De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 3 augustus pagina 5

3 augustus 1913 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

3 Aug. '13. No. 1884 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VRQUWENRUBRIEK iiiiimiiiiiiuiiiiiHiiiiimimimiiiimi iiiniiiiiiiiii mi Het Friesche feest op de tentoon stelling De Vrouw" Het Friesche feest, dat reeds den eersten keer zooveel belangstelling heeft gevonden, is Donderdag 10 Juli wederom voor een aandachtig publiek herhaald. Het fraaie zomerweer werkte mede om het voortreffelijk te doen slagen. Wanneer wij hier een paar indrukken weergeven, is dit niet om een oordeel uit te spreken over de kunstwaarde van den zang van het dameskoor en van de solo-zangeres, mej. Anneke Steensma, noch om te gewagen van de guitige silhouetten met de gedichtjes van Annie Salomons of een beschrijving te geven van de tableaux naar de schilderijen van Bisschop. Doch wij meenen, dat het eigenaardig karakter dezer uitbeelding van gewestelijk volksleven ten volle waard is er afzonderlijk de aandacht op te vestigen. Te meer nu de kans niet is uitgesloten, dat het Friesche feest ook op de E.N.T.O.S. nogmaals herhaald zal worden, wanneer tenminste de desbetreffende impressario de bezwaren.welke de leidster van het Friesche gezelschap, mej. Sjouk Tigler Wybrandi tegen eene uitvoering aldaar te berde meende te moeten brengen, weet te overwinnen. Het merkwaardige, dat ons trof bij deze uitvoering, is, dat hetgeen wij hier te zien en te hooren kregen, niet iets was uitslui tend uit oude tijden, zooals meestal het geval is metOud-Hollandsche feesten, waarbij alles, zang en dans en kleeding aan een lang vervlogen verleden herinnert. Dit is geenszins het geval bij een Friesch feest als dit. Het merkwaardige is, dat dit schijnbaar antieke nog in het heden bestaat, en derhalve de bekoring van het levende heeft. De toeschouwers mogen de Friesche vrouwenkleeding bewonderd hebben en om de oer komisch e mannendracht smakelijk hebben gelachen, zij mogen er over verbaasd hebben gestaan dat de onverstaanbare klan ken, die ze opvingen, een taal verbeelden, te weinigen hebben geweten, dat al deze zonderlinge dingen openbaringen waren uit een hedendaagsch volksleven, en dus van meer direct belang dan de gewone antieke tenteonsteHmgsartikelen. Want a) is het waar, dat de voorname en artistieke kleeding, waarin deze Friesche jonkvrouwen waren gedost, in het dagelijksch leven daarginder in het noorden een meer en meer zeldzaam verschijnsel wordt, en al is met den laatsten Frieschen slotheer ook de Friesche mannendracht verdwenen, de droeve ontboezeming van Piet Paaltjens' Frieschen .zanger, die zijn diepverbasterd vaderland beklaagt over het wegsterven van zijn taal, is niet meer dan een uiting van zwartgallige dichtersverbeelding geweest. Friesland's taal leeft en Friesland's geest leeft, en hiervan heeft ook het Friesche feest op de tentoonstelling De Vrouw" getuigd. In meerdere mate dan de kleeding is immers de taal het volk. Zoolang ergens UI T DE NA TUUR DXXXfX Ongewone bladvormen Den vorigen keer kwamen, naar aanleiding van onzen natten zomer, alleen vergrootingen van de bladeren door vermindering van zonnelicht als een gevolg van langdurige zomerregens ter sprake; meer kunnen wij in ons land zoo goed als niet aanwijzen. Eigenlijke bladlooze planten, behalve dan de parasieten en saprophyten, de woekerplanten en de afvalplanten, hebben wij niet. Ik ben dan ook, vór ik dit opstel ging schrijven onzen Hortus binnengegaan, om mijn geheugen wat op te frisschen en mijn voorbeelden eerst eens weer in natura te zien, al is het dan niet op hun natuurlijke groeiplaats. Wie er toe in de gelegenheid is, en aan dit opstel iets wil hebben, kan ik niet beter raden dan een uurtje in een Hortus botanicus te gaan wandelen en zijn geleiders aldaar ook naar vreemde bladvormen te vragen. Een diergaarde gaat ieder bezoeken die in Amsterdam of Rotter dam komt, de Hortus wordt gewoonlijk ver geten en dat is bepaald jammer. De gaspel doorn, waarvan ik u al een beschrijving en teekening heb gegeven, zou nog dienst kun nen doen als uitzondering om den regel te bewijzen; want de groene doorns van deze stekelige plant doen dienst als bladeren; een echte inlander is het trouwens niet; zijn oor spronkelijk vaderland ligt veel zuidelijker, en wel in de heete zone van den Atlantischen Oceaan, waar al veel planten het doorn-type bezitten, d. w. hun blad is tot een minimum gereduceerd, en ze vormen lange dor-schijnende struiken, die wild door elkaar lange looten schieten, welke weinig of geen blad vertoonen, maar in den regel dicht met doorns of stekels zijn bezet. Eigenlijk hebben we in den gaspeldoorn dus al een voorbeeld van een plant met een ongewonen vorm van voedingsorganen. Al die stekels van de gaspeldoorn, daarom en om de- groote gele vlinderbloemen ook wel groote stekelbrem genoemd, zijn groen, ook de twijgen zelf en beide doen dan ook het gewone werk der bladeren: voor de transpiratie en de voeding zorgen. Nog meer nadert onze gewone brem, de heerlijke versierder van onze spoordijken en van de zandheuveltjes op de heide, het roede- of bezemtype; zijn bladeren, drietallig als klaverblad, blijven klein, verdwijnen soms in zeer droge zomers tot op enkele knopjes na, een taal bestaat met een bloeiende letter kunde, een taal die door dichters, vertellers en tooneelschrijvers gebruikt wordt als voertuig voor wat er leeft in het gemoed van het volk, een taal waarin dit volk zelf weet uit te drukken zijn eigenaardige stem mingen, die door geen vertaling zijn weer te geven, mag men spreken van een afzon derlijk volk. Waar vindt men in een van onze andere vaderlandsche gewesten eene zoo bewuste liefde voor den geboortegrond als de Fries heeft voor mijn heitelén",en waar elders door voelt men zóhet bekoorlijke, dat zijn eigen provincie kenmerkt en weet men er zóvan te schrijven, te dichten en te zingen? Is het niet iets merkwaardigs, dat het Friesche volk in zijn breedste geledingen evengoed thuis is in de oude landsdichters van eeuwen geleden als in de dichters van den dag? Waar is bijv. in Gelderland de boeren arbeider, de schaapherder of de polderjongen te vinden, die zijn Staring van buiten kent, en met wellust diens verzen gaat opzeggen, zoodra hij met drie andere Gelderschen in den vreemde toevallig tezamenkomt? Doch de Friezen in den vreemde komen niet toevallig tezamen, zij zoeken elkander opzettelijk. Of nog liever: ze worden als door een geheimzinnige aantrekkingskracht tot elkander gedreven, om, zoodra de benoodigde acht paren bijeen zijn, een Frysk Selskip op te richten en de Scotse trye te dansen. Hebben de toeschouwers, die op het tentoonstellingsterrein dezen ouderwetschen dans zagen uitvoeren, in de congres-zaal, in de hal van het hoofdgebouw, in de open lucht bij de muziektent, een troepje Frie zen dat pleizier heeft scotst" overal!, begrepen, dat dit nu eens geen dans was van onze verre voorvaderen, gelijk de dansen op de gebruikelijke Oud-Hollandsche markt pleinen, maar dat deze dans nog heden ten dage de hoogste vreugde-uiting is van een levend volk? Alleen dat dit volk hem heden niet meer danst met die oude, ruige hoogehoeden op noch met die grove blauwe kousen en de fluweelen kuitbroeken aan. En ook kent het tegenwoordige geslacht der Friezen niet meer dat zoogenaamde scoanmakkerke", het begrafenisachtige intermezzo dat waarlijk een oogenblik aan een heidensch doodenfeest doet denken. Maar hiervoor in de plaats heeft het den weliswaar niet bij het officieel dansvoorschrift behporende maar desniettemin van oudvader's tijden af gebruikelijken luchtsprong bij de scotse trye" bewaard, die op de tentoonstelling ontbrak, en die juist dezen dans dat kluchtige, uitgelatene en toch bezadigde karakter geeft. Uitgelatenheid en bezadigdheid, het gelijken tegenstellingen, en toch zijn ze het niet. Wij zouden, om dit te kunnen bewijzen, van harte gewild hebben, dat die twee voor treffelijke scotsers, die eerbare weesvader en die apotheker met grijze haren, wiens juist door bedaarde deftigheid bizonder grappige bokkesprongen ons als prettige jeugdherin neringen te binnen komen, aan dit Friesche feest hadden kunnen deelnemen. IIIIIIMIIIIIIIIIMHIMIIIIIIIIIIMIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIInlHIIIIIIIimilll de twijgen daarentegen nemen de functie over, zij verdienen met hun bladgroen den kost. Dikwijls nemen zulke groene twijgen ook weer bladvorm aan; dit is o. a. het geval bij de Zuid-Europeesche plant Muizendoorn of Ruscus. Vaak verraadt zich de stengelnatuur van zulke groene pseudobladeren, phyllocladiën, zooals ze in de botanie genoemd worden doordien op het blad" bloemen ontspruiten, meestal op den middennerf zooals bij de genoemde Ruscus, die in eiken botanischen tuin te zien is, en die ik ook al eens voor u geteekend heb. Doch ook wel langs den rand, zooals bij de Australische Carmichellia's en bij Phyllanthus-soorten, een woord, dat duidelijk ge noeg zegt, dat het blad bloemen voortbrengt. Een ander type van blad is het rolblad, waarbij de openingen, waardoor in hoofd zaak de gaswisseling plaats grijpt, tusschen omgeslagen randen komt te liggen. Een merk waardigheid hierbij is, dat zulke opgerolde bladeren bij vele planten zich vlak gaan uitspreiden, als de lucht vochtig wordt en dus de verdamping niet behoeft te worden beperkt. Het rolblad, ook het constant op gerolde, wijkt ver van het gewone blad type af, als wij ons het normale blad vlak denken, hetzij dan lang en smal als grasblad of vlak als een lindeblad; toch hebben wij ook in onze denne- en sparrenaalden en in de biezen voorbeelden bij de hand van volronde bladeren, al zijn dat nog geen rolbladeren. Om deze te zien behoeven we evenwel niet naar een Hortus te gaan; vele van onze heidegewassen, de gewone dopheide o.a., vertoont het verschijnsel heel mooi, al is er een loupe bij noodig, om het duidelijk op de doorsnede waar te nemen. Dat juist vele planten van de open heide velden rolbladeren bezitten, wijst al op de beteekenis van verdamping-régulateurs. Heel vreemde bladeren hebben vele succuBladeren met droppelspits. Alle vier planten uit het tropisch regenbosch van Java. die van Ficus religiosa met de gekromde spits is het meest bekende voorbeeld Grijsheid en eerbaarheid beletten niet, aan de scotse trye mee te doen; hier verbroederen zich ouderdom en jeugd, gelijk zich de standen verbroederen op een Frieschen avond. In geen andere provincie beschikt men over zulk een gemeenschapsband als de ne en geliefde gewestelijke taal. Zou misschien niet de democratische geest, die Friesland kenmerkt, door de Friesche taal zijn bevorderd? Eigenaardig is wel, dat men onder de Friesche dichters van heden zulk een groot percent sociaal-democraten telt. Daar zijn, om een drietal te noemen: Schuitmaker, Sjouke de Zee en Piter Jelles. Is dit toch ook weer niet iets uiterst merkwaardigs, dat een man, wiens leven gevuld wordt met strengen, ernstigen en zakelijken arbeid op staatkundig terrein, onder al zijn strijden en bezig zijn voor gewichtige dingen, zoo kinderlijk gevoelig blijft voor zijn geboortegrond en zijn gewestelijke taal zoo blijft liefhebben als mr. P. |. Troelstra ? Het gaf ons een eigen aardige ontroering, juist nu in dit politiek zoo gewichtig tijdsgewicht de naam van dezen geharnasten strijder op aller lippen is, te mogen luisteren naar een wiegeliedje, gedicht door dezen zelfden Fries, die stoer heid en gevoeligheid aldus in zich vereenigt. Stoerheid en gevoeligheid, en deze op een wonderlijk harmonische wijze vereenigd, zijn wel de karaktertrekken van dit merkwaardige volk. Ze mogen met Dokter-Om zingen Hirde Friezen bliuwe wij!" (Harde Friezen blijven wij), onder hun van stoerheid soms botte trekken verbergt zich een teederheid, die weent en juicht om alles wat aan gezin en vaderland herinnert, of het de Oldehoof is of de Steenen Man, de bloemetjes van den Meitijd of het kindje in de wieg. Van deze teederheid en van de schalksche tütsjes (kusjes) liefde's lentetijd, maar ook van den stroeven ernst des levens weten zij te zingen niet in huisbakken poëzie, gelijk velen meenen, maar in verzen die menig grootmeester der vaderlandsche kunst ver baasd zouden doen staan, nam hij de moeite deze gewestelijke taal naast het Vlaamsch te gaan leeren. Friesland, in dezen wel het best verper soonlijkt in zijn dichter Piter Jelles, levert het bewijs, dat men interprovinciaal en inter nationaal kan denken en arbeiden, en tege lijkerheid een warm hoekje in zijn hart kan bewaard houden voor het innig geliefde eigen gewest, waarvan men het afzonderlijk kenmerk blijft handhaven. L. H. G. CANNEOIETER DZN * * * De Vrouw Antwoorden op de prijsvraag: Hoe moet, o lezer, de vrouw zijn, opdat zij u behage? Haar vonnis is gestreken. Haar lof is in woorden gebracht. Alle van vernuft spranke lende bonsmots meedeelen, die ik ontving, gaat niet aan. Zij vormen brievenheuvels op mijn bureau! Ik vroeg dan: Hoe moet, lenten of sapplanten; daar lijken de bladen wel dikke stengels of bollen. Hun methode van verdamping tegengaan is een geheel andere dan van de bezemstruiken en de rolbladgewassen. Zij groeien meest alle in streken, waar zelden regen valt, maar waar, als het regent, er ook geduchte massa's nederdalen; de sapplanten nu sparen het periodiek vallende vocht op en bewaren het overschot in daartoe goed ingerichte cellen en vaten. De sedums van onzen zandgrond o.a. de muurpeper en de witte sedum, die op muren en steenglooiingen zoo rijkelijk groeien en bloeien zijn voorbeelden in het klein van wat in dit opzicht de cactussen en wolfsmelksoorten van de woestijnen in het groot zijn. Ook vele strandplanten hebben zulke water reservoirs als bladeren; dit staat in verband met de schaarschte aan zoet water; het zout verhoogt de zuigkracht van de plant. Nu eens weer naar een warme vocht- en regenrijke lucht. Om te weten hoe daarop de bladeren reageeren, behoeft ge maar de warme serre, de Victoriakas van een Hortus te bekijken. Daar zult ge talrijke bladeren aan treffen, die in het oogvallen doordat de breede bladschijf uitloopt in een opmerkelijk lange spitse punt. Dit zijn bladeren met de zooge naamde droppelspits. Veelal kunt ge deze merkwaardige inrichting in de warme kas in werking zien. Zij komen van nature in de regenrijkste streken van de tropen voor en zijn het eerst op Java bestudeerd, in den plantentuin van Buitenzorg, waar al zooveel botanische wonderen zijn ontdekt en opge helderd. Nu het eenmaal is beschreven, valt het ons leeken gemakkelijk de beteekenis van die beroemde droppelspitsen te begrijpen. Vele menschen meenen nu nog, evenals vroeger ook de plantkundigen van professie, dat de regen de bladeren laaft en drenkt", en men stelt zich voor dat de bladeren het hemel water opzuigen; immers, eventjes begieten kan een blad, dat al verleppen ging, weer doen opleven, het krijgt dadelijk weer zijn strakheid zijn turgor" terug. Toch is het een hooge uitzondering in het plantenrijk als een blad water opneemt. Integendeel, het is een algemeen geldende regel, dat een blad van een zaadplant dit nooit doet; varens en andere sporeplanten met vaatbundels evenmin; bladmossen wel. Ja, het is wel zeker, dat zeer veel planten er op ingericht zijn het hemelwater zoo spoedig mogelijk van hun bladvlakten te verwijderen en het weg te voeren naar hun wortels die het opzuigen; want alleen langs dezen weg mag het de bladeren bereiken, dus binnendoor. Wat lang buitenop blijft kan een kiembed worden voor allerlei scha delijke kleine parasieten en bovendien ver hindert het de verdamping. Neerstroomend regenwater kan op de bladeren als stofafspoeler en reiniger nuttig werken, maar het moet er niet te lang op blijven hechten. Tegen dit gevaar verweeren zich vele bladeren door een was- of gom-overtrek, ze kunnen eenvoudig niet nat worden zooals b.v. onze akelei, de regendroppels sputteren er gewoon af, alsof ze op geolied papier vielen. Een tweede nog practischer methode wordt toegepast doorbladen met diep liggende nerven aan de bovenvlakte.Die nerven vormen een heel systeem van gootjes, dat het hemel water of naar den stengel afvoert zooals bij bladeren die schuin omhoog staan heel mooi b. v. bij wierikwortel te zien ; of zij leiden het af naar buiten naar den omtrek van de plant; in dit geval liggen de zuigwortels juist op de plaats waar de (Punch) ?VI DE NIEUWSTE STREEK DER SUFFRAGETTEN (Zij nemen aan 't strand de mannenkleeren weg en leggen er bedrukte handdoeken voor in de plaats) o lezer, de vrouw zijn, opdat zij u behage?", en op alle vooys, in moederlandsche tale, in Engelsch en Hooghaarlemmerdijksch, en in een handschrift, dat de cultuur der uitgelezenste kostscholen verraadde, is mij geantwoord. Welk een aantal diepe gezegden! De geest was hier aan 't spelevaren. Het gemoed kroonde zichzelven. Een Jong Hol lands Binnenhuisje keek mij vaak ont roerend aan uit 'n lichtgekleurd postpapier-blaadje of van de eenvoudige brief kaart: Hoe moet de vrouw zijn? Als de mijne!" schreven zij. Deze mannen, die het had den neergeschreven, terwijl hun vrouw hun over den schouder keek, vroegen haar naam niet te noemen, wat den lezer, op zoek naar het beeld der ideale vrouwe, wel eenigszins verhindert iets te hebben aan hun advies.... Anderen zochten hunner gades beste deugden en schreven, de een: taktvol, de ander: zacht, een derde: rein en mooi, een vierde: lief en kwiek, een vijfde: trouw, een zesde (in de stijgende lijn dezer poëzie): gezond! Het Hollandsch hart is lichtbewogen en lichtontvlambaar en de ziel onzer natie is er een van huwelijksmin en moederliefde. Hoe moet de vrouw zijn? Als moeder, antwoordden velen met ontroerd geluid, of: als mijne moeder. Of: Als lieve moedertje. Of enkel: 'n moeder, of (én uit den Haag): zooals Mama. (Dit is geen fantazie; het blad ligt vór mij). Of: 'n goede moeder. Of: Vrouw en moeder. Of (het waren er velen): Vrouw, d.w.z. Vór alles vrouw'J Of: Vrouwelijk. Of zooals in dicht maat de heer L. C. S. te Haarlem het zei: Gij vraagt hoe ze moet wezen de vrouw door mij bemind; Welnu, zij moet bezitten de onschuld van een kind, De reinheid van een Engel, De schoonheid van een pauw, De deugden van een moeder, de... fouten van een vrouw. Een paar, pardi! gén pessimisten, maar tevreden met dit van vrouwen vervuld ondermaansche, riepen mij toe: Hoe de vrouw moet wezen? Zooals ze is! Het doet vreemd aan te bemerken, dat niet alle mannen den wensch hebben afgelegd hun vrouw in sommige zaken te overtreffen. Iemand die schreef: Ik wensch de vrouw mijn meerdere in de dingen des verstands, is er niet bij... Wel vind ik: Mijn meerdere in gevoelszaken, mijn mindere in verstandszaken. Slechts n man zond In, wat toch zeker velen zullen voelen: Een goede kame raad. Eerlijk is de heer X. Hij schrijft: Gedwee en goedlach--. En de heer Y nog eerlijker: Speelgoed. Maar eerlijkheid is voor prijswinnen niet alles. En een andere idea list schreef: Alleen de vrouw, die mij liefheeft behaagt mij. Of nog treffender (zij het mis schien wat eenvoudig): Rijk en mooi. In dezen en dergelijken trant ontving ik de antwoorden bij dozijnen. Het was een feest daarin te lezen en nog eens te lezen. Het boek der liefde lag voor mij open! Soms kwam een inzender mijn vroolijkheid temperen. Meest was het een hypochonder. Hoe moet de vrouw wezen, dat ze mij behage? Dood! zei zoo een, al te kort. Of: Hoe ze wezen moet? Zij moetaf-wezig zijn! (Nog wel ingezonden door een Celibatair", die eraan toevoegt: Want slechts het afwezige is volmaakt beminnelijk"). Ook las ik: De vrouw 1813, en: Niet als de mijne; verder (uit Laren!): hyperouderwetsch! Zeker een medestander van Hector Treub. Illustraties naar steendrukken in Regenfall und Blattgestalt van E. Stahl. Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg (1893) regen afdropt als van een paraplu; in het eerste kunt ge bijna zeker zijn, dat er een penwortel midden onder de plant zit. Bij boomen, vrijstaande linden of beuken kunt ge duide lijk den regenkring vinden, vooral als de boom op lossen zandgrond staat. Waar nu de regenval zeer sterk is, de temperatuur zeer hoog zooals in de regen streken van de tropen, en dus de bladvlakte zeer ontwikkeld, daar is het gevaar voor infectie ook door stagneerend water op het blad bijzonder groot, en daar treft men het meest het bovengenoemde verweermiddel de droppelspits aan. Daar langs droppelt het water snel af, het is als een tuitje waar door het blad leegloopt;?de figuren hierbij, een blad uit een studiewerk van de beroemde physioloog Stahl geeft een aantal voor beelden, die duidelijk genoeg spreken. Een geheel ander geval, dat toch tot dezelfde groep van verschijnselen behoort, hebben we bij waterplanten. De onderge doken bladeren zijn zeer dikwijls anders gevormd dan de drijvende, ofschoon ze bij hetzelfde individu behooren. Dit staat, wat het drijvende blad betreft, wel in ver band met de verdamping, in stil water is dit in den regel zeer groot, vlak en zooals alles wat vrij uit kan groeien rond; de Victoria regia in de kas waar wij nu toch zijn, is er het illustre voorbeeld van, voor tweeërlei waterblad aan n plant hebben wij in ons land in een soort waterboterbloem een goede vertegenwoordiger. De ondergedoken blade ren hebben noch voor bevordering noch voor beperking der verdamping te zorgen; wel hebben ze tegen hongersnood te waken; het voedende koolzuurgas moeten zij uit het water tot zich nemen, en hoe grooter de groene bladoppervlakte daarbij is, hoe meer er te eten valt, vooral wanneer de voorraad schaarsch is. Hiertoe versmalt en verlengt zich het blad of het verdeelt het ondergedoken deel in een groot aantal insnijdingen, die om de etende oppervlakte heel groot te maken, dikwijls in draaddunne slippen uitloopen, zooals het geval is bij de onder water blijvende bladeren van de genoemde waterboterbloem met tweeërlei blad. Een andere zeer zeldzame manier van oppervlakte-vergrooting is waar te nemen bij een waterplant: het Tralieblad, Ouviranda fenestralis. Inplaats van zich fijn te verdeelen, vormt het gaatjes in zijn bladschijf, alleen de bladgroenhoudende cellen blijven over, de luchtruimte tusschen deze cellen, de intercelluraire ruimte, die bij oude bladen een groote innemen, worden opgeofferd, en zoo bereikt de plant met een ander middel het zelfde doel, de voedingsoppervlakte wordt zeer sterk vergroot. Als ge toch in de tropische kas zijt, vergeet dan niet, u de planten te doen toonen, die hun bladeren nog voor andere doeleinden gebruiken dan voor koolzuurassimileeren, verdampen en waterafvoeren. De Venusvliegenval, die er een valkiep van gemaakt heeft, de vliegenvangers met hun blad vol lijmstokjes, zoodat ze er als een speldekussen of een valkuil uitzien; de bladen die hun bladnerf verlengen om er mee omhoog te klimmen en last not least de bekerplanten, verschillende Nepenthensoorten, waarbij de middennerf uitgroeit tot een grooten zak of beker; daarin vormt zich vocht, waarin tallooze kleine diertjes erin verdrinken en vergaan, die daarna misschien, misschien ook niet, tot voedsel dienen voor de bekerplant zelf. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl