Historisch Archief 1877-1940
10 Aug. '13. No. 1885
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Judge
De Vrouw: Als zij goed genoeg zijn om het kiesrecht te hebben, waarom ik dan niet.
ItlllllllllllllllllllllllllllllllnlIlllllllflUlttlllllllllllllllllllllllllllllllMIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllMIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIII
held, waar zooveel mannen in die dagen
hun moed mee meenden te toonen. Wel
blijkt de haat tegen Frankrijk in sommiger
harten overheerschend te zijn, zooals aan
het eind van een zang Aan de Hollandsche
vrouwen" van Bilderdijk's tweede
echtgenoote, Katharina Wilhelmina Bilderdijk
Schweickhardt:
Ook dit zal weldoen mogen heeten:
Maakt, moeders, Frankrijks naam veracht!
Opdat der Gauler slavenketen
De schrik blijf van het nageslacht.
Het enthousiasme voor de vrijheid blijkt
sommige vrouwen vurig te hebben bezield.
Johanna Henrietta de Witte van Haemstede
roept Kenau, Moons en Lalain te hulp om
de worsteling luister bij te zetten, en haar
toespraak tot de vrouwen om hun mannen
moedig uitgeleide te doen, eindigt met deze
vreemde climax:
't Is om uw Terpen te verweeren,
Gij ziet hen spoedig wederkeeren,
Als overwinnaar, Belg en Held!"
Ofschoon, tengevolge van de beroering
der tijden',, de belangstelling der vrouwen
meer dan men verwachten zou naar de
openbare zaak uitgaat, is in dit bundeltje
toch ook een plaats ingeruimd aan meer
intieme beschouwingen over den huiselijken
haard. En bij 't lezen van die verzen zijn
we weer in staat allerlei vergelijkingen te
maken tusschen voorheen en thans".
Des hemels zoete vrede,
Woont op deze aarde alreede
Bij stille huislijkheid",
weet Anna Barbara van Meerten
Schilperoort te doceeren.
Er worden tegenwoordig voorzeker nog
altijd harten" gevonden, k dichterharten die
Bereid op vreugde en smarten,
Vereend door eenen zin,
Zich minnend hier verbinden".
Er is geen enkele reden om aan te nemen,
dat een dichter-echtgenoot buitengewoon
onhuislijk" is; en toch zal in 1913 zelfs
de meest huisbakken" poëet het niet in
zijn hoofd krijgen den lof der stille huis
lijkheid" te zingen. Dat woord is gezakt,
tot beneden het peil der dichterlijke belang
stelling.
Staan we hier dus voor een geval, waarbij
het voorgestelde bij ons in eere is gebleven,
maar de uiting langzamerhand geridiculi
seerd is ; in Het dankbare kind", wederom
van Bilderdijk's Katharina Wilhelmina treffen
VROUWENRUBRIEK
?MIMMIIIMIIII'MltWIMIIIIIIIUm'IIIMmimiMIHMIIIIIIIIIIIHUIIIIt.ll rtlll
Dichtkundige mengelingen van
Nederlandsche vrouwen uit 1813. Uitgeg.
ter tentoonstelling De Vrouw 1813
1913", te Amsterdam.
Het comitévan de tentoonstelling De
Vrouw" heeft een klein boekje in bloemrijk
omslagje uitgegeven, dat een twintigtal
gedichten bevat, omstreeks 1813 door
vrouwen geschreven, en dat in de afdeeling
aan dat jaar gewijd voor eenige stuivers"
te krijgen is.
Wie hier uitgekozen en verzameld hebben,
door welke gedachte ze zich bij die keus
hebben laten leiden, wordt ons niet mee
gedeeld. In het Voorberigt" lezen we: Deze
verzen zijn geene bijdragen tot den roem
der verhevene Poëzy; het zijn voor het
meerendeel uitstortingen van een oogenblik
en niet geschreven dan voor eigen genoegen."
Was er geen rijker oogst te vinden ge
weest ? Had men, geduldig en oordeelkundig
proevend, niet elders werk kunnen ontdek
ken, waar tenminste in enkele regels de
zuivere ontroering, die van alle tijden is,
kon nagevoeld worden?
Maar waarschijnlijk was het de
verzamelaarsters" geenszins om schoonheid of letter
kundige waarde te doen. Wellicht streefden
ze slechts naar het oppervlakkig-typeerende,
dat de menschen van verbazing de handen
ineen doet slaan, en hun het aangename
besef geeft, geweldig vooruitgegaan te zijn
in deze honderd jaar. Ja, oni verbazing"
te wekken, en niet om genot" te geven
moet 't haar te doen zijn geweest; anders
zou er voorzeker ook wel een bloemlezing
van de vrouw 1913" zijn verschenen, rijker
en veelzijdiger allicht...
'Maar wanneer een literair" criticus zijn
aesthetische meeningen" uit wandelen heeft
gestuurd, dan vindt hij allerlei merkwaardigs
en prijzenswaardigs in het werk van de
yerzamelaarsters", die hooghartig geen lof,
waar zij die niet verdienen, noch ver
schooning voor eene verstandige, oordeel
kundige critiek" hebben gevraagd. De
geest es- en gemoedsgesteldheid, nadat Napo
leon ons land weer vrijliet, is ons bijna
uitsluitend door mannen overgeleverd; hier
hooren we de gebeurtenissen met vrouwen
fantasie verhaald.
Het doet ons genoegen te constateeren,
dat ze niet meedoen met 't lafhartig hoonen
en geniepig uitjouwen van den gevallen
IIIIIIIIIIIIIIMIillllMlllllllllltlMlltlllllll
UI T DE NA TUUR
DLX
Natuurkunde-les in de open lucht
Het was nog heel vroeg in den morgen,
maar al warm en met ietb drukkends in de
lucht; de werksters in het hotel en de Ober in
négligé, die meehielp tafeltjes dekken in de
ontbijtzaal, keken mij een beetje verwonderd
en niet vriendelijk aan, dat ik al zoo vroeg
in de weer was en hun in den weg liep.
Ik zei dat ik nog geen Frühstück begeerde
en wel tegen half acht terug zou komen.
Gehen sie doch zur Dunsthöhle, da ist es
' morgens am schönsten", kregen wij als raad.
Zulke voorontbijt-wandelingen op de
vacantie-reis kan ik ieder aanbevelen; die
niet uitsluitend uit is om te rusten, maar
zooveel als het kan, wil profiteeren. Het is
soms lastig, zoo vroeg de deur uit te komen;
vooral in kleine hotels waar men 's avonds
laat op blijft; daarom bestudeer ik gewoonlijk
van te voren het nachtslot op de straatdeur,
of onderzoek de uitgangen door het achter
huis. Voor menschen die niet graag met
een nuchtere maag wandelen, is het gemak
kelijk genoeg 's avonds wat morgenvulling
mee naar boven te nemen, al is het maar
een broodje of een stuk ontbijtkoek.
'Zoo liepen wij in de Pinkstervacantie al
tegen zessen met ons beiden door de
dood-stille straten van Pyrmont, en klommen
met de morgenzon in den rug, tegen de
hooge randen van de wijde dalkom op,
waarin het stadje en nog een paar dorpen
verspreid liggen.
We waren den vorigen avond pas tegen
donker uit Hamelen aangekomen en hadden
nog even een wandeling door de plaats
kunnen doen; te kort evenwel om ons te
orienteeren. Een tochtje langs den bovenrand
van de heuvels scheen ons daartoe de beste
gelegenheid, en dat was het ook. Langs een
heel oud kerkje liep de weg vrij steil omhoog,
eerst door uitgestrekte moestuinen en boom
gaarden met fijne vruchtboomen; zooals
overal waar een vlottende bevolking van
vele duizenden zomergasten en passanten
gevoed moet worden. Dan komt het bosch
dat niet hoog en donker is, eer een vrien
delijk parkbosch met veel lanen, mooi onder
hout en bloemen langs den zuidrand.
De grond op de hellingen leek anders niet
bijzonder vruchtbaar; het is een roodachtige
zandbodem, de zijkant van een dikke laag
bontzandsteen, waarboven een vruchtbare
laag van schelpenkalk en kuiperleem ligt; die
bedekte vroeger de geheele hoogvlakte boven
Pyrmont. Bij een aardbreuk of verschuiving
is langs dien rand de rots een honderd
meter in de diepte gezakt, zoodat er een
wijd,e alleen naar de Weser toe open kuil
ontstond; verschillende beken, waarvan
er eene, de Emmer, nu nog veel materiaal
wegvoert»hebben een groot deel van de
oppervlakkige kalk-, klei- en zandlagen
weggfeyoerd, zoodat weer een vruchtbare
krijtbodem in de kom blootkwam ; waar nu n
groot weelderig en sappig dal zich uitstrekt
tot ver achter het station.
Dit alles maakt het gezicht van boven bijzon
der aantrekkelijk. Vooral van den
Koningsberg, genoemd naar Frederik de Groote, die
hier vaak kwam uitrusten en genezing zoeken,
is het gemakkelijk een overzicht en een
inzicht ie krijgen in de structuur van deze
wijde ketel in het Weserbergland; en het is
te begrijpen, dat de afsluiting door de hooge
heuvels ten Noorden en Westen, deze streek
windvrij en warm moesten maken.
Maar zonder die breuk in de aarde zou
de ketel niet de beteekenis gekregen hebben,
die ze nu heeft. Door het gewicht van de
neergezonken massa's, zullen waarschijnlijk de
onderliggende lagen van organische kalk
steen, gips en steenzout, onder sterken druk
zijn geraakt en door de breuken en scheuren
bij de beweging ontstaan, werden de gassen
en zoutoplossingen naar de oppervlakte ge
perst; sommige van hooge temperatuur. Waar
zoo iets gebeurt kan men bijna met zeker
heid verwachten, dat eralin voorhistorischen
tijd menschen van die natuurwonderen hebben
geprofiteerd. Dat wordt ook hier bewezen
door de vondsten van bronzen voorwerpen,
die in het museum worden bewaard. Nog
talrijker zijn in of bij de bronnen allerlei
versierselen gevonden afkomstig uit den
Romeinschen tijd; waarschijnlijk zijn de meeste,
zooals de gouden en zilveren armbanden,
dankoffers, gebracht aan de brongeesten.
Van boven van den berg zijn hier en daar
in het dal de huisjes te zien, waarbij
zoutof ijzerhoudende modder wordt
omhooggebracht, die elders bij of op de plaats zelf,
bij de baden wordt gebruikt.
De tocht naar het westen, boven langs den
hoogen boschrand, is een telkens wisselend
heerlijk panorama. Voor ons als
plantenvrienden leverde het niet veel bijzonders op,
tot wij boven het Kurpark en recht op de
indrukwekkende kastanjelaan kwamen.
Daar, bij het slot en het park, is het een
en al weelde van boomen en boschjes en ont
zaglijke lanen; ook van grasvelden en vijvers
en beekjes, omzoomd door wilde en ge
kweekte "bloemen. Dat alles doet denken
aan onzen Veluwezoom, maar dan in het
groot verbeeld.
Nu wij er zijn is het daar stil en bijna leeg van
menschen; in den vroegen morgen geven
er alleen de vogels concert; maar de lust
komt op, om daar ook eens in het volle
seizoen, al is het van verre, het
weeldeleven der menschen te zien bloeien in deze
beroemde badplaats. Beroemd niet alleen
om de voornaamheid van de gasten die
er elk jaar nu nog komen en er altijd vroeger
heen trokken. Zij kwamen er om de genees
kracht der bronnen te beproeven op hun
verzwakte lichamen, maar ook om de luxe,
te genieten, die de duizenden ten toon
spreiden, welke er alleen voor hun genoe
gen komen. Verleden jaar waren er, zei men
ons, een veertigduizend vreemdelingen ter
wille van hun gezondheid of voor de curio
siteit tegelijk in de badplaats ; maar nu was
het pas Mei, hetbadseizoen was pas begonnen
ons regels, die onzen met pedagogie en
hygiëne doortrokken geest bepaald in op
stand brengen. Hoe toch, lezen we daar,
dat in 1813 met een schreienden zuigeling
werd omgesprongen:
Als broertj' onrustig is, en schreit,
Dan geeft hem-moeder duizend kussen,
En zit geheele nachten door,
Hem op haar schoot in slaap te sussen.
Welk een blik gunnen ons deze in schijn
onbeduidende regels op het huiselijk leven
van onzen dichter! Hoeveel zwartgalligheid
en moeielijkheid van karakter wordt ons
verklaard, als we ons zijn nachten voor
stellen, met het urenlang geschrei en gesus!
Waarschijnlijk zou onze literatuur een
ander aanzien hebben, als Katharina in 't
bezit was geweest van Het kind in zijn
eerste levensjaar" of een andere voortref
felijke moderne handleiding.
Maar eenige bladzijden verder voelen we
onzen trots over den vooruitgang droevig
neerslaan. Mevrouwen van Nederland, daar
lezen we een vers, dat een dienstmaagd
Francijntje de Boer ter eere van den drie
en dertigsten verjaardag van haar mevrouw
dichtte.
Heeft ooit n uwer gedienstigen (en ge
hebt er ongetwijfeld vele gehad!) een ge
dicht op gemaakt, tenzij in 't
Speenhoffsche genre:
Nou mag je zelf de bakker ope-make
n redder nou je boel maar als je kan;
't Is lekker Vrijdag, daarom ga ik staken,
Doe nou de trap maar met je manniman."
Hoe wijdingsvol klinkt daartegenover de
stem van Francijntje:
De lasten, aan mijn stand verbonden,
De zorg, verknocht aan mijnen pligt,
Maakt gij, mevrouw! door uwe goedheid
Voor mij, uw dienstbre, waarlijk ligt.
Hoe moet haar mevrouw de hemel
vreugd", die haar werd toegewenscht, al
bijna op aarde gesmaakt hebben!
Ge hebt wel gemerkt aan deze citaten,
dat dit bundeltje, het moge dan weinig
schoons bieden, wel veel merkwaardigs be
vat, dat het de kennismaking waard maakt.
Maar het laatste versje, een beschrijving
van het ideale meisje door Petronella
Cornelia van Alphen, is het aardigst van alles.
Ik weet niet, of de verzamelaarsters een
bijbedoeling gehad hebben, toen ze dit aan
het slot plaatsten. In elk geval kan het
hoofdbestuur van de tentoonstelling, dat deze
maanden wel aan veel critiek zal blootstaan,
en dat zich wel vaak, vrouwengedoe" ver
weten zal zien, zoodra haar leiding beneden
de volmaaktheid blijft, zich de laatste regels
van dit gedichtje tot devies nemen:
Maar troost u, zwakke sexe met min talent
en gaven
Daar zulke mannen toch ook zijn als witte
raven.
ANNIE SALOMONS.
* * *
Onder de hooge eiken van het
landgoed Ampsen
Onder de vele openluchtbijeenkomsten
van vrijzinnig godsdienstigen is er ook
dezen zomer een te Lochem gehouden
op het landgoed Ampsen. Op een won
derschoon plekje tusschen hooge eiken, waar
het mos in dichte zoden den grond bedekte,
was het spreekgestoelte opgericht en zaten
op wat stoelen en een aantal banken de
luisterenden, omstuwd door de dichte
iiiiilinmiiMiiiiimiiimniim uimmiiiinimiiiiiniitriiiiiiiiiiiimiii
en het aantal gasten bedroeg al een paar
duizend.
Op onze vroege wandeling terug door de
stad zagen wij maar twee bleeke jonge dames
wandelen,hun glaasjebron water op het servet je
in de hand, om zoo nu en dan een trekje te
nemen uit het zuigpijpje. Het was nog te
vroeg voor het ontbijt. Onze Ober die ons
naar de Dunsthöhle verwezen had, waar
schijnlijk om nog een uurtje van ons af te
wezen, had daacbij ook een plaats-aanwijzing
en een uitleg gegeven. Wij begrepen dat het
een soort fumarole of mofette moest zijn,
een gat of spleet in de grond, waar koolzuur
uitkomt. Van die dingen nu heb ik nooit veel
verwachting, een paar maal ben ik er uren
ver voor geloopen, aan de Laacher See o.a.
en elders in den Eifel; als je er komt, zie
je gewoonlijk niets, of bijna niets; al
vermors je een heel doosje lucifers en een halve
kaars, dan weet je nog niet eens altijd of je
de juiste plek wel getroffen hebt. Ook ons
papieren gidsje vertelde er niet veel van.
Een koolzuurbron meer of minder kwam er
blijkbaar in dit bronnenrijke land niet op aan.
Het is wel interessant op de plaats te
staan waar het binnenste van de aarde nog
met het buitenste in communicatie staat, en te
weten dat daar per uur.dag in dag uit, achtdui
zend liter sterk koolzuurhoudend water uit de
onpeilbare diepte snel naar boven borrelt; zoo
dat de hoorbaar barstende blazen aan de op
pervlakte den schijn geven of het water kookt
en zoo een fons bulliens" doen ontstaan.
Of dat op een andere plaats zuiver of
met zwaveligzuur vermengd koolzuur uit de
aarde opstijgt, en elders weer ijzerhoudende
water-aderen tusschen twee aardlagen ont
springen, en verderop in de kom bij het
station radiumrijke keukenzoutbronnen als
salinen geëxploiteerd worden.
Dat is allemaal heel belangrijk en belang
wekkend vooreen weetgierigmensch, die din
gen welke opeen aardstorting, en een breuk in
het gebergte wijzen.of er mee in verband staan;
maar wat heb je er aan als je er zoo goed
als niets van te zien krijgt, dan kun je het
haast even goed thuis lezen.
Maar dan stelt bijna ieder het zich glad
verkeerd voor. Alle bronnen zijn hier over
dekt, en terwijl wij er waren, niet eens toe
gankelijk; je zag niets dan een soort van
glazen koepeltje in den grond.
De Dunsthöhle waar wij dan nog even
heen zouden, bestond nog wel, dat bewezen
enkele handwijzers waarop met verschoten
en ontverfde letters de naam te lezen stond.
We stegen voortdurend op smalle
voetpaadjes tusschen hellende tuinen omhoog;
een bakkersknecht dien wij den weg vroegen,
wist het ding niet te vinden of verstond
ons niet; eindelijk wees ons een
brievenbesteller den weg naar een park boven op
een helling; daar moest zoo iets wezen, hij
was hier ook pas een jaar.
Een plankje, alweer met Dunsthöhle, nu
zonder pijltje, zei ons dat wij er vlak bij
moesten zijn; maar wij zagen niets dat op
een grot geleek. Wel onder de boomen in
de diepte een soort ijskelder. zooals wij
menigte van hen, die staande de klanken
opvingen, door den zomerwind hun
toegevoerd. Al dikwijls heeft datzelfde terrein
zulke ernstige gezelschappen onder zijn loof
dak bijeengezien; zendingsbijeenkornsten,
vergaderingen van christelijke jongelingen,
samenkomsten van het Leger des Heils, ze
zijn daar alle reeds gehouden in den
laatsten tijd op dat midden in het woud gelegen
terrein, dat zich zoo goed voor iets derge
lijks leent.
En altijd hebben de oude eiken
toegeluisterd en ook de sparren uit de groote
laan hebben alle klanken opgevangen van
zoo onderscheiden aard, en in hun dichte
blad- en naaldenmassa's bewaarden ze de
herinnering aan veel goede woorden, daar
gesproken. Wat deed mij, toen de scharen
waren heengegaan, bij die oude sparren
toeven, wier herinnering al zoo ver reikt in
het grijs verleden? Wat deed mij vragend
tot hen opzien met de stille bede, mij te
zeggen, wat zij dachten over deze dingen,
over dat menschenwerk, dat aan hun voeten
zich afspeelde, dat werk, dat in dezen tijd
op zooveel instemming kan bogen?
De zware, laag tot bijna op den grond
neerhangende sparretakken van de forsche
boomen met hun hemelhooge stammenzuil,
waaromheen als schuine, groene daken
dichtgenaaide takken zachtkens naar beneden
hellen, bleven onverstoorbaar kalm bij mijn
onuitgesproken vraag. Zooals zij dichtgerijd
daar staan aan de lange laan, onveranderlijk
door de seizoenen heen hun groen naalden
kleed dragend, konden ze een symbool zijn
van het blijvende in de wisseling der jaar
getijden, van dat wat uitgaat boven de
eeuwige veranderlijkheid der levensver
schijnselen. Of daar op de mooie Mei
dagen lelietjes van dalen bloeien aan hun
voet en heele veldjes van tweebladig
dalkruid lichtgroene kleedjes leggen op den
boschgrond, dan of het najaar bonte
kleurenmengeling van paddestoelen er brengt,
zij blijven wie ze zijn. In hun mooie, don
kere kruinen laat in Mei de nachtegaal zijn
heerlijk liefdelied weerklinken 's avonds, als
het wassend maantje teeder schijnsel over
alles uitgiet, en even gastvrij als voor dezen
koning van de zangers zijn de stoere spar
ren in de vroege lente voor teruggekeerde
spreeuwen, die, het kale loofgeboomte
mijdend, de beschutting van de dichte
sparretakken zoeken, en in het diepst van het
najaar voor een trekvogeltroepje, dat zich
verlaat heeft en even neerstrijkt op de hooge
kruinen.
Daar was bij hen een zeer oude onder de
ouden, die mij, toen ik neerzat in zijn scha
duw, op mijn stille vraag wel scheen te
willen antwoorden; eigenlijk minder om dat
antwoord aan mij, dan omdat hijzelf veel
op het hart had, zooals ik vernam. Hij had
dezen dag en alle vorige, waarop gods
dienstige bijeenkomsten hier waren gehouden,
de kwelling ondergaan van een gedachte,
die maar niet van hem wijken wilde. Het
leek hem, of al die menschen vreemd
ondankbaar en tactloos handelden, door
daar den lof te zingen van een kracht, die
hun eigen geest plaatste in of boven de
natuur, terwijl ze aan het leven om hen
heen, het gewordene en het wordende,
zoo bitter weinig aandacht schenken. Ja,
hij had hen de boomen hooren bejubelen,
de bloemen hooren bewonderen en de
blauwe lucht en de wolken, en de sterren
vol vuur hooren loven en prijzen, maar zij
prezen slechts uit de verte en zonder te
kennen, en daarom was de oude spar niet
voldaan.
The San
SEXOLOGIE
Wat de vrouw ziet, Wat de man ziet,
als zij dezelfde voorbijgangster ontmoeten.
iiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Al die groepen godsdienstige menschen
hadden zich, elk op hare wijze en zoozeer
verschillend van eikair, een voorstelling
gemaakt van iets hoogers, iets, dat niet van
deze wereld was, naar zij zeiden, en om dat
te vereeren, waren ze te zamen gekomen.
Dat hoogere, dat algemeene, dat allesom
vattende, had blijkbaar al hun liefde en
vereering, omdat ze het beschouwden als
den oorsprong van alle stoffelijke en gees
telijke schatten, die de aarde biedt. En bij
dat algemeene bleven ze met hun gedachten
wijlen, daarop doelden al hun liederen, tot
die kracht richtten hun sprekers het woord,
ter eere van die in het heelal door hen met
eigen hersenwerkzaamheid gelegde macht,
waren ze hier samengekomen, zonder dat er
blijkbaar in hun zielen schaamte was, om
dat ze onverschillig aan het kenbare voorbij
waren gegaan in hun streven naar het
onkenbare.
Dat was het wat de oude spar ontstemd
had, dat grijpen van al die menschen naar
iets, dat zij boven het gewordene plaatsen,
eer nog hetgeen geworden is, zijn eigen
taal tot hen gesproken heeft. Waaiem toch
niet bij het begin begonnen ?" vroeg de
oude spar. Waarom deze al te snel verrichte
synthese, dit spreken over iets, dat het al
omvat, terwijl men niet de moeite zich gege
ven heeft, 't nabije van nabij te willen zien
en al de wonderen van zijn schoonheid in
zich op te nemen? De primitieve volken, ja,
voor hen was die synthese misschien de eenig
mogelijke weg; te moeilijk was voor hen de
analyse, maar zij hebben toch ernaar getracht,
niet waar? Zij plaatsten en ze plaatsen geesten
in de boomen, in de steenen, in het poover
beeldwerk, dat hun handen maken, en op hun
animisme zien wij laag neer uit onze hoogte;
maar als de menschen, die ginds onder
de eiken samen waren, den door hen ver
eerden geest gaan aanwijzen met persoonlijke
en bezittelijke voornaamwoorden,die ze schrij
ven met een groote letter, is dat iets anders
dan animisme ?
Waarom beginnen zij niet met om zich heen
te zien en zich met liefde te dompelen in de
werkelijkheid ? Hier zijt ge op dit mooie
Ampsen! Hoevelen van u, die uw kind in
het najaar beukenoten zoeken laat in 't bosch,
Basterd-nachtegaal. (Teekening van Kleinschmidt in de
kleurenatlas van Quelle und Meijer)
meenden en een rommelhok voor den tuin
man. Misschien was het die kelder toch wel,
het leek een afgebroken of ingestorte muur
in een kuil een meter of vijf lager dan de
golvende bodem van het parkje. Een opening
onderaan in den muur was afgesloten door
een paar planken met een gat er in; zoo
dat je kon zien, dat zich daar achter een
holte in den berg bevond, ook de steen
achtige gelaagde bodem werd er zichtbaar.
Als hij hier moest wezen, die gasgrot, dan
kon het wel niet anders, of dat gat daar
achter de oude planken, dat was 'm.
Konden wij er nu nog maar bij komen,
dan hadden wij tenminste met een bran
dende lucifer kunnen probeeren of er kool
zuur uitkwam ; of als de tocht te sterk mocht
blijken om zeker te zijn, dat niet hij, maar
het koolzuur het vlammetje doofde, konden
wij er allicht een heel doosje tegelijk aan
besteden.
Maar we konden er niet bijkomen; de
trap naar den kuil was afgesloten door een
houten valdeur met hangslot; en rondom
de kuil stonden bloemheesters, bramen en
doorns geplant, blijkbaar met het doel den
toegang van terzij te beletten.
Daar klauter je nu zoo ver voor, dachten
we, en we weten nog niet met zekerheid, of
het ding wel de gezochte grot is. De planken
voor het gat zijn blijkbaar vastgespijkerd
het gat in den bergwand is ook te klein
om een kip door te laten, laat staan een
mensch. Hoe wil iemand dan dat hol bin
nengaan om te constateeren dat er gassen
uit den grond opstijgen. Of zou de kuil er
voor, zelf de
Höhle" zijn? De
bodem van de put
een meter of zes
in oppervlakte
scheen wel glad
gestampt, er groei
de geen sprietje;
de wanden tot op
een paar meter
boven den bodem,
waren ook vol
komen ontbloot
van allen planten
groei; er wies geen
korst of
levermosje of het min
ste algje
op;hooger tegen de schui
ne wanden groeide
wel wat. Dat
scheen wel iets te
beteekenen,enmet
gassen in verband
te staan. Maar
verderkonden wij niet
komen; het hek
voor de trap was
niet open te krij
gen.
Dat treffen we
nu altijd met die
mofetten! Wel een
beetje teleurge
steld gingen wij wat botaniseeren in het
rond, er groeiden nog al boschplanten en
varens; de vogels in de hooge boomen
rondom sloegen er lustig op los; voor
het eerst van dezen zomer hoorde ik daar
den wielewaal zijn Jan-Van-Oort roepen;
een fitis en een fluiter wisselden elkaar
af; een basterd nachtegaal kwam vlak bij
ons zitten. Hij had iets in zijn bek,
strootjes of mosvezels of een dotje muggen,
blijkbaar was hij bezig aan zijn nest of had
al jongen.
Wij even achteruit; waar zou het zit
ten? Ja wel; daar zagen wij het tweede
slanke grijsbruine vogeltje met zijn
spitsbekje, uit een struikje sleedoorn opvlie
gen; samen gingen zij een struikje aan
den rand van de vermeende of echte
Dunsthöhle" weer in; nu er op af. Daar
zat het nestje, een heerlijk mooi gezicht, er
lagen al drie lichtblauwe eitjes in. De vogel
tjes waren heelemaal niet schuw, wel een
beetje angstig; het mannetje begon vlak
boven ons zijn aardig liedje te fluiten of hij
ons verteederen wilde, om het nestje met
rust te laten.
Wollen die Herrschaften sich vïelleicht
naher iiberzeugen ?" klonk het opeens vlak
achter ons, bij onze ooren haast. Het was
een beleefde en bedeesde stem; wij stonden
voor een ouden man met een vriendelijk
gezicht en een mooien grijzen baard, die
het meer zong dan sprak, anders zouden
wij er bepaald van geschrokken zijn.
E. HEIMANS