karakters zijn daarvoor te
uiteenloopend.DeVlaming is somber, mystiek,
sensueel, wantrouwig en schuw, goedig,
exuberant en oprecht, wanneer hij eens ver
trouwen heeft geschonken. De Waal is
impulsief, vroolijk, oppervlakkig-vriendelijk,
sarcastisch en overgevoelig-sentimenteel.Van
oudsher was de Vlaming voor den Waal
een voorwerp van spot. In de Waalsche
kluchten wordt hij voorgesteld als onbehol
pen, alleen voor lagen, onderdanigen arbeid
geschikt. De Vlaming vindt den Waal valsch
en onbetrouwbaar.
En bij dit alles voegt zich dan nog de
taalquaestie. Zonder eenheid van taal is
geen nationale eenheid en a priori geen
nationale literatuur mogelijk. De taalstrijd
heeft de Vlamingen van de Walen meer en
meer vervreemd, en steeds wordt dieper
de klove, die hen van elkander scheidt.
Een Belgische, door eigenaardige, bij
zondere details zich onderscheidende,
tooneelletterkunde bestaat dus nog niet en
het is wel twijfelachtig of zij ooit bestaan
zal. Door de geestelijke stroomingen zullen
de twee deelen van het land onweerstaan
baar meegesleept worden, het noorden naar
Nederland, het zuiden naar Frankrijk, lederen
dag teekent zich die intellectueele scheiding
scherper af. En al de pogingen, die officieel
worden aangewend om tot eene zekere
1) Financieel is deze staatspremie niet
te versmaden. Wij kennen het voorbeeld van
een schrijver, die in n jaar, voor een stukje
van l bedrijf, ongeveer 1900 frs. ontving.
Eene goede lijfrente, bijgevolg.
eenheid in de literatuurjlte geraken, zullen
machteloos blijven, omdat men niet (hoe
vreemd het klinke) kunstmatig de kunst
kan opbouwen. De Vlamingen en de Walen,
ieder op zich zelf staande, zullen onge
twijfeld in den loop der tijden, wanneer
het beschavingsproces ook bij hen zich
normaal zal ontwikkeld hebben, kunstwerken
voortbrengen op tooneelgebied. Doch daar
zijn wij nog zeer ver van af! Op het
oogenblik is aan beide zijden het tooneel
pas in een toestand van wording, in een
periode van door te worstelen moeilijkheden,
die elke literatuur van een opkomend volk
kent. We willen trachten dit in het kort
aan te toonen.
Die minderwaardigheid begrijpen en in die
tijdelijke zwakte de kracht zoeken om dien
goeden weg te bereiken, welke naar een latere
grootheid leidt, zou het doel der Belgen,
zoo Vlamingen als Walen, moeten wezen.
Het is echter zoo moeilijk hen tot eene
koele vaststelling van bestaande feiten te
brengen. Het moest hun toch niet vernederend
dunken, dat door den loop der verledene
omstandigheden en gebeurtenissen, hun intel
lectueele vermogens gefnuikt zijn geworden
en nu behoefte hebben aan jarenlange zorgen
om op te groeien tot de hoogte der algemeene
wereldbeschaving. Eerder moest hun dit een
aansporing wezen.
(Wordt vervolgd)
B
B. ABRAHAM
Tentoonstelling bij Walrecht, Den Haag
FL. VERSTER, J. ALTORF,
Het werk van Floris Verster hangt in de
te kleine kamer van den bovengenoemden
kunsthandel ongunstig. De waarde van de
schilderijen wordt hier niet op werkelijke
grootte gevonden. De fonkeling der diepe
kleuren van deze bloemstukken en land
schappen is een grootere dan het hier iemand
toe zal lijken, die het werk nergens elders
zag. Want fonkling, zwaar broeien en zware
orchestratie, volklinkendheid, zijn de grootste
hoedanigheden van dit talent. Het
apollinische is niet het belangrijkst in Verster; de
stijl is er zelden te vinden, maar er zijn
samenstellingen hier en daar te bespeuren
en hier en daar mee te genieten, die hem
als stillevenschilder zullen blijven doen
eeren. Merkwaardig zijn in dezen schilder, die
een hartstochtelijke is, de twee wijzen waarop
hij zich weergeeft. Soms, en meestentijds,
is de kleurbotsing hem bovenal het gezochte.
In een rijke ensemble-spel stijgen de rooden
en blauwen en groenen en gouden op tot
een zwaar geheel, waarin vooral de groen
gouden en rooden rijp en. rijk zijn, een
meesleepend bezit en oorspronkelijkheid voor
wie aan deze zijde gevoelig is. Hij voert
deze botsingen op tot excessen, zooals hier
op de tentoonstelling te vinden zijn. Daar
naast komt de tweede wijze van de schoonheid
aan te zien. Wanneer het gevaar komt, dat
de kleur-excessen te veel van den vorm
zouden ontaarden, bindt hij wat in hem
heet is als Bourgogne te saam en bundelt
zijne ontroeringen tot zijne tweede soort
stillevens, die geel en wit en blauw, en grauw,
appelrood, wijnappelrood te saam, stiller
getuigenis geven van wat hem vervoert.
Ook op deze wijze, in een blankheid, die
toch zwaar bleef en in een getemde sonori
teit heeft hij belangrijke stillevens geschilderd
waarvan ik noem (in het grauwe) de drie
kannen, (niet hier) een belangrijk werk in
zijne reeks schilderijen. Deze soort stillevens
zijn op deze tentoonstelling niet talrijk
genoeg vertegenwoordigd. Daardoor is ze
ook niet een volledige, en geeft slechts ge
deeltelijk en niet scherp gekozen overzicht,
van wat den werklijken organisator van
dezen handel bekend genoeg moet zijn.
J. C. Altorf. Een oogenblik heb ik ge
meend dat het werk van Altorf zou worden
tot leege nabootsing van den grooten stijl,
dat hij de beloften van zijn begin niet zou
verwerkelijken en procédéhem zou wor
den wat realiteit hoort te zijn. Dit oogen
blik was toen ik de leeuwen zag, die hij
gemaakt heeft voor het monument van den
architekt Limburg op het Julianaplein. Een
groot spel van lijnen leek er te zijn, maar
deze waren geen samentrekking van bewust
en onbewust ondervonden lijnen van het
levende dier; vormen waren er niet te vinden
die in hun vlakke en ruimtebewegingen
beknopt, synthetisch, weergaven wat in de
vele lichaamsverschuivingen van het bestu
deerde dier essentieel was, en groot. Dit
ten gronde gaan zou ontstaan zijn uit
gebrek aan bestudeering van wat hij stijlvol
wou geven; uit een vertrouwen op zijn
gemaklijk optredende artisticiteit. Het is een
gevaar waarop ieder die werkt op moet
passen: dat hij in een zekere periode van
zijn oorspronklijkheid zelf geen procéd
maakt.
Enkle dingen, die ik bij genoemden kunst
handel zag, hebben mij weer eenig vertrou
wen hergeven. Het lijkt mij toe, dat in de
kleinere dingen, die hier te zien zijn, het
procedéachtige verminderd is, en de oor
spronkelijkheid zuiver haast optreedt. Vooral
schijnt mij dat het geval bij den bronzen
vogel en in den witten olifant (gebakken
aarde). De bronzen vogel met gespreide
vleugels vertoont de pennen, de slagpennen,
de korte veeren zijner vlerken saamgevat
tot een ornamentatie die decoratief is zonder
moedwillig dat te gelijken; deze ornamen
tatie doet tevens als rijk aan zonder over
dadig. De witte oliphant (misschien niet
zonder den invloed van het Kopenhaagsch
werk ontstaan) mist gelukkig wat het
Deensche te veel onderscheidt: het te klein
zijn van het gevoel tegenover het te groot
zijn der technische kunde en technische
vaardigheid.
De oliphant van Altorf geeft geen indruk
van gemakkelijk in massa te maken te zijn,
wat het Kopenhaagsch werk wel heeft. Een
bronzen aap, die er eveneens was, doet te
veel aan als een niet anatomisch juist
spierbeeld; een witte vogel (gebakken aarde)
moet voor liefhebbers van de zekere
gecontoureerde en niet al te realiteitsvolle
ouderwetschheid bekoring hebben, die ze in Sak
sisch porcelein soms te overduur betalen.
PLASSCHAERT
* * *
Woordenspel
Quel est Ie plus profond des crivains
francais ? Racine.
Le plus noir? Corneille.
Le plus coulant? La Fontaine.
Le plus joueur? Descartes.