Historisch Archief 1877-1940
K>A«g. '13. No. 1885
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Hollandsche opvatting van een park in Le Nótre-stijl
Naar een teekening van J. van Call
Hollandsche Le Nötre-tuin
Naar een teekening van D. Clemens
Het Huis Clingendaal bij s'-Gravenhage
Naar een teekening van J. van Call
Iets over Le Nótre, zijn voorganger,
en over de tuinen van nu ')
Driehonderd jaren geleden, in 1613,
werd Le Nótre geboren en dit derde
eeuwfeest van zijne geboorte is te Parijs
officieel gevierd. Zijne nagedachtenis
werd op nieuw gehuldigd als die van
den grootsten tuinkunstenaar dien Frank
rijk heeft opgeleverd, van een genie van
den eersten rang, enz. enz.
Was dat alles wel geheel verdiend,
kwam al die lof Le Nötre toe?
Die lof komt hem toe omdat hij een
gelukskind was, voor wien eer en roem
waren weggelegd; maar verdiend was
hij slechts ten deele. Want Le Nötre
was geen genie; hij was niet eens alge
meen ontwikkeld, zelfs ongeletterd en
schreef nooit een regel voor zijne kunst.
Toen de Intendant des Jardins du
Roy," Jacques de Menours, de opvolger
van Boyceau, in 1637 stierf, was Le Nötre
25 jaar oud en eenvoudig tuinman, belast
met het onderhoud van de twee parterres
der Tuileries. Hij had weinig vinding
rijkheid en heeft ook niet veel nieuwe
versieringsmotieven aangebracht; hij was
niet bekwaam als teekenaar en liet
teekeningen maken door Le Brun en een
leger van specialisten. Doch hiertegen
over stond dat hij zeer intelligent was,
zijne tekortkomingen kende en die handig
wist te verbergen; dat hij enorm veel
smaak had en juist gevoel voor kunst,
dat hij zich niet door de vleierij die hem
al spoedig ten deel viel, liet misleiden.
En ongetwijfeld heeft hij een
buitengewonen blik gehad voor grootsch werk,
de eigenschap die Fouquet opviel en
dezen deed besluiten hem den aanleg
van Vaux op te dragen die 80 millioen
livres kostte. Hierdoor was zijn naam
gemaakt, kwam hij in hooge betrekking
bij den Koning en werd hij wereldbe
roemd.
') De afbeeldingen zijn ontleend aan het
werk Ond-NederlandscheTuinkunst",
's-Gravenhage, Martinus Nijhoff 1910.
Achter deze schitterende figuur staat
bijna vergeten een ander kunstenaar die
vór hem werkte en die stierf toen Le
Nötre een 20-jarig jongman was. Ik be
doel Jacques Boyceau de la Barauderie.
Ook hij was Surintendant des Jardins
du Roy geweest, cuyer en gezien aan
het hof. Hij had de oorlogen van Hen
drik IV medegemaakt en was op rijperen
leeftijd zich aan de tuinkunst gaan wijden.
Zijn werk Traite de Jardinage" werd
na zijn dood uitgegeven op last van
Lodewijk XIII, die Madame de Menours,
de vrouw van zijn opvolger, opdroeg
hiervoor zorg te dragen. Maar van meer
belang is dat hij niet alleen een hoogst
beschaafd man was, doch tevens een
groot kunstenaar, in wiens schaduw Le
Nötre niet kan staan. Uit alles blijkt
trouwens dat Le Nötre zelf hem in hooge
eere hield, zijne teekeningen gebruikte,
zijne voorschriften opvolgde en uit zijn
praktisch werk en zijn boek de gegevens
voor zijn eigen werk putte.
Zoo kreeg Le Nötre al de eer van den
aanleg van de Tuileries en het
Luxembourg. Doch de teekeningen komen in
het werk van Boyceau voor, evenals de
teekeningen van al de andere parken;
30 jaren vór dat zij uitgevoerd werden!
En zelfs de gropte motieven die men
altijd als het typische van den stijl van
Le Nötre beschouwt, waren
van hem overgenomen; de
lange lanen, de zalen en
kabinetten van groen, de
waterwerken, de fonteinen
en beelden. Alles al aange
geven en uitgeteekend vór
Le Nötre!
Maar Boyceau was een
Hugenoot en wat konden
die verwachten na de her
roeping van het Edict van
Nantes!
Voor ons is het belang
rijk, doch het zou ons nu
te ver voeren, om na te gaan
in hoeverre Boyceau die
meerdere relaties had in ons
Hollandsche Le Nötre-tuin
land, zich hier finspireerde toen hij zich
aan de tuinkunst ging wijden.
Maar keeren wij nog even tot Le Nötre
terug. De Koninklijke Fransche parken
werden wereldberoemd; welk kunste
naar heeft over schatten kunnen be
schikken als Le Nötre? Zoo werd hij
even beroemd als zijn werk, overal wilde
men hem navolgen en werden parken
en tuinen in zijne manier veranderd.
Zoo ook bij ons. Maar langzamerhand.
Want ook wij hadden beroemde tuinen
en men offerde die zoo maar niet dadelijk
op aan eene nieuwe mode; het liep al
naar 1700, het jaar waarin Le Nötre
stierf, vór men hier in zijn stijl begon
te werken. Toen werden de parken van
het Loo, Honselaarsdijk, Dieren, deVoorst,
Roosendaal, Zeist enz. aangeldgd.
Nog wér later begonnen ook de rijke
handelsman en de kleine rentenier mede
te doen en toen werd de mode algemeen.
Men wilde met alle geweld tuinen hebben
in den stijl van Le Nötre en die tuinen
werden gemaakt. En dat was heel merk
waardig, want Le Nötre zelf had geen tuinen
ontworpen. Wat het genie van Boyceau
had kunnen doen, zijn stijl toepassen
op het kleine, kon Le Nótre niet.
Maar de Hollandsche tuinkunstenaars
losten de quaestie op en wel op zoodanige
wijze, dat onze tuinen der 18de eeuw,
die wij de Hollandsche Le Nötre tuinen
zullen noemen, wederom beroemd werden
zooals zij vór dien steeds waren geweest.
En men moet al een echte Nurks" zijn,
om met de beschrijvingen van die tuinen
en de vele plaatwerken die ze vereeuwi
gen vór zich, te ontkennen dat zij eene
nieuwe bladzijde aan de Geschiedenis
der Nederlandsche Tuinkunst hebben toe
gevoegd. Want zeer vele van die tuinen
waren mooi, smaakvol en rijk ; zij waren
ook talrijk, ja over het geheele land
verspreid en maakten het van het
Oosten tot het Westen en vu n het
Noorden tot het Zuiden, tot een Hof van
Eden. Men leze slechts wat
de beroemde professor
HalIer, die ons land meermalen
bezocht, er over schreef.
Die Hollanders die hun
geld met werken verdiend
hadden, behielden een open
oog voor de kunst en wisten
hunne beurs te openen toen
zij eenmaal rijk geworden
waren en de behoefte ge
voelden nog wat meer van
het leven te genieten. Had
de tuin van den heer de
Pinto bij Amsterdam niet
?200.000gekost; Driemondt
in hetGein een half millioen ?
En zoo waren er zooveel;
waar elders in Europa vond men zulke
tuinen bij de burgers? En de beeldwerken
en andere versieringen waren niet van
kunstzandsteen zooals nu, of in andere
goedkoope imitatie! De schaduwzijde is
geweest dat later, veel later, toen al die
tuinen al lang verdwenen waren, in een tijd
dat er geen tuinkunst meer was, alles wat
maar eenigszins symetrisch was als stijl
van Le Nötre werd beschouwd. Veel
verder gaat nu nog in den regel het
begrip van stijl in de tuinkunst niet en
met de Geschiedenis van de tuinkunst
in ons Vaderland bepaalt men zich ge
woonlijk tot het praten over Le Nötre
en het noemen van de tuintjes van Broek
en Waterland! Tegen dat nog maar altijd
aanhalen van Le Nötre kwam nog on
langs de schrijfster Geertruida Carelsen,
zeer terecht, in Buiten" op.
De mode bij den tuinaanleg in den
laatsten tijd kwam uit Engeland. De
aanleg is weer meer rechtlijning geworden
ten minste voor de bloemperken, die in
het gras staan, zooals men trouwens
bijna de geheele 19de eeuw deed. Doch
toen waren de perken onveranderlijk
rond of ovaal en volgeperst met
bloemstruikjes. Nu is de bloemschikking los en
oneindig veel fraaier en wordt het gras
geschoren. Vrijstaande heesters eri strui
ken zoowel als groepeeringen vullen het
werk aan. De kunst zit geheel daarin
dat er veel smaak voor kleur en schik
king bij noodig is en natuurlijk ook ver
stand van de bloemen en planten en van
hunne groeiwijze.
Laat ons bekennen, dat wij waarlijk met
deze richting een stap vooruit zijn gegaan
en dat goed en fraai werk geleverd wordt;
van algemeen belang is het zeker dat de
groote steden met hunne parken en plei
nen hierin het goede voorbeeld geven.
Een van de voornaamste en grootste
toepassingen van dezen nieuwen
Engelschen stijl zal men kunnen zien en
beoordeelen in den aanleg om het
Vredespaleis, door den Engelschen tuinarchitect
Mawson.
v. SYPESTEYN
Park- en tuinaanleg, door D. Marot
Hollandsche Le Nötre-tuin
Waar een schilderij van C. Proost
Parterre van het Huis ten Bosch
«ItllimlMmlIIIIIMHIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIII
lllimumilllllllllMMmMIIIIIIHIiminmiMIIIIIIIMIIUIimilllHllllllHllfmiltlimillllHlimn
Berlioz
(Slot)
Om zijne zenuwziekte te genezen valt
hij in handen van een neger-kwakzalver,
Ie Docteur Noir, die voor Sibylle speelt
en op de Champs-Elysées een tem
pel wil oprichten, voorzegd door Salomon,
beschreven door Ezechiel, gewijd aan den
algemeenen vrede. En Berlioz, wiens vriend
Sax, de instrumenten-bouwer, gered is door
den Thaumaturg, componeert eene hymne,
waarmee het nieuwe tabernakel zal inge
zegend worden! Zijne zuster sterft la tendre
Adèle", de eenige vrouw, die hem geen
kwaad heeft gedaan". Scribe, die hem geen
libretto wilde geven, krijgt een doodelijke
beroerte in zijn rijtuig. Liszt schrijft te dien
tijde: Tout son tre semble s'incliner vers
la tombe" en Berlioz heeft dan nog 8 jaren
te leven en te sterven! Hij hoort hoe Beet
hoven, de ouverture van Fidelio, Beethoven
voor wien hij even moedig gevochten heeft
als voor zich zelf, gesist wordt. Welke
kwellende voorteekenen. Halevy sterft en
wordt in triomf begraven, gelijk Scribe.
Marie Recio krijgt een hartaderbreuk wat
hem voor de tweede maal weduwnaar maakt.
Delacroix wordt naar t kerkhof gedragen
onder algemeene onverschilligheid. Alfred
de Vigny gaat heen, die zijn naam leende
aan het libretto van Benvenuto Cellini.
Oüblié, drapédans un mépris dont il ne
parle même plus et aspirant au seul silence
qtri ne metrte pas: celui de la tombe".
Zijne werken1 werden een voor een gestolen
door den zalVfgen Gottnod, eerst Faust, dan
Romeo. Men graaft Harriets lijk op om 't te
verp|aatsen en hij lijdt alle smarten van 't
vijfde bedrijf van Hamlet en zijne jeugd
als een onmetelijk leed. Gruwzaam verhaal!
Meyerbeer sterft, de Berlijnsche millionair,
die al zijn opera's van stapel liet loopen op
stroomen gouds en alle critici omkocht. Hij
wordt keizerlijk uitgeleid, tamboers, trom
petten, muziekcorpsen, zes paarden voorden
lijkwagen, onder 't Gare du Nord een gigan
tische catafalk, beschemerd door violette
lichten; koren, marschen, zes redevoeringen,
waarvan n door den Opperrabijn van
Frankrijk! D'Ortigue sterft, zijn trouwe col
lega van dertig jaren aan de Débats, zijn
vaandrig en dit overlijden breekt hem bijna
geheel; Ingres, Berlioz' vriend, die sonaten
van Mendelssohn speelde op de viool, sterft
en Gautier schrijft: Le grand art a ferme
son cercle"; Ingres, die geestdriftig en toornig
kon zeggen: la musique de Rossini est celle
d'un malhonnête homme!" Louis, Berlioz'
eenige zoon sterft over zee aan de gele koorts
en de vader roept uit C'était a moi de
mourir." Rossini eindelijk Ie gros homme
gai" gaat heen en zijne begrafenis lijkt een
volksfeest... In zulke macabre wereld, bij
zooveel pijn, wordt Berlioz hysterisch 'als
een jong meisje en weent, weent... lacht,
schertst en zingt het vroolijke refreintje:
Dies irae, dies illa!
Hij zelf is een doode: In een zomernacht
(na een diner waar men Gounods verkiezing
gevierd had voor den zetel van Clapisson)
Berlioz, naar huis gebracht door Legouv,
houdt hem op straat staande en begint hem
zijn liefdesdroomen te vertellen, eindloos,
als een jonge man aan een oude kameraad.
Ja dezen herfst zal hij een maand bij haar
doorbrengen, zonder haar iets te vragen dan
haar dierbaar nabijzijn: haar zien spinnen,
haar bril oprapen, haar Shakespeare voor
lezen... De ontboezeming rekte zich onder
de streeling van den nacht, zoo zacht om
smarten te wikkelen in haar lijkkleed van
duisternissen. Maar toen de twee vrienden
onder een straatlantaarn doorgingen ver
scheen plotseling, tragisch masker, het gelaat
van Berlioz, gegroefd, gekerfd onder de
witte lokken, en onder de scherpe lijn der
wenkbrauwen, twee zwarte gaten, waaruit
tranen druppelden". Toch componeert hij nog
groote werken, hij verlieft nog op eene
Amelia als Recio dood is en wanneer ook
deze Amelia verdwijnt in de schaduwen van
't ander leven, verlieft hij weer. Lange jaren
van leedvolle, schroeiende terugblikken op
zijn jeugd, op de jonge, magnifieke harts
tochten zijner symphonieën en vereenzaamd
verbergt hij zich in de enthousiasmen van
den voorbijen tijd. Hij begint eene brief
wisseling met een oude dame, de eerste
vrouw, die hem betooverde toen hij dertien
jaar was, onderneemt nog eene victorieuze
concertreis naar Rusland (waar de fantasti
sche Balzac hem vroeger 150.000 francs
voorspelde!) keert half-dood terug, een schim,
een mechaniek, verbrijzeld en machteloos
tot in zijn handschrift, dat als van een kind
wordt Eene photographie van toen toont
hem al een afschuwelijke verschijning. Men
zou zeggen, dat zij naar een doode gemaakt
is, de trekken zijn ontspannen, de oogen
groot en wijd-open, blikken gejaagd, een
blik die beeft, welke naar binnen vlucht als
om een schrik te ontloopen, die hem ach
tervolgt. Hij bezoekt de streken nog waar
hij gelukkig was... Nizza la bella, bezwijmt
op den weg, wordt opgeraapt door land
bouwers, keert terug naar Parijs, waar hij
aankomt, het gewonde hoofd in doeken, de
neus gezwollen. Hij heeft voortaan twee
dagen noodig om een brief te schrijven, hij
herkent zijne vrienden niet meer, langzaam
dooft hij uit, de doodstrijd duurt maanden.
Saint-Saëns komt hem op een winterdag
opzoeken en durft den grijsaard zijne koude
hand niet te reiken; maar Berlioz trekt de
zijne onder de dekens uit en Saint-Saëns
rilt, want de hand van Berlioz is kouder...
Het eerste deel van Boschot is sterk, het
tweede chevaleresk, het derde van een
zeer sombere tragiek en ik begrijp, hoe hij
aan zijn pessimistisch oordeel komt over de
muziek en hare erbarmelijke missie in de
wereld; het is een kleine treurmarsch, een
elegie voor zijn droevigen held.
Op Berlioz'' manier van werken wordt in
deze biografie eindelijk het voldoende licht
geworpen en veel lerecht gezet. De grandiose
Marche en Supplice" is niet in dn nacht
gecomponeerd doch stamt van eene opera
uit zijne leerjaren. Het is de onveran
derde marche lugubre" uit het 3de bedrijf
der Francs Juges, alleen het rappe!", het
leidmotievische idee fixe, als de bijl valt, is
er later bijgevoegd. Haast de heele Symphonie
Fantastique dit onvergankelijk meesterwerk,
bestaat uit samenraapsels. De scène aux
champs stamt uit het tweede bedrijf der
Francs Juges. Berlioz putte gaarne op deze
wijze uit zijne manuscripten en werkte ook
hierin van jongsaf retrospectief. De adagio
melodie waarmee de Fantastique aanvangt,
vond hij als knaap, het bekende idee fixe
gebruikte hij reeds in de cantate Herminie",
waarmee hij in 1828 vergeefs kampte om
den Rome-prijs. Het oratorium Passage de
la Mer Rouge" zijn eersteling, wordt een
mis. Later delft hij deze mis op voor den
Tuba mirum van zijn Requiem, waar hij de
vier gezamelijke orchesten, welke Lesueur
tijdens de revolutie gebruikte, vermeerderde
tot vijf. Daarna wordt Et iterum venturus
est" van den Credo: Assassiner un
capucin", een koor uit Benvenuto en Cujus regni
non erit finis": Ah cher canon du fort
Saint-Ange", eveneens uit Benvenuto. Het
einde der wereld, dat hij in die mis schil
derde, wordt in zijne opera 't einde van een
carnaval. Zooals ge ziet, altijd avontuurlijk.
MATTHIJS VERMEULEN
* * *