De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 10 augustus pagina 2

10 augustus 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 10 Aug, '13> - Ncu J885 nooit bestaan. Het dorpsmeisje, waarover van de eerste tot de laatste bladzijde zonder onderbreking gesproken wordt, is niet de heldin van het verhaal. Als persoon is zij wel is waar sympathiek, doch oninteressant, als de zelfopoffering van een ziekenverpleegster, die niets anders doet dan zieken verplegen. Een enkele zelfverloochening van een vrouw van de wereld lijkt mér. Doch het is zoo weinig om Heleen te doen, dat aan de mise-en-scène van haar leven niet het kleinste beetje phantasie ten koste is gelegd. De ware hoofdpersonen zijn sommige harer eigenschappen, haar door de schrijfster geleend; hoogmenschelijke eigenschappen, die hun drager innerlijk sterk, doch naar buiten zwak schijnen te maken: liefde als geest drift, als toewijding, de verborgen kern van ieder ding, dapperheid, edelmoedigheid en trouw." (blz. 157). Tot haar smartelijke verbazing ondervindt het naïeve kind, dat in de wereld weinig naar die schoone zaken gevraagd wordt, dat het bezit ervan zelfs van de menschen vervreemdt. De betere wordt achter gesteld bij den mindere; dom heid krijgt gelijk. En geen rederieeren baat; men luistert eenvoudig niet, of scheept je af met een phrase. Wie zich om recht noch logica bekommert is in het debat onover winnelijk. Doch een goed mensch heeft belang bij recht en rede. Zoo wordt het rechtsverlangen, naar de schrijfster het uit drukt, de tweede muur, waartegen Heleen steun zoekt; de tweede ook, die haar begeeft. Er is in die zucht naar recht en geest drift niets individueels. De geheele menschheid heeft er belang bij. Ten allen tijde heeft men er dezelfde ervaringen n»ee opge daan als in dit boek bijna met de pretentie van nieuwe waarheden vertoond worden. Er wordt-ook niets nieuws over die ervarin gen gezegd. En toch werd mevrouw van Brnggen door een zuiver instinct geleid, toen zij het noodig achtte dat alles nu eens eenvoudigweg te gaan zeggen. Want het verband waarin die oude waarheden hier staan, is zeer opmerkelijk, en in den goeden zin zér modern en actueel, en het boek, dat uit dien geest geschreven werd, is daar door een belangrijk boek. Niet opgemerkt door de uitsluitend op het artistiek-litteraire ingestelde kritiek is in het buitenland sedert lang een beweging voorbereid.die naar mijne overtuiging rechtstreeks aanstuurt op de achter de verschijnselen verborgen grondidee der toekomst. Het ont breekt niet aan aanwijzingen, dat er ook in ons land iets aan het woelen is, en een dier teekenen, en wel een zeer duidelijk, is het verschijnen van dit boek. Klaarheid en bewustzijn van hetgeen ze bezig was te doen, had de schrijfster niet; wie de nieuwe idee niet kent, zal ze niet zoo gemakkelijk in den roman opmerken. Doch wie haar wel kent, beleeft dan ook het zeldzaam 'genoegen, een levensidee zonder eenige litteraire beïnvloeding groen-frisch uit het gemoed te zien opgroeien. De plant is zwak en onvolkomen, maar vrije natuurschepping. Men herkent de moderne idee, die lijnrecht tegenover het naturalisme staat, aan de vol gende verschijnselen:*) Ie het geloof dat de poëtische werkelijkheid ten slotte sterker is, ook in het dagelijksche leven, dan de zoo genaamde realiteit, dan het in het praktisch leven" der philisters. De Romantiek werd ten dien opzichte verteerd door hangen twijfel; het Naturalisme berustte in agnosticisme. De Moderne Idee ontvangt de boodschap des heils uit het gemoed met den vasten wil, zich aan dat heil over te geven, doch met de vaste verwachting dan ook, daar door in zeer direkten, zeer realistischen, zeer practischen zin verlost" te worden. De geesteshouding is: scherpziend onderzoek, eindigend met vertrouwen. Het eerste is in Heleen" duidelijk te herkennen, tot het *) De hier bedoelde geestelijke strooming laat zich natuurlijk niet in een paar woorden afteekenen. Ik noem daarom slechts twee betrekkelijk uiterlijke kenmerken. MiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiMiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiitttiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii FEUILLETON MllllllllllllimilllllllllllllllllllllllllllllllINMIIIIIIIMIIIMIIIIllllllNINIlUII HARTEWENSCH DOOR MINCA VERSTER-BOSCH RE1TZ II (Slot) En den volgenden dag zat zij weer in de open serre", bestaarde de paal van de ver boden vuilnis n de eikenstruiken met de dennetjes, en voelde zich gelukkig omdat 't nu toch eindelijk gekomen was, 't buiten zijn, weg van de buren, van den winkel, van de koekbakkerij; en ze peinsde hoe 't op dat zelfde oogenblik nu thuis zou zijn,... de kijk uit haar huiskamer op de verandah van haar buren schuin rechts, waar altijd rommel hing... karpetten en kleedjes bij gewone kamerdag, dekens n karpetten met kleedjes bij groote schoonmaak;... de lucht van vette versche baksels en warme, smeltende gelei, persend door alle kieren van 't bakkerijtje, doorpuffelend 't taartjes-salon er boven, en haar en Gerrits eigen slaapkamertje ernaast;... ze kon geen gebak meer zien... omdat haar hoofkussen en haar nacht jak, haar handdoek en haar dekens, door trokken van de weeë, zoete, warme lucht, wel van gelei en gebrande suiker en vette koeken gemaakt schenen... god, god, en dat was ze nu allemaal kwijt, zeven dagen lang kwijt!... Ze peinsde, peinsde van pure blijdschap dat ze 't kwijt was, zóintens over 't koekbakkerijtje, dat ze in gedachte gansch 't ochtendleven in 't winkelbedrijf bleef meemaken; en, al bestarend de eikenstruiken en de dennetjes, zag... de vette bakplaten, de bekruimelde, gegoten kristallen schalen, de stopflesschen met de zuurtjes, en de stolpen met bitterkoekjes en krakelingen die Mina als ze eens helpen moest in den winkel, altijd vergat eerst ondersteboven te houden vór ze die opendeed... En dat zou ze nu zeker wér vergeten en dan waren al die brosse krakelingen met d'r suikervellen tusschen de gaten, naar de maan als ze over den grond rolden,... en die kruimelrommel, die je dan nog op den koop toe had op te ruimen... Dik vrouwtje stond al jachterig op, zoo heelemaal was ze er in... Toen moest ze om d'r eigen lachen... Goddank dat ze buiten was, en zoo van alles af... van de buren, den winkel, de bakkerij!... Ga je 'n eindje mee wandelen?" vroeg Gerrit, die al twee maal 'n kwartier ver naar tweede is de roman niet toegekomen. Slaan wij bladzijde 65 op: Wat was er toch aan de dingen, te gevoelen, maar niet te noemen, aan alle dingen nie,t, doch wel aan de open poort en aan het sintelpad, nu in dit uur? Wat kon het zijn, dat in haar aanzwol als een zwaarte, als ze naar den eenzamen vlierboom keek, op de aschvaalt over de rivier, of naar muziek luistert, die van ver kwam en door wind was gebroken, en naar het snateren der brute eenden in den laten herfst, wan neer de hemel bleek is, de slooten breed en blank en al de landen dampen van nevel en mist!" En duidelijker nog op bladzijde 180: , en altijd opnieuw ondervroeg ze zich zelf met dezelfde vraag... wat toch had al dat droomen bedoeld, waarop was het ge richt geweest en vanwaar had ze al haar verwachtingen ontvangen!" Het antwoord wordt niet gegeven, blijft pijnlijk gemist, en toch zal ieder, die dit leest naast de parallele uitingen van roman tici en naturalisten onmiddellijk het geheel ander accent opmerken. Evenmin wordt een oplossing gegeven van de ethische vragen, waarover ik reeds gesproken heb: geestdrift en recht, die het hoofdthema van het boek vormen. Maar nog duidelijker dan in de natuurpoëzie doet zich hier de wordende nieuwe idee kennen door de scherpte, waarmede de eischen aan het leven gesteld worden. Ten tweede herkent men die idee aan de neiging, Christelijke formules en Christelijke symboliek te gebruiken. Bijvoorbeeld op dezelfde bladzijde 180: Zoo troostte Heleen zich dan met schoone woorden en leerde zichzelf deze betere waar heid ... Binnen in u is Gods koninkrijk..." Deze neiging is geen toevallige uiterlijk heid; de moderne idee houdt nauw verband met een nieuw vergeestelijkt Christendom. Het is jammer, dat de schrijfster geen passend verloop en einde voor haar werk gevonden heeft. Haar verbeelding is ditmaal mat en kleurloos geweest, wat wij niet van haar gewoon zijn. Van bladzijde 97 af, als Heleen van school en de wereld in gaat verliest het verhaal alle aanschouwelijkheid. Door den eentonigen mist van twijfelingen en teleurstelling sleept het zich meer dan honderd bladzijden voort. Hier en daar schijnt het, alsof bedoeld is den groei van een ziel te geven, en zoo had het ook moeten worden. Doch welk een verschil met dat groote voorbeeld, waar men hier dadelijk aan denkt: Woutertje Pieterse! De moeielijkheid was waarschijnlijk, een vrouw een actieve bestemming te laten be reiken. En dan nog wel zulk een contem platieve vrouw. Had zij activiteit bezeten, zij was een kunstenares geworden zooals haar schepster; zonder die bleef haar niets over dan te trouwen. En waarschijnlijk omdat een goed en gelukkig huwelijk geen figuur gemaakt zou hebben na dezen opzet, eindigt ze haar boekenbestaan met een ongelukkige liefde, die in geen enkel opzicht het natuur lijk uitvloeisel harer individualiteit is. Inte gendeel. Wij hadden ons de fijnvoelende, droomerige Heleen als minnares in 't fat soenlijke ! anders voorgesteld, meer impo neerend door haar gemoedsoverwicht. Er is in haar verhouding tot den man te weinig onschuld en naïeveteit voor haar doen. Is zij zoo als ze zich nu doet kennen en ook dat was mogelijk dan hadden we het artistiek recht vooruit gewaarschuwd te worden. Daar de schrijfster in het tweede en derde deel van den roman hare bedoelingen blijk baar niet heeft vermogen te verwezenlijken, kunnen wij ze ook niet kennen en beoordeelen. Misschien neemt zij in een volgend werk hetzelfde thema nog eenmaal met technische ervaring van het nieuwe gebied toegerust, op. In belangstellende afwachting daarvan hebben wij nu reeds in de Heleen" het zeldzaam litterair specimen van een zuiveren groei van binnen naar buiten. Niet licht zal men een tweede voorbeeld vinden van een levensbeschouwing zoofrisch menschelijk uit 't dorp was geloopen omdat-ie de ongewone leegte van zijn tijd met niets te vullen wist. Laat mij maar liever rustig zitten," zei ze met 'n gelukkige blik over de zijpaadjes met de grasbandjes, en den weg waar geen kip langs kwam; toen, zacht wrijvend de eene gezwollen enkel over 'de anderen: Neem liever Truida en de kleintjes mee... ze is zoo handig en 't is nog eens 'n ver zetje voor d'r". .. Hij ging, haalde z'n kroost op, dat fel aandachtig, als bij 'n Amsterdamsch straat relletje, stond toe te kijken, hoe de pension houdster haar buur-collega 'n geplukte kip trachtte aan te smeren voor den civielen prijs van negentig centen, en de buurcollega zoo onbeschaamd was om met minachtend neusophalen twaalf stuivers te bieden, 'n meeningsverschil waarvan 't ge volg was dat na overvloedig heen en weer praten de pensionhoudster met de geplukte kip onder haar arm weer in huis schoof, meewarig grinnikend dat zoo'n snertpension ook geen verstand van wildprijzen kon hebben",... een vriendelijkheid, die oogenblikkelijk met ongansche kippekluif" werd gereciproceerd. En toen hij terugkwam met Truida, die 'n zak gevulde koeken droeg en Lientje die d'r knie door d'r kous was gevallen, en klein Gerritje, die te jengelen liep omdat-ie met 'n stok in de neusgaten van 't paard voor den sproeiwagen had staan peuteren en daarvoor 'n draai om z'n ooren van een ouden meneer had opgeloopen, toen zat 't vrouwtje nog op haarzelfde plek, stil tevre den en gelukkig omdat ze dien heelen dag daar nog zou kunnen zitten, en dan toch nog den tijd zou hebben om morgen eens te gaan wandelen en overmorgen ergens in 't bosch te gaan zitten... of misschien over de hei loopen, of langs de akkers god, wat zag je daar toch wel 'nsprachtige platen van,... met golvend koren en'n ondergaande zon... Jees moeder, ze plakken hier 'n héle amandel op zoo'n gevulde koek," zei Truida die al slagroom kon kloppen, zoo handig als ze was. Laa's kijke," drong Lientje, die heilig van plan was 't ding meteen op te eten, als Truida zoo naïef zou zijn't in d'r smoezelige handje te leggen. Maar Truida kende haar pappenheimers en liet moeder deze kwistige uitspatting op haar vakgebied zien; wat 'n stommers hè... zoo kan je er maar de helft minder mee doen dan anders," besloot ze met veel logisch inzicht. En vader, die nog eens naar boven was getrokken om 't panorama te overzien, het gemoed opgegroeid, zonder van buiten ingevoerde leidgedachten, en zoo eenvoudig en waar neergeschreven. F. H. FISCHER V V W Louis BERTRAND, Gustave Flaubert AVEC DES FRAOMENTS INÈDITS. Paris, ' Meruvre de France. 1912. De questie Flaubert in de geschiedenis der letteren is eene nog niet uitgemaakte. Wanneer men dien naam denkt, den man zich voorstelt, is er nog altijd onzekerheid of men hem op een gelijke hoogte zal plaat sen met een Goethe of een Cervautes. Wel weet men, dat men hem ongeveer met Balzac en Zola op eene gelijke lijn kan stellen. Nu is er in de laatste twee jaren voor den au teur van Salambo eene bewondering ontstaan, die tot enthousiasme is gestegen en waarbij men hem met dien van den Duitschen Faust heeft vergeleken. Is hier niet een weinig Fransch patriotisme in het spel, dat zich een gelijken heros wilde scheppen tegenover den Germaan en waarbij de verwantschap van La Tentation de Saint Antoine met die van Faust eenigzins gelegenheid bood? En toch dunkt mij, dat de Franschen het Germaansche element van Faust niet doorvoelen en alleen bij gissing deze gelijkenis maken. Indien ik eenige verwantschap met Goethe in Frankrijk moest zoeken, zoude ik eerder denken aan den schrijver van René." Goethe, Chateaubriand, Flaubert, zij waren alle drie begaafd met eene bijzondere hoogte van geest, doch (en dit is te onthouden) miste Flaubert de lenigheid en buigzaamheid, eigen schappen, die meer Goethe en Chateaubriand behoorden. Het rijzen en dalen in de opinie der men schen is, goed beschouwd, in de letteren meestal eene belangrijke questie, omdat zij den schrijver niet alleen verplaatst naar eene vastere positie, maar een licht werpt op hen, die bewonderend naar hem opzien of hem van zijn voetstuk halen. Flauberts plaats in de wereldliteratuur is stellig eene zeer hooge, doch Goethe's geest en persoonlijk heid was weelderiger, voller en rijker in hare vertakkingen en zijn blik omvatte grootere ruimte, ging dieper dan die van den Franschman, die meer met gewilden aanhef zijn lied heeft gezongen, maar wiens klank, het zij zonder aarzelen gezegd, ons heden ten dage meer bekoort dan ooit. De groote eenvoud van zijn volzin, van zijne concep ties, zijn een teeken, dat wij bij hem met een klassikus en een geniaal schrijver te doen hebben. Nooit heeft Flaubert het aanzien genoten, nooit is hij geëerd geweest en bewonderd zoo als op heden. Niet het minst daartoe heeft bijgedragen Louis Bertraud, zelf schrij ver van eenige verdienstelijke romans, die van Flauberts leven en werken een bijzon dere studie maakt en steeds zweert bij de woorden van den meester. Het boek, dat ik hier aankondig is een van de meest le zenswaardige over Flaubert, die wij hebben. Er is beter, dieper, wijsgeeriger over hem geschreven, maar niet zoo uitvoerig en zakelijk. Ja, zakelijk vooral is dit boek; het" documenteert, ontleedt, citeert kwistig en rijk en geeft korte nuchtere uitspraken, waaraan is vast te houden. Wij zijn ver van de fijnheid van een Saint-Beuye, ver van Taine's diepzinnigheid, maar wij staan tegenover een eerlijken en intelligenten his toricus en nauwgezet archivaris, die heeft kennis genomen van des auteurs manucripten, diens vier deelen brieven geëxerpeerd en overwogen. Bertrand heeft ook uitgege ven afzonderlijk de eerste bewerking van La Tentation de Saint Antoine," die zoo geheel verschillend is van die, welke later in 1874 verscheen. Hij heeft zoeken in te dringen in de ziel van Flaubert, hem ook als mensch analyseerend en zijne eigen schappen blootleggend. Steeds treedt hij verdedigend op en zoo verrijst ten slotte Flaubert voor onze oogen bijna onberispelijk als mensch en als schrijver. Over het algeIflnlfKfUlllltttlHIIIIIIItlllllllllllllllllllllMNKIIIIItllMfltlllllllllltlllllllll hij had dien dag gelijkvloers al vijf maal 't dorp van alle kanten bekeken, vader kwam wat beduusd met de kous op den kop terug, omdat er geen toegang op 't balcon was, en in die kamer de gezakte onderwijzer voor zijn acte zat te werken... En Truida trok met de twee kleintjes nog maar weer eens den tuin in, langs 't heggetje, waar 'n vaal jongske aan den anderen kant met 'n carbid-bus aan 'n touwtje zat te spelen, en dadelijk bij hun nadering, ongansche kippenkluif" van zijn lipjes liet vloeien, een openbaring die hen voorloopig met stomheid sloeg, omdat zij er zoo dadelijk geen waardig wederwoord tegen wisten te zetten... Toen mochten ze eens bij de pension juffrouw in haar particuliere vertrekken komen en kregen ze ieder uit een busje waarop kunstmest voor den bloemen-liefhebber" in een krans van fuchsia's stond, 'n nattig week vruchtentabletje. Maar om dat Lientje en Gerritje vonden dat 't naar petroleum rook, en Truida al van vele vak geheimen, mitsgaders 't wordingsproces van vruchtentabletjes, op de hoogte was, duwden zij bij 't heengaan alle drie stiekem de kleverigheden tusschen de tralies van de kanarie-kooi, waar ze met 'n ploems van zichzelf, en veel gefladder van den piet, in 't zand terechtkwamen. Zoo druilde de tweede dag ten einde. Maar 's avonds zongen de nachtegalen... Heel vroeg in de schemering al'n enkele... toen, al naardat 't donkerder werd, al meer... al meer... Klein dik vrouwtje zat gansch ontroerd... Dat waren dus nou de nachtegalen!... En die hoorde je, zoo maar, zonder 'n voet ervoor te verzetten, in de open serre, zoo maar!... stil op je stoel! En weer klonk 't in de duisternis van den vreemdstillen avond .... Tu tuuütillioèlioè.... tr... trrrrit... 't klaterde zoo glashelder, zoo wonderlijk bovennatuurlijk door die donkerte, waar 't kleine vogellijf verborgen bleef en 't glorieus geluid alleen heerschte.... Tuuü... tuuü... tuü... tilioè... lioè.... li... oètrrr... Was bleek van ontroering, koude opslag en ongewone avondlucht zat 't vrouwtje te luisteren... 't Ritselde, gorgelde, borrelde als drup pelend water, 'n klaterende fontein van smetteloos sonoor geluid. Tuü... tuuü... trr ... trrr ... pwiet... pwiet... pwiet... tirrrr... Ze zongen, de nachtegalen, heel den avond... meen kan ik meegaan met Bertrands apreciaties en ik volg hem gaarne in zijne verdediging, waar hij Flauberts zwakke zijde aanroert. Wij juichen met hem mede, waar hij hem prijst en in de wolken heft. Toch is Flaubert niet eigenlijk, wat men een genie noemt; met dit woord is spontaniteit" onafscheidelijk verbonden. Wel is er iets geniaals in zijn werk, maar dit is door ont zettende krachtsinspanning verkregen. Zijn werk is mij boven alles lief om het compleete en gave van zijn structuur, om het eerlijke van zijne uiting, om zijn vollen en grootschen klank. Daarenboven is zijne per soon oneindig sympatiek en dat kan men van weinig schrijvers in zoo'n hooge mate zeggen. Ook is bij geen enkel schrijver zoo veel afwisseling als bij hem te vinden en daarin is hij stellig uniek in de wereldlite ratuur. Salombo is iets anders dan l'Educatioh sentimentale en l'Education sentimentale is iets anders dan Madame Bovary en Madame Bovary gelijkt niet op Les trois Contes en Buvard et Pécuchet is de gewel digste grijnslach der literatuur. Het werk van Flaubert is er een van pure schoonheid. Zijn taal is buitengewoon verzorgd tot in de kleinste hoekjes, tot de geringste woordjes, al heeft Faquet, en deze voor het eerst, aangetoond, dat in zijn eersten tijd daarop veel valt aan te merken. Le vrai fonds de Flaubert c'est la haine du Pouvoir" zegt Louis Bertrand. Daartegen gaat hij aanhoudend te keer, zooals wij zouden zeggen. Hij fulmineert (om een studenten term te gebruiken). Hij fulmineert tegen de menschelijke ijdelheid in al hare uitingen en heeft alleen eerbied en sympa thie voor ware nederigheid. Hij fulmineert tegen den bourgeois die voor hem een gru wel is. Hij fulmineert tegen het Socialisme, den onderdrukker van het individu. Hij be spotte de moderne industrie, en voor de moderne beschaving had hij diepe minach ting. In dezen haat voor de moderne europeesche maatschappij wortelt dan ook zijne artisticiteit. Hij steunde op zijn haat en die haat gaf hem telkens nieuwe kracht. Hij hield niet van Europa, maar van Afrika, niet van den bourgois, maar van den Arabier, niet van het heden, maar van het verleden, en daarom was hij een zuivere Romanticus. Dat verleden kleedde hij met kracht en met pomp. Om een enkele bladzijde te kunnen schrijven, bestudeerde hij stapels boeken, doch wij vragen niet of alles historisch juist is, wat hij ons geeft, maar of zijn werk is vol harmonische pracht. Dat werk draagt geheel den stempel van de negentiende eeuw en niet dien van het oude Carthago, hetgeen het onmogelijke zou zijn gevorderd. Als het maar mooi is zooals hij het ons geeft. Kla tergoud is immers ook mooi, beweerde hij. Zijn mooi had dikwijls overeenkomst met opera decoratie en het uiterlijk moest meer dienst doen dan innerlijke waarheid of echt heid. En hier ook voelen wij een lichte nei ging van afkeuring bij ons opkomen en denken met meer voldoening aan Goethe of Cervantes bij wie alles zoo echt is, waar geen enkel valsch woord ons hindert, waar alles is zuiver goud of als het dan geen goud is dan is het echt zilver of goed koper, maar nooit is bij deze een valsche steen, en geen klatergoud tracht ons te verbluffen. En toch Flaubert staat zoo dicht bij ons, veel dichter en bereikbaarder dan Cervantes of Goethe of Chateaubriand, wier hoogten wij niet kunnen raken. Flaubert is een mensch van ons kaliber, met wie wij kunnen dineeren en prettig praten, veel gezelliger dan met die hooge heeren, waarmee wij, povere schrijversgeneratie, ons niet op ons gemak voelen. Hij was een ware literator, hij was niets anders dan dat. Hij wilde niets anders zijn. Hij had een afschuw van de daad. Niemand meer dan hij sloot zich op, in zijn rève, in zijn tour d'ivoire zooals hij het noemde. Andere belangen bestonden voor hem niet. Hij is een letterkundige geweest, geheel, en geen halve. Hij verafschuwde de Politiek, die hij overliet aan het gros der middelmatigen, die zich bezig houden heel den nacht. Noch zij, noch Gerrit deden 'n oog dicht; ze waren gewoon om ongehin derd, ongestoord te slapen, te droomen, te snurken zelfs, onder heel 't helsch kabaal van groote, twintigste-eeuwsche nachtstad, maar 't wondere snikken, jubelen, fleemen, klagen... 't smeltend vleien, 't tartend juichen dat heel dien schemerigen Juni-nacht van dolle levensweelde vulde, 't hield hen wak ker. .. klaar helder, plaagziek, meedoogenloos wakker... Dien derden dag zat 't vrouwtje stil-benepen in de open serre; ze kon amper haar dui zelig hoofd bewegen, ontbeet niet, dronk geen koffie en voelde zich ziek van onduld bare moeheid en hoofdpijn. Gerrit zat met uitgestrekte beenen voor zoover de ruimte 't toeliet, bij haar, en geeuwde,... geeuwde onophoudelijk. God-bewaar-me, wat 'n nacht,"... trachtte hij met zenuwtrekkenden mond, tusschen twee enorme geeuwen door, te zeggen,... dat is verd... nog erger dan 's nachts boterletters bakken,. .. dan ben je tenminste nog in je vak." 't Vrouwtje liet, totaal p, haar oogleden over de oogen zakken... Van daag zou ze eens naar 't bosch, of langs de akkers ge wandeld hebben... got-och-got... ze had geen beenen... geen hoofd... alles deed haar zeer, letterlijk dlles... Hebt u ze gehoord vannacht?" vroeg min zaam de juffrouw, op weg naar 't duivenhok en de kippen-ren, nou,.nou... daar zult u nou toch wel uw draai in hebbe!... ik zeg maar... alles komt op z'n tijd... als je maar weet te wachten"... De dag druilde voorbij... Truida met de kleintjes treiterden uit ver veling 't vale jongske met de carbidbus van den vorigen dag; toen gaf de pension juffrouw, tot behoud van den vrede, hun elk een wortel om aan de konijnen achter in den tuin te brengen; maar ze aten de wortel zelf op en schopten tegen 't houten konijnen. kot, dat de beesten met angstig wriemelende neus en schrille oogjes in 'n hoek doken. De gezakte onderwijzer, die vlagen van lus teloosheid begon te krijgen, hing uit zijn raam en bespiedde met heftige afkeer 't gedoe in den tuin n in de open serre. Zoo liep de derde dag ten einde. En 's avonds zongen weer de nachtegalen, den heelen avond... den heelen nacht... Toen 't al naar twee uur liep, beploften opeens Gerrit's bloote voeten 't vloerzeil van de kamer. Verd... verd."... vloekte hij dol-driftig, met onbelangrijke\wetjes en politi -maatregelen, aan de kleine burfiaukraten( die be langrijk vinden, wat niet /belangrijk is. Qok daarin was hij een romanticus. Aarzelend vragen wij ons af, of hij niet het ware voor had, of niet juist de literatuur in zijn tijd zooveel meer heeft bereikt dan in den onze, doordat zij zoo onverbiddelijk de parazitaire belangen van de heterogene elementen der politiek en hare trawanten ,van zich afstootte. Moet Flaubert niet het voorbeeld zijn van den proza schrijver van heden, bij wien wij troost moeten zoeken en moed? Ik zou het niet durven ontkennen. FRANS ERENS * * * Historie en Legende, door F. W. DRIJVER. Groningen, P. Noordhoff. Dikwijls ontmoet men woorden en uit drukkingen, van welke men, zoo al een encyclopaedie omtrent de beteekenis uit komst geeft, gaarne den oorsprong zou kennen. Niet altijd geven historische, folklo ristische of etymologische handboeken de gewenschte opheldering en het is een om vangrijk en benard werk zelf oude schrif turen na te snuffelen, of uit vak-tijdschriften op dat gebied geregeld te verzamelen wat van belang is. Met gerustheid mag men den heer Drijver dezen arbeid overlaten; hij blijkt een ge duldig en serieus verzamelaar (van knipsels) en het snuffelen in oude pandecten is hem een genot. Hij behoeft zich zijn moeite en tijd niet te beklagen, want zij stelden hem in staat over een gebruik, een woord, een opvallende uitdrukking allerlei wetenswaar digheden saam te brengen, welke gewoonlijk van folkloristischen of geschiedkundigen aard zijn, in 't bizonder dikwijls verband houden met feesten of rituaal van vroegere en hedendaagsche eerediensten. Historie en Legende", een vervolg op Mozaïek" van denzelfden schrijver, bevat zeer vele ophelderingen, welke men elders moeilijk, of in 't geheel niet, kan naslaan. ? Het kan dan ook zijn bizondere beteekenis hebben voor onderwijzers, die met een aar dige bizonderheid hun lessen kunnen smuk ken, voor journalisten en andere verspreiders van kennis en wetenschap. Over Apollinariswater en de Wandelende Jood, over de ko meet van Halley en het kwade oog (Mal' Occhio), over de dagen der week en Billiken", geeft het boekje welkome toelichtingen. Enkele heiligen der Katholieke kerk worden er uitvoerig in besproken en het wordt den lezer duidelijk, dat den schrijver bizonder interesseert, welke heidensche" feesten en gebruiken door den christelijken eeredienst werden overgenomen. Van deze tactische en politieke aanpassing van kerk bij natuur godsdienst geeft hij ettelijke interessante voorbeelden. Van de illustraties is alleen de reproductie van een reclameplaat voor de springprocessie te Echternach belangrijk. De andere plaatjes zijn zeer poover, door slechte foto en on duidelijk cliché. HESSEL JONGSMA * * * Maxim Gorki UU het Duitsch, van NADJA STRASSER door HENRIETTE SPEIJER Als van eiken dichter gezegd kan worden dat men in zijn land moet gaan om hem' te begrijpen, geldt dit in 't bizonder voor Gorki. Slechts wie de vraag beantwoorden kan: Wat is Rusland ? kan ook zeggen wie Gorki is. Ongetwijfeld is de naar voren tredende neiging van het Russische volk, zijn diep religieus gevoel, het zoeken naar den waren zin des levens, het vorschen naar de diepere beteekenis van het zijn". Deze trek geeft aan de gansche samenleving in Rusland zijn bijzonderen, donkeren en zwaarmoedigen, doch ook zijn idealen ondertoon. Wie Rusland beoordeelt naar de buiten gewone persoonlijke verschijningen welke alik hou 't niet langer uit!... je slaapt hier godd... geen n nacht"... Klein dik vrouwtje zat overeind in bed,, stak beverig 'n kaars op. Gerrit deed 't raam op 'n kier, riep kssht, kssht. Pas nou op voor de kinderen," ver maande 't vrouwtje, doodop, als Lien en Gerritje wakker worden, dan krijgen we die ook nog"... Kan me allemaal niks schelen/'zei Gerrit door 't dolle heen, voor mijn part kan 't heèle dorp wakker worden, maar die ver vloekte beesten zullen d'r kop dicht houwe"... Toen deed ie 't raam wat wijder open, zoodat de koude nachtlucht z'n hemd tegen z'n schrale beenen blies, dreigde nogmaals kssht... ksssht! Maar juichender nog en weelde dronken, kirde, schaterde en schalde 't: Tuü... tuuütuuuü... tirlioè... lioè... ioè... prrrit".. .. Gerrit niesde, twee, driemaal met veel misbaar, flangde toen 't raam weer dicht. Verdomde beeste... 'n ziekte haal je d'r nog voor op je hals"... .. .?Piewièt... piewièt... piewieiét... tirrr" schaterde 't buiten, iets verder af. .. .Truü... Tuuü... tilioè... lioè... Ie... lijoc... oè. .. prrr"... fleemde 't lokkend ant woord. Met 'n vaartje smakte Gerrit 't raam weer open. Doe 't niet, toe nou, denk toch om de kinders..." pleitte 't vrouwtje listig, haar ziel vol mededoogen met de belaagde nachte galen. Ze zitten om de hoek! ik weet 't zeker," zei Gerrit, daarom geven ze d'r niks om of ik ze hier sta te jagen... we moeten ze om de hoek weg zien te krijgen"... even dacht-ie na geef 's hier" zei-ie grijpend het steenen blakertje hier vlak over op de gang is 'n badkamertje, aan die kant zitten ze"... Gerrit was geen man van veel woor den, daarom toog hij zonder meer uitleg mét de blaker naar de deur, 't gangetje over, naar 't badkamertje. Hier, hou jij de blaker vast," zeid-ie, wetend dat z'n vrouw hem twintig jaar, dus ook nu, onderdanig gevolgd was. En zwijgend lichtte ze hem bij, hoe hij op 't bad klom om 't raampje te openen, en z'n bloote teenen de zinken kuip-rand omklemden om zijn evenwicht te bewaren... en zijn ksssht!... ksst... godverd... kissht nou" tergender en dichterbij dan ooit te voren door de vleiende, juichende vogel' jubel beantwoord werd. En stil, onbewegelijk en berustend stond ze achter hem in dr nachtjapon, de blaker

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl