De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 3 augustus pagina 8

3 augustus 1913 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 3 Aug. -'13. No. -1884 Foto Büttinghausen Foto Leenheer HENRI POLAK B. NIERSTRASZ A. H. GERHARD Bij NAVERKIEZING GEKOZENEN LEDEN VOOR DE TWEEDE KAMER DER STATEN GENERAAL IIIIIIHIIIIIIIIIItllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMllllllllllllitlllllMliiiiliiititiiiiiiiiiiii o.a. tegen de kwakers wel buitengemeen hard en in déze kleine kolonie, van zee en wildernis omringd, maken die twisten onder een handjevol blanken een droevigen indruk. In geen geval zou ik mij verantwoord ach ten, als ik, met toenmalige kerkelijke termi nologie, van de dissenters tegenover de gereformeerden sprak als van wolven tegen over de teedere schaepkens Christi." 19) Het is waar, dat D. Megapolensis met er barming bewogen is tegenover jezuïeten, door de roodhuiden gemarteld, al richt hij zich in een Latijnsch vertoog met felheid tegen hun leer. 20) Al mag men, eindelijk, van de hervormde kerk dier dagen niet vergen misschien, dat zij de slavernij zou hebben veroordeeld,dat predikanten in Nieuw_Nederland (gelijk in Oost-Indië) rustig en formeel in slaven handel dreven, maar tot verhpoging van hun zedelijk peil weinig of niets hebben gedaan, dat drukt evenzeer op hen als een schuld als hunne nooit recht beproefde zendingsarbeid onder de rood huiden. Van de overgave der kolonie heb ik geene aanleiding meer te spreken. Slechts blijkt thans uit E's boek, dat de beschuldi ging tegen D. Magapolensis, alsof hij zich daarbij zeer onvaderlandslievend zou hebben gedragen, door mij, lang vór E's studiën waren verschenen, vermeld in de nog niet uitgekomen Handd. v. d. Mij. d. Ned. Letterk. 1912/1913," dat die aantijging gelukkig allen grond mist. ? In The Banner", Grand Rapids, Mich. van 26 Juni 1913 staat in een artikel over mijne Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk" ook deze zin: We greatly regret, that the author while giving considerable space to the Dutch churches in Russia, South-Africa and even in Asia Minor, feit constrained to pass by the history of the Dutch churches in NorthAmerica." Dit is al te waar, en ik heb dit ofschoon er voordie kortheid redenen waren altijd als eene leemte betreurd. Met te op rechter blijdschap heb ik het boek van dr. Eekhof begroet, dat aan belangstellenden hier en daarginds thans het begin dezer Geschiedenis op zoo uitnemende wijze voor en geest roepen zal. Leiden, 9 Juli 1913 L. KNAPPERT 1) Op blz. 18 vind ik genoemd resolutiën betreffende de labadisten". Dit moet betrek king hebben op hunne kolonie aan de Hudson onder Peter Schlüter in het laatste kwart der 17de eeuw. Zie mijne Gesch. d. N. H. K. 1289 vlg] Ik hoop ze nog eens onder oogen te krij gen. 2) Eekhof a. w., l 87 n. 4, 143 n. 2. 3) Aldaar II60-69. 4) Aldaar 11 163 n. 2,165 n. 1. 5) Aldaar H 141,168 vlg. 6) Aldaar I 240. 7) E. C. Godee Molsbergen, Jan v. Riebeek, 1912, blz. 31. 8) Eekhof, a. w. I 6 n. 1.9) Tifds. Kon. Ned.Aardr. Gen. XXIX 316 vlgg. 10) Eekhof, a. w. II 101. 11) Aldaar 1171.12) Aldaar 1234. 13) Aldaar II 156. 14) Aldaar II 79 vlgg. 15) Aldaar I 198. 16) Aldaar I 69. II xxiv. 17) Aldaarll55. 18) Handelsblad van25 Mei 1913, ochtendblad. 19) Eekhof a. w. II 6, 35. 20) Aldaar bijlage 6. ? * * Tooneel in België ui Het is moeilijk over de Belgisch-Fransche dramatische literatuur een bepaalde meening te geven. Eerstens omdat zij nog in stadium van zoeken en tasten is, die den beoordeelaar op een afstand houdt. Tweedens wijl de Fransche stukken van Belgische schrijvers tot nu toe nooit of bijna nooit gespeeld werden en men zich dus meestendeels met eene lezing moest tevreden stellen. Want dit is waarlijk een ongeloofelijk feit: slechts met de grootste moeite zagen tot voor kort de Belgisch-Fransche schrijvers hunne stukken door officiëele schouwburgen aangenomen. In hun eigen land werden zij systematisch verdrongen. Ware het niet dat den door de groote steden gesubsidieerde theaters de , verplichting wordt opgelegd jaarlijks een zeker 'aantal bedrijven van nationale schrijvers op te voeren, wellicht nooit kwam een Belgisch-Fransch stuk voor het voetlicht 1). En hoe kreeg het publiek deze stukken gewoonlijk te zien! Zij werden toevertrouwd aan tweede rangs-acteurs, die het vertolken dezer werken als een onteerende Warwei beschouwden en niets nalieten om ze te doen vallen. Om aan dezen wan toestand een einde te stellen of hem ten minste tegen te gaan, werd door het goevernement en den koning de poging gewaagd, waarover wij in het begin dezer studie spreken. De jonge generatie der Fransche schrijvers in België heeft lang aan de theorie van l'art pour l'art" vastgehouden. Zij isoleerde zich in den ivoren toren van hare verbeelding, en hare aspiraties deden geene concessies aan den smaak van het publiek. Zij werd gesterkt in haar streven door den bijval die Maeterlinck's levensbeschouwingen, zoowel die van zijne drama's als van zijne filosofi sche studies, verwierven. Doch het l'art pour rarf'-schrijven schijnt in de Belgisch-Fransche literatuur thans te hebben afgedaan. Wat Maeterlinck op geniale wijze kon opdringen, wordt van de anderen niet aanvaard. De nieuwere tooneel-literatuur richt zich nu, zij het ook met linksche, onbeholpen schreden, naar het volk. Zij wil gaan uitbeelden de traditioneele gewoonten; zij wil grijpen in zijne dagelijksche levenssfeer: de arbeider op het land of in de werkplaats, de geestesarbeider in zijn dikwijls moeitevolle taak. Het uitrafelen en uitspinnen der psychologische beweegredenen als eenig object van een tooneelwerk, wordt niet meer betracht. Het volle, werkelijke leven eischt de aandacht, en daar is de bron, waaruit de Fransche tooneelschrijvers in België willen gaan put ten. De toekomst zal uitmaken in hoeverre deze richting de juiste is, voor het Belgische temperament. Intusschen hebben zich eenige Belgische schrijvers in de Fransche literatuur weten op den voorgrond te stellen. Doch daartoe was het veelal noodig dat zij zich in Frank rijk gingen vestigen. Sommigen hunner heb ben zich geheel in hunne nieuwe omgeving opgelost en van hun Belgisch karakter blijft niets over. Francis de Croisset is een der Geestigste schrijvers van den Parijschen oulevard en Henry Kistemaeckers is zoo patriottisch gezind als de meest ras-echte schrijver van Frankrijk. Zijn laatste drama La Flambée bruist van liefde voor den Franschen grond en predikt de heilige geestdrift voor het tweede vaderland. Le Manage de Mlle Beulemans van Ponsen en Wicheler heeft zich in een wereldsucces mogen verheugen. De lieve, sentimenteele intrigue heeft daar gedeeltelijk toe bijge dragen. Maar wat vooral in dit werkje op valt, is de leuke, rake manier van observeeren en de door-en-door-echte wijze van weergave van het Brusselsche bourgeoismilieu. Beulemans is de type van de Fransch-radbrakende burgerman. Hij denkt in het Vlaamsch, doch deze Vlaamsche gedachten drukt hij uit in letterlijk, koddig vertaald Fransch. In dat stuk heeft de bour geois zich zelf gezien. Hij heeft zijn gebre ken uitgelachen, en een traan weggedroogd bij het aanschouwen van zijne malle hoe danigheden. In Le Mariage is een brok leven uitgewerkt met sympathie-afdwingende op rechtheid. Onder de Fransch-Belgische dramaturgen wier talent tot rijpheid komt, zijn nog te noemen Van Offel, Van Zijpe (Les Liens, 1) Ivan Gilkin, een der meest begaafde Belgische prozaschrijvers, slaakt daarover bittere klachten in La Belgique Artistique et Littéraire van 15 December 1912. Vertooning van Hofmannthal's Oedipus" op Arnhem's stedelijk lustooord Sonsbeek, door het gezelschap der N. V. Het Tooneel, directeur Willem Royaards en 300 dames en heeren. Het volk van Thebe smeekt koning Oedipus het te verlossen van de pest Les Etapes), en Paul Spaak (Kaatje). Hetgeen bij die literatuur treft is de betrekkelijke zuiverheid der taal. Wel zijn er een aantal belgicismen" in aan te wijzen, doch over het algemeen is zij beschaafd. Dit is begrijpelijk. Door het feit reeds, dat zij die in België Fransch spreken, deel uit. maken van een hoogeren stand en daardoor ! in contact komen met de wereldbeschaving, is het te verstaan dat de Fransche schrijvers in België, die dus de elite van hun stand vormen, een zuiverder taal gebruiken dan hunne Vlaamsche collega's, wier inferioriteit op intellectueel gebied wij hebben verklaard. In een overzicht van het Fransche tooneel in België, mogen wij niet die schrijvers vergeten, welke door hunne werken eene wereldfaam verworven hebben. Maurice Maeterlinck en Emile Verhaeren hebben vroeg hun land verlaten; Maeterlinck heeft het zelfs een eeuwigen haat gezworen. De Fran sche atmosfeer heeft hunne natuurlijke gaven gerijpt en tot bloei doen komen. Toch hebben beide auteurs het kenmerk van hun ras behouden ; want zij zijn Vlamingen in hun werk, alhoewel zij de Fransche taal heerlijk beheerschen. Verhaeren is de stoere woordbewerker die zijne sonore periodes als uit rotsblokken van graniet weet te houwen. Maeterlinck is de mystieke vertegenwoordiger van zijn ras, die in de contemplatie van zijn innerlijke wezen de schoonste uiting van zijn kunst gevonden heeft. De dichter Verhaeren heeft een tooneelstuk geleverd, dat ook scenisch indruk maakt. Le Cloïtre is een conflict van hartstochten en tegen elkander indruischende gevoelens, dat eene sensatie schenkt van nobele, ver heffende kunst. Zijn Helene de Spartc, dat onlangs te Parijs is opgevoerd, viel. Het heeft wel hooge artistieke waarde, maar geen scenische qualiteiten, die de aandacht van den toeschouwer kunnen gaande houden. Over het werk van Maeterlinck is reeds veel geschreven. Vrees voor het mysterieuse, de macht van het instinct over het redeneerende verstand, de liefde voor de mystiek der nederigen en der kinderen, die in hunne naieve levensbeschouwing de waarheid in zich verborgen houden, de aspiratie van de menschheid naar een ideaal van schoonheid, doorsidderen zijn werken, van La Princesse Maleine tot L'Oiseau Bleu. Het leven der toekomst moet zijn een bestaan van vrede, van geluk en van schoonheid zonder tranen. Eens zal ieder mensch begrijpen de heilige plicht die hij te vervullen heeft: geen kwaad en veel goeds doen, den evennaaste be minnen als zichzelf, geen slechtheid zien waar zij niet is. Naar dit ideaal leiden Maeter linck's scenische gewrochten, in methodische opvolging van Aglavaine et Sélysette tot Soeur Béatrice. Deze filosofie, uiteengezet in eene heerlijke, rhythmische taal, heeft als de uiting van een merkwaardigen geest, eene universeele vermaardheid verkregen, en in dit beperkt overzicht is het dus overbodig dit werk nader te karakteriseeren. Een bewijs voor de schaarschte van waardevolle werken in de Belgisch-Fransche tooneelliteratuur is wel het feit, dat reeds driemaal aanMaeterlinckdendriejaarlijkschen prijs (1500 frs.) voor dramatische letterkunde is toegekend geworden: In 1891 had de schrijver van Monna Vanna hooghartig deze officiëele onderscheiding teruggewezen. In 1903 nam hij haar aan. Onlangs werd zij hem nogmaals toegekend, hetgeen hevige protesten heeft verwekt. Ponsen, Wicheler en graaf du Bois hebben zelfs bij deze ge legenheid aan de regeerings-jury het recht ontkend hunne werken te beoordeelen. Zij willen van eene officiëele talents-erkenning niets weten. ' Voorgaande nota's geven over het tooneel in België geen verblijdend beeld. Van de Vlamingen is er in de eerste jaren op dit gebied niet veel te verwachten. De Franschschrijvende Belgen, voor zoover zij Belgen bleven, schijnen van hun kant de scheppings kracht te missen, die in het gesproken woord de adem van het leven moet laten zwellen. Als bijdrage tot de nationale literatuur is dan ook het tooneel in België op dit oogenblik van weinig of geen beteekenis. B. ABRAHAM NASCHRIFT. Hetgeen ik in het nummer van verleden week over het echtpaar Van der Horst schreef, schijnt veel ontroering verwekt te hebben onder de Hollandsche vrienden van deze kunstenaars. Teneinde dus tot geen verkeerde opvat tingen aanleiding te geven aan hen die minder met de lokale toestanden bekend zijn, zij het mij veroorloofd nader uiteen te zetten wat ik bedoelde. Wanneer ik heb vastgesteld, dat de in den aanvang betoonde ijver reeds verflauwde en alles wel bij het oude zou blijven" aan den Ned. Schouwburg te Antwerpen, wenschte ik daarmee niet het beleid van den heer Van der Horst te laken. Ik stel er prijs op te verklaren, dat door den nieuwen directeur, met de elementen waar over hij beschikte, prachtige prestaties zijn gegeven. Indien bijgevolg alles bij het oude blijft", is dit niet zijn schuld, maar wel te wijten aan andere factoren, waarvan de opsomming hier niet mogelijk is. Voor wat eene actie der Flaminganten tegen het echtpaar Van der Horst betreft, make men zich niet ongerust. Flaminganten zijn menschen die steeds behoefte gevoelen aan schreeuwen en blaffen. Doch zij bijten heel zelden. Men moet de Flaminganten met de ernstige Vlamingen niet verwarren. B. A. * * Tentoonstelling bij Walrecht, Den Haag J. VERMEYREN, W. v. KONIJNENBURG J. Vermeyren. Zijn er nog smalle zwervers, en drentelaars van de smalle gemeente, die, op de als middêleeuwsche, beslijkte wegen, onder de verre stilte van bosschen, zich neer zetten, en uit een sterk-geknopten doornstok een kop snijden van een dier zonder naam, maar vol wezen ? Zitten er hier en daar nog (maar in welke gehuchten toch; in welke vlekken" waar de boomen de huizen ver dringen; in welke kreupele gehuchten) 's avonds vagebonden (óvergraag overdag op vrije lucht en ongebondenheid) die stil worden op hun alleenigen en eenzamen stoel en die, het zonnezinken verwachtend, uit een stuk van een koehoorn een armband peuteren en snijden en polijsten en wrijven, en hun verbeelding daarin uiten die over-dag begeerig uitzag naar de onbestemdheid van wijde hemels? Zijn er hier en daar nog rauwe kerels die in zulke kleinigheden hun fijn gevoel verbeelden en hun zachtheid, waarvan ze te velen baar lijken te zijn! Is er nog phantasie hier en daar op weg langs de straten ; en is soms een orgeldraaier, met vette accroche-coeur, met den wijden op den enkel plotseling toegenepen broek, en met zijn doortrapt gezicht, waar de meiden soms dol en wild op zijn, toch op sommige uren een, die al zijn blague verstilt, en God weet waarom, met wat stijve handen van het draaien en van het zwieren, en met de vrije borst van den kermisklant, zich zedig bukt over iets wat hij niet weet dat hij bezit, en dat de welgekleede, wel gezeten, positieve gemeente etiketteerde met den ielen naam van ziel ? Zijn er nog slampanpers die het begin van den kunstenaar in zich hebben, en afgezonderd-zijn van de overigen, die het alleen om slempen en zingen en jolen te doen is, en om de meid te bekijken en om 's avonds langs een dijk met haar te liggen onder een lucht hemelsch gewijd door schemerlichten? Het zou te aardig zijn ; te oneeuwsch is 't om er in te gelooven; want bij de vele dingen die wij bezitten en bezitten zullen (cyclonen zullen de luchtexpresse niet meer stoppen) hebben we toch aan eene ver en fiks en zonder veel praatjes den nek omgedraaid, aan eene die vroeger op vele heiden en op vele waters zat en die stilte heette? En is Vermeyren (de vondst van Lebeau) nog een oud-eeuwsch drentelaar en snijdt hij uit wat wij raak en kil ziel heeten, zijn niet onaardige beenen ringen, waartusschen een slang delicaat is ? W. van Konijnenburg. Het wordt lang zamerhand tijd dat b.v. de Rotterdamsche Kunstkring representatieve tentoonstellingen organiseert van het werk van Witsen, van Haverman; van Willem van Konijnenburg. Bij dezen laatste is het zeer noodig, dat een groote serie zijner werken tentoonge steld, de mooglijkheid verschafte om alles op zijn juiste waarde te zien, en op zijn juiste plaats te kunnen zetten. Bij van Konijnenburg is dit meer noodig dan bij de twee nog genoemden, omdat deze schilder gaarne achter de schermen werkt; omdat er weinig gezien wordt in den kunst handel; omdat het meeste der grootere wer ken dadelijk verdwijnt in de bizondere verzamelingen, wanneer eindelijk een werk eens klaar is. Daarenboven is het noodig, wijl deze schilder invloeden die anderen eveneens ondergaan, op niet-gewone wijze verwerkt, en hij tegenwoordig als tegen stander te beschouwen is van de meeste, zoo niet van alle, moderne richtingen. Hij is wellicht de eenige, die renaissanceanalogiëen vertoont, verwerkt op Roman tische wijze. Deze richting van den geest gaat te saam met een zich vermeyen in het zoeken naar de grondstellingen der assthetika. Dit zijn dus redenen te over om, nu een aantal schilderijen en aquarellen ontstonden die ieder zijner bewegingen illustreeren, een tentoonstelling te organiseeren. Eén invloed, die op hem inwerkte, trof mij zeer duidelijk bij het doorbladeren van een Daumier-verzameling. Het is de invloed van den franschen schilder, die meer dan ge meend wordt (lijkt me) van Konijnenberg een tijd lang zoo niet beheerschte, toch bij hem mee-heerschte. (Deze invloed van Daumier komt nog voor bij Bauer in sommig werk; en het is misschien voor som migen te ijl om het zelf te constateeren, maar er zijn sommige Bauers en sommige van Konijnenburg's die luchtige en vluchtige gemeenschappelijkheden vertoonen). Niet onverwacht is Daumier's invloed, (zie b.v. boomstam in collectie J. Limburg,). De trek van Konijnenburg is naar grootheid, en zoolang hij de vastheid der Renaissancisten niet vond, moet de zwellende onstuimige grootheid van den eenvoudig in kleur zijnden, ruimte gevenden Franschman hem getrokken hebben (ook omdat in v. K. karikaturale neigingen tevens soms bestaan). PLASSCHAERT * K De Geschiedenis van Napoleon, door E. MOLT; geïllustreerd. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. In de Nieuwe Gids van Jan. 1913 schrijft dr. A. Aletrino: Waar men in Nederland gereed staat het eeuwfeest van onze onafhankelijkheid te vieren en waar men getuige het voorloopig plan tot het houden van een optocht bij die gelegenheid, waarin of waardoor men Napoleon den Eerste als onderdrukker" en overheerscher", als overweldiger" wil voorstellen nog altijd blijft vasthouden aan de opvatting, ons in onze jeugd door chauvinistische schoolmeesters geleerd, dat men Napoleon voornamelijk uit het gezichts punt van deze kwalificaties moet beschouwen, daar is het hoognoodig, dat men door het lezen en bestudeeren van eenige der ver schillende werken en documenten, die in de laatste jaren het licht hebben gezien, nu toch eens eindelijk tot andere opvattingen, tot een andere meening omtrent zijn per soon komt". Aan deze juiste en den jubileerenden Hollander nauwkeurig teekenende opmerking had hij nog kunnen toevoegen: En dat men eindige met oppervlakkige en eenzijdige levensbeschrijvingen op schrift te stellen, vooral wanneer zij bestemd zijn voor kin deren, die uit den aard der zaak zich tegen onjuiste voorstellingen moeilijk kunnen weren". Het is verre van mij te beweren, dat de heer Molt, wiens naam hierboven staat, zulk een oppervlakkig en eenzijdig boekje ver vaardigde; hij dekte zich voor een dusdanige kritiek door zooals het voorbericht zegt: Wheelers Story of Napoleon" voor de Hollandsche jeugd te bewerken", d.w.z. te doorspekken met talrijke citaten uit andere, echter niet zeer bekende, schrij vers over Napaleon. Daardoor is zijn boek over Napoleon (laat ik het zoo blijven noe men, waar het op den omslag als eigen arbeid staat aangekondigd) wat verward en moeilijk te volgen, waartoe de systeemlooze opstapelingen van feiten, data en namen niet weinig bijdragen. Ik sta in twijfel of ik dat Wheeler of den Hollandschen bewerker moet wijten, doch op 't eind zou dat van minder belang zijn, als het verhaal ten op zichte van Napoleon geheel en al onpartij dig was. Ik weet, er wordt in dit boek beurtelings ten voordeele en ten nadeele van den merk waardigen, boven vele eeuwen uittorenenden man gesproken, maar het valt mij op, dat op de zeer enkele plaatsen waar men zijn psyche nadert, meest onaangename, zelfs kleine karaktereigenschappen naar voren treden. Voor den Hollandschen jongen, die dit leest, groeit Napoleon niet op tot een struische, over eeuwen heenschaduwende figuur, tot een heros van sublieme geweldig heid; hij blijft een fanatiek vechter, een oorlogstechnikus en diplomaat, met de vaine van den gelukszoeker, wien kleine, oneer bare motieven dwingen tot zijn daden. Puur-hollandsch chauvinisme beheerscht deze levensbeschrijving (dikwijls bloote op somming) niet, doch zij staat in het teeken van een algemeen chauvinisme, overblijfsel dunkt me van het Europeesch Chauvinisme van de Heilige Alliantie, dat de grootheid van Na poleon niet erkennen kan. Daarom is deze geschiedenis, bovendien triest en saai ver haald, in handen van kinderen niet buiten gewoon gewenscht. Ofschoon er natuurlijk nog veel partijdiger lévensverhalers te denken zijn dan deze Engelschman ! HESSEL JONGSMA * * * Zeedijk in 't Gooi ... de een tegen de andre, dicht op eikanderen; en aan hun hoofd ging Hector." HOMEROS' ILIAS Ellendig Amsterdam, verdorven stad, ik ben uw zinlikheid en weelde zat! De simpele Natuur, dat is het ware!" Zo sprak de idealist, en trok naar Laren. Eerst ging hij wandlen. Toen deed hij aan sport. Toen werd de tijd met dansen wat gekort: Schiebers" en one-steps"... Stimmung wird gehoben! Man glaubt zu ... schieben, doch man wird geschoben. Aldus is-'s werelds loop. Gij, Hector Treub, doodsvijand van het wiegelen der heup, is 't niet een zegen, dat ons zeedlik landje tenminste n plek telt, waar dat lieve plantje, 't plantje der zeedlikheid, eindlik eens niet zijn al te ijverige wortels schiet?! PEER WAARNEMER * * * Charivari Deelwoordenjammer Aannemende, dat hij voldoenden in vloed op hem hield is dit een vergissing gebleken." (Midden). Niet kunnende besturen naar zijne beginselen, is niet uitgesloten, dat de landvoogd, zij het vór den anders daar voor aangewezen tijd, zijn ambt zal willen nederleggen." (N.R.Ct.) De zaak zoo gesteld, zeg ik: aan vaarden." (Volk) * Van wege Hare Majesteit de Koningin werd 3 Juli j.l. het volgende telegram naar Curagao gezonden: Gouverneur Willemstad Curac,ao. Zeer gevoelig voor telegram stel ik betuiging aanhankelijkheid bevolking Curac.ao op hoogen prijs. Verheug mij met u in herdenking afschaffing slavernij. Wilhelmina." Wij maken H. M.'s secretaris er opmerk zaam op dat hij nog belangrijk had kunnen bezuinigen, door bv. te seinen: Gouverneur-Willemstad. Curagao. Zeergevoelig telegramstel aanhangCuc.ao hoogenprijs verheug herdenkafslavernij Wilhelmina." * Met belangstelling volgen wij steeds de rubriek Vragenbus" in de verschillende bladen. De moeilijkste vragen weten de redacties te beantwoorden. Zoo heeft Het Midden zoowaar een antwoord op deze vraag: Hoe behandel ik mijn gelakte schoenen?" In Avicultura trof ons het antwoord op een vraag betreffende eieren. Het begint zoo: Dit kwam bij mijn eigen eieren ook wel voor." * De wonderen der techniek. Heden vertrok de laatste directe trein in beide richtingen." (N.R.Ct.) * De wonderen der dressuur. Een ingezetene gelukte het op n avond, met behulp van een hond, 22 ratten dood te schieten." (O.H.Ct.) * Wij lezen in de Sch. Ct.: Daarna bracht men de ververschingen binnen, o. a. een groote taart, waarop de gasten gingen zit ten," en wij verwonderen ons niet minder over de manieren van de gasten, dan over de grootte van de taart. *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl