De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 10 augustus pagina 5

10 augustus 1913 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

10 Aug. '13. No. 1885 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Judge De Vrouw: Als zij goed genoeg zijn om het kiesrecht te hebben, waarom ik dan niet. ItlllllllllllllllllllllllllllllllnlIlllllllflUlttlllllllllllllllllllllllllllllllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIII held, waar zooveel mannen in die dagen hun moed mee meenden te toonen. Wel blijkt de haat tegen Frankrijk in sommiger harten overheerschend te zijn, zooals aan het eind van een zang Aan de Hollandsche vrouwen" van Bilderdijk's tweede echtgenoote, Katharina Wilhelmina Bilderdijk Schweickhardt: Ook dit zal weldoen mogen heeten: Maakt, moeders, Frankrijks naam veracht! Opdat der Gauler slavenketen De schrik blijf van het nageslacht. Het enthousiasme voor de vrijheid blijkt sommige vrouwen vurig te hebben bezield. Johanna Henrietta de Witte van Haemstede roept Kenau, Moons en Lalain te hulp om de worsteling luister bij te zetten, en haar toespraak tot de vrouwen om hun mannen moedig uitgeleide te doen, eindigt met deze vreemde climax: 't Is om uw Terpen te verweeren, Gij ziet hen spoedig wederkeeren, Als overwinnaar, Belg en Held!" Ofschoon, tengevolge van de beroering der tijden',, de belangstelling der vrouwen meer dan men verwachten zou naar de openbare zaak uitgaat, is in dit bundeltje toch ook een plaats ingeruimd aan meer intieme beschouwingen over den huiselijken haard. En bij 't lezen van die verzen zijn we weer in staat allerlei vergelijkingen te maken tusschen voorheen en thans". Des hemels zoete vrede, Woont op deze aarde alreede Bij stille huislijkheid", weet Anna Barbara van Meerten Schilperoort te doceeren. Er worden tegenwoordig voorzeker nog altijd harten" gevonden, k dichterharten die Bereid op vreugde en smarten, Vereend door eenen zin, Zich minnend hier verbinden". Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat een dichter-echtgenoot buitengewoon onhuislijk" is; en toch zal in 1913 zelfs de meest huisbakken" poëet het niet in zijn hoofd krijgen den lof der stille huis lijkheid" te zingen. Dat woord is gezakt, tot beneden het peil der dichterlijke belang stelling. Staan we hier dus voor een geval, waarbij het voorgestelde bij ons in eere is gebleven, maar de uiting langzamerhand geridiculi seerd is ; in Het dankbare kind", wederom van Bilderdijk's Katharina Wilhelmina treffen VROUWENRUBRIEK ?MIMMIIIMIIII'MltWIMIIIIIIIUm'IIIMmimiMIHMIIIIIIIIIIIHUIIIIt.ll rtlll Dichtkundige mengelingen van Nederlandsche vrouwen uit 1813. Uitgeg. ter tentoonstelling De Vrouw 1813 1913", te Amsterdam. Het comitévan de tentoonstelling De Vrouw" heeft een klein boekje in bloemrijk omslagje uitgegeven, dat een twintigtal gedichten bevat, omstreeks 1813 door vrouwen geschreven, en dat in de afdeeling aan dat jaar gewijd voor eenige stuivers" te krijgen is. Wie hier uitgekozen en verzameld hebben, door welke gedachte ze zich bij die keus hebben laten leiden, wordt ons niet mee gedeeld. In het Voorberigt" lezen we: Deze verzen zijn geene bijdragen tot den roem der verhevene Poëzy; het zijn voor het meerendeel uitstortingen van een oogenblik en niet geschreven dan voor eigen genoegen." Was er geen rijker oogst te vinden ge weest ? Had men, geduldig en oordeelkundig proevend, niet elders werk kunnen ontdek ken, waar tenminste in enkele regels de zuivere ontroering, die van alle tijden is, kon nagevoeld worden? Maar waarschijnlijk was het de verzamelaarsters" geenszins om schoonheid of letter kundige waarde te doen. Wellicht streefden ze slechts naar het oppervlakkig-typeerende, dat de menschen van verbazing de handen ineen doet slaan, en hun het aangename besef geeft, geweldig vooruitgegaan te zijn in deze honderd jaar. Ja, oni verbazing" te wekken, en niet om genot" te geven moet 't haar te doen zijn geweest; anders zou er voorzeker ook wel een bloemlezing van de vrouw 1913" zijn verschenen, rijker en veelzijdiger allicht... 'Maar wanneer een literair" criticus zijn aesthetische meeningen" uit wandelen heeft gestuurd, dan vindt hij allerlei merkwaardigs en prijzenswaardigs in het werk van de yerzamelaarsters", die hooghartig geen lof, waar zij die niet verdienen, noch ver schooning voor eene verstandige, oordeel kundige critiek" hebben gevraagd. De geest es- en gemoedsgesteldheid, nadat Napo leon ons land weer vrijliet, is ons bijna uitsluitend door mannen overgeleverd; hier hooren we de gebeurtenissen met vrouwen fantasie verhaald. Het doet ons genoegen te constateeren, dat ze niet meedoen met 't lafhartig hoonen en geniepig uitjouwen van den gevallen IIIIIIIIIIIIIIMIillllMlllllllllltlMlltlllllll UI T DE NA TUUR DLX Natuurkunde-les in de open lucht Het was nog heel vroeg in den morgen, maar al warm en met ietb drukkends in de lucht; de werksters in het hotel en de Ober in négligé, die meehielp tafeltjes dekken in de ontbijtzaal, keken mij een beetje verwonderd en niet vriendelijk aan, dat ik al zoo vroeg in de weer was en hun in den weg liep. Ik zei dat ik nog geen Frühstück begeerde en wel tegen half acht terug zou komen. Gehen sie doch zur Dunsthöhle, da ist es ' morgens am schönsten", kregen wij als raad. Zulke voorontbijt-wandelingen op de vacantie-reis kan ik ieder aanbevelen; die niet uitsluitend uit is om te rusten, maar zooveel als het kan, wil profiteeren. Het is soms lastig, zoo vroeg de deur uit te komen; vooral in kleine hotels waar men 's avonds laat op blijft; daarom bestudeer ik gewoonlijk van te voren het nachtslot op de straatdeur, of onderzoek de uitgangen door het achter huis. Voor menschen die niet graag met een nuchtere maag wandelen, is het gemak kelijk genoeg 's avonds wat morgenvulling mee naar boven te nemen, al is het maar een broodje of een stuk ontbijtkoek. 'Zoo liepen wij in de Pinkstervacantie al tegen zessen met ons beiden door de dood-stille straten van Pyrmont, en klommen met de morgenzon in den rug, tegen de hooge randen van de wijde dalkom op, waarin het stadje en nog een paar dorpen verspreid liggen. We waren den vorigen avond pas tegen donker uit Hamelen aangekomen en hadden nog even een wandeling door de plaats kunnen doen; te kort evenwel om ons te orienteeren. Een tochtje langs den bovenrand van de heuvels scheen ons daartoe de beste gelegenheid, en dat was het ook. Langs een heel oud kerkje liep de weg vrij steil omhoog, eerst door uitgestrekte moestuinen en boom gaarden met fijne vruchtboomen; zooals overal waar een vlottende bevolking van vele duizenden zomergasten en passanten gevoed moet worden. Dan komt het bosch dat niet hoog en donker is, eer een vrien delijk parkbosch met veel lanen, mooi onder hout en bloemen langs den zuidrand. De grond op de hellingen leek anders niet bijzonder vruchtbaar; het is een roodachtige zandbodem, de zijkant van een dikke laag bontzandsteen, waarboven een vruchtbare laag van schelpenkalk en kuiperleem ligt; die bedekte vroeger de geheele hoogvlakte boven Pyrmont. Bij een aardbreuk of verschuiving is langs dien rand de rots een honderd meter in de diepte gezakt, zoodat er een wijd,e alleen naar de Weser toe open kuil ontstond; verschillende beken, waarvan er eene, de Emmer, nu nog veel materiaal wegvoert»hebben een groot deel van de oppervlakkige kalk-, klei- en zandlagen weggfeyoerd, zoodat weer een vruchtbare krijtbodem in de kom blootkwam ; waar nu n groot weelderig en sappig dal zich uitstrekt tot ver achter het station. Dit alles maakt het gezicht van boven bijzon der aantrekkelijk. Vooral van den Koningsberg, genoemd naar Frederik de Groote, die hier vaak kwam uitrusten en genezing zoeken, is het gemakkelijk een overzicht en een inzicht ie krijgen in de structuur van deze wijde ketel in het Weserbergland; en het is te begrijpen, dat de afsluiting door de hooge heuvels ten Noorden en Westen, deze streek windvrij en warm moesten maken. Maar zonder die breuk in de aarde zou de ketel niet de beteekenis gekregen hebben, die ze nu heeft. Door het gewicht van de neergezonken massa's, zullen waarschijnlijk de onderliggende lagen van organische kalk steen, gips en steenzout, onder sterken druk zijn geraakt en door de breuken en scheuren bij de beweging ontstaan, werden de gassen en zoutoplossingen naar de oppervlakte ge perst; sommige van hooge temperatuur. Waar zoo iets gebeurt kan men bijna met zeker heid verwachten, dat eralin voorhistorischen tijd menschen van die natuurwonderen hebben geprofiteerd. Dat wordt ook hier bewezen door de vondsten van bronzen voorwerpen, die in het museum worden bewaard. Nog talrijker zijn in of bij de bronnen allerlei versierselen gevonden afkomstig uit den Romeinschen tijd; waarschijnlijk zijn de meeste, zooals de gouden en zilveren armbanden, dankoffers, gebracht aan de brongeesten. Van boven van den berg zijn hier en daar in het dal de huisjes te zien, waarbij zoutof ijzerhoudende modder wordt omhooggebracht, die elders bij of op de plaats zelf, bij de baden wordt gebruikt. De tocht naar het westen, boven langs den hoogen boschrand, is een telkens wisselend heerlijk panorama. Voor ons als plantenvrienden leverde het niet veel bijzonders op, tot wij boven het Kurpark en recht op de indrukwekkende kastanjelaan kwamen. Daar, bij het slot en het park, is het een en al weelde van boomen en boschjes en ont zaglijke lanen; ook van grasvelden en vijvers en beekjes, omzoomd door wilde en ge kweekte "bloemen. Dat alles doet denken aan onzen Veluwezoom, maar dan in het groot verbeeld. Nu wij er zijn is het daar stil en bijna leeg van menschen; in den vroegen morgen geven er alleen de vogels concert; maar de lust komt op, om daar ook eens in het volle seizoen, al is het van verre, het weeldeleven der menschen te zien bloeien in deze beroemde badplaats. Beroemd niet alleen om de voornaamheid van de gasten die er elk jaar nu nog komen en er altijd vroeger heen trokken. Zij kwamen er om de genees kracht der bronnen te beproeven op hun verzwakte lichamen, maar ook om de luxe, te genieten, die de duizenden ten toon spreiden, welke er alleen voor hun genoe gen komen. Verleden jaar waren er, zei men ons, een veertigduizend vreemdelingen ter wille van hun gezondheid of voor de curio siteit tegelijk in de badplaats ; maar nu was het pas Mei, hetbadseizoen was pas begonnen ons regels, die onzen met pedagogie en hygiëne doortrokken geest bepaald in op stand brengen. Hoe toch, lezen we daar, dat in 1813 met een schreienden zuigeling werd omgesprongen: Als broertj' onrustig is, en schreit, Dan geeft hem-moeder duizend kussen, En zit geheele nachten door, Hem op haar schoot in slaap te sussen. Welk een blik gunnen ons deze in schijn onbeduidende regels op het huiselijk leven van onzen dichter! Hoeveel zwartgalligheid en moeielijkheid van karakter wordt ons verklaard, als we ons zijn nachten voor stellen, met het urenlang geschrei en gesus! Waarschijnlijk zou onze literatuur een ander aanzien hebben, als Katharina in 't bezit was geweest van Het kind in zijn eerste levensjaar" of een andere voortref felijke moderne handleiding. Maar eenige bladzijden verder voelen we onzen trots over den vooruitgang droevig neerslaan. Mevrouwen van Nederland, daar lezen we een vers, dat een dienstmaagd Francijntje de Boer ter eere van den drie en dertigsten verjaardag van haar mevrouw dichtte. Heeft ooit n uwer gedienstigen (en ge hebt er ongetwijfeld vele gehad!) een ge dicht op gemaakt, tenzij in 't Speenhoffsche genre: Nou mag je zelf de bakker ope-make n redder nou je boel maar als je kan; 't Is lekker Vrijdag, daarom ga ik staken, Doe nou de trap maar met je manniman." Hoe wijdingsvol klinkt daartegenover de stem van Francijntje: De lasten, aan mijn stand verbonden, De zorg, verknocht aan mijnen pligt, Maakt gij, mevrouw! door uwe goedheid Voor mij, uw dienstbre, waarlijk ligt. Hoe moet haar mevrouw de hemel vreugd", die haar werd toegewenscht, al bijna op aarde gesmaakt hebben! Ge hebt wel gemerkt aan deze citaten, dat dit bundeltje, het moge dan weinig schoons bieden, wel veel merkwaardigs be vat, dat het de kennismaking waard maakt. Maar het laatste versje, een beschrijving van het ideale meisje door Petronella Cornelia van Alphen, is het aardigst van alles. Ik weet niet, of de verzamelaarsters een bijbedoeling gehad hebben, toen ze dit aan het slot plaatsten. In elk geval kan het hoofdbestuur van de tentoonstelling, dat deze maanden wel aan veel critiek zal blootstaan, en dat zich wel vaak, vrouwengedoe" ver weten zal zien, zoodra haar leiding beneden de volmaaktheid blijft, zich de laatste regels van dit gedichtje tot devies nemen: Maar troost u, zwakke sexe met min talent en gaven Daar zulke mannen toch ook zijn als witte raven. ANNIE SALOMONS. * * * Onder de hooge eiken van het landgoed Ampsen Onder de vele openluchtbijeenkomsten van vrijzinnig godsdienstigen is er ook dezen zomer een te Lochem gehouden op het landgoed Ampsen. Op een won derschoon plekje tusschen hooge eiken, waar het mos in dichte zoden den grond bedekte, was het spreekgestoelte opgericht en zaten op wat stoelen en een aantal banken de luisterenden, omstuwd door de dichte iiiiilinmiiMiiiiimiiimniim uimmiiiinimiiiiiniitriiiiiiiiiiiimiii en het aantal gasten bedroeg al een paar duizend. Op onze vroege wandeling terug door de stad zagen wij maar twee bleeke jonge dames wandelen,hun glaasjebron water op het servet je in de hand, om zoo nu en dan een trekje te nemen uit het zuigpijpje. Het was nog te vroeg voor het ontbijt. Onze Ober die ons naar de Dunsthöhle verwezen had, waar schijnlijk om nog een uurtje van ons af te wezen, had daacbij ook een plaats-aanwijzing en een uitleg gegeven. Wij begrepen dat het een soort fumarole of mofette moest zijn, een gat of spleet in de grond, waar koolzuur uitkomt. Van die dingen nu heb ik nooit veel verwachting, een paar maal ben ik er uren ver voor geloopen, aan de Laacher See o.a. en elders in den Eifel; als je er komt, zie je gewoonlijk niets, of bijna niets; al vermors je een heel doosje lucifers en een halve kaars, dan weet je nog niet eens altijd of je de juiste plek wel getroffen hebt. Ook ons papieren gidsje vertelde er niet veel van. Een koolzuurbron meer of minder kwam er blijkbaar in dit bronnenrijke land niet op aan. Het is wel interessant op de plaats te staan waar het binnenste van de aarde nog met het buitenste in communicatie staat, en te weten dat daar per uur.dag in dag uit, achtdui zend liter sterk koolzuurhoudend water uit de onpeilbare diepte snel naar boven borrelt; zoo dat de hoorbaar barstende blazen aan de op pervlakte den schijn geven of het water kookt en zoo een fons bulliens" doen ontstaan. Of dat op een andere plaats zuiver of met zwaveligzuur vermengd koolzuur uit de aarde opstijgt, en elders weer ijzerhoudende water-aderen tusschen twee aardlagen ont springen, en verderop in de kom bij het station radiumrijke keukenzoutbronnen als salinen geëxploiteerd worden. Dat is allemaal heel belangrijk en belang wekkend vooreen weetgierigmensch, die din gen welke opeen aardstorting, en een breuk in het gebergte wijzen.of er mee in verband staan; maar wat heb je er aan als je er zoo goed als niets van te zien krijgt, dan kun je het haast even goed thuis lezen. Maar dan stelt bijna ieder het zich glad verkeerd voor. Alle bronnen zijn hier over dekt, en terwijl wij er waren, niet eens toe gankelijk; je zag niets dan een soort van glazen koepeltje in den grond. De Dunsthöhle waar wij dan nog even heen zouden, bestond nog wel, dat bewezen enkele handwijzers waarop met verschoten en ontverfde letters de naam te lezen stond. We stegen voortdurend op smalle voetpaadjes tusschen hellende tuinen omhoog; een bakkersknecht dien wij den weg vroegen, wist het ding niet te vinden of verstond ons niet; eindelijk wees ons een brievenbesteller den weg naar een park boven op een helling; daar moest zoo iets wezen, hij was hier ook pas een jaar. Een plankje, alweer met Dunsthöhle, nu zonder pijltje, zei ons dat wij er vlak bij moesten zijn; maar wij zagen niets dat op een grot geleek. Wel onder de boomen in de diepte een soort ijskelder. zooals wij menigte van hen, die staande de klanken opvingen, door den zomerwind hun toegevoerd. Al dikwijls heeft datzelfde terrein zulke ernstige gezelschappen onder zijn loof dak bijeengezien; zendingsbijeenkornsten, vergaderingen van christelijke jongelingen, samenkomsten van het Leger des Heils, ze zijn daar alle reeds gehouden in den laatsten tijd op dat midden in het woud gelegen terrein, dat zich zoo goed voor iets derge lijks leent. En altijd hebben de oude eiken toegeluisterd en ook de sparren uit de groote laan hebben alle klanken opgevangen van zoo onderscheiden aard, en in hun dichte blad- en naaldenmassa's bewaarden ze de herinnering aan veel goede woorden, daar gesproken. Wat deed mij, toen de scharen waren heengegaan, bij die oude sparren toeven, wier herinnering al zoo ver reikt in het grijs verleden? Wat deed mij vragend tot hen opzien met de stille bede, mij te zeggen, wat zij dachten over deze dingen, over dat menschenwerk, dat aan hun voeten zich afspeelde, dat werk, dat in dezen tijd op zooveel instemming kan bogen? De zware, laag tot bijna op den grond neerhangende sparretakken van de forsche boomen met hun hemelhooge stammenzuil, waaromheen als schuine, groene daken dichtgenaaide takken zachtkens naar beneden hellen, bleven onverstoorbaar kalm bij mijn onuitgesproken vraag. Zooals zij dichtgerijd daar staan aan de lange laan, onveranderlijk door de seizoenen heen hun groen naalden kleed dragend, konden ze een symbool zijn van het blijvende in de wisseling der jaar getijden, van dat wat uitgaat boven de eeuwige veranderlijkheid der levensver schijnselen. Of daar op de mooie Mei dagen lelietjes van dalen bloeien aan hun voet en heele veldjes van tweebladig dalkruid lichtgroene kleedjes leggen op den boschgrond, dan of het najaar bonte kleurenmengeling van paddestoelen er brengt, zij blijven wie ze zijn. In hun mooie, don kere kruinen laat in Mei de nachtegaal zijn heerlijk liefdelied weerklinken 's avonds, als het wassend maantje teeder schijnsel over alles uitgiet, en even gastvrij als voor dezen koning van de zangers zijn de stoere spar ren in de vroege lente voor teruggekeerde spreeuwen, die, het kale loofgeboomte mijdend, de beschutting van de dichte sparretakken zoeken, en in het diepst van het najaar voor een trekvogeltroepje, dat zich verlaat heeft en even neerstrijkt op de hooge kruinen. Daar was bij hen een zeer oude onder de ouden, die mij, toen ik neerzat in zijn scha duw, op mijn stille vraag wel scheen te willen antwoorden; eigenlijk minder om dat antwoord aan mij, dan omdat hijzelf veel op het hart had, zooals ik vernam. Hij had dezen dag en alle vorige, waarop gods dienstige bijeenkomsten hier waren gehouden, de kwelling ondergaan van een gedachte, die maar niet van hem wijken wilde. Het leek hem, of al die menschen vreemd ondankbaar en tactloos handelden, door daar den lof te zingen van een kracht, die hun eigen geest plaatste in of boven de natuur, terwijl ze aan het leven om hen heen, het gewordene en het wordende, zoo bitter weinig aandacht schenken. Ja, hij had hen de boomen hooren bejubelen, de bloemen hooren bewonderen en de blauwe lucht en de wolken, en de sterren vol vuur hooren loven en prijzen, maar zij prezen slechts uit de verte en zonder te kennen, en daarom was de oude spar niet voldaan. The San SEXOLOGIE Wat de vrouw ziet, Wat de man ziet, als zij dezelfde voorbijgangster ontmoeten. iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Al die groepen godsdienstige menschen hadden zich, elk op hare wijze en zoozeer verschillend van eikair, een voorstelling gemaakt van iets hoogers, iets, dat niet van deze wereld was, naar zij zeiden, en om dat te vereeren, waren ze te zamen gekomen. Dat hoogere, dat algemeene, dat allesom vattende, had blijkbaar al hun liefde en vereering, omdat ze het beschouwden als den oorsprong van alle stoffelijke en gees telijke schatten, die de aarde biedt. En bij dat algemeene bleven ze met hun gedachten wijlen, daarop doelden al hun liederen, tot die kracht richtten hun sprekers het woord, ter eere van die in het heelal door hen met eigen hersenwerkzaamheid gelegde macht, waren ze hier samengekomen, zonder dat er blijkbaar in hun zielen schaamte was, om dat ze onverschillig aan het kenbare voorbij waren gegaan in hun streven naar het onkenbare. Dat was het wat de oude spar ontstemd had, dat grijpen van al die menschen naar iets, dat zij boven het gewordene plaatsen, eer nog hetgeen geworden is, zijn eigen taal tot hen gesproken heeft. Waaiem toch niet bij het begin begonnen ?" vroeg de oude spar. Waarom deze al te snel verrichte synthese, dit spreken over iets, dat het al omvat, terwijl men niet de moeite zich gege ven heeft, 't nabije van nabij te willen zien en al de wonderen van zijn schoonheid in zich op te nemen? De primitieve volken, ja, voor hen was die synthese misschien de eenig mogelijke weg; te moeilijk was voor hen de analyse, maar zij hebben toch ernaar getracht, niet waar? Zij plaatsten en ze plaatsen geesten in de boomen, in de steenen, in het poover beeldwerk, dat hun handen maken, en op hun animisme zien wij laag neer uit onze hoogte; maar als de menschen, die ginds onder de eiken samen waren, den door hen ver eerden geest gaan aanwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden,die ze schrij ven met een groote letter, is dat iets anders dan animisme ? Waarom beginnen zij niet met om zich heen te zien en zich met liefde te dompelen in de werkelijkheid ? Hier zijt ge op dit mooie Ampsen! Hoevelen van u, die uw kind in het najaar beukenoten zoeken laat in 't bosch, Basterd-nachtegaal. (Teekening van Kleinschmidt in de kleurenatlas van Quelle und Meijer) meenden en een rommelhok voor den tuin man. Misschien was het die kelder toch wel, het leek een afgebroken of ingestorte muur in een kuil een meter of vijf lager dan de golvende bodem van het parkje. Een opening onderaan in den muur was afgesloten door een paar planken met een gat er in; zoo dat je kon zien, dat zich daar achter een holte in den berg bevond, ook de steen achtige gelaagde bodem werd er zichtbaar. Als hij hier moest wezen, die gasgrot, dan kon het wel niet anders, of dat gat daar achter de oude planken, dat was 'm. Konden wij er nu nog maar bij komen, dan hadden wij tenminste met een bran dende lucifer kunnen probeeren of er kool zuur uitkwam ; of als de tocht te sterk mocht blijken om zeker te zijn, dat niet hij, maar het koolzuur het vlammetje doofde, konden wij er allicht een heel doosje tegelijk aan besteden. Maar we konden er niet bijkomen; de trap naar den kuil was afgesloten door een houten valdeur met hangslot; en rondom de kuil stonden bloemheesters, bramen en doorns geplant, blijkbaar met het doel den toegang van terzij te beletten. Daar klauter je nu zoo ver voor, dachten we, en we weten nog niet met zekerheid, of het ding wel de gezochte grot is. De planken voor het gat zijn blijkbaar vastgespijkerd het gat in den bergwand is ook te klein om een kip door te laten, laat staan een mensch. Hoe wil iemand dan dat hol bin nengaan om te constateeren dat er gassen uit den grond opstijgen. Of zou de kuil er voor, zelf de Höhle" zijn? De bodem van de put een meter of zes in oppervlakte scheen wel glad gestampt, er groei de geen sprietje; de wanden tot op een paar meter boven den bodem, waren ook vol komen ontbloot van allen planten groei; er wies geen korst of levermosje of het min ste algje op;hooger tegen de schui ne wanden groeide wel wat. Dat scheen wel iets te beteekenen,enmet gassen in verband te staan. Maar verderkonden wij niet komen; het hek voor de trap was niet open te krij gen. Dat treffen we nu altijd met die mofetten! Wel een beetje teleurge steld gingen wij wat botaniseeren in het rond, er groeiden nog al boschplanten en varens; de vogels in de hooge boomen rondom sloegen er lustig op los; voor het eerst van dezen zomer hoorde ik daar den wielewaal zijn Jan-Van-Oort roepen; een fitis en een fluiter wisselden elkaar af; een basterd nachtegaal kwam vlak bij ons zitten. Hij had iets in zijn bek, strootjes of mosvezels of een dotje muggen, blijkbaar was hij bezig aan zijn nest of had al jongen. Wij even achteruit; waar zou het zit ten? Ja wel; daar zagen wij het tweede slanke grijsbruine vogeltje met zijn spitsbekje, uit een struikje sleedoorn opvlie gen; samen gingen zij een struikje aan den rand van de vermeende of echte Dunsthöhle" weer in; nu er op af. Daar zat het nestje, een heerlijk mooi gezicht, er lagen al drie lichtblauwe eitjes in. De vogel tjes waren heelemaal niet schuw, wel een beetje angstig; het mannetje begon vlak boven ons zijn aardig liedje te fluiten of hij ons verteederen wilde, om het nestje met rust te laten. Wollen die Herrschaften sich vïelleicht naher iiberzeugen ?" klonk het opeens vlak achter ons, bij onze ooren haast. Het was een beleefde en bedeesde stem; wij stonden voor een ouden man met een vriendelijk gezicht en een mooien grijzen baard, die het meer zong dan sprak, anders zouden wij er bepaald van geschrokken zijn. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl