Historisch Archief 1877-1940
1885
Zondag 10 Augustus
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden ? l. 50, f r. p. post/ 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/l.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
0.30
0.40
Adres der Redactie
Verzoeke alle brieven en beschei
den, voor de Redactie bestemd,
voorloopig aan geen persoonlijk
adres te richten, daar vertraging
hiervan het gevolg is, maar uit
sluitend aan de Redactie van het
Weekblad de Amsterdammer,
Keizersgracht 333, Amsterdam
INHOUD
nniiimiMMHtiitimiHiHiiiiMMi
Blz. 1: Rijks-Museum-Perspectieven.
G. A. van Poelje, Een democratisch
experiment. F.H.Fïscherover: Heleen;
een vroege winter, door Carry van Brug
gen. 2: Feuilleton door Minca
VersterBosch Reitz. Frans Erens over: Gustave
Flaubert par Louis Bertrand. Hessel
Jongsma over: Historie en Legende door
ds. F. W. Drijver. 3: Maxim Gorki
door Nadja Strasser. 5: E. Heimans:
Natuurkundeles in de open lucht.
Annie Salomons over Dichtkundige men
gelingen van Nederl. vrouwen uit 1813.
Frederike J. van Uildriks, Onder de Hooge
eiken van het landgoed Ampsen. 6:
Vrouwenbijeenkomst (ingezonden),
Prijsvraag: De Man. Allerlei. 7:
Jhr. C. H. C. A. van Sypesteyn, Le
Nótre. Matthijs Vermeulen, Berlioz
(slot). 8: Ernestine Hadkinson,
Krivolak. -r- Corn. Veth, Prinses
Soetekauw. Portretten van wijlen Wm.
Steelink en J. F. Gebhardjr. 9: Fin.
Kroniek door v. d. S. 10: De kracht
der Fransche markt door v. d. S.
Hessel Jongsma, Vacantie-school.
Venetië zonder gondels. A. C. Jager,
Een fortuinlijk kapper. J. de Haas,
Damspel. //: R. J. Loman, Schaakspel.
Joh. Braakensiek over de Krupp-affaire.
Bijvoegsel: Johan Braakensiek over
de ministerieele crisis.
llllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII
AN VERRE EN VAN NA
RIJKS-MUSEUMPERSPECTIEVEN
PI Voor eenige weken is op de jaar
vergadering van den Nederlandschen
Oudheidkundigen Bond, de centrale
organisatie onzer museum-beheerders en
oudheidkundige vereenigingen, eene
reeks van stellingen behandeld en zijn,
ten besluite daarvan, enkele
programpunten aangenomen, waarvoor wij de
belangstelling van wijder kring dan dien
der oudheidkundigen" wel meenen te
mogen vragen. Het geldt hier toch niet
alleen, zelfs niet in de eerste plaats, oud
heidkundige belangen, doch die van de
groote massa van onze museumbezoekers,
wellicht nog meer die van de veel
grooter massa, welke dat bezoeken nog
moet leeren. Deze laatsten zijn niet uit
sluitend minderontwikkelden"!
De stellingen toch bedoelden niets
minder dan een geheele reorganisatie
van het Amsterdamsche Rijks-Museum,
in de eerste plaats, en van enkele andere
Rijksmusea elders in verband daarmede.
Wij begrijpen dat beter, als wij weten
dat zij aan de orde gesteld werden in
aansluiting met de discussies, nu bijna
een jaar geleden gevoerd over den
Drucker-aanbouw en het verzet dat uit
vele kringen tegen deze ontsiering van
het monumentale bouwwerk van Dr.
Cuypers zich verhief.
p dat oogenblik was reeds door eene
vergadering van den Oudheidkundigen
Bond,?die in de laatste jaren zich o. a.
speciaal bezig houdt met het door bespre
king van stellingen ontwerpen van een
programma voor museumbeleid, eene
stelling aangenomen, dat er zou moeten
zijn een historisch museum des rijks, en
deze gedachte kwam in de discussie over
den Drucker-uitbouw duidelijk naar voren.
Wanneer men maar ons Rijks-Museum
zuiverde van al wat niet van de aller
beste kunst was, dan zou dat museum
niet slechts ruimte bieden voor de geheele
aangeboden Drucker-collectie, maar dan
zou ook aan het museum zelf een
onschatbaren dienst zijn bewezen, doordat
het in de waardeering en de liefde van
velen de plaats zou kunnen krijgen
waarop het recht heeft. Jan Veth stelde
met de hem eigene klaarheid deze op
lossing van het probleem, en de instem
ming, waarmede zij in wijden kring werd
ontvangen, bewees wel hoe sterk de
noodzakelijkheid van een reorganisatie
van het Rijks-Museum wordt gevoeld.
Doch de oplossing moge radicaal zijn,
zij is slechts een halve, wanneer niet
naast de zuivering van het
kunst"museum de bewaring en tentoonstelling
bepleit wordt van de uit het museum
te verwijderen voorwerpen. Dat zou
daarom gebeuren in een nieuw en spe
ciaal historisch" museum.
Zoo was de bondsstelling actueel ge
worden en de commissie, met het ont
werpen der museum-stellingen belast,
)esloot daarom het Bondsbestuur voor te
dragen om ter gelegenheid van de jaar
vergadering de nadere uitwerking van
het reeds aanvaarde beginsel in discussie
e brengen. Dat is geschied, en de
commissie, bestaande uit de heeren mr.
S. Muller Fzn., dr. C. Hofstede de Groot,
dr. A. Pit, dr. Jan Veth en G. J. Honig,
had de voldoening, dat, na een vruchtbare
discussie van eenige uren, in het pro
gramma van den Bond werd opgenomen
wat zij voorstelde.
Het Rijksmuseum voor beeldende
kunsten behoort in de eerste plaats
dienstbaar te zijn aan het kunstgenot
en afdeelingen te bevatten, gewijd aan
de schilderkunst, de teeken- en
prentkunst, de beeldhouwkunst, de bouw
kunst en de gebruikskunst. Dit museum
behoort zoodanig gerangschikt te
worden, dat het een overzicht geeft van de
ontwikkeling en de vorming van de
kunststijl en het schoonheidsbegrip."
Ziehier de eerste stelling. Het museum
is er nog niet schoon mede, er zal nog
een heele strijd noodig zijn, voordat het
beginsel ook daar is aanvaard, waar de
beslissing ligt, doch dat de stelling er
niet een is van een enkele, maar aanvaard
werd door de organisatie der museum
directeuren en der oudheidkundigen-zelve,
is toch wel een stap vooruit van niet te
onderschatten beteekenis. Wij moeten, zoo
zeggen deze, die het weten kunnen, in
de eerste plaats een kunst-museum hebben,
louter en alleen aanwezig om ons te stem
men en ons te ontroeren door het allerbeste,
wat de besten onder ons uit vroeger en
later geslachten hebben nagelaten. Het
is de beste, de fijnste, de edelste op
voeding, die wij onszelven en onze
kinderen kunnen geven, door van aan
gezicht tot aangezicht te komen tegen
over de zielsuiting van de grootst- en
diepst-gevoelenden. Het behoeft er niet
vol te zijn integendeel! het kan
er wezen als in het huis van den koop
man uit de gelijkenis; die verkocht alles,
wat hij had, om den nen schoonsten
parel te verwerven! Doch onze groote
glorie, die welke menige groote natie
ons benijden mag, is wel deze: dat het
er volstrekt niet leeg behoeft te zijn!
Juist dat wij, ook al behouden wij slechts
het allerbeste, nog zooveel behouden, zij
een aansporing en een vingerwijziging
om zoo rijk en zoo royaal met onzen
rijkdom te doen!
Deze stelling trouwens bepaalt zich
niet tot het beginsel, zij geeft ook met
n lijn de uitwerking aan: de rang
schikking zij logisch, dat wil zeggen his
torisch. Zij stelle het kunstwerk op de
plaats, waar het het meest tot zijn recht
komt, het naast bij andere die geboren
zijn onder gelijke omstandigheden en
invloeden, en dragers zijn van een ge
lijkend geestesleven, en in een onderlinge
volgorde, die den bezoeker niet verwart,
maar hem de ontwikkeling der tijden
laat medemaken in een helder beeld!
Zouden wij arme, afgematte museum
dolers ooit zoo'n oase bereiken?
Zeker nooit, herhalen wij, wanneer niet
een alleszins voldoende oplossing wordt
aangewezen voor het probleem: wat te
doen met de toch ook nog waardevolle
zaken, die in. het kunst-museum niet te
huis behooren, en die men niet kan en
ook niet mag onttrekken aan de belang
stelling van de museumbezoekers, van
ons volk:
Voorwerpen, welke al zijn zij ook
producten van bovengenoemde kunsten
geen kunsthistorisch belang hebben
doch welke als herinneringen zijn te
beschouwen aan toestanden,
gebeurtenissen of personen op elk ander historisch
gebied, behooren niet in dit museum
maar in een afzonderlijk Historisch
museum, dat vooral de kennis en de
liefde voor het verleden dient te
bevorderen."
Dat zegt stelling II, en de volgende
stellingen werken dat beginsel verder uit
Belangrijk voor ons zijn daarbij voora
de stellingen Vil en V1I1:
VII. Het Historisch museum moet
.omvatten:
a. herinneringen aan historische
toestanden uit het openbaar en
bizonder leven van ons voorgeslacht in
al zijn uitingen, behalve in die
welke op het kunstzinnig leven
betrekking hebben: politiek leven
(bestuur en rechtspraak, leger en
vloot), kerkelijk leven (armbestuur
enz.), maatschappelijk leven
(handel, nijverheid en gildewezen,
landbouw, scheepvaart,
verkeerswezen en koloniën), wetenschap
pelijk leven, huiselijk leven, enz.
b. herinneringen aan historische
gebeurtenissen.
c. herinneringen aan historische
personen.
d. afbeeldingen van historische
gebeurtenissen, kaarten, gezichten
van topographischen aard,
portretten van verdienstelijke en
vermaarde Nederlanders, prenten
betreffende zeden en gewoonten en
in het algemeen afbeeldingen van
voorwerpen, waarvan ook de
origineelen voor bijeenbrenging in
aanmerking komen.
e. eene verzameling modellen,
afgietsels en andere reproductiën van
voorwerpen, niet vallende onder d.
Vlll. Afzonderlijke musea van
afdeelingen, die tot het Historisch museum
behooren, zijn in een klein land in
beginsel niet wenschelijk."
Een museum dus om onze historie
groot te zien en in haar geheel, als
een nheid en als een ontwikkeling.
Zóopgevat is de oplossing ook -voor
den historicus te aanvaarden. Hij krijgt
niet met de boodschap: zie wat je
ervan maakt, de afval van het kunst
museum, doch hij krijgt rijk en mooi
materiaal om een eigen nieuw huis
te bouwen van even groote en even
schoone verhoudingen als de kunst
tempel, waaruit hij verdreven is. De
eenheid der historie, het was Mr.
Muller, die haar als een veroverd inzicht,
als een niet los te laten leidende ge
dachte k voor het museumbeheer,
met kracht proclameerde in de vergade
ring : het succes van het historische
museum, dat ons volksleven, onze volks
ontwikkeling in al haar uitingen treffend,
duidelijk sprekend moet voor oogen
stellen, hangt ervan af, of men werkelijk
in staat zal wezen die eenheid als leid
ster te blijven volgen. Waar is de man,
die met onvermoeide kracht, over al de
bergen van bezwaren heen, die samen
vattende gedachte in daden belichaamt:
de museumbeheerder n historicus,
in den besten zin van beide woorden
die het museum reeds als een werke
lijkheid ziet, en het daartoe maken kan ?
De vraag komt misschien nog te vroeg.
En eerst is het wellicht noodig, dat men
algemeen de beteekenis van dit museum
leert gevoelen. Dat men inziet hoe al
die portretten, die historiestukken, die
genre- en topografische schilderijen, enz.
enz., welke ons nu hinderen en vermoeien,
die scheepsmodellen, wapens, vlaggen en
curiosa, wier veelheid ons verbijstert,
wanneer zij eenmaal gebracht worden
in hun eigen verband, in hun eigen
milieu, zoodat dat zij elkaar toelichten,
niet meer vermoeien of verbijsteren
zullen, doch zullen stemmen en
emotioneeren, evengoed als de kunst-alleen,
omdat zij ons in nauwer en tastbaarder
verband brengen met den rijkdom van
het historisch gebeuren dan het voor
treffelijkste leesboek het vermag. Omdat
zij vooral, als de organisatie wer
kelijk goed is en haar bedoeling bereikt,
den onverbroken band doen gevoelen,
die door eindelooze ontwikkeling ons
zelf aan den glorieuzen rijkdom van
het verleden bindt.
Schilderijen -Museum, Nederlandsch
Museum, Prentenkabinet, Museum van
Oudheden te Leiden, alles dooreen
gewerkt en weer uit elkaar gehaald,
opnieuw opgebouwd en tot twee
sternmingsvolle en leerzame opvoedende
Musea, of Museumcomplexen ge
groeid, ziet daar welk een perspectief
het programma van den Oudheidkundigen
Bond opent. De lijnen lijken vaag, de
nevels zijn niet overal opgetrokken, maar
toch is het verschiet niet zoover als het
schijnt. En wij zullen het zien naderen
met vaster zekerheid, wanneer al wie
de groote beteekenis inziet van het feit,
dat onze Musea, vooral onze nationale,
niet begraafplaatsen maar levende,
krachtopwekkende, genotgevende parken in
ons midden moeten zijn, medewerkt om
het nader te brengen.
De Museum-directeuren en de oudheid
kundigen doen de oplossing aan de hand,
en zij verklaren, dat zij werken willen
in die richting. Dat is de beteekenis van
de vergadering van den Bond. iHet is
nu slechts de vraag of de bezoekers het
parool begroeten als een blijde mare.
Doen zij het, dan zeker is het verschiet
weldra niet meer vaag en niet meer ver!
* * *
Een democratisch experiment
Wij leven behaaglijk in het land van
Thorbecke, en in het bewustzijn, dat een
betere gemeentewet dan de onze niet te
maken en een betere gemeentelijke organisatie
dan de onze bijna niet denkbaar is, getroosten
we onsslechts zelden de moeite van
eensnauwgezet na te gaan, of inderdaad de werkelijk
heid beantwoordt aan het beeld, dat de
theorie van vór zestig jaren ontwierp.
Zoo geeft de wet voorschriften, die be
doelen de openbaarheid te verzekeren van
de handelingen van het gemeentebestuur en
daarom nemen we gereede aan, dat die
openbaarheid ook inderdaad bestaat.
Intusschen heeft toch de praktijk tal van mid
delen gevonden om aan het voorschrift der
wet, dat voor allerlei zaken openbare be
handeling eischt, te ontkomen, zoodat het
bij wijlen den schijn heeft of juist de ont
werpen, die art. 44 der gemeentewet zoo
zorgvuldig opsomt, bij uitstek geschikt zijn
om niét in het openbaar besproken te worden.
En geheel onjuist is dat niet eens, want
als bij de voorbereiding van deze zaken
niet met wat geheimzinnigheid werd te werk
gegaan, zou zeker in 99 van de 100 gevallen
het gemeentebestuur te laat tot de ontdek
king komen, dat in onze maatschappij het
eigenbelang 't nog altijd wint van den bur
gerzin ; dat van het werkzame plaatselijke
burgerschap dat naarThorbecke's voorstelling
den bodem voor staatsburgerschap vormen
zou, nog maar al te dikwijls bitter weinig
te recht komt.
Dit was dan ook de groote fout van den
gemeentewetgever, dat hij meende, dat de
belangstelling in de zaken der gemeente bij
de gemeentenaren van zelve aanwezig zijn
zou, wanneer zij slechts in de gelegenheid
werden gesteld om kennis te nemen van
hetgeen door hunne vertegenwoordigers werd
beweerd en gedaan.
Belangstelling echter moet worden gewekt
en vooral in onze moderne steden, waar de
tijd en de werkkracht van de ingezetenen
door zooveel worden in beslag genomen,
interesseert men zich voor de dingen der
gemeente veelal eerst dan, als verhooging
van lasten wordt in het vooruitzicht gesteld.
Zal dus aan onze gemeentelijke inrichting,
die gebouwd is op het beginsel van vrij
willige medewerking van de burgerij aan
hetgeen aller belang behoort te zijn, op den
duur niet de grond ontzinken, dan zal het
noodig zijn, dat de gemeentebesturen omzien
naar middelen, waardoor de betrekking
tusschen bestuurden en bestuurders
verinnigd worden kan, waardoor den eersten de
kennis en belangstelling zullen worden bijge
bracht, wier gemis op het oogenblik aan
den eenen kant tengevolge heeft, dat het
vele, dat dikwijls met groote moeite wordt
tot stand gebracht, niet of te weinig gewaar
deerd wordt, aan den anderen kant leidt tot
een veel te scherp oordeel als men meent,
dat een misslag is begaan.
De middelen daartoe kunnen verschillend
zijn naar plaats en tijd; op een mi. hoogst
belangrijk experiment van de laatste maanden
wensch ik de aandacht te vestigen.
Sedert 17 April van het vorig jaar wordt door
de stad Los Angeles in Californie uitgegeven
The Los Angeles Municipal News" niet
de eerste door een stadsbestuur uitgegeven
courant, maar het eerste der stedelijke bladen,
dat zich met het volste recht aankondigen
kan als a newspaper owned bij the people."
Niet de rste stedelijke courant: immers
van de Duitsche steden geeft Freiburg i. B.
reeds sinds 1831 zijne Gemeindezeitung uit
en ook Dresden, Elberfeld en Zittau bezitten
gemeentelijke dagbladen; maar het eerste
blad, dat werd opgericht als een instrument
in dienst der voortschrijdende democratie,
een blad, welk, zooals het eerste nummer
het uitdrukte, werd in het leven geroepen
door het volk, voor het volk, en in het
belang van de door het volk te oefenen
controle; een blad, dat op geheel eenige
wijze zijn doel nastreeft, de bevolking er
van te overtuigen, dat de zaken der stad
hare zaken zijn.
City Business is Your Business'' staat
als motto boven elk nummer.
Afgezien nu van elke waardeering der
democratische beginselen als zoodanig, ver
dient dit blad onze belangstelling door de
wijze waarop het deze controle van de be
volking der gemeente, als eenheid gedacht,
op de daden van het stadsbestuur, welke
naar de theoretische grondslagen van ons
gemeenterecht ook hier te lande bestaan
moest, poogt mogelijk te maken.
Het blad verschijnt wekelijks onder leiding
van eene Municipal Newspaper
Commission"' en wordt binnen de stad kosteloos
verspreid.
Van de nummers, die in mijn bezit zijn
bevat de voorpagina een plaat van eenig
belangrijk gemeentewerk of eenige nieuwe
onderneming, waarbij de vermelding niet
ontbreekt, dat de photpgrafie speciaal voor
het Los Angeles Municipal News" gemaakt
werd.
En^deze zelfde, mag ik zeggen
reclame*eest", deze zelfde journalistieke gave om
jok het oogenschijnlijk onbelangrijke als iets
nteressants aan de lezers voor te leggen,
komt bij elk artikel tot uiting, hetzij in een
aakkend opschrift eenvoud gezocht" hetzij
:n een de aandacht prikkelende
samenvat:ing van den inhoud boven een artikel, hetzij
in den geheelen vorm van het bericht zelf.
Wat deze berichten aangaat: men vindt
hier niet alleen eene opsomming van beslui
ten en voorstellen, maar meer in het alge
meen een overzicht van alles wat in de
afgeloopen week werd besloten en gedaan,
voor zoover de kennis daarvan eenig belang
kan hebben; eene uiteenzetting van nieuwe
plannen; een beschrijving van in uitvoering
zijnde werken; eene poging om begrijpelijk
te maken, waarom bepaalde maatregelen
werden genomen, waarvan men onderstelt,
dat ze ontstemming zouden kunnen wekken.
Zoo wordt, men wete, dat hondsdolheid
in die streken niet zoo zeldzaam is als bij
ons, een verordening betreffende het muil
banden van honden niet maar kortweg
afgedrukt. Neen: eerst een pakkend hoofd,
met de vraag of het hok van den hond dan
niet langer his castle" is; dan een levendige
beschrijving van den stormloop der bopze
eigenaars van honden naar de gemeentelijke
bureaux,waar een ambtenaar hen gemoedelijk
ontvangt en afschriften uitreikt van de ver
ordening waarvan het eerste artikel luidt:
... eindelijk de mededeeling, dat de ver
ordening is aangenomen op voorstel van dr.
L. M. Powers, health commissioner, die
meent dat het ter bestrijding van de honds
dolheid voldoende zijn zal, wanneer zij drie
maanden wordtïgehandhaafd." En, de hoofd
zaak, het is alles zógeschreven, dat als
men, door het hoofd nieuwsgierig gemaakt,
begint met lezen, men onwillekeurig het
berichtje uitleest.
Een waarborg voor onpartijdige behan
deling van alle zaken wordt gegeven door
een geheele pagina af te staan aan de ver
schillende politieke partijen. Elke partij be
schikt over een kolom; boven elke kolom
wordt het partijbestuur vermeld, dat voor
zijn inhoud verantwoordelijk is.
Advertenties eindelijk van allerlei slag,
maar ook de vermaning: bevoordeel hen,
wier advertenties in dit blad verschijnen.
Zij hebben vertrouwen in uw blad en ge
bruiken het. Alleen aan gunstig bekend
staande zaken is het geoorloofd van deze
kolommen gebruik te maken. Elke adver
tentie in elk nummer is uw aandacht waard."
Dienstaanbiedingen en -aanvragen worden
kosteloos geplaatst.
Het geheel is een blad, zooals op het
oogenblik misschien alleen in Amerika be
staan kan. Of het zijn zending vervullen
zal, moeten wij afwachten. Of het rendeeren
zal o, den Haag! zeker ook.
Toch kan het een voorbeeld zijn, zelfs (!)
voor onze steden, en als zoodanig verdient
het de belangstelling van ieder, die bereid
is te erkennen, dat ook bij ons nog wel
een kleinigheid te hervormen valt.
G. A. VAN POELJE
CARRY VAN BRUGGEN: Heleen; een vroege
winter. Mij. voor Goede en Goedkoope
Lectuur. Amsterdam 1913.
Indien het voorschrift, dat een redenaar
slechts twee dingen vooruit te verzorgen
heeft: den eersten zin en den laatsten, ook
eenigermate voor de litteraire kritiek geldt,
dan mag ik het toeval dankbaar zijn, dat
mij, even nadat ik Heleen" gelezen had,
een passage bij Barbey d'Aurévilly onder
de oogen bracht, die mevrouw van Bruggen
zeker gaarne als motto van haar laatste
werk zal willen aanvaarden. Ergens in Les
Diaboliques" wordt men ingevoerd in een
dier naar commisvoyageursbevatting ge
schilderde aristocratische kringen, die de
verbeeldingvan den voortreffelijken Franschen
schrijver ontsieren. Het gesprek loopt over
romans. Parier romans, c'est comme si
chacun avait parléde sa vie." Conversatie
over de litteraire zijde der zaak is pedant.
Le fond des choses, et non Ia forme,
prëoccupait." Dit is voor Heleen" zoo waar,
dat het met de routine van een degelijk wer
ker geschreven boek den indruk maakt alsof de
schrijfster, vol van hare aandoeningen, aan
geen litteratuur gedacht heeft. Een
sympatieke fout, naar mijne meening. Er is geen
litteratuurgenre op de wereld, waar dit sober
verhaal van Heleen's innerlijke ervaringen
minder mee gemeen heeft, dan met den
zoogenaamden psychologischen roman a la
Couperus. De raadselvolle menschenziel als
object der kunst, ziedaar de tegenvoeter van
de idee, waarin Heleen" geschreven is.
Alles in dit boek is in hoogere zin
zelfervaring, autobiographie, al hebben de per
sonen, die er in voorkomen, ook misschien