De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 27 juli pagina 2

27 juli 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NE DERL AND 27 Juli. '13. No. 1883 De hoofdkaraktertrekken van dezen strijd zullen zijn: Volksvertegenwoordiging tegen President om de suprematie, en Provinciën tegen Peking om de financieele autonomie. Een der idealen van de revolutionairen van Dr. Sun Yat Sen was het vestigen van De Vereenigde Staten van China", en van dit ideaal wordt op het moment door Peking niet eens notitie meer genomen, terwijl het juist de teugels, die de Staten (nu nog: Provinciën) zoo hinderen, des te straffer aantrekt. Een andere kwestie is of China thans reeds rijp is voor een' parlementairen regeeringsvorm, en of de Kuo Ming Tang", die als de oorspronkelijke nationaal-revolutionaire is te beschouwen, onder haar leden mannen telt, even be kwaam, energiek en actief als President Yuan Shih K'ai buiten twijfel is. Zoo als een Engelsen schrijver daarover terecht opmerkte: Young China is an adept at drafting schemes of reformation embodying the noblest characteristics of all known charters of national liberty. What the authors unfortunately forgetis that those charters, from which they plagiarize with so facile confidence, are the outcome of centuries of individual experiment and struggle by the nations which evolved them". Zoo als het thans is zegt deze pessi mistische schrijver van China dat het bezit een Regeering, die niet regeert, een Parlement dat geen wetten maakt, en hervormers, wiens eenig recht op dien naam is een misplaatst geloof in den naam der dingen". Dat alles in China nog zoo betrekkelijk goed marcheert is daaraan te danken, dat de groote massa zich er niet zoo veel van aantrekt zoolang zij met rust wordt gelaten om het veld te bewerken en om handel te drijven. Een ander, Amerikaansch schrijver zegt er van (de heer J. O. P. Bland in the Observer"): De oude flesschen van het Confucianisme kunnen den nieuwen wijn nog niet bevatten, gemaakt onder den druk van Europa's proletariaat". Dat het Parlement nog geen wetten maakt is begrijpelijk, als men weet dat door den President de vereischte meer derheid bij stemming zóhoog is ge steld, dat geen der partijen haar bereiken kan, en dat de President (getuige de laatste buitenlandsche leening) besluiten neemt buiten het Parlement om. Het Parlement wil wetten maken en die den President voorleggen, de President wil eerst de wetten afkondigen en eerst daarna het Parlement aanbieden! Zeker een geheel nieuwe, Chineesche vorm van parlementaire regeering. Dit alles zou weinig bemoedigend, zou zelfs wanhopig zijn, als men niet verder kijkt dan het tegenwoordige, zooals de Europeesche Staten doen. Hoe kunnen wij het spoedigste en het veiligste in China zaken doen en geld verdienen"? Daar komen de overwegingen der buiten landers pp neer, en de regeering in China, die dit waarborgt, is voor haar de ware Jacob. Maar de kwestie is niet van het heden maar van de toekomst van het Chinee sche volk. En dan durf ik nog steeds zeggen : Er zijn in China stroomingen en krachten aan het werk, die niet van n dag zijn, maar die, na strubbelingen en beroeringen, groote dingen zullen baren in de toekomst". En alle politiek tegenover China be hoort niet kortzichtig aan de gisting van iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii FEUILLETON DE PADVINDERS DOOR A. BASSALIK-DE VRIES Ofschoon we allemaal het tegendeel ver wacht hadden, was Juf ditmaal op onze hand. Mien veronderstelde, dat het was, omdat ze dacht, dat broer ook padvinder worden kon en ze zich er al op verheugde voor den eenige van ons, die zich op schoonheid roemen kan", zooals in ons leesboek staat, een onmogelijk padvinderspakje te maken, dat hem veel te nauw zou zijn en waar maar twee zakken in zouden zitten, maar dat zoo lief" zou staan bij zijn blonde krullen. Maar Frits zei, dat we er ons liever niet in moesten verdiepen, hoe het kwam, dat Juf, die altijd op vaders hand was nu ineens onze partij opnam. Je kunt nu eenmaal' nooit achter de redenen van groote menschen komen en het beste is daarom je maar bij hun raadselachtig gedrag neer te leggen. We wilden er echter in ieder geval niets van zeggen, dat niemand onder de tien jaar padvinder mocht worden. Hoe het ook zij, Juf bleef onze partij steunen en probeerde zelfs Dinsdag aan het dessert nog eens met vader over de zaak te beginnen. Maar vader, die Maandag al heel slecht over padvinders te spreken was geweest en beweerde, dat de hedendaagsche jeugd zich zelfs zonder mooie pakjes al veel te veel op den voorgrond plaatste en deze padvindersbeweging de jongens geheel over het paardje zou tillen", wilde er ook nu niets van hooren, dat we toetreden zouden in de afdeeling van padvinders, die in de stad opgericht was. Kort en goed Juffrouw," zei hij ik ver kies niet, dat mijne kinderen aan dien nonsens mee doen". Voor Frits was 't het ergste, want alle jongens van zijn klas mochten meedoen en ze plagen Frits toch altijd al, omdat hij niet sterk is en veel van lezen houdt, en een bril op heeft. Mien en ik probeerden hem te troosten en ik beloofde hem Jan Verster Donderdag, als we van de catechisatie kwamen, te vertellen, dat hij mijn broer met rust moest laten; want Jan is Frits zijn grootste vijand, maar al is hij al veertien, als ik hem alleen heb, kan ik hem best aan. Maar Frits monterde pas weer op, het heden te blijven hangen, maar ver in de toekomst te zien. HENRI BOREL Naschrift. Sedert het inzenden van dit artikel, op 12 Juli 1.1., meldden tele grammen het uitbreken der revolutie tegen Yuan Shih K'ai in 't Zuiden. 23-7-'13. H. B. HIK mMMIIIIHIIMIIMIMimilMIIMMimillllllltlHMIIIIMIImlIllllimmilll AUGUST STRINDBERG, Die Beichte eines Toren. Verdeutscht von Emil Schoering. Zeer mogelijk, dat het nog eens blijkt, hoe de Zweed August Strindberg een der grootste figuren van het laatste kwart der vorige eeuw geweest is. Een der grootste monsterachtige, als men dat liever wil uitgroeiselen van het individualisme, een ver-eenzaamde en alles-absorbeerende geestesafzonderlijkheid, in zich zelve tot zulk een wereld uitgedijd, dat zij noodzakelijk met al het andere in strijd kwam en, als een groote bromtol razend, zich aan alle hoeken stootte, tot de dood haar draaiend bestaan ophief. Van zulk een wpnderlijken mensch de biographie te schrijven zoodanig, dat het logische van zijn wezen in de onvermij delijke ontwikkeling ons klaar wordt, lijkt een benijdbare, zij het ook bijzonder moeilijke taak, niet het minst, wijl Strindberg veel en suggestief over zichzelf heeft geschreven, dat de biograaf zal moeten... te boven komen. Niets immers van dit door den dichter zelf verzameld materiaal is zoo maar te gebruiken, juist omdat een deel van de kracht dezer persoonlijkheid bestond in het naar zich toe rekenen", in het stellen als objectieve waarheid en recht van wat toch slechts als noodzakelijke uiting der persoonlijkheid gelden mocht en geen ander recht van bestaan bezat dan dat het nu eenmaal was... als het was. Aldus zal Strindberg's levensbeschrijver zulke boeken als Inferno, Beichte eines Toren, Der Sohn einer Magd zeer critisch moeten gebruiken en misschien zelfs niet meer in hen kunnen zien dan zekere tijdperken en halten in des dichters geestelijke ontwik keling en bronnen voor zijn kunstproductie, terwijl hij de directe inlichting, die zij mogen geven, schier volkomen verwaarloost. Wie echter over een dier autobiographische werken afzonderlijk zijn gedachten laat gaan, dien is het wel veroorloofd zich met hun inhoud bezig te houden, ja, voor hem is zelfs die inhoud het eenige gegeven, waar mee hij te maken heeft. Doch weer niet zooals het zich geeft en voordoet, n.l. als verhaal van werkelijk gebeuren, dat inlicht over Strindbergs eerste huwelijk. Het waarlijk gebeurd-zijn immers zou hoegenaamd geen gewicht in de schaal leggen, als het ver haal naliet op ons indruk te maken. Waar of fictief, het verhaal moet zijn werking doen of wij willen het niet, en dit is het ook juist waarmee zijn kunstwaarde staat of valt. Velen, en niet eens zeer orthodoxe, lie den zullen verbaasd vragen of zoo een geschrift nog kunst mag heeten, waarin, zonder eenigen omslag van schikking of voorkeur, een kunstenaar brutaalweg van zijn huwelijkswee vertelt en een schromelijk partijdig relaas neerschrijft van zijn lotge vallen, daarbij aan den goeden smaak eigenlijk doorloopend geweld aandoende. Alle over geërfde ideeën van wat kunst is en zijn mag schijnen hier hun toepassing te missen bij een geschrift, dat met compositie, verbeel ding en schoonheid al bijzonder weinig te maken heeft. Waarlijk, het kost ons moeite zulk een dik boek met soms aanstootelijke en weerzinwekkende bijzonderheden uit eens toen Mien voorstelde dat we zelf onder ons een geheime padvindersvereeniging op richten zouden. Bij tante Jane lag het boek van generaal Baden-Powel op een tafeltje in de salon; ik zou aan Juf vragen een boodschap voor haar bij tante te doen en dan stilletjes het boek in mijn blouse stoppen en meenemen. Het was een beetje jammer, dat het Engelsch was, maar Mien en Frits zouden het samen wel klein krijgen en daar voor hadden we dan ook het heele echte boek. Het gebeurde ook zoo. juf, verwonderd over mijn gedienstigheid (we willen nooit naar tante Jane, omdat ze zoo vitterig is) profiteerde van mijn goede bui", zooals ze het noemde en stuurde me Zaterdagmiddag met een briefje en een massa kleine lapjes naar tante. Aan sommigen van de lapjes had Juf spelden gestoken, zoodat ik me vier maal prikte, eens heel erg, toen ik over die lamme, gele hond van den bakker struikelde. Gelukkig vond tante de lapjes heel interes sant en ik had een massa tijd om het boek te zoeken en in mijn blouse te stoppen en kwam toch gelukkig nog net op tijd terug voor het eten. Zondag deed Mien een kaft om het boek, want we wilden het tante netjes weer terug geven (het was Bet de keukenmeid, die er al die koffievlekken op maakte) en toen togen Frits en Mien samen naar den zolder en lazen er in, den heelen langen Zondag, en als ze wat gevonden hadden kwam een van hen naar beneden en vertelde het broer en mij. We hadden namelijk den vorigen avond besloten, dat we broer, al was hij dan pas negen, ook lid zouden maken, maar baby natuurlijk niet. 's Maandags na vieren, toen we allemaal thuis waren, werden we plechtig lid. Mien had roode insignes genaaid, met een groen kruis er op bloed en hope" zei ze en die moesten we om den hals op ons bloote lichaam" dragen. De insignes waren erg mooi en het was jammer, dat we ze niet op onze mouw spelden konden, maar met een ge heime vereeniging ging dit natuurlijk niet. Ik moet hier even zeggen, dat ik mijn insigne maar n dag op mijn bloote lichaam ge dragen heb, het rood lapje prikte me toen zoo verschrikkelijk en ik was daardoor zoo slecht gehumeurd, dat ik driemaal straf kreeg, tweemaal op school en eens van Juf, ik vond het toen beter het verder maar in mijn zak te dragen. We schreven allemaal onze namen met bloed en broer schreeuwde als een mager varken, toen Frits hem de speldeprik gaf menschen intiem leven als een kunstwerk te beschouwen en voor kunst-vol aan te zien. Wij zullen echter toch wel moeten. De tijd en deszelfs realisme en naturalisme hebben ons hiertoe onvermijdelijk gebracht. Fictief of niet fictief zijn ons tallooze ver halen voorgelegd, waarin van het menschelijk doen en denken in zijn dagelijksche verbijzondering gewaagd werd. En wij heb ben ons daartegen maar zwakjes verzet. Dit boek van Strindberg, deze Beichte eines Toren, vertelt van de ellende uit een mis lukt huwelijk. Is dat misschien een zeer bijzonder onderwerp in de litteratuur van binnen- en buitenland? Hebben niet alle groote (en kleine) schrijvers dit zelfde behandeld en gebruikten zij voor hun arbeid niet allen min of meer persoonlijke herin neringen? Zoo blijft de eenige vraag ten slotte of het treffend gedaan werd, of het ons ont roert. Elke andere, formeele, eisen van kunst hebben wij laten vallen, nu door de ont wikkeling van het persoonlijke het gevoel voor de algemeenheid allengs afzwakte en het dagelijksch-gewone, verbrokkelde, verbandlooze in de plaats kwam van het samen vattend verhevene. De vooral stoffelijke wer kelijkheid werd onze eenige vastheid, omdat wij eigenlijk aan haar alleen nog geloofden en door haar alleen nog ontroerd werden. Hoe zou dan een kunst, die haar analogie, haar spiegelbeeld zou zijn, zich naar beper kende eischen van vorm kunnen voegen ? Mits zij levend en ontroerend was, hebben wij. alles van het realisme leeren verdragen, al tevreden dat zij ons tenminste aan de benauwing van het eigen bestaan soms ont rukken kon. Zoo kwam die yerwijding van het kunst begrip, die waarlijk niet van gisteren dateert en vaak zonderlinge producten opleverde, een soort exaltatie van onbeduidende wer kelijkheid, die door haar onloochenbare waarheid vergoeden moest wat haar aan bevredigende idealiteit ontbrak. En het on middellijk gevolg van dezen ommekeer der zaken was, dat het nu onverschillig bleek of een schrijver de lotgevallen zijner per sonages en deze personages zelf naar het leven copieerde of met huid en haar" uit vond. De bedoeling en de uitwerking op den lezer waren voortaan dezelfde. Aldus wordt onze beschouwing van zulk een boek als deze Beichte eines Toren wel zeer vereenvoudigd, nu wij het mogen en in dit verband zelfs moeten zien als een gewonen roman en ons niet om den schrijver zelf, zijn intellect, zijn moraal, zijn handelen, behoeven te bekommeren. Dit alles gaat der Kunst, in de verruiming van haar begrip, niets hoegenaamd aan, terwijl haar alleen de ontroerende kracht der schriftuur interesseert. En die is hier wel boven twijfel... al dient er op gewezen, dat ook de aard der kunstontroering _zich gewijzigd heeft, gelijk wel onvermijd"êlijk was, itoen al de rest eveneens veranderde. In het realisme zijn ons alle ontroeringen welkom: schrik, afschuw, walging, angst, benauwde somber heid evengoed als blijheid, bewondering, vroolijkheid en de verruiming van zachten weemoed ... Wij zijn niet keurig of nuffig meer, sinds in 't algemeen onze ontvanke lijkheid voor aandoeningen verzwakte en wij het leven dikwijls nogal vervelend von den, en een ontroering, saamgesteld uit weerzin, verbazing, medelijden en ergernis en felle nieuwsgierigheid, gelijk wij uit Strindberg's verhaal ontvangen, achten wij om al die twijfelachtige bijmengselen geenszins verwerpelijk. Wij zien, wij voelen en tasten hier het leven en dat is ons genoeg, als wij overigens voor deze kunstsoort vatbaar zijn. Een jong Zweedsch bibliotheekbeambte, met geleerden en dramatischen aanleg, ver telt hier van zijn huwelijksellende, hoe het aanving, voortzette in allerlei onrust en dagelijksche kwelling en hoe het schokkend en moeilijk tot een onbevredigend einde kwam. En terwijl hij schrijft, rijzen vór ons de beide spelers op dit rustig schouw en daarna las Mien het reglement voor. Ik voor mij geloof niet, dat ze alles uit het padvindersboek hadden, ik denk, dat het Engelsch hun toch te machtig was geweest en ze er zoo nu en dan maar wat van gemaakt hadden. Maar Mien en Frits werden woedend, toen ik zoo iets zei en vonden, dat ik dan maar uittreden moest en toen hield ik natuurlijk mijn mond. Ik nam het hun ook volstrekt niet kwalijk, ik vind Engelsch een idiote taal, Fransch trouwens ook; Duitsch hebben we nog niet. Het voornaamste van de heele zaak scheen te zijn het verrichten van goede daden. Er waren ook neg wel andere dingen zooals: zwemmen met kleeren aan, een maaltijd bereiden, telegrafeeren, een nacht in het open veld slapen en nog vele anderen, die ik vergeten ben, maar we besloten deze maar tot den zomer uit te stellen; dan missen ze ons niet zoo gauw en kunnen we in de kolk achter het huis zwemmen, (ofschoon het volstrekt niet mag van vader) aardappelen in de asch poffen en misschien zou het zelfs wel mogelijk zijn een nacht op het grasveld door te brengen, alleen telegrafeeren zullen we wel aan andere padvinders over moeten laten. Al deze din gen waren trouwens van later zorg. Het verrichten van goede daden was toch hoofdzaak en daar konden we dadelijk mee beginnen. We mochten een knoop in onze das leggen, zoodra de goede daad verricht was en geen dag mocht zonder daad voor bijgaan, 's Avonds zou Mien de daden in een schrift noteeren net als de goede aanteekeningen op school. Ik vroeg aan Frits, wat eigenlijk met goede daden bedoeld werd, daar ik er maar weinig van af wist. Werkelijke goede daden, zooals van Speyk en van Schaffelaar deden, daarvan hoor je alleen in de vaderlandsche geschiedenis; dan ken ik nog een minder soort, die ook kinderen in leesboeken doen. Deze halen dan ge woonlijk half verdronken katten uit een sloot, of poetsen, om hun vader te verrassen, alle schoenen van de familie, vórdat iemand op is. Bij ons verdrinken ze de katten in de kolk en die is veel te diep, om ze er weer uit te kunnen halen, en ik geloof niet, dat het vader veel schelen kan, wie onze schoenen poetst. Frits zei, dat ik een groote stommeling was, dat er duizenden van goede daden voor iedereen nog te verrichten waren en dat we in alle geval om te beginnen de l tooneel, de Man en de Vrouw, beiden zoo zeer van dezen «tijd en. toch ook van alle tijden in- hun hopeloos onverstand en mis verstand. Het leven onthult zich hier niet in zijn ideeële en onveranderlijke rust van samenvatting, maar vlijmscherp, staalhard en ijskil in zijn verbijzondering van het individueele, waar elk het uitsluitend recht aan zijn kant meent en geen wind van goedheid of edelmoed immer de schroeihitte van het eigengerechtigd voelen afkoelt. Tot wat voor hel het leven worden kan, waar die onaantastbare eigengerechtigdheid zoo hoog steeg, zoo bovenmatelijk opzwol, heeft de schrijver ons hier doen aanvoelen. Het schijnt alles grauw in dit boek, wanhopig grauw als op een doffen winterdag, maar om de schakeeringen in de ellende toch niet vervelend. En alles lijkt hier waan, het gansche leven vervloeit in onvastigheden en niemand heeft gelijk of ongelijk, niemand is in zijn recht en niemand heeft onrecht en nergens is duidelijke waarheid ____ Zou dat dan niet toch de algemeene beteekenis zijn, die uit dit droef verhaal van twee willekeurige ongelukkige menschen voortkomt ? Het algemeene als de houding der geesten van dezen tijd tegenover het leven. . . . Hoe dit nu meer in bijzonderheden uit het verhaal naar voren komt, wil ik den volgenden keer pogen uiteen te zetten. (Slot volgt) FRANS COENEN Tooneel in België H Vlaamsch België is als een pasgeboren kind, dat de oogen even opent voor het licht en dadelijk de lidjes met een huilgrimas weer op elkander wringt. Want Vlaamsch België wordt pas geboren, omdat het eerst thans in de cultuur-beweging komt. De eeuwen-lange vreemde overheersching, die de Vlamingen te verduren hadden, heeft hen intellectueel ge.dood. Jaar na jaar ging voorbij, en de Vlaming, niet alleen materieel maar ook zedelijk vermoord na lederen veldslag die op Belgischen grond geleverd werd, zag geen licht stralen in de duisternis, welke over zijn land was neergedaald. In sombere gelatenheid boog zijn hoofd steeds dieper neer, plooiend onder den last, die al maar zwaarder werd. Alle hoop op een beter leven was uit hem losgerukt en weggevaagd, en de eenige troost die zijn lot van ver drukte hem nog overliet was de gedachte aan zijn God. Die lange, neerdrukkende kracht is in het karakter van den Vlaming van heden over gebleven, als een erfenis uit bange tijden. Nog durft hij het hoofd niet opheffen, en zou het trouwens ook niet kunnen. Wat eeuwen hebben neergeplooid, kan niet na verloop van enkele jaren weer zich oprichten. De revolutie van 1830 was voor de Vla mingen geen bevrijding. Hun taal werd behandeld als in een overwonnen land. De Vlaamsche beweging heeft in den laatsten tijd de gemoederen wakker geschud ; als voornaamste practische resultaat heeft zij reeds verkregen, dat de Vlamingen zich gingen roeren tot het verkrijgen van de hun onthouden rechten. Als cultuur-beweging was zij tot nu toe van weinig beteekenis. Maar zij heeft den terneergebogen burger in de ooren geschreeuwd, dat de tijd van het nieuwe leven gekomen was. Als ver dwaasd, niet kunnende begrijpen, heeft hij de stem aanhoord. En langzaam is hij wakker geworden. Hij weet heden, dat hij vroeger iets was en dat hij weer iets worden moet. Maar dat iets ('s hij nog lang niet ! Het beschavingswerk begint. In de laatste twintig jaar, door het contact met de Nederlandsche literatuur, hebben zich weliswaar een paar talentvolle schrijvers naar boven gewerkt, doch men vergisse zich niet in hunne verhouding tot de massa ! Zij zijn uitgegroeid boven het volk, dat hen niet verstaat, omdat het hen nog niet verstaan kan. Deze auteurs zijn te vroege vruchten, voorbeelen van het padvindersboek nadoen konden. In het boek werd bijvoorbeeld veel verteld van het helpen van oude dames, als ze de straat over wilden steken, dat was een makkelijk werk en de oude dames waren altijd heel dankbaar. Mien probeerde het nog dienzelfden dag met Gerritje, die juist bij ons verstelde, en pakte haar flink bij haar arm, toen ze knoopen wilde gaan halen bij Berendje van den overkant. Maar Gerritje schudde haar dade lijk af en inplaats van dankbaar te zijn zei ze Foei, zoo'n groote deern al, iej most oe skamen, een old mense zoo veur den gek te holden!" Ik geloof vast, dat ze het Engelsch weer niet gesnapt hadden, waarom zou je wel aan de berm van een weg loopen kunnen en niet naar de overkant gaan kunnen! We besloten toen ook het boek maar niet meer te volgen en verder op ons eigen houtje goede daden te verrichten. Ik was de eerste, die een knoop in mijn das had, Dinsdagmorgen vroeg al. Ik ging op de kinderkamer mijn aardrijkskunde-boek zoeken en hoorde, hoe onder het aankleeden broer ontzettend brutaal tegen Juf was. Ik dacht dadelijk, nu is het oogenblik voor de goede daad gekomen", en diende broer een geduchte bestraffing toe. Maar het was niet, omdat broer de vorige avond mijn paaschei van chocolade opgegeten had, zooals Mien zei, die mij de eer van de eerste goede daad te hebben verricht niet gunde, welke leugen Juf trouwens ook aan vader vertelde en ik een week lang om zeven uur naar bed moest als straf. Frits en Mien kwamen 's avonds op de rand van mijn bed zitten en Frits zei, dat hij lang over mijne handel wijze had nagedacht, dat hij me ook een aanteekening gegeven had, maar dat hij toch geloofde, dat het boek een ander soort van daden bedoelde, die ons zwaar vielen of waarvoor we wat opofferden. Toen Frits dat zei, schitterden zijn oogen en ik moest aan de eerste Christenen denken, waar we het juist 's ochtends op school over gehad hadden; als we in dien tijd geleefd hadden, zou Frits zeker martelaar geworden zijn. Ik nam me echter voor die tweede soort van daden maar aan de anderen over te laten en dan van 't zomer met het slapen in de open lucht en dergelijke dingen mijn scha weer in te halen. De tweede daad liep nog slechter af. Frits had gelezen, dat iedere padvinder een dier moet kunnen slachten en toebereiden en die het volwassen-worden van hun stam niet hebben afgewacht, en daarom ook door dien stam niet naar waarde worden geschat. Want dit is wel een der voornaamste redenen, waarom de VJaamsche schrijvers in hun eigen land niet worden gelezen en in Nederland hun toevlucht moeten zoeken : Zij zijn, om zoo te zeggen kunstmatig door de Nederlandsche beschaving uitgebroed en worden met verbazing en dikwijls spot aan gestaard door hunne rasgenooten, die nog in wording zijn naar den volgroei. Zij zijn geene representatieve elementen van hun volk, omdat zij niet door dat volk vooruit zijn gestuwd. Het volk is onbeschaafd en zelfs de bur gerij staat op een zeer lage trede van ont wikkeling. Wij moeten bij deze burgerij en dit volk een oogenblik stilstaan, omdat hun positie in de Vlaamsche cuituur-beweging zoo eigenaardig is. De hoogere standen spreken uitsluitend Fransch en zijn van de Vlaamsche actie niet alleen geen voorstanders maar staan er zelfs beslist tegenover. Het eigenlijke volk gebruikt het Vlaamsch, plat in zijn dialektvorm, zonder eenigen literairen band.Tusschen deze twee uitersten beweegt zich de midden stand. Uit het volk voortgekomen, heeft hij daarvan de ongeschaafde faal behouden. Doch hij wil zich gaarne op n lijn stellen met de Franschsprekende klassen, omdat de kennis van het Fransch hem een cachet van voornaamheid geeft, waarmee hij gaarne pronkt om zijne oorspronkelijke grofheid te bedekken. Deze middenstand is aldus vleesch noch visch. In de kern is hij Vlaamsch, door zijn streven Fransch. Het door den taalstrijd slecht ingerichte onderwijs geeft den burgerman de gelegenheid niet het Vlaamsch of het Fransch, of de beide talen, grondig te leeren, hetgeen voor gevolg heeft, dat hij zich uitdrukt in een mengel moes van Vlaamsch en Fransch. Dit is de reden waarom de Vlaming, burger van eene welgestelde klasse, Vlaamsch spreekt met Fransche uitdrukkingen of Fransch met Vlaamsche woorden vermengd, een ratjetoe, dat tot iets zókomiek-afschuwelijks wordt, als bekend is uit Le Mariage de Mlle Beulemans. Nu is evenwel de middenstand in ieder land de voortbrenger van de denkende kracht. Bij hem komen saam de levenwekkende stroomingen, die zich in iedere natie voortbewegen. En vermits de Vlaamsche middenstand zich geen eenheid van taal heeft kunnen verwerven, is het logisch dat hij letterkundig gesproken niet leeft. De tooneelkunst, over het algemeen de weergave van het leven, de gewoonten en de zeden van een volk in zijne gemiddelde factoren beschouwd, is zonder waarde wan neer de elementen, waaruit zij geschapen wordt, niet rijp genoeg zijn om iets degelijks voort te brengen. Uit voorgaande gegevens is het gemak kelijk eene karakteristiek van de huidige Vlaamsche tooneelletterkunde samen te vatten: Geen enkel werk van beteekenis, dat voor het bestaan als ras der Vlamingen kenschetsend is, kan aangeduid worden. Starkadd van Alfred Hegenscheidt en Gudrun van Albrecht Rodenbach zijn van dien regel niet uitgezonderd. Men kan die laatste wer ken tweeërlei beoordeelen: als Vlaming, en in dit geval bestempelt men ze als meester stukken, of als mensch staande in de cultuurbeweging van zijn tijd en slechts acht gevende op de lichtende punten der wereldliteratuur; alsdan worden Starkadd en Gudrun werken van minderen rang. In de geheele Vlaamsche dramatische letterkunde is er niet n stuk, dat door zijn opbouw, de ontwikkeling der gedachten en de taal de aandacht tot zich trekt. Het is alles voorloopig laag bij den grond, grof, zonder eenige distinctie. Men wordt zelfs niet de minste krachtinspanning bij de schrijvers gewaar om boven het lage plan te geraken, waarop zij zich voortbewegen. Wij hebben het zooeven gezegd: zij kijken steeds naar den grond, zij hebben den blauwen hemelstolp nog niet gezien, die daar hij heel teerhartig is en bang voor bloed, leek hem dit de zwaarste taak eens padvinders toe en besloot hij deze uit te voeren en zijn witte konijntje met de roode oogen te slachten. Precies hoe het gebeurde weet ik niet, want het was na zevenen en ik had nog altijd bedstraf. Maar juf vond hem bewusteloos met bebloedde handen voor het konijnenhok liggen met het konijntje dood naast zich. De volgende dag had Frits koorts en de dokter sprak van psychische afwijkingen. Mien zocht psychisch op in een lexicon en daar stond behoorend tot de ziel", maar dat deed ze alleen maar uit nieuwsgierig heid, om te zien wat de dokter van Frits zijn ziekte gemaakt had; wij wisten allebei best, dat het alleen Frits zijn opofferende geest was geweest, die hem ziek had ge maakt. We besloten hem weer net zoo'n konijntje te koopen, maar jammer genoeg konden we het niet dadelijk doen, daar we maar 27 cent samen hadden. Het was toen Frits weer beterend was, maar nog niet naar school mocht, dat Mien en ik samen tot de groote goede daad be sloten. Dat kwam zoo. Vader had aan het ontbijt een brief voorgelezen van een vriend van hem, die professor is en overal in ons land oude dingen opgraaft. Hij schreef, dat hij in de laatste tijden geen gelukkige vondsten ge daan had en daarom besloten had het eens met onze streek te probeeren. En wel wilde hij bij de zandheuvels, die achter de kolk lagen, en die naar zijn meening grafheuvels waren, beginnen. Wij kenden die heuvels, die de Belten heetten, natuurlijk precies. Frits zei altijd, dat het terpen waren, waar de Bata vieren op gewoond hadden en oude Bet wist te vertellen, hoe er eens een jongetje in weggezakt was en hoe dat jongetje nu 's nachts als een spook daar ronddwaalde. Daarom was Mien een beetje bang voor de Belten en daar ze, sinds ze eens een worm met haar schop middendoorgestoken heeft, ook griezelig is van spitten (nog verleden week gaf ze me een stuiver om haar tuintje om te spitten, maar twee cent er van moest ik dadelijk op school weer afgeven voor de vacantie-kolonie, omdat ik in de haast ver geten had mijn handen te wasschen, die vol aarde zaten) was het heusch een flinke daad van haar te besluiten dien professor te helpen en in haar vrijen tijd te graven, wat ze maar kon. Denk eens," zei ze wat zal die professor blij zijn, als ik wat vind!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl