De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 17 augustus pagina 2

17 augustus 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 Aug. '13. No. 1886 zeer waardevolle studies betreffende tal van onderdeelen van het vraagstuk, de inrichting van een bibliotheek met alfabetische en metodologische catalogus te Gent, en van een archief van honderden dossiers. Al haar werk verschijnt in het Fransch, Engelsch en Duitsch, waardoor het een waar internationaal karakter draagt. De voorbereiding der Algemeene Verga dering van 4, 5 en 6 September a.s. is, in n woord, uitmuntend geweest. In den loop van het vorige jaar verschenen uitvoerige rappotten over de internationale arbeids beurzen-statistiek van de hand van Richard Freund en Georges Zacher; over werkloos heid en de uitvoering van openbare werken van prof. M. W. F. Treub; over werkloos heid en emigratie, van dr. Ferenczi;overde bibliografie der werkloosheid, van E. Szabo, directeur der gemeentelijke bibliotheek van Budapest; over werkloosheidstatistiek, van O. von Mayr en Louis Varlez; terwijl voorts over werkloosheids-verzekering, arbeidsbeur zen, enz., tal van waardevolle bijdragen werden gepubliceerd. Van welk buitengewoon belang deze kwesties zijn, leert, om n enkel voorbeeld te noemen, het rapport over emigratie, uit welks rijke cijfermateriaal blijkt, dat, voor zoover bekend, in het .jaar 1909 uit 14 Europeesche landen 1.309.686 arbeiders emigreer den naar andere werelddeelen, om elders het brood te zoeken, dat het lieve" vaderland hen niet kon verschaffen ! Aan tal van soortgelijke problemen zal de Algemeene Vergadering te Gent hare aandacht wijden, of beter nog, zij zal de belangstelling van de beschaafde" wereld er voor wakker roepen. Want wel telt de Vereeniging reeds onder hare leden 21 mogendheden, 27 provinciën of afzonderlijke staten,. 131 belangrijke steden, 29 werkloosheidsfondsen en arbeidsbeurzen, 127 andere instel lingen en 540 individueele leden, doch dat is alles slechts een begin.' De vakbe weging is er nog zwak vertegenwoordigd, en vooral zij zal rijke bijdragen kunnen leveren, in den strijd tegen dit maatschap pelijk euvel. Zij behoeft daarbij niet de illusie te koesteren, dat door de actie der Inter nationale Vereeniging de werkloosheid ook maar met n man zal verminderen. Doch zij zal hand aan hand met invloedrijke socio logen en politici kunnen streven naar betere sociale voorzorgen en wettelijke bepalingen, voor zooverre die binnen het raam der kapitalistische productie-wijze bereikbaar zijn. Hare gegevens zullen niet slechts weten schappelijke belangstelling wekken, doch tevens de probleemstelling zuiverder helpen maken, terwijl hare woordvoerders, minder passievol wellicht dan de Italiaansche lotgenooten het in 1906 deden, doch daarom niet minder beslist, de belangen der arbei dende klasse zullen kunnen bepleiten. En wederkeerig zullen zij voor hare eigen scholing, bij hare acties een nuttig gebruik kunnen maken van de gegevens door de de Internationale Vereeniging verzameld en gerangschikt. Gaat de arbeidersbeweging tegelijkertijd voort met de ontwikkeling harer machtspositie en den bijstand harer leden in tijden van nood, dan zal daardoor tevens de invloed der Internationale Vereeniging toe nemen en zal van haar arbeid het profijt kunnen worden getrokken, dat er redelijker wijze van mag worden verwacht.j l. G. KEESING Kitty Optenberg. Roman, door JOSEF COHEN. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf. Op de bladzijde volgende op het titelblad heeft de heer Josef Cohen een uitvoerig citaat uit Bachelor Betty van Winifred James laten drukken, waarin hij nadrukkelijk ver zekert, dat hij dit boek geschreven heeft zoo goed als hij kon. I had painted the thing as I saw it and even if it were a poor view it was a honest one, and not chipped orfalsified for the sake of getting a market". FEUILLETON WAAROM NIÉT? Kleine groteske in l bedrijf DOOR JOH. W. BROEDELET Teekeningen door G. H. GRAUSS (Opvoeringsrecht voorbehouden) *) Personen: Weduwe. Weduwnaar. Plaats der handeling: Stations-wachtkamer. Het tooneel verbeeldt kleine stations wachtkamer, Ie klas. Intiem, vele zachte zittingen, enkele tafeltjes; rechts: schoorsteen, spiegel, pendule. Geen buffet of iets dergelijks. Desnoods in den fond twee groots ramen met vitrage, doch niet noodzakelijk. Links, 2e plan, deur.(Links en rechts van den toeschouwer). WEDUWE (komt op, deur links. Ze is nog jong en, hoewel geheel in 't zwart, zeer coquet. Ze draagt bloemen in de hand. Na 'n korte aarzeling zet ze zich op 't sofaatje links vór, legt de bloemen vór zich op 't tafeltje. Ze steunt 't hoofd in de hand, kijkt nadenkend vór zich, zucht): Ach!" Na 'n oogenblik verschijnt ook de WEDUW NAAR, zelfde deur. Hij is eveneens jong en geheel in 't zwart: hooge hoed met rouwband, enz.; ook hij draagt bloemen. Hij bemerkt de weduwe niet, zet zich aan 't tafeltje rechts vór, zucht: Ach!" WEDUWE (ziet op, verrast, neemt dan 'n wat gesoigneerder houding aan, beziet zich in 'n spiegeltje, enz. Als ze echter de aan dacht van den ander niet weet te trekken, loost ze weer 'n diepen zucht, terwijl ze den schijn aanneemt, 'm niet te bemerken.) WEDUWNAAR (op zijn beurt, ziet verrast op. Is gecharmeerd. Tracht, op delicate wijze, *) Ter opvoering aangenomen door het Frascati-ensemble, artistiek leider L. Chrispijnjr. Er is iets sympathieks in dit, met heel zijn geestelijke bagage, instaan voor zijn laatste pennevrucht; maar is het in dit geval 'n geheel eerlijke houding? Het lijkt ons toe, dat de heer Cohen heeft voorvoeld, dat iedereen hem voor de voeten zou wer pen: Maar hoe komt u ertoe, néVervan de menschen", een zoo banaal romannetje als Kitty Optenberg" de wereld in te zen den?" en dat hij heeft gemeend misschien de verontwaardiging van een enkele nog te kunnen ontwapenen door met zijn meest onschuldige gezicht te verzekeren! I had made something as well as I knew how". Maar wij zullen er toch niet inloopen, en hem wel degelijk verwijten, dat hij, die zooveel beter kan, er zich deze keer zoo bizonder gemakkelijk heeft afgemaakt; dat hij, misschien door moeielijkheden ge drongen, wat veel verklaart, maar niet ver ontschuldigt, heeft vergeten, dat een reputatie makkelijker te vergooien dan te maken is; dat hij het gewaagd heeft een teer en veel-belovend talent geweld aan te doen, waardoor het misschien deerlijk is gehavend. Hoeveel vertrouwen we ook mogen heb ben in de finantieele voordeelen, die de Berner conventie, het bureau voor auteurs recht, de model-contracten enz. in hun schoot voor ons arme dienaars van het woord" verborgen dragen, toch zal het altijd een harde dobber blijven, in ons kleine land, met zijn beperkt lezerspubliek, uitsluitend van de opbrengst van belletristisch werkte bestaan. Zelfs niet al wilde ik de ergste croütes leveren, zei me laatst een prozaïst, die wijselijk zijn leeraarsambt als inkomsten basis aanhield... Misschien is dit een van de voordeelen, waardoor bij onze literaire productie over 't algemeen serieus naar 't best bereikbare wordt gestreefd, zonder aan den slechten smaak te offeren ; omdat prulwerk nauwelijks beter wordt gehonoreerd dan de schoone uiting van wat op's harten grond leit". Daarom is het dubbel jammer, als men 'n jong, in-groei-verkeerend mensch met dit kostelijkste, wat hij bezit, ziet marchandeeren, alsof het kermiswaar was. Wat zal hij er mee bereiken, de arme? Geen zeven en negentigste duizendtal; geen staatspen sioen; geen prijs voor letterkunde" zelfs. En voor de paar honderd gulden, die in (en weldra weer uit) zijn vestjeszakje gaan, heeft hij den eenigen schat geofferd, die een kunstenaar boven z'n andere medemenschen begenadigt, nl. een ridder zonder vrees of blaam" in dienst van de schoon heid te zijn, en ondanks allerlei wereldsche beslommeringen en vernederingen, op dat eene gebied zich geheel vrij en geheel ge lukkig te voelen. Dit is nu, naar Hollandschen trant, wel een zeer lange en zeer zwaarwichtige preek geworden ... naar aanleiding van het feit, dat het tweede boek van den heer Josef Cohen ons, na z'n eerste, rg is tegenge vallen. En 't is toch geenszins een hals misdaad, want ofschoon dit werk op heel ander niveau staat dan Ver van de men schen" is 't geheel zoo slordig-vlot geschreven en zoo handig-luchtig in elkaar gegooid, dat 't zich wel genoeglijk laat lezen. Over de psychologie zullen we ons maar niet warm maken; dat heeft de auteur ook niet gedaan. Een griezelig, zielig, onnoozel (ze neemt het zusje van haar verloofde tel kens tot vertrouweling) en geraffineerd wezen als Eline hebben we in ons leven nog nooit ontmoet; en de onwaarschijnlijkheid van den haar toch altijd maar gedweeëlijk liefheb benden verloofde lijkt nog apocriefer. Het figuurtje van Kitty zelf, de fictieve auteur van dezen roman, is niet zonder charme, en haar groote woorden en zwaar wichtige meeningen zijn innig jeugdig en dwaas. Als fantazie van een achttienjarige" zouden we dan ook de vele onwaarschijn lijkheden, waarvan ons verteld wordt, nog wel accepteeren, maar de heer Cohen schijnt van ons te verwachten, dat we de feiten als wezenlijk gebeurd aanvaarden, en ze alleen voor wat schel gekleurd zullen houden, door 't onwetende kind, dat, onder de hevigste emoties door, telkens heet van de naald, alles, om ons te believen even komt opschrijven. En dan gelóven we niet aan de komst van Lyda in 't huis van de be krompen-brave tante om Hendrik op te passen, en eigenlijk noch aan de heele Lyda noch aan de heele tante-figuur. Wel in Steven, die beert" in een melksalon, wel IIIIIIIIIIUUlllllllllllllllllllllUMlIlllimillllltlllmlIIIIHIIfHIIIIIIIIHIIimi haar attentie te trekken. Als dit hem echter niet gelukt, staat hij op, verschikt z'n das in de kinderlijke Annie, ofschoon die per sonen maar even en oppervlakkig worden geschetst. Summa summarum: de heer Cohen is een handig man, die gemakkelijk schrijft. Hij zal dus, al maakt hij er zich met den franschen slag af, waarschijnlijk wel altijd iets leveren, dat onderhoudendenniet-onaardigis. Maar hij kan iets veel hoogers bereiken. Laat hij daar dan naar streven. ANNIE SALOMONS * * * Het Huis in de Natuur Er is niets aan te verhelpen, o minnaars van de groote natuur-eenzaamheden, het landschap .gaat met huizen oversprenkeld worden. De tijd is voorbij, dat slechts boeren en wat luierende land-edellieden de natuur bewoonden. Een boerderij en een kasteeltje en zelfs een deftig-stil landhuis hebt ge geduld, hebt ge zelfs met welbe hagen kunnen aanzien: voortaan komt ook de beurs-man, de winkelier, de boekhouder en accountant, heel het kwade leger der ..gegoeden", uw landelijke rust verstoren. Trein of tram verslinden den afstand tusschen het dorp en de stad. Men kan werken in de stad en buiten wonen. En hoe bevolkter de natuur wordt, hoe meer die groote burgermansverschrikking van het buitenleven, de eenzaamheid ach, dezelfde eenzaamheid die gij zoo fanatisch bedweept wordt overwonnen. Ons stads-leven werd slecht en duur. Het is waarlijk geen vermakelijkheid de 2e of 3e verdieping van een akelig huis in een nog akeliger straat te bewonen, dagelijks kinder-wagen en fiets naar 't plafond te moeten hijschen, elk oogenblik beangst te zijn een kind van de te steile trappen te zien tuimelen, 's avonds de piano's en de gramofoons van uw onder-, zij- en over buren te moeten beluisteren en al deze emoties nog te bekoopen met een belasting biljet, dat u van afgrijzen en vrees vervult. Dies trekt men naar buiten. Geen dorp meer, dat niet verzondagst werd met roze, povere villaatjes. En de dorpsarbeiders zelf bouwen zich woninkjes, spits en triest, die voor een minimum gelds een maximum aan leelijkheid vertegenwoor digen. De natuur verburgerlijkt. Er is niets aan te doen en het zal zoo voortgaan, mijn vrienden. De steden zullen onze werk plaatsen en de natuur zal onze woonplaats worden. Ten slotte: meer winst dan verlies! Ik voor mij althans kan mij soms reeds warm voelen worden bij het denkbeeld aan een wijd-om bewoonde aarde, aan een natuur vol-gebouwd met een rijke afwisseling van huizen en huisjes die genietende menschen bergen. Dit droombeeld zal niet morgen of overmorgen verwezenlijkt zijn; integendeel: eerst in die verre toekomst, wanneer al de nare villaatjes en kooi-woninkjes van thans reeds lang weer zijn inén getuimeld. Wat echter zoo hél lang niet zal duren; want met innige verkneukeling kan ik telkens constateeren, dat juist de leelijkste metse laars-producten ook het erbarmelijkst in elkaar worden geflanst. Wie leelijk bouwt, bouwt ideaal-loos; hij bouwt slechts voor het oogen blik, hij ziet niet verder dan zijn eigen, klein en materieel pleziertje. Doch waar integendeel is de bouwmeester, die een gerijpte kunst-schepping tot stand brengend niet inén zou krimpen van spijt bij de gedachte, dat zijn werk te zwak van structuur was om de eeuw te halen ? Laat die heilige schrik soms uit ijdele roemzucht voortkomen: de roemzucht is in 't leven een groot element. Niemand, die berekenen kan hoeveel we haar danken! In deze luttele regels wilde ik alvast, in afwachting van betere tijden, de bizondere schoonheid omschrijven van het buitenhuis en in groote lijnen de verhouding trachten aan te geven van bouwkunst en natuur. Van onderen af aan, bij de natuur zelve beginnend, kunnen wij ons dankbaar de Italiaansche cypres in herinnering brengen, als een bijna tot bouwkunst verstrakte natuur-schepping. Die donkere zuilboomen, die zwarte fakkelboomen, zoo onweerstaan baar forsch omhoog-schietend, zoo pyramidaal-symetrisch opgebouwd: hoe statig, op de berghelling,staan ze rondom de Italiaansche villa! Als schildwachten in 't gelid. Hoe voor den spiegel. Eindelijk zet hij zich weer en slaakt opnieuw 'n diepen zucht. Stilte). sluiten ze zich, in hun gebraden en ranke kracht, mooi aan bij het hu''t;.n hoe vormen ze een vaste, wilskrachtige stelligheid te midden der golvende lijnen van't landschap! De cypres en de ruïne. Want zooals, in ons oog, de cypres een architectonisch natuurding is, zoo bewonderen we de ruïne als een weer tot natuur verwilderd bouwwerk. Elke ruïne verrast ons, boeit en verheugt ons. Zelfs die van een eens waardeloos gebouw, zelfs de bouwval van een afgebrande fabriek, wordt een romantische schoonheid in het landschap. De ruïne suggereert ons dramatische gevoelens... een dramatiek die wel wat opera-achtig is, maar die we toch allen nog meevoelen. Hoe dweepten we als kind met elke afgebrokkelde, van klim-op overrankte burchtmuur! Omtrent mijn tiende jaar bracht een bouwval mij zózeer in vervoering, dat ik eens het was te Luxemburg in den familiekring meewandelend, plotseling, bij 't ontdekken van een afgeknotten torenromp, als betooverd dór liep, een brug over, een straat in... en heel niet merkte hoe mijn tochtgenooten al lang niet meer naast me liepen, ja, een heel andere richting waren ingeslagen, 't Is lang geleden ... maar nóg kan ik geen ruïne zien, of mijn hart begint feller te kloppen! Wij zijn, wij blijven kinderen. Volwassen-zijn beteekent: ruimer worden; en nooit: veranderen. Romantiek en kinderlijk gedweep is van al-tijd. De ruïne dan is misschien niet opperstmooi, niet gezond-mooi, een bouwmeester haat allicht de maan-verlichte ruïne-poëzie, maar toch is de zware, brokkelige kracht der ruïne, is haar stoere massaliteit wel een wezenlijke schoonheid in de lichte, verre wijdheid der natuur. Zij is een vernietigde bewustheid in 't blind,elementaire, een tot Gril en Chaos vervallende Gedachte. Van eender wezen, maar zuiverder, architectonischer reeds, is de schoonheid van een vesting-muur, een lage, roode, zware muur, die zich uitlijnt langs de glooiingen van 't land, of een hoogte bekronend vast en scherp profileert tegen de licht-tintelende lucht. De bouwers dezer muren dachten aan geen schoonheid; al hun doen was op 't noodzakelijke-allén gericht; de ingenieurs der middeleeuwen waren ze. Maar is het niet juist die noodzakelijkheid zelf, die ons in zulke verdedigings-werken treft? de bewuste kracht, de zwaarheid, de vaste planmatig heid ? Een middeleeuwsche vesting, hoog op de rots gebouwd, beheerscht heel dat ge vaarte, waarop ze steunt. De rots wordt dreigender, geweldiger, alleen reeds omdat ze op haar top muren draagt van luttele meters hoogte... Zómachtig is de kleine, nijvere menschen geest! Men plaatste steentjes op steentjes: een kinder-spel tegenover de graniet-massa's rondom ; en zie: dat beetje metselwerk domineert ten slotte de natuurchaös, daar die vierkant afgehakte steenblokjes, of die leemen klinkers met een be paalde bedoeling zoo geplaatst en opgesta peld zijn ! Maar verlaten wij thans de wereld van oudheid en romantiek. Een werkelijkheid van nu is altijd mér, dan een droom van 't ver leden ; zelfs de kalme, bezadigde, praktische werkelijkheid die ik hier te bespreken heb: het boerenhuis. Maar het chte dan, het boersche bedoel ik, en niet dat loodsachtig nuchtere gewrocht onzer dagen, dat uit de stad schijnt overgewaaid. De groote, hoogoverkapte, breed uitgedijde boerderij, die plaats heeft voor 't oud-testamentische gezin, voor de meiden en de knechts en voor 't wintersene vee : van den ouden Breughel af tot Millet en Van Go'gh toe, voelden wij er de kunstelooze waardigheid van. Men ziet dat huis reeds uit de verte zijn patriarchale breedheid aan. Die hoog uit-glooiende dak lijn schijnt heel de kolonie beschermend bijeen te houden; en waterput, hooiberg, schuur, mestvaalt en lommerrijke lindeboom scharen er zich niet als verspreide zelfstandigheden omheen, maar zijn als saamgegroeid, als organisch verbonden met den plechtstatigen hoofdbouw. En nu is 't wel allermerkwaardigst om na te gaan, hoe juist die rustieke, die instinc tieve boeren-architectuur steeds in harmonie is met het land daar rondom. De Italiaan sche masseria," een samenstel van op en naast elkaar gestapelde blokken, licht-geel of wit, waar klein en zwart de raam-gaten in gehakt zijn, vormt een vestingachtig, weer baar bouwsel, dat hecht staat op de rotsige helling, dat ernstig en krachtig doet te midHIJ (na 'n pauze, aarzelend): Pardon, mevrouw. Maar 'k meen uit uw houding te den van 't helle, wilde zonneland. Van verre reeds blinken ze den eenzamen zwerver tegen als veilig-beknopte toevluchts-oorden, als vaste stelligheden in de onherbergzame wijdheid van 't Apenijnen-land. Zwarte cypressen spiralen er boven uit, straf en streng als het huis; en liet terrasje, laag-omwald, waar het 's avonds heerlijk rusten is en heerlijk om uit te kijken over de dalen, buigt zich sierlijk om langs heel de gevel-breedte. Eender in zijn ruwe weerbaarheid, maar ruimer uitgepland, daar er de bergen tot heuvels vereffend en de dalen tot vlakten verwijd zijn, is 't Fransche boerenhuis: een vierkant blok, waar rond omheen de bijge bouwen liggen, die door de zware, wit geplei sterde ringmuur tot een geheel vereenigd worden. De hof, daar binnen die muur, is den boer zijn wereld : hier loopt 't vee door een, komt het drinken aan de fontein, in 't midden: hier spelen en kruipen de kinderen in 't vuil en hier daveren de zware wagens de poort binnen om gras en graan uit te storten in de schuren. Als oasen in de een zaamheid der velden waar lijken de vlak ten geweldiger als in het boom- en menschen-arme Frankrijk ? ligt de boerenzate: een wereld in zich zelf. De landen rondom geven 't voedsel; het leven speelt zich af hier binnen de hofmuur. Parijs kan revolutie maken of feestvieren, Duitschland dreigen en grijnzen : de boer, zoo schijnt 't, staat boven de wereld-warreling! En hier, in Holland ? is onze boerderij" niet de aangewezen bouw voor een land, dat vlak als water ligt, waar de winden aan komen stormen als over een zee, waar de koude regens neer kletteren het lieve jaar lang, en waar de misten, een maand ach tereen soms, druilen over 't veld? De boer gedijdt in 't land van slib en regen ! Warm, beschuttend, als een immense dierenvacht, breidt het lage stroodak zich uit over een nest van landelijk vette verzadiging. Een huis is 't voor lange, grijze winters; een huis dat de desolaatheid der weien vergeten doet en de guurheid van het jaargetij. Hoe mooi blokt de zware klomp der Hollandsche hofstede uit de donkere vlakte op, hoe vast en saam gesloten, hoe breed van welvaart, hoe stevig! Klein en gemoedelijk in 't Geldersche zand, krijgt de boerderij in 't somber grootsche Holland een waardigheid, een deftige zwaarte, een rijken eenvoud, waar de pootige trots van den landman zelf wél uit te proeven is. Despoot van zijn plaats, hoeft hij voor niemand te bukken ; hij is breed en kostelijk en onplooibaar als zijn statenbijbel; het gaat hem goed, den boer! Naar 't Noorden heen, waar de winden nóg onbarmhartiger gieren en 't landschap nóg ruwer van eentoonigheid wordt, daar concentreert zich het boerenhuis tot een saamgedrongen vierkant, waar hoog boven uit het puntdak stolpt, dat als een vervaarlijk scheepszeil uit die zee der vruchtbaarheid opsteekt. Maar de boeren-architectuur, die zich het ruimst ontwikkelen kan, die de meeste mogelijkheden opende, heeft toch Engeland. gegeven. Waar elders was ook wel de idyllische cottage" denkbaar, dan juist daar, in dat overvolle, overbeschaafde Engeland? De natuur schijnt er een samenstel van tuinen en tuintjes, hier en daar onderbroken door een feodaal-gedacht park. 't Schijnt een para dijs van materieele verfijning. De behagelijke smaakvolheid is er 't volk zóingeboren, dat zelfs de logemenljes der provincie bevrijd bleven van die weeë, benauwend-leelijke en opgedirkte burgerlijkheid, die heel het overig, 19e eeuwsche Europa vrijwel onbe woonbaar maakte. Niet grootsch, niet ruig en episch, niet voor een boer van Zola of Millet of Ostade is de cottage", maar zoo sierlijk van traditie ! In zijn Daalhoff-achtige poëzie, zijn vriendelijke verzorgdheid schijnt liet gebouwtje dan ook eer den tuinbaas van een land-edelman te herbergen, dan een in de natuur geharden en met de natuur krachten kampenden boer. Men ziet het de cottage" aan, dat Engeland zichzelf niet , kan voeden. En wel bovenal had de cottage" deze deugd, dat, toen de stedeling naar buiten trok, hij er de vormen maar van behoefde na te bouwen en hij kreeg een huis dat hem eigenlijk evengoed paste als dien luxeboer zelf. De villa", die moderne parodie van iets, dat in Italië zoo'n weidsche schoon heid geweest was, kon in Engeland haast vermeden worden. Van Engeland uit is de nieuwe buiten-architectuur ontstaan. Het popelt mij om thans te zeggen, wat mm..u «'m .Ineens losgerukt, om zoo te zeggen, uit uw verband. Midden in uw illusies getroffen door 't lot! Geen blijheid meer, geen toekomst. Niets ! Niets !... moeten opmaken, dat u door iets sterk ge hinderd wordt. Als 'k u misschien ergens mee van dienst kan zijn? Zij (bijna pathetisch): Meneer, waarmee zou ik zijn te helpen?! HIJ (met diep besef van haar toestand): |a, dat is wel zoo! (pauze). HIJ : Als ik vragen mag, mevrouw moet zeker naar Bergrusf? Zij (bijkans onhoorbaar): Ja. HIJ (als voren): Dat is altijd 'n zware tocht. 't Locaaltje is net weg. We zullen 'n uurtje moeten wachten. (zucht weer) Ach! Zij: Ik meen te moeten merken, meneer, dat ook onder iets gedrukt gaat. Als de zwakke krachten van 'n vrouw u misschien van dienst kunnen zijn? HIJ (met 'n uitroep): Ach mevrouw, waar mee zou ik zijn te helpen? Zij (na 'n kort oogenblik): Ja, dat is wel zoo. (pauze). HIJ (plots, besloten, sfaat op): Mevrouw, uw kleeding, die bloemen, 't zegt me alles. Ik condoleer u. M'n naam is Eduard van Straman, in wijnen, 'k Geloof, dat we col lega's zijn. Zij (eenigszins verwonderd): Hè? Hij: 'k Bedoel: collega's in den rouwe. Zij: Maar al te waar, meneer! HIJ : Mevrouw, ik begrijp uw toestand. Ineens losgerukt, om zoo te zeggen, uit uw verband. Midden in uw illusies getroffen door 't lot! Geen blijheid meer, geen toe komst. Alles weg. Niets, niets! Zij: Hé, meneer, zegt u dat nóg eens! Hij: Met alle genoegen, mevrouw. In eens losgerukt, om zoo te zeggen, uit uw verband. Midden in uw illusies getroffen door 't lot. Geen blijheid meer, geen toe komst. Alles weg. Niets, niets!" Zij: Dank u! Wat doet me dat goed! U is bepaald weieens meer weduwnaar geweest ? HIJ : Pardon, mevrouw, 'k Debuteer nog maar. Maar 'k ben nog jong. Overigens: in wijnen. Gewoon, me net uit te drukken. l' moet me eens hooren, als ik uitpak over m'n tafel-Bordeaux van ?28 't anker. Maar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl