Historisch Archief 1877-1940
3 Aug. '13. No. 1884
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
VRQUWENRUBRIEK
iiiiimiiiiiiuiiiiiHiiiiimimimiiiimi iiiniiiiiiiiii mi
Het Friesche feest op de tentoon
stelling De Vrouw"
Het Friesche feest, dat reeds den eersten
keer zooveel belangstelling heeft gevonden,
is Donderdag 10 Juli wederom voor een
aandachtig publiek herhaald. Het fraaie
zomerweer werkte mede om het voortreffelijk
te doen slagen.
Wanneer wij hier een paar indrukken
weergeven, is dit niet om een oordeel uit te
spreken over de kunstwaarde van den zang
van het dameskoor en van de solo-zangeres,
mej. Anneke Steensma, noch om te gewagen
van de guitige silhouetten met de gedichtjes
van Annie Salomons of een beschrijving te
geven van de tableaux naar de schilderijen
van Bisschop. Doch wij meenen, dat het
eigenaardig karakter dezer uitbeelding van
gewestelijk volksleven ten volle waard is er
afzonderlijk de aandacht op te vestigen. Te
meer nu de kans niet is uitgesloten, dat het
Friesche feest ook op de E.N.T.O.S. nogmaals
herhaald zal worden, wanneer tenminste de
desbetreffende impressario de bezwaren.welke
de leidster van het Friesche gezelschap,
mej. Sjouk Tigler Wybrandi tegen eene
uitvoering aldaar te berde meende te moeten
brengen, weet te overwinnen.
Het merkwaardige, dat ons trof bij deze
uitvoering, is, dat hetgeen wij hier te zien
en te hooren kregen, niet iets was uitslui
tend uit oude tijden, zooals meestal het
geval is metOud-Hollandsche feesten, waarbij
alles, zang en dans en kleeding aan een
lang vervlogen verleden herinnert. Dit is
geenszins het geval bij een Friesch feest als
dit. Het merkwaardige is, dat dit schijnbaar
antieke nog in het heden bestaat, en derhalve
de bekoring van het levende heeft.
De toeschouwers mogen de Friesche
vrouwenkleeding bewonderd hebben en om
de oer komisch e mannendracht smakelijk
hebben gelachen, zij mogen er over verbaasd
hebben gestaan dat de onverstaanbare klan
ken, die ze opvingen, een taal verbeelden,
te weinigen hebben geweten, dat al deze
zonderlinge dingen openbaringen waren uit
een hedendaagsch volksleven, en dus van
meer direct belang dan de gewone antieke
tenteonsteHmgsartikelen.
Want a) is het waar, dat de voorname en
artistieke kleeding, waarin deze Friesche
jonkvrouwen waren gedost, in het dagelijksch
leven daarginder in het noorden een meer
en meer zeldzaam verschijnsel wordt, en al
is met den laatsten Frieschen slotheer ook
de Friesche mannendracht verdwenen, de
droeve ontboezeming van Piet Paaltjens'
Frieschen .zanger, die zijn diepverbasterd
vaderland beklaagt over het wegsterven van
zijn taal, is niet meer dan een uiting van
zwartgallige dichtersverbeelding geweest.
Friesland's taal leeft en Friesland's geest
leeft, en hiervan heeft ook het Friesche feest
op de tentoonstelling De Vrouw" getuigd.
In meerdere mate dan de kleeding is
immers de taal het volk. Zoolang ergens
UI T DE NA TUUR
DXXXfX
Ongewone bladvormen
Den vorigen keer kwamen, naar aanleiding
van onzen natten zomer, alleen vergrootingen
van de bladeren door vermindering van
zonnelicht als een gevolg van langdurige
zomerregens ter sprake; meer kunnen wij
in ons land zoo goed als niet aanwijzen.
Eigenlijke bladlooze planten, behalve dan
de parasieten en saprophyten, de
woekerplanten en de afvalplanten, hebben wij niet.
Ik ben dan ook, vór ik dit opstel ging
schrijven onzen Hortus binnengegaan, om
mijn geheugen wat op te frisschen en mijn
voorbeelden eerst eens weer in natura te
zien, al is het dan niet op hun natuurlijke
groeiplaats. Wie er toe in de gelegenheid
is, en aan dit opstel iets wil hebben, kan ik
niet beter raden dan een uurtje in een
Hortus botanicus te gaan wandelen en zijn
geleiders aldaar ook naar vreemde
bladvormen te vragen. Een diergaarde gaat
ieder bezoeken die in Amsterdam of Rotter
dam komt, de Hortus wordt gewoonlijk ver
geten en dat is bepaald jammer. De gaspel
doorn, waarvan ik u al een beschrijving en
teekening heb gegeven, zou nog dienst kun
nen doen als uitzondering om den regel te
bewijzen; want de groene doorns van deze
stekelige plant doen dienst als bladeren; een
echte inlander is het trouwens niet; zijn oor
spronkelijk vaderland ligt veel zuidelijker, en
wel in de heete zone van den Atlantischen
Oceaan, waar al veel planten het doorn-type
bezitten, d. w. hun blad is tot een minimum
gereduceerd, en ze vormen lange
dor-schijnende struiken, die wild door elkaar lange
looten schieten, welke weinig of geen blad
vertoonen, maar in den regel dicht met doorns
of stekels zijn bezet.
Eigenlijk hebben we in den gaspeldoorn
dus al een voorbeeld van een plant met een
ongewonen vorm van voedingsorganen.
Al die stekels van de gaspeldoorn, daarom
en om de- groote gele vlinderbloemen ook
wel groote stekelbrem genoemd, zijn groen,
ook de twijgen zelf en beide doen dan ook
het gewone werk der bladeren: voor de
transpiratie en de voeding zorgen.
Nog meer nadert onze gewone brem, de
heerlijke versierder van onze spoordijken
en van de zandheuveltjes op de heide, het
roede- of bezemtype; zijn bladeren, drietallig
als klaverblad, blijven klein, verdwijnen soms
in zeer droge zomers tot op enkele knopjes na,
een taal bestaat met een bloeiende letter
kunde, een taal die door dichters, vertellers
en tooneelschrijvers gebruikt wordt als
voertuig voor wat er leeft in het gemoed
van het volk, een taal waarin dit volk zelf
weet uit te drukken zijn eigenaardige stem
mingen, die door geen vertaling zijn weer
te geven, mag men spreken van een afzon
derlijk volk.
Waar vindt men in een van onze andere
vaderlandsche gewesten eene zoo bewuste
liefde voor den geboortegrond als de Fries
heeft voor mijn heitelén",en waar elders door
voelt men zóhet bekoorlijke, dat zijn eigen
provincie kenmerkt en weet men er zóvan
te schrijven, te dichten en te zingen? Is het
niet iets merkwaardigs, dat het Friesche volk
in zijn breedste geledingen evengoed thuis
is in de oude landsdichters van eeuwen
geleden als in de dichters van den dag?
Waar is bijv. in Gelderland de boeren
arbeider, de schaapherder of de polderjongen
te vinden, die zijn Staring van buiten kent,
en met wellust diens verzen gaat opzeggen,
zoodra hij met drie andere Gelderschen in
den vreemde toevallig tezamenkomt?
Doch de Friezen in den vreemde komen
niet toevallig tezamen, zij zoeken elkander
opzettelijk. Of nog liever: ze worden als
door een geheimzinnige aantrekkingskracht
tot elkander gedreven, om, zoodra de
benoodigde acht paren bijeen zijn, een Frysk
Selskip op te richten en de Scotse trye te
dansen. Hebben de toeschouwers, die op het
tentoonstellingsterrein dezen ouderwetschen
dans zagen uitvoeren, in de congres-zaal,
in de hal van het hoofdgebouw, in de open
lucht bij de muziektent, een troepje Frie
zen dat pleizier heeft scotst" overal!,
begrepen, dat dit nu eens geen dans was
van onze verre voorvaderen, gelijk de dansen
op de gebruikelijke Oud-Hollandsche markt
pleinen, maar dat deze dans nog heden ten
dage de hoogste vreugde-uiting is van een
levend volk?
Alleen dat dit volk hem heden niet meer
danst met die oude, ruige hoogehoeden op
noch met die grove blauwe kousen en de
fluweelen kuitbroeken aan. En ook kent het
tegenwoordige geslacht der Friezen niet
meer dat zoogenaamde scoanmakkerke",
het begrafenisachtige intermezzo dat waarlijk
een oogenblik aan een heidensch
doodenfeest doet denken. Maar hiervoor in de
plaats heeft het den weliswaar niet bij het
officieel dansvoorschrift behporende maar
desniettemin van oudvader's tijden af
gebruikelijken luchtsprong bij de scotse trye"
bewaard, die op de tentoonstelling ontbrak,
en die juist dezen dans dat kluchtige,
uitgelatene en toch bezadigde karakter geeft.
Uitgelatenheid en bezadigdheid, het gelijken
tegenstellingen, en toch zijn ze het niet.
Wij zouden, om dit te kunnen bewijzen,
van harte gewild hebben, dat die twee voor
treffelijke scotsers, die eerbare weesvader en
die apotheker met grijze haren, wiens juist
door bedaarde deftigheid bizonder grappige
bokkesprongen ons als prettige jeugdherin
neringen te binnen komen, aan dit Friesche
feest hadden kunnen deelnemen.
IIIIIIMIIIIIIIIIMHIMIIIIIIIIIIMIMHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIInlHIIIIIIIimilll
de twijgen daarentegen nemen de functie over,
zij verdienen met hun bladgroen den kost.
Dikwijls nemen zulke groene twijgen ook
weer bladvorm aan; dit is o. a. het geval
bij de Zuid-Europeesche plant
Muizendoorn of Ruscus. Vaak verraadt zich de
stengelnatuur van zulke groene
pseudobladeren, phyllocladiën, zooals ze in de
botanie genoemd worden doordien op
het blad" bloemen ontspruiten, meestal op
den middennerf zooals bij de genoemde
Ruscus, die in eiken botanischen tuin te zien
is, en die ik ook al eens voor u geteekend
heb. Doch ook wel langs den rand, zooals
bij de Australische Carmichellia's en bij
Phyllanthus-soorten, een woord, dat duidelijk ge
noeg zegt, dat het blad bloemen voortbrengt.
Een ander type van blad is het rolblad,
waarbij de openingen, waardoor in hoofd
zaak de gaswisseling plaats grijpt, tusschen
omgeslagen randen komt te liggen. Een merk
waardigheid hierbij is, dat zulke opgerolde
bladeren bij vele planten zich vlak gaan
uitspreiden, als de lucht vochtig wordt en
dus de verdamping niet behoeft te worden
beperkt. Het rolblad, ook het constant op
gerolde, wijkt ver van het gewone blad
type af, als wij ons het normale blad vlak
denken, hetzij dan lang en smal als grasblad
of vlak als een lindeblad; toch hebben wij
ook in onze denne- en sparrenaalden en
in de biezen voorbeelden bij de hand
van volronde bladeren, al zijn dat nog geen
rolbladeren. Om deze te zien behoeven we
evenwel niet naar een Hortus te gaan; vele
van onze heidegewassen, de gewone
dopheide o.a., vertoont het verschijnsel heel
mooi, al is er een loupe bij noodig, om het
duidelijk op de doorsnede waar te nemen.
Dat juist vele planten van de open heide
velden rolbladeren bezitten, wijst al op de
beteekenis van verdamping-régulateurs.
Heel vreemde bladeren hebben vele
succuBladeren met droppelspits. Alle vier planten uit het tropisch regenbosch van Java.
die van Ficus religiosa met de gekromde spits is het meest bekende voorbeeld
Grijsheid en eerbaarheid beletten niet, aan
de scotse trye mee te doen; hier verbroederen
zich ouderdom en jeugd, gelijk zich de
standen verbroederen op een Frieschen
avond. In geen andere provincie beschikt
men over zulk een gemeenschapsband als
de ne en geliefde gewestelijke taal. Zou
misschien niet de democratische geest, die
Friesland kenmerkt, door de Friesche taal
zijn bevorderd? Eigenaardig is wel, dat
men onder de Friesche dichters van heden
zulk een groot percent sociaal-democraten
telt. Daar zijn, om een drietal te noemen:
Schuitmaker, Sjouke de Zee en Piter Jelles.
Is dit toch ook weer niet iets uiterst
merkwaardigs, dat een man, wiens leven
gevuld wordt met strengen, ernstigen en
zakelijken arbeid op staatkundig terrein,
onder al zijn strijden en bezig zijn voor
gewichtige dingen, zoo kinderlijk gevoelig
blijft voor zijn geboortegrond en zijn
gewestelijke taal zoo blijft liefhebben als
mr. P. |. Troelstra ? Het gaf ons een eigen
aardige ontroering, juist nu in dit politiek
zoo gewichtig tijdsgewicht de naam van
dezen geharnasten strijder op aller lippen
is, te mogen luisteren naar een wiegeliedje,
gedicht door dezen zelfden Fries, die stoer
heid en gevoeligheid aldus in zich vereenigt.
Stoerheid en gevoeligheid, en deze op een
wonderlijk harmonische wijze vereenigd, zijn
wel de karaktertrekken van dit merkwaardige
volk. Ze mogen met Dokter-Om zingen
Hirde Friezen bliuwe wij!" (Harde Friezen
blijven wij), onder hun van stoerheid soms
botte trekken verbergt zich een teederheid,
die weent en juicht om alles wat aan gezin
en vaderland herinnert, of het de Oldehoof
is of de Steenen Man, de bloemetjes van den
Meitijd of het kindje in de wieg. Van deze
teederheid en van de schalksche tütsjes
(kusjes) liefde's lentetijd, maar ook van
den stroeven ernst des levens weten zij
te zingen niet in huisbakken poëzie, gelijk
velen meenen, maar in verzen die menig
grootmeester der vaderlandsche kunst ver
baasd zouden doen staan, nam hij de moeite
deze gewestelijke taal naast het Vlaamsch
te gaan leeren.
Friesland, in dezen wel het best verper
soonlijkt in zijn dichter Piter Jelles, levert
het bewijs, dat men interprovinciaal en inter
nationaal kan denken en arbeiden, en tege
lijkerheid een warm hoekje in zijn hart kan
bewaard houden voor het innig geliefde
eigen gewest, waarvan men het afzonderlijk
kenmerk blijft handhaven.
L. H. G. CANNEOIETER DZN
* * *
De Vrouw
Antwoorden op de prijsvraag: Hoe
moet, o lezer, de vrouw zijn, opdat
zij u behage?
Haar vonnis is gestreken. Haar lof is in
woorden gebracht. Alle van vernuft spranke
lende bonsmots meedeelen, die ik ontving,
gaat niet aan. Zij vormen brievenheuvels
op mijn bureau! Ik vroeg dan: Hoe moet,
lenten of sapplanten; daar lijken de bladen
wel dikke stengels of bollen. Hun methode
van verdamping tegengaan is een geheel
andere dan van de bezemstruiken en de
rolbladgewassen. Zij groeien meest alle in
streken, waar zelden regen valt, maar waar,
als het regent, er ook geduchte massa's
nederdalen; de sapplanten nu sparen het periodiek
vallende vocht op en bewaren het overschot
in daartoe goed ingerichte cellen en vaten.
De sedums van onzen zandgrond o.a. de
muurpeper en de witte sedum, die op muren
en steenglooiingen zoo rijkelijk groeien en
bloeien zijn voorbeelden in het klein van
wat in dit opzicht de cactussen en
wolfsmelksoorten van de woestijnen in het groot zijn.
Ook vele strandplanten hebben zulke water
reservoirs als bladeren; dit staat in verband
met de schaarschte aan zoet water; het zout
verhoogt de zuigkracht van de plant.
Nu eens weer naar een warme vocht- en
regenrijke lucht. Om te weten hoe daarop
de bladeren reageeren, behoeft ge maar de
warme serre, de Victoriakas van een Hortus te
bekijken. Daar zult ge talrijke bladeren aan
treffen, die in het oogvallen doordat de breede
bladschijf uitloopt in een opmerkelijk lange
spitse punt. Dit zijn bladeren met de zooge
naamde droppelspits. Veelal kunt ge deze
merkwaardige inrichting in de warme kas
in werking zien. Zij komen van nature in
de regenrijkste streken van de tropen voor
en zijn het eerst op Java bestudeerd, in den
plantentuin van Buitenzorg, waar al zooveel
botanische wonderen zijn ontdekt en opge
helderd.
Nu het eenmaal is beschreven, valt het ons
leeken gemakkelijk de beteekenis van die
beroemde droppelspitsen te begrijpen. Vele
menschen meenen nu nog, evenals vroeger
ook de plantkundigen van professie, dat de
regen de bladeren laaft en drenkt", en men
stelt zich voor dat de bladeren het hemel
water opzuigen; immers, eventjes begieten
kan een blad, dat al verleppen ging, weer
doen opleven, het krijgt dadelijk weer zijn
strakheid zijn turgor" terug. Toch is het
een hooge uitzondering in het plantenrijk
als een blad water opneemt. Integendeel,
het is een algemeen geldende regel, dat een
blad van een zaadplant dit nooit doet; varens
en andere sporeplanten met vaatbundels
evenmin; bladmossen wel.
Ja, het is wel zeker, dat zeer veel planten
er op ingericht zijn het hemelwater zoo
spoedig mogelijk van hun bladvlakten te
verwijderen en het weg te voeren naar hun
wortels die het opzuigen; want alleen langs
dezen weg mag het de bladeren bereiken,
dus binnendoor. Wat lang buitenop blijft
kan een kiembed worden voor allerlei scha
delijke kleine parasieten en bovendien ver
hindert het de verdamping. Neerstroomend
regenwater kan op de bladeren als
stofafspoeler en reiniger nuttig werken, maar het
moet er niet te lang op blijven hechten.
Tegen dit gevaar verweeren zich vele
bladeren door een was- of gom-overtrek, ze
kunnen eenvoudig niet nat worden zooals
b.v. onze akelei, de regendroppels sputteren
er gewoon af, alsof ze op geolied papier
vielen. Een tweede nog practischer methode
wordt toegepast doorbladen met diep liggende
nerven aan de bovenvlakte.Die nerven vormen
een heel systeem van gootjes, dat het hemel
water of naar den stengel afvoert zooals bij
bladeren die schuin omhoog staan heel
mooi b. v. bij wierikwortel te zien ; of
zij leiden het af naar buiten naar den
omtrek van de plant; in dit geval liggen
de zuigwortels juist op de plaats waar de
(Punch)
?VI
DE NIEUWSTE STREEK DER SUFFRAGETTEN
(Zij nemen aan 't strand de mannenkleeren weg en leggen er bedrukte
handdoeken voor in de plaats)
o lezer, de vrouw zijn, opdat zij u behage?",
en op alle vooys, in moederlandsche tale,
in Engelsch en Hooghaarlemmerdijksch, en
in een handschrift, dat de cultuur der
uitgelezenste kostscholen verraadde, is mij
geantwoord. Welk een aantal diepe gezegden!
De geest was hier aan 't spelevaren. Het
gemoed kroonde zichzelven. Een Jong Hol
lands Binnenhuisje keek mij vaak ont
roerend aan uit 'n lichtgekleurd
postpapier-blaadje of van de eenvoudige brief kaart:
Hoe moet de vrouw zijn? Als de mijne!"
schreven zij. Deze mannen, die het had
den neergeschreven, terwijl hun vrouw hun
over den schouder keek, vroegen haar
naam niet te noemen, wat den lezer, op zoek
naar het beeld der ideale vrouwe, wel
eenigszins verhindert iets te hebben aan
hun advies.... Anderen zochten hunner
gades beste deugden en schreven, de een:
taktvol, de ander: zacht, een derde: rein en
mooi, een vierde: lief en kwiek, een vijfde:
trouw, een zesde (in de stijgende lijn dezer
poëzie): gezond! Het Hollandsch hart is
lichtbewogen en lichtontvlambaar en de ziel
onzer natie is er een van huwelijksmin en
moederliefde. Hoe moet de vrouw zijn?
Als moeder, antwoordden velen met ontroerd
geluid, of: als mijne moeder. Of: Als lieve
moedertje. Of enkel: 'n moeder, of (én uit
den Haag): zooals Mama. (Dit is geen
fantazie; het blad ligt vór mij). Of: 'n goede
moeder. Of: Vrouw en moeder. Of (het
waren er velen): Vrouw, d.w.z. Vór alles
vrouw'J Of: Vrouwelijk. Of zooals in dicht
maat de heer L. C. S. te Haarlem het zei:
Gij vraagt hoe ze moet wezen
de vrouw door mij bemind;
Welnu, zij moet bezitten
de onschuld van een kind,
De reinheid van een Engel,
De schoonheid van een pauw,
De deugden van een moeder,
de... fouten van een vrouw.
Een paar, pardi! gén pessimisten, maar
tevreden met dit van vrouwen vervuld
ondermaansche, riepen mij toe: Hoe de vrouw
moet wezen? Zooals ze is!
Het doet vreemd aan te bemerken, dat niet
alle mannen den wensch hebben afgelegd
hun vrouw in sommige zaken te overtreffen.
Iemand die schreef: Ik wensch de vrouw
mijn meerdere in de dingen des verstands,
is er niet bij... Wel vind ik: Mijn meerdere
in gevoelszaken, mijn mindere in
verstandszaken. Slechts n man zond In, wat toch
zeker velen zullen voelen: Een goede kame
raad. Eerlijk is de heer X. Hij schrijft:
Gedwee en goedlach--. En de heer Y nog
eerlijker: Speelgoed. Maar eerlijkheid is voor
prijswinnen niet alles. En een andere idea
list schreef: Alleen de vrouw, die mij liefheeft
behaagt mij. Of nog treffender (zij het mis
schien wat eenvoudig): Rijk en mooi. In
dezen en dergelijken trant ontving ik de
antwoorden bij dozijnen. Het was een feest
daarin te lezen en nog eens te lezen. Het
boek der liefde lag voor mij open!
Soms kwam een inzender mijn
vroolijkheid temperen. Meest was het een
hypochonder. Hoe moet de vrouw wezen, dat ze
mij behage? Dood! zei zoo een, al te kort.
Of: Hoe ze wezen moet? Zij moetaf-wezig
zijn! (Nog wel ingezonden door een
Celibatair", die eraan toevoegt: Want slechts het
afwezige is volmaakt beminnelijk"). Ook las
ik: De vrouw 1813, en: Niet als de mijne;
verder (uit Laren!): hyperouderwetsch!
Zeker een medestander van Hector Treub.
Illustraties naar steendrukken in Regenfall und Blattgestalt van E. Stahl.
Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg (1893)
regen afdropt als van een paraplu; in het
eerste kunt ge bijna zeker zijn, dat er een
penwortel midden onder de plant zit. Bij boomen,
vrijstaande linden of beuken kunt ge duide
lijk den regenkring vinden, vooral als de
boom op lossen zandgrond staat.
Waar nu de regenval zeer sterk is, de
temperatuur zeer hoog zooals in de regen
streken van de tropen, en dus de bladvlakte
zeer ontwikkeld, daar is het gevaar voor
infectie ook door stagneerend water op het
blad bijzonder groot, en daar treft men het
meest het bovengenoemde verweermiddel
de droppelspits aan. Daar langs droppelt
het water snel af, het is als een tuitje waar
door het blad leegloopt;?de figuren hierbij,
een blad uit een studiewerk van de beroemde
physioloog Stahl geeft een aantal voor
beelden, die duidelijk genoeg spreken.
Een geheel ander geval, dat toch tot
dezelfde groep van verschijnselen behoort,
hebben we bij waterplanten. De onderge
doken bladeren zijn zeer dikwijls anders
gevormd dan de drijvende, ofschoon ze
bij hetzelfde individu behooren. Dit staat,
wat het drijvende blad betreft, wel in ver
band met de verdamping, in stil water is
dit in den regel zeer groot, vlak en zooals alles
wat vrij uit kan groeien rond; de Victoria
regia in de kas waar wij nu toch zijn, is er
het illustre voorbeeld van, voor tweeërlei
waterblad aan n plant hebben wij in ons land
in een soort waterboterbloem een goede
vertegenwoordiger. De ondergedoken blade
ren hebben noch voor bevordering noch
voor beperking der verdamping te zorgen;
wel hebben ze tegen hongersnood te waken;
het voedende koolzuurgas moeten zij uit het
water tot zich nemen, en hoe grooter de groene
bladoppervlakte daarbij is, hoe meer er te eten
valt, vooral wanneer de voorraad schaarsch
is. Hiertoe versmalt en verlengt zich het
blad of het verdeelt het ondergedoken deel
in een groot aantal insnijdingen, die om de
etende oppervlakte heel groot te maken,
dikwijls in draaddunne slippen uitloopen,
zooals het geval is bij de onder water
blijvende bladeren van de genoemde
waterboterbloem met tweeërlei blad.
Een andere zeer zeldzame manier van
oppervlakte-vergrooting is waar te nemen
bij een waterplant: het Tralieblad, Ouviranda
fenestralis. Inplaats van zich fijn te verdeelen,
vormt het gaatjes in zijn bladschijf, alleen
de bladgroenhoudende cellen blijven over,
de luchtruimte tusschen deze cellen, de
intercelluraire ruimte, die bij oude bladen
een groote innemen, worden opgeofferd, en
zoo bereikt de plant met een ander middel
het zelfde doel, de voedingsoppervlakte wordt
zeer sterk vergroot.
Als ge toch in de tropische kas zijt, vergeet
dan niet, u de planten te doen toonen, die
hun bladeren nog voor andere doeleinden
gebruiken dan voor koolzuurassimileeren,
verdampen en waterafvoeren. De
Venusvliegenval, die er een valkiep van gemaakt
heeft, de vliegenvangers met hun blad vol
lijmstokjes, zoodat ze er als een speldekussen
of een valkuil uitzien; de bladen die hun
bladnerf verlengen om er mee omhoog te
klimmen en last not least de bekerplanten,
verschillende Nepenthensoorten, waarbij de
middennerf uitgroeit tot een grooten zak of
beker; daarin vormt zich vocht, waarin
tallooze kleine diertjes erin verdrinken en
vergaan, die daarna misschien, misschien
ook niet, tot voedsel dienen voor de
bekerplant zelf.
E. HEIMANS