Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NE DERL AND
27 Juli. '13. No. 1883
De hoofdkaraktertrekken van dezen strijd
zullen zijn: Volksvertegenwoordiging
tegen President om de suprematie, en
Provinciën tegen Peking om de
financieele autonomie. Een der idealen van de
revolutionairen van Dr. Sun Yat Sen was
het vestigen van De Vereenigde Staten
van China", en van dit ideaal wordt op
het moment door Peking niet eens notitie
meer genomen, terwijl het juist de teugels,
die de Staten (nu nog: Provinciën) zoo
hinderen, des te straffer aantrekt.
Een andere kwestie is of China thans
reeds rijp is voor een' parlementairen
regeeringsvorm, en of de Kuo Ming
Tang", die als de oorspronkelijke
nationaal-revolutionaire is te beschouwen,
onder haar leden mannen telt, even be
kwaam, energiek en actief als President
Yuan Shih K'ai buiten twijfel is. Zoo als
een Engelsen schrijver daarover terecht
opmerkte: Young China is an adept
at drafting schemes of reformation
embodying the noblest characteristics of
all known charters of national liberty.
What the authors unfortunately forgetis
that those charters, from which they
plagiarize with so facile confidence, are
the outcome of centuries of individual
experiment and struggle by the nations
which evolved them".
Zoo als het thans is zegt deze pessi
mistische schrijver van China dat het
bezit een Regeering, die niet regeert,
een Parlement dat geen wetten maakt,
en hervormers, wiens eenig recht op dien
naam is een misplaatst geloof in den
naam der dingen".
Dat alles in China nog zoo betrekkelijk
goed marcheert is daaraan te danken, dat
de groote massa zich er niet zoo veel
van aantrekt zoolang zij met rust wordt
gelaten om het veld te bewerken en om
handel te drijven.
Een ander, Amerikaansch schrijver zegt
er van (de heer J. O. P. Bland in the
Observer"): De oude flesschen van het
Confucianisme kunnen den nieuwen wijn
nog niet bevatten, gemaakt onder den
druk van Europa's proletariaat".
Dat het Parlement nog geen wetten
maakt is begrijpelijk, als men weet dat
door den President de vereischte meer
derheid bij stemming zóhoog is ge
steld, dat geen der partijen haar bereiken
kan, en dat de President (getuige de
laatste buitenlandsche leening) besluiten
neemt buiten het Parlement om. Het
Parlement wil wetten maken en die den
President voorleggen, de President wil
eerst de wetten afkondigen en eerst
daarna het Parlement aanbieden! Zeker
een geheel nieuwe, Chineesche vorm van
parlementaire regeering.
Dit alles zou weinig bemoedigend, zou
zelfs wanhopig zijn, als men niet verder
kijkt dan het tegenwoordige, zooals de
Europeesche Staten doen. Hoe kunnen
wij het spoedigste en het veiligste in
China zaken doen en geld verdienen"?
Daar komen de overwegingen der buiten
landers pp neer, en de regeering in China,
die dit waarborgt, is voor haar de ware
Jacob.
Maar de kwestie is niet van het heden
maar van de toekomst van het Chinee
sche volk. En dan durf ik nog steeds
zeggen : Er zijn in China stroomingen
en krachten aan het werk, die niet van
n dag zijn, maar die, na strubbelingen
en beroeringen, groote dingen zullen
baren in de toekomst".
En alle politiek tegenover China be
hoort niet kortzichtig aan de gisting van
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
FEUILLETON
DE PADVINDERS
DOOR
A. BASSALIK-DE VRIES
Ofschoon we allemaal het tegendeel ver
wacht hadden, was Juf ditmaal op onze
hand. Mien veronderstelde, dat het was,
omdat ze dacht, dat broer ook padvinder
worden kon en ze zich er al op verheugde
voor den eenige van ons, die zich op
schoonheid roemen kan", zooals in ons
leesboek staat, een onmogelijk
padvinderspakje te maken, dat hem veel te nauw zou
zijn en waar maar twee zakken in zouden
zitten, maar dat zoo lief" zou staan bij zijn
blonde krullen. Maar Frits zei, dat we er
ons liever niet in moesten verdiepen, hoe
het kwam, dat Juf, die altijd op vaders hand
was nu ineens onze partij opnam. Je kunt
nu eenmaal' nooit achter de redenen van
groote menschen komen en het beste is
daarom je maar bij hun raadselachtig gedrag
neer te leggen. We wilden er echter in
ieder geval niets van zeggen, dat niemand
onder de tien jaar padvinder mocht worden.
Hoe het ook zij, Juf bleef onze partij
steunen en probeerde zelfs Dinsdag aan het
dessert nog eens met vader over de zaak
te beginnen.
Maar vader, die Maandag al heel slecht
over padvinders te spreken was geweest en
beweerde, dat de hedendaagsche jeugd zich
zelfs zonder mooie pakjes al veel te veel op
den voorgrond plaatste en deze
padvindersbeweging de jongens geheel over het paardje
zou tillen", wilde er ook nu niets van hooren,
dat we toetreden zouden in de afdeeling
van padvinders, die in de stad opgericht was.
Kort en goed Juffrouw," zei hij ik ver
kies niet, dat mijne kinderen aan dien nonsens
mee doen".
Voor Frits was 't het ergste, want alle
jongens van zijn klas mochten meedoen en
ze plagen Frits toch altijd al, omdat hij niet
sterk is en veel van lezen houdt, en een
bril op heeft.
Mien en ik probeerden hem te troosten en ik
beloofde hem Jan Verster Donderdag, als we
van de catechisatie kwamen, te vertellen, dat
hij mijn broer met rust moest laten; want Jan
is Frits zijn grootste vijand, maar al is hij al
veertien, als ik hem alleen heb, kan ik hem
best aan. Maar Frits monterde pas weer op,
het heden te blijven hangen, maar ver
in de toekomst te zien.
HENRI BOREL
Naschrift. Sedert het inzenden van
dit artikel, op 12 Juli 1.1., meldden tele
grammen het uitbreken der revolutie
tegen Yuan Shih K'ai in 't Zuiden.
23-7-'13. H. B.
HIK mMMIIIIHIIMIIMIMimilMIIMMimillllllltlHMIIIIMIImlIllllimmilll
AUGUST STRINDBERG, Die Beichte eines
Toren. Verdeutscht von Emil Schoering.
Zeer mogelijk, dat het nog eens blijkt, hoe
de Zweed August Strindberg een der grootste
figuren van het laatste kwart der vorige eeuw
geweest is. Een der grootste monsterachtige,
als men dat liever wil uitgroeiselen van
het individualisme, een ver-eenzaamde en
alles-absorbeerende geestesafzonderlijkheid,
in zich zelve tot zulk een wereld uitgedijd,
dat zij noodzakelijk met al het andere in strijd
kwam en, als een groote bromtol razend,
zich aan alle hoeken stootte, tot de dood
haar draaiend bestaan ophief.
Van zulk een wpnderlijken mensch de
biographie te schrijven zoodanig, dat het
logische van zijn wezen in de onvermij
delijke ontwikkeling ons klaar wordt, lijkt
een benijdbare, zij het ook bijzonder moeilijke
taak, niet het minst, wijl Strindberg veel en
suggestief over zichzelf heeft geschreven,
dat de biograaf zal moeten... te boven
komen. Niets immers van dit door den
dichter zelf verzameld materiaal is zoo
maar te gebruiken, juist omdat een deel
van de kracht dezer persoonlijkheid bestond
in het naar zich toe rekenen", in het stellen
als objectieve waarheid en recht van wat
toch slechts als noodzakelijke uiting der
persoonlijkheid gelden mocht en geen ander
recht van bestaan bezat dan dat het nu
eenmaal was... als het was.
Aldus zal Strindberg's levensbeschrijver
zulke boeken als Inferno, Beichte eines Toren,
Der Sohn einer Magd zeer critisch moeten
gebruiken en misschien zelfs niet meer in
hen kunnen zien dan zekere tijdperken en
halten in des dichters geestelijke ontwik
keling en bronnen voor zijn kunstproductie,
terwijl hij de directe inlichting, die zij mogen
geven, schier volkomen verwaarloost.
Wie echter over een dier autobiographische
werken afzonderlijk zijn gedachten laat gaan,
dien is het wel veroorloofd zich met hun
inhoud bezig te houden, ja, voor hem is
zelfs die inhoud het eenige gegeven, waar
mee hij te maken heeft. Doch weer niet
zooals het zich geeft en voordoet, n.l. als
verhaal van werkelijk gebeuren, dat inlicht
over Strindbergs eerste huwelijk. Het waarlijk
gebeurd-zijn immers zou hoegenaamd geen
gewicht in de schaal leggen, als het ver
haal naliet op ons indruk te maken. Waar
of fictief, het verhaal moet zijn werking doen
of wij willen het niet, en dit is het ook
juist waarmee zijn kunstwaarde staat of valt.
Velen, en niet eens zeer orthodoxe, lie
den zullen verbaasd vragen of zoo een
geschrift nog kunst mag heeten, waarin,
zonder eenigen omslag van schikking of
voorkeur, een kunstenaar brutaalweg van
zijn huwelijkswee vertelt en een schromelijk
partijdig relaas neerschrijft van zijn lotge
vallen, daarbij aan den goeden smaak eigenlijk
doorloopend geweld aandoende. Alle over
geërfde ideeën van wat kunst is en zijn mag
schijnen hier hun toepassing te missen bij
een geschrift, dat met compositie, verbeel
ding en schoonheid al bijzonder weinig te
maken heeft. Waarlijk, het kost ons moeite
zulk een dik boek met soms aanstootelijke
en weerzinwekkende bijzonderheden uit eens
toen Mien voorstelde dat we zelf onder
ons een geheime padvindersvereeniging op
richten zouden. Bij tante Jane lag het boek
van generaal Baden-Powel op een tafeltje
in de salon; ik zou aan Juf vragen een
boodschap voor haar bij tante te doen en
dan stilletjes het boek in mijn blouse stoppen
en meenemen. Het was een beetje jammer,
dat het Engelsch was, maar Mien en Frits
zouden het samen wel klein krijgen en daar
voor hadden we dan ook het heele echte boek.
Het gebeurde ook zoo. juf, verwonderd
over mijn gedienstigheid (we willen nooit
naar tante Jane, omdat ze zoo vitterig is)
profiteerde van mijn goede bui", zooals ze
het noemde en stuurde me Zaterdagmiddag
met een briefje en een massa kleine lapjes
naar tante. Aan sommigen van de lapjes
had Juf spelden gestoken, zoodat ik me vier
maal prikte, eens heel erg, toen ik over die
lamme, gele hond van den bakker struikelde.
Gelukkig vond tante de lapjes heel interes
sant en ik had een massa tijd om het boek
te zoeken en in mijn blouse te stoppen en
kwam toch gelukkig nog net op tijd terug
voor het eten.
Zondag deed Mien een kaft om het boek,
want we wilden het tante netjes weer terug
geven (het was Bet de keukenmeid, die
er al die koffievlekken op maakte) en toen
togen Frits en Mien samen naar den zolder
en lazen er in, den heelen langen Zondag,
en als ze wat gevonden hadden kwam een
van hen naar beneden en vertelde het broer
en mij. We hadden namelijk den vorigen
avond besloten, dat we broer, al was hij
dan pas negen, ook lid zouden maken, maar
baby natuurlijk niet.
's Maandags na vieren, toen we allemaal
thuis waren, werden we plechtig lid. Mien
had roode insignes genaaid, met een groen
kruis er op bloed en hope" zei ze en die
moesten we om den hals op ons bloote
lichaam" dragen. De insignes waren erg mooi
en het was jammer, dat we ze niet op onze
mouw spelden konden, maar met een ge
heime vereeniging ging dit natuurlijk niet.
Ik moet hier even zeggen, dat ik mijn insigne
maar n dag op mijn bloote lichaam ge
dragen heb, het rood lapje prikte me toen
zoo verschrikkelijk en ik was daardoor zoo
slecht gehumeurd, dat ik driemaal straf kreeg,
tweemaal op school en eens van Juf, ik vond
het toen beter het verder maar in mijn zak
te dragen. We schreven allemaal onze namen
met bloed en broer schreeuwde als een mager
varken, toen Frits hem de speldeprik gaf
menschen intiem leven als een kunstwerk
te beschouwen en voor kunst-vol aan te zien.
Wij zullen echter toch wel moeten. De
tijd en deszelfs realisme en naturalisme
hebben ons hiertoe onvermijdelijk gebracht.
Fictief of niet fictief zijn ons tallooze ver
halen voorgelegd, waarin van het
menschelijk doen en denken in zijn dagelijksche
verbijzondering gewaagd werd. En wij heb
ben ons daartegen maar zwakjes verzet.
Dit boek van Strindberg, deze Beichte eines
Toren, vertelt van de ellende uit een mis
lukt huwelijk. Is dat misschien een zeer
bijzonder onderwerp in de litteratuur van
binnen- en buitenland? Hebben niet alle
groote (en kleine) schrijvers dit zelfde
behandeld en gebruikten zij voor hun arbeid
niet allen min of meer persoonlijke herin
neringen?
Zoo blijft de eenige vraag ten slotte of
het treffend gedaan werd, of het ons ont
roert. Elke andere, formeele, eisen van kunst
hebben wij laten vallen, nu door de ont
wikkeling van het persoonlijke het gevoel
voor de algemeenheid allengs afzwakte en
het dagelijksch-gewone, verbrokkelde,
verbandlooze in de plaats kwam van het samen
vattend verhevene. De vooral stoffelijke wer
kelijkheid werd onze eenige vastheid, omdat
wij eigenlijk aan haar alleen nog geloofden
en door haar alleen nog ontroerd werden.
Hoe zou dan een kunst, die haar analogie,
haar spiegelbeeld zou zijn, zich naar beper
kende eischen van vorm kunnen voegen ?
Mits zij levend en ontroerend was, hebben
wij. alles van het realisme leeren verdragen,
al tevreden dat zij ons tenminste aan de
benauwing van het eigen bestaan soms ont
rukken kon.
Zoo kwam die yerwijding van het kunst
begrip, die waarlijk niet van gisteren dateert
en vaak zonderlinge producten opleverde,
een soort exaltatie van onbeduidende wer
kelijkheid, die door haar onloochenbare
waarheid vergoeden moest wat haar aan
bevredigende idealiteit ontbrak. En het on
middellijk gevolg van dezen ommekeer der
zaken was, dat het nu onverschillig bleek
of een schrijver de lotgevallen zijner per
sonages en deze personages zelf naar het
leven copieerde of met huid en haar" uit
vond. De bedoeling en de uitwerking op
den lezer waren voortaan dezelfde.
Aldus wordt onze beschouwing van zulk
een boek als deze Beichte eines Toren
wel zeer vereenvoudigd, nu wij het mogen
en in dit verband zelfs moeten zien
als een gewonen roman en ons niet om den
schrijver zelf, zijn intellect, zijn moraal, zijn
handelen, behoeven te bekommeren. Dit alles
gaat der Kunst, in de verruiming van haar
begrip, niets hoegenaamd aan, terwijl haar
alleen de ontroerende kracht der schriftuur
interesseert.
En die is hier wel boven twijfel... al
dient er op gewezen, dat ook de aard der
kunstontroering _zich gewijzigd heeft, gelijk
wel onvermijd"êlijk was, itoen al de
rest eveneens veranderde. In het realisme
zijn ons alle ontroeringen welkom: schrik,
afschuw, walging, angst, benauwde somber
heid evengoed als blijheid, bewondering,
vroolijkheid en de verruiming van zachten
weemoed ... Wij zijn niet keurig of nuffig
meer, sinds in 't algemeen onze ontvanke
lijkheid voor aandoeningen verzwakte en
wij het leven dikwijls nogal vervelend von
den, en een ontroering, saamgesteld uit
weerzin, verbazing, medelijden en ergernis
en felle nieuwsgierigheid, gelijk wij uit
Strindberg's verhaal ontvangen, achten wij om
al die twijfelachtige bijmengselen geenszins
verwerpelijk. Wij zien, wij voelen en tasten
hier het leven en dat is ons genoeg, als wij
overigens voor deze kunstsoort vatbaar zijn.
Een jong Zweedsch bibliotheekbeambte,
met geleerden en dramatischen aanleg, ver
telt hier van zijn huwelijksellende, hoe het
aanving, voortzette in allerlei onrust en
dagelijksche kwelling en hoe het schokkend
en moeilijk tot een onbevredigend einde
kwam. En terwijl hij schrijft, rijzen vór
ons de beide spelers op dit rustig schouw
en daarna las Mien het reglement voor.
Ik voor mij geloof niet, dat ze alles uit het
padvindersboek hadden, ik denk, dat het
Engelsch hun toch te machtig was geweest
en ze er zoo nu en dan maar wat van gemaakt
hadden.
Maar Mien en Frits werden woedend,
toen ik zoo iets zei en vonden, dat ik dan
maar uittreden moest en toen hield ik
natuurlijk mijn mond. Ik nam het hun ook
volstrekt niet kwalijk, ik vind Engelsch een
idiote taal, Fransch trouwens ook; Duitsch
hebben we nog niet.
Het voornaamste van de heele zaak scheen
te zijn het verrichten van goede daden. Er
waren ook neg wel andere dingen zooals:
zwemmen met kleeren aan, een maaltijd
bereiden, telegrafeeren, een nacht in het
open veld slapen en nog vele anderen, die
ik vergeten ben, maar we besloten deze
maar tot den zomer uit te stellen; dan
missen ze ons niet zoo gauw en kunnen
we in de kolk achter het huis zwemmen,
(ofschoon het volstrekt niet mag van vader)
aardappelen in de asch poffen en misschien
zou het zelfs wel mogelijk zijn een nacht
op het grasveld door te brengen, alleen
telegrafeeren zullen we wel aan andere
padvinders over moeten laten. Al deze din
gen waren trouwens van later zorg.
Het verrichten van goede daden was toch
hoofdzaak en daar konden we dadelijk mee
beginnen. We mochten een knoop in onze
das leggen, zoodra de goede daad verricht
was en geen dag mocht zonder daad voor
bijgaan, 's Avonds zou Mien de daden in
een schrift noteeren net als de goede
aanteekeningen op school. Ik vroeg aan Frits,
wat eigenlijk met goede daden bedoeld werd,
daar ik er maar weinig van af wist. Werkelijke
goede daden, zooals van Speyk en van
Schaffelaar deden, daarvan hoor je alleen
in de vaderlandsche geschiedenis; dan ken
ik nog een minder soort, die ook kinderen
in leesboeken doen. Deze halen dan ge
woonlijk half verdronken katten uit een
sloot, of poetsen, om hun vader te verrassen,
alle schoenen van de familie, vórdat iemand
op is. Bij ons verdrinken ze de katten in
de kolk en die is veel te diep, om ze er
weer uit te kunnen halen, en ik geloof niet,
dat het vader veel schelen kan, wie onze
schoenen poetst.
Frits zei, dat ik een groote stommeling
was, dat er duizenden van goede daden
voor iedereen nog te verrichten waren en
dat we in alle geval om te beginnen de
l
tooneel, de Man en de Vrouw, beiden zoo
zeer van dezen «tijd en. toch ook van alle
tijden in- hun hopeloos onverstand en mis
verstand. Het leven onthult zich hier niet
in zijn ideeële en onveranderlijke rust van
samenvatting, maar vlijmscherp, staalhard
en ijskil in zijn verbijzondering van het
individueele, waar elk het uitsluitend recht
aan zijn kant meent en geen wind van
goedheid of edelmoed immer de schroeihitte
van het eigengerechtigd voelen afkoelt. Tot
wat voor hel het leven worden kan, waar
die onaantastbare eigengerechtigdheid zoo
hoog steeg, zoo bovenmatelijk opzwol, heeft
de schrijver ons hier doen aanvoelen. Het
schijnt alles grauw in dit boek, wanhopig
grauw als op een doffen winterdag, maar
om de schakeeringen in de ellende toch niet
vervelend.
En alles lijkt hier waan, het gansche leven
vervloeit in onvastigheden en niemand heeft
gelijk of ongelijk, niemand is in zijn recht
en niemand heeft onrecht en nergens is
duidelijke waarheid ____
Zou dat dan niet toch de algemeene
beteekenis zijn, die uit dit droef verhaal van
twee willekeurige ongelukkige menschen
voortkomt ? Het algemeene als de houding
der geesten van dezen tijd tegenover het
leven. . . .
Hoe dit nu meer in bijzonderheden uit
het verhaal naar voren komt, wil ik den
volgenden keer pogen uiteen te zetten.
(Slot volgt)
FRANS COENEN
Tooneel in België
H
Vlaamsch België is als een pasgeboren
kind, dat de oogen even opent voor het
licht en dadelijk de lidjes met een huilgrimas
weer op elkander wringt. Want Vlaamsch
België wordt pas geboren, omdat het eerst
thans in de cultuur-beweging komt. De
eeuwen-lange vreemde overheersching, die de
Vlamingen te verduren hadden, heeft hen
intellectueel ge.dood. Jaar na jaar ging voorbij,
en de Vlaming, niet alleen materieel maar
ook zedelijk vermoord na lederen veldslag
die op Belgischen grond geleverd werd, zag
geen licht stralen in de duisternis, welke
over zijn land was neergedaald. In sombere
gelatenheid boog zijn hoofd steeds dieper
neer, plooiend onder den last, die al maar
zwaarder werd. Alle hoop op een beter
leven was uit hem losgerukt en weggevaagd,
en de eenige troost die zijn lot van ver
drukte hem nog overliet was de gedachte
aan zijn God.
Die lange, neerdrukkende kracht is in het
karakter van den Vlaming van heden over
gebleven, als een erfenis uit bange tijden.
Nog durft hij het hoofd niet opheffen, en
zou het trouwens ook niet kunnen. Wat
eeuwen hebben neergeplooid, kan niet na
verloop van enkele jaren weer zich oprichten.
De revolutie van 1830 was voor de Vla
mingen geen bevrijding. Hun taal werd
behandeld als in een overwonnen land. De
Vlaamsche beweging heeft in den laatsten
tijd de gemoederen wakker geschud ; als
voornaamste practische resultaat heeft zij
reeds verkregen, dat de Vlamingen zich
gingen roeren tot het verkrijgen van de hun
onthouden rechten. Als cultuur-beweging
was zij tot nu toe van weinig beteekenis.
Maar zij heeft den terneergebogen burger
in de ooren geschreeuwd, dat de tijd van
het nieuwe leven gekomen was. Als ver
dwaasd, niet kunnende begrijpen, heeft hij
de stem aanhoord. En langzaam is hij
wakker geworden. Hij weet heden, dat hij
vroeger iets was en dat hij weer iets worden
moet. Maar dat iets ('s hij nog lang niet !
Het beschavingswerk begint. In de laatste
twintig jaar, door het contact met de
Nederlandsche literatuur, hebben zich weliswaar
een paar talentvolle schrijvers naar boven
gewerkt, doch men vergisse zich niet in
hunne verhouding tot de massa ! Zij zijn
uitgegroeid boven het volk, dat hen niet
verstaat, omdat het hen nog niet verstaan
kan. Deze auteurs zijn te vroege vruchten,
voorbeelen van het padvindersboek nadoen
konden. In het boek werd bijvoorbeeld veel
verteld van het helpen van oude dames, als
ze de straat over wilden steken, dat was
een makkelijk werk en de oude dames waren
altijd heel dankbaar.
Mien probeerde het nog dienzelfden dag
met Gerritje, die juist bij ons verstelde, en
pakte haar flink bij haar arm, toen ze
knoopen wilde gaan halen bij Berendje van den
overkant. Maar Gerritje schudde haar dade
lijk af en inplaats van dankbaar te zijn zei
ze Foei, zoo'n groote deern al, iej most
oe skamen, een old mense zoo veur den
gek te holden!"
Ik geloof vast, dat ze het Engelsch weer
niet gesnapt hadden, waarom zou je wel
aan de berm van een weg loopen kunnen
en niet naar de overkant gaan kunnen! We
besloten toen ook het boek maar niet meer
te volgen en verder op ons eigen houtje
goede daden te verrichten.
Ik was de eerste, die een knoop in mijn
das had, Dinsdagmorgen vroeg al. Ik ging
op de kinderkamer mijn aardrijkskunde-boek
zoeken en hoorde, hoe onder het aankleeden
broer ontzettend brutaal tegen Juf was. Ik
dacht dadelijk, nu is het oogenblik voor de
goede daad gekomen", en diende broer een
geduchte bestraffing toe. Maar het was niet,
omdat broer de vorige avond mijn paaschei
van chocolade opgegeten had, zooals Mien
zei, die mij de eer van de eerste goede
daad te hebben verricht niet gunde, welke
leugen Juf trouwens ook aan vader vertelde
en ik een week lang om zeven uur naar
bed moest als straf. Frits en Mien kwamen
's avonds op de rand van mijn bed zitten
en Frits zei, dat hij lang over mijne handel
wijze had nagedacht, dat hij me ook een
aanteekening gegeven had, maar dat hij toch
geloofde, dat het boek een ander soort van
daden bedoelde, die ons zwaar vielen of
waarvoor we wat opofferden. Toen Frits
dat zei, schitterden zijn oogen en ik moest
aan de eerste Christenen denken, waar we
het juist 's ochtends op school over gehad
hadden; als we in dien tijd geleefd hadden,
zou Frits zeker martelaar geworden zijn.
Ik nam me echter voor die tweede soort
van daden maar aan de anderen over te
laten en dan van 't zomer met het slapen
in de open lucht en dergelijke dingen mijn
scha weer in te halen.
De tweede daad liep nog slechter af. Frits
had gelezen, dat iedere padvinder een dier
moet kunnen slachten en toebereiden en
die het volwassen-worden van hun stam
niet hebben afgewacht, en daarom ook door
dien stam niet naar waarde worden geschat.
Want dit is wel een der voornaamste
redenen, waarom de VJaamsche schrijvers
in hun eigen land niet worden gelezen en
in Nederland hun toevlucht moeten zoeken :
Zij zijn, om zoo te zeggen kunstmatig door
de Nederlandsche beschaving uitgebroed en
worden met verbazing en dikwijls spot aan
gestaard door hunne rasgenooten, die nog
in wording zijn naar den volgroei. Zij zijn
geene representatieve elementen van hun
volk, omdat zij niet door dat volk vooruit
zijn gestuwd.
Het volk is onbeschaafd en zelfs de bur
gerij staat op een zeer lage trede van ont
wikkeling. Wij moeten bij deze burgerij en
dit volk een oogenblik stilstaan, omdat hun
positie in de Vlaamsche cuituur-beweging
zoo eigenaardig is.
De hoogere standen spreken uitsluitend
Fransch en zijn van de Vlaamsche actie niet
alleen geen voorstanders maar staan er
zelfs beslist tegenover. Het eigenlijke volk
gebruikt het Vlaamsch, plat in zijn
dialektvorm, zonder eenigen literairen band.Tusschen
deze twee uitersten beweegt zich de midden
stand. Uit het volk voortgekomen, heeft hij
daarvan de ongeschaafde faal behouden.
Doch hij wil zich gaarne op n lijn stellen
met de Franschsprekende klassen, omdat de
kennis van het Fransch hem een cachet
van voornaamheid geeft, waarmee hij gaarne
pronkt om zijne oorspronkelijke grofheid te
bedekken. Deze middenstand is aldus vleesch
noch visch. In de kern is hij Vlaamsch,
door zijn streven Fransch. Het door den
taalstrijd slecht ingerichte onderwijs geeft
den burgerman de gelegenheid niet het
Vlaamsch of het Fransch, of de beide talen,
grondig te leeren, hetgeen voor gevolg
heeft, dat hij zich uitdrukt in een mengel
moes van Vlaamsch en Fransch. Dit is de
reden waarom de Vlaming, burger van eene
welgestelde klasse, Vlaamsch spreekt met
Fransche uitdrukkingen of Fransch met
Vlaamsche woorden vermengd, een ratjetoe,
dat tot iets zókomiek-afschuwelijks wordt,
als bekend is uit Le Mariage de Mlle
Beulemans.
Nu is evenwel de middenstand in ieder
land de voortbrenger van de denkende
kracht. Bij hem komen saam de
levenwekkende stroomingen, die zich in iedere natie
voortbewegen. En vermits de Vlaamsche
middenstand zich geen eenheid van taal
heeft kunnen verwerven, is het logisch dat
hij letterkundig gesproken niet leeft.
De tooneelkunst, over het algemeen de
weergave van het leven, de gewoonten en
de zeden van een volk in zijne gemiddelde
factoren beschouwd, is zonder waarde wan
neer de elementen, waaruit zij geschapen
wordt, niet rijp genoeg zijn om iets
degelijks voort te brengen.
Uit voorgaande gegevens is het gemak
kelijk eene karakteristiek van de huidige
Vlaamsche tooneelletterkunde samen te
vatten: Geen enkel werk van beteekenis,
dat voor het bestaan als ras der Vlamingen
kenschetsend is, kan aangeduid worden.
Starkadd van Alfred Hegenscheidt en Gudrun
van Albrecht Rodenbach zijn van dien regel
niet uitgezonderd. Men kan die laatste wer
ken tweeërlei beoordeelen: als Vlaming, en
in dit geval bestempelt men ze als meester
stukken, of als mensch staande in de
cultuurbeweging van zijn tijd en slechts
acht gevende op de lichtende punten der
wereldliteratuur; alsdan worden Starkadd
en Gudrun werken van minderen rang.
In de geheele Vlaamsche dramatische
letterkunde is er niet n stuk, dat door
zijn opbouw, de ontwikkeling der gedachten
en de taal de aandacht tot zich trekt. Het
is alles voorloopig laag bij den grond, grof,
zonder eenige distinctie. Men wordt zelfs
niet de minste krachtinspanning bij de
schrijvers gewaar om boven het lage plan
te geraken, waarop zij zich voortbewegen.
Wij hebben het zooeven gezegd: zij kijken
steeds naar den grond, zij hebben den
blauwen hemelstolp nog niet gezien, die
daar hij heel teerhartig is en bang voor
bloed, leek hem dit de zwaarste taak eens
padvinders toe en besloot hij deze uit te
voeren en zijn witte konijntje met de roode
oogen te slachten. Precies hoe het gebeurde
weet ik niet, want het was na zevenen en ik
had nog altijd bedstraf. Maar juf vond hem
bewusteloos met bebloedde handen voor het
konijnenhok liggen met het konijntje dood
naast zich.
De volgende dag had Frits koorts en de
dokter sprak van psychische afwijkingen.
Mien zocht psychisch op in een lexicon en
daar stond behoorend tot de ziel", maar
dat deed ze alleen maar uit nieuwsgierig
heid, om te zien wat de dokter van Frits
zijn ziekte gemaakt had; wij wisten allebei
best, dat het alleen Frits zijn opofferende
geest was geweest, die hem ziek had ge
maakt. We besloten hem weer net zoo'n
konijntje te koopen, maar jammer genoeg
konden we het niet dadelijk doen, daar we
maar 27 cent samen hadden.
Het was toen Frits weer beterend was,
maar nog niet naar school mocht, dat Mien
en ik samen tot de groote goede daad be
sloten. Dat kwam zoo. Vader had aan het
ontbijt een brief voorgelezen van een vriend
van hem, die professor is en overal in ons land
oude dingen opgraaft. Hij schreef, dat hij in
de laatste tijden geen gelukkige vondsten ge
daan had en daarom besloten had het eens met
onze streek te probeeren. En wel wilde hij
bij de zandheuvels, die achter de kolk lagen,
en die naar zijn meening grafheuvels waren,
beginnen. Wij kenden die heuvels, die de
Belten heetten, natuurlijk precies. Frits zei
altijd, dat het terpen waren, waar de Bata
vieren op gewoond hadden en oude Bet
wist te vertellen, hoe er eens een jongetje
in weggezakt was en hoe dat jongetje nu
's nachts als een spook daar ronddwaalde.
Daarom was Mien een beetje bang voor de
Belten en daar ze, sinds ze eens een worm
met haar schop middendoorgestoken heeft,
ook griezelig is van spitten (nog verleden
week gaf ze me een stuiver om haar tuintje
om te spitten, maar twee cent er van moest
ik dadelijk op school weer afgeven voor de
vacantie-kolonie, omdat ik in de haast ver
geten had mijn handen te wasschen, die vol
aarde zaten) was het heusch een flinke daad
van haar te besluiten dien professor te helpen
en in haar vrijen tijd te graven, wat ze
maar kon.
Denk eens," zei ze wat zal die professor
blij zijn, als ik wat vind!"