Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Aug. '13. No. 1886
zeer waardevolle studies betreffende tal van
onderdeelen van het vraagstuk, de inrichting
van een bibliotheek met alfabetische en
metodologische catalogus te Gent, en van een
archief van honderden dossiers. Al haar werk
verschijnt in het Fransch, Engelsch en Duitsch,
waardoor het een waar internationaal karakter
draagt.
De voorbereiding der Algemeene Verga
dering van 4, 5 en 6 September a.s. is, in n
woord, uitmuntend geweest. In den loop
van het vorige jaar verschenen uitvoerige
rappotten over de internationale arbeids
beurzen-statistiek van de hand van Richard
Freund en Georges Zacher; over werkloos
heid en de uitvoering van openbare werken
van prof. M. W. F. Treub; over werkloos
heid en emigratie, van dr. Ferenczi;overde
bibliografie der werkloosheid, van E. Szabo,
directeur der gemeentelijke bibliotheek van
Budapest; over werkloosheidstatistiek, van
O. von Mayr en Louis Varlez; terwijl voorts
over werkloosheids-verzekering, arbeidsbeur
zen, enz., tal van waardevolle bijdragen
werden gepubliceerd.
Van welk buitengewoon belang deze
kwesties zijn, leert, om n enkel voorbeeld
te noemen, het rapport over emigratie, uit
welks rijke cijfermateriaal blijkt, dat, voor
zoover bekend, in het .jaar 1909 uit 14
Europeesche landen 1.309.686 arbeiders emigreer
den naar andere werelddeelen, om elders het
brood te zoeken, dat het lieve" vaderland
hen niet kon verschaffen !
Aan tal van soortgelijke problemen zal de
Algemeene Vergadering te Gent hare aandacht
wijden, of beter nog, zij zal de belangstelling
van de beschaafde" wereld er voor wakker
roepen. Want wel telt de Vereeniging
reeds onder hare leden 21 mogendheden,
27 provinciën of afzonderlijke staten,. 131
belangrijke steden, 29
werkloosheidsfondsen en arbeidsbeurzen, 127 andere instel
lingen en 540 individueele leden, doch
dat is alles slechts een begin.' De vakbe
weging is er nog zwak vertegenwoordigd,
en vooral zij zal rijke bijdragen kunnen
leveren, in den strijd tegen dit maatschap
pelijk euvel. Zij behoeft daarbij niet de illusie
te koesteren, dat door de actie der Inter
nationale Vereeniging de werkloosheid ook
maar met n man zal verminderen. Doch
zij zal hand aan hand met invloedrijke socio
logen en politici kunnen streven naar betere
sociale voorzorgen en wettelijke bepalingen,
voor zooverre die binnen het raam der
kapitalistische productie-wijze bereikbaar zijn.
Hare gegevens zullen niet slechts weten
schappelijke belangstelling wekken, doch
tevens de probleemstelling zuiverder helpen
maken, terwijl hare woordvoerders, minder
passievol wellicht dan de Italiaansche
lotgenooten het in 1906 deden, doch daarom
niet minder beslist, de belangen der arbei
dende klasse zullen kunnen bepleiten. En
wederkeerig zullen zij voor hare eigen
scholing, bij hare acties een nuttig gebruik
kunnen maken van de gegevens door de
de Internationale Vereeniging verzameld en
gerangschikt. Gaat de arbeidersbeweging
tegelijkertijd voort met de ontwikkeling harer
machtspositie en den bijstand harer leden in
tijden van nood, dan zal daardoor tevens de
invloed der Internationale Vereeniging toe
nemen en zal van haar arbeid het profijt
kunnen worden getrokken, dat er redelijker
wijze van mag worden verwacht.j
l. G. KEESING
Kitty Optenberg. Roman, door JOSEF
COHEN. Amsterdam, Van Holkema en
Warendorf.
Op de bladzijde volgende op het titelblad
heeft de heer Josef Cohen een uitvoerig
citaat uit Bachelor Betty van Winifred James
laten drukken, waarin hij nadrukkelijk ver
zekert, dat hij dit boek geschreven heeft
zoo goed als hij kon.
I had painted the thing as I saw it and
even if it were a poor view it was a honest
one, and not chipped orfalsified for the sake
of getting a market".
FEUILLETON
WAAROM NIÉT?
Kleine groteske in l bedrijf
DOOR
JOH. W. BROEDELET
Teekeningen door G. H. GRAUSS
(Opvoeringsrecht voorbehouden) *)
Personen: Weduwe. Weduwnaar.
Plaats der handeling: Stations-wachtkamer.
Het tooneel verbeeldt kleine stations
wachtkamer, Ie klas. Intiem, vele zachte
zittingen, enkele tafeltjes; rechts:
schoorsteen, spiegel, pendule. Geen
buffet of iets dergelijks. Desnoods in
den fond twee groots ramen met vitrage,
doch niet noodzakelijk. Links, 2e plan,
deur.(Links en rechts van den toeschouwer).
WEDUWE (komt op, deur links. Ze is nog
jong en, hoewel geheel in 't zwart, zeer coquet.
Ze draagt bloemen in de hand. Na 'n korte
aarzeling zet ze zich op 't sofaatje links vór,
legt de bloemen vór zich op 't tafeltje. Ze
steunt 't hoofd in de hand, kijkt nadenkend
vór zich, zucht): Ach!"
Na 'n oogenblik verschijnt ook de WEDUW
NAAR, zelfde deur. Hij is eveneens jong en
geheel in 't zwart: hooge hoed met rouwband,
enz.; ook hij draagt bloemen. Hij bemerkt
de weduwe niet, zet zich aan 't tafeltje rechts
vór, zucht: Ach!"
WEDUWE (ziet op, verrast, neemt dan 'n
wat gesoigneerder houding aan, beziet zich
in 'n spiegeltje, enz. Als ze echter de aan
dacht van den ander niet weet te trekken,
loost ze weer 'n diepen zucht, terwijl ze den
schijn aanneemt, 'm niet te bemerken.)
WEDUWNAAR (op zijn beurt, ziet verrast
op. Is gecharmeerd. Tracht, op delicate wijze,
*) Ter opvoering aangenomen door het
Frascati-ensemble, artistiek leider L. Chrispijnjr.
Er is iets sympathieks in dit, met heel
zijn geestelijke bagage, instaan voor zijn
laatste pennevrucht; maar is het in dit
geval 'n geheel eerlijke houding? Het lijkt
ons toe, dat de heer Cohen heeft voorvoeld,
dat iedereen hem voor de voeten zou wer
pen: Maar hoe komt u ertoe, néVervan
de menschen", een zoo banaal romannetje
als Kitty Optenberg" de wereld in te zen
den?" en dat hij heeft gemeend misschien
de verontwaardiging van een enkele nog te
kunnen ontwapenen door met zijn meest
onschuldige gezicht te verzekeren! I had
made something as well as I knew how".
Maar wij zullen er toch niet inloopen, en
hem wel degelijk verwijten, dat hij, die
zooveel beter kan, er zich deze keer zoo
bizonder gemakkelijk heeft afgemaakt; dat
hij, misschien door moeielijkheden ge
drongen, wat veel verklaart, maar niet ver
ontschuldigt, heeft vergeten, dat een
reputatie makkelijker te vergooien dan te
maken is; dat hij het gewaagd heeft een
teer en veel-belovend talent geweld aan
te doen, waardoor het misschien deerlijk is
gehavend.
Hoeveel vertrouwen we ook mogen heb
ben in de finantieele voordeelen, die de
Berner conventie, het bureau voor auteurs
recht, de model-contracten enz. in hun schoot
voor ons arme dienaars van het woord"
verborgen dragen, toch zal het altijd een
harde dobber blijven, in ons kleine land,
met zijn beperkt lezerspubliek, uitsluitend
van de opbrengst van belletristisch werkte
bestaan. Zelfs niet al wilde ik de ergste
croütes leveren, zei me laatst een prozaïst,
die wijselijk zijn leeraarsambt als inkomsten
basis aanhield... Misschien is dit een van
de voordeelen, waardoor bij onze literaire
productie over 't algemeen serieus naar 't
best bereikbare wordt gestreefd, zonder aan
den slechten smaak te offeren ; omdat
prulwerk nauwelijks beter wordt gehonoreerd
dan de schoone uiting van wat op's harten
grond leit".
Daarom is het dubbel jammer, als men
'n jong, in-groei-verkeerend mensch met dit
kostelijkste, wat hij bezit, ziet
marchandeeren, alsof het kermiswaar was. Wat zal
hij er mee bereiken, de arme? Geen zeven
en negentigste duizendtal; geen staatspen
sioen; geen prijs voor letterkunde" zelfs.
En voor de paar honderd gulden, die in
(en weldra weer uit) zijn vestjeszakje gaan,
heeft hij den eenigen schat geofferd, die
een kunstenaar boven z'n andere
medemenschen begenadigt, nl. een ridder zonder
vrees of blaam" in dienst van de schoon
heid te zijn, en ondanks allerlei wereldsche
beslommeringen en vernederingen, op dat
eene gebied zich geheel vrij en geheel ge
lukkig te voelen.
Dit is nu, naar Hollandschen trant, wel
een zeer lange en zeer zwaarwichtige preek
geworden ... naar aanleiding van het feit,
dat het tweede boek van den heer Josef
Cohen ons, na z'n eerste, rg is tegenge
vallen. En 't is toch geenszins een hals
misdaad, want ofschoon dit werk op heel
ander niveau staat dan Ver van de men
schen" is 't geheel zoo slordig-vlot geschreven
en zoo handig-luchtig in elkaar gegooid,
dat 't zich wel genoeglijk laat lezen.
Over de psychologie zullen we ons maar
niet warm maken; dat heeft de auteur ook
niet gedaan. Een griezelig, zielig, onnoozel
(ze neemt het zusje van haar verloofde tel
kens tot vertrouweling) en geraffineerd wezen
als Eline hebben we in ons leven nog nooit
ontmoet; en de onwaarschijnlijkheid van den
haar toch altijd maar gedweeëlijk liefheb
benden verloofde lijkt nog apocriefer.
Het figuurtje van Kitty zelf, de fictieve
auteur van dezen roman, is niet zonder
charme, en haar groote woorden en zwaar
wichtige meeningen zijn innig jeugdig en
dwaas. Als fantazie van een achttienjarige"
zouden we dan ook de vele onwaarschijn
lijkheden, waarvan ons verteld wordt, nog
wel accepteeren, maar de heer Cohen schijnt
van ons te verwachten, dat we de feiten als
wezenlijk gebeurd aanvaarden, en ze alleen
voor wat schel gekleurd zullen houden, door
't onwetende kind, dat, onder de hevigste
emoties door, telkens heet van de naald,
alles, om ons te believen even komt
opschrijven. En dan gelóven we niet aan
de komst van Lyda in 't huis van de be
krompen-brave tante om Hendrik op te
passen, en eigenlijk noch aan de heele Lyda
noch aan de heele tante-figuur. Wel in
Steven, die beert" in een melksalon, wel
IIIIIIIIIIUUlllllllllllllllllllllUMlIlllimillllltlllmlIIIIHIIfHIIIIIIIIHIIimi
haar attentie te trekken. Als dit hem echter
niet gelukt, staat hij op, verschikt z'n das
in de kinderlijke Annie, ofschoon die per
sonen maar even en oppervlakkig worden
geschetst.
Summa summarum: de heer Cohen is een
handig man, die gemakkelijk schrijft. Hij
zal dus, al maakt hij er zich met den
franschen slag af, waarschijnlijk wel altijd iets
leveren, dat onderhoudendenniet-onaardigis.
Maar hij kan iets veel hoogers bereiken.
Laat hij daar dan naar streven.
ANNIE SALOMONS
* * *
Het Huis in de Natuur
Er is niets aan te verhelpen, o minnaars
van de groote natuur-eenzaamheden, het
landschap .gaat met huizen oversprenkeld
worden. De tijd is voorbij, dat slechts
boeren en wat luierende land-edellieden de
natuur bewoonden. Een boerderij en een
kasteeltje en zelfs een deftig-stil landhuis
hebt ge geduld, hebt ge zelfs met welbe
hagen kunnen aanzien: voortaan komt ook
de beurs-man, de winkelier, de boekhouder
en accountant, heel het kwade leger der
..gegoeden", uw landelijke rust verstoren.
Trein of tram verslinden den afstand
tusschen het dorp en de stad. Men kan werken
in de stad en buiten wonen. En hoe
bevolkter de natuur wordt, hoe meer die
groote burgermansverschrikking van het
buitenleven, de eenzaamheid ach, dezelfde
eenzaamheid die gij zoo fanatisch bedweept
wordt overwonnen.
Ons stads-leven werd slecht en duur. Het
is waarlijk geen vermakelijkheid de 2e of
3e verdieping van een akelig huis in een
nog akeliger straat te bewonen, dagelijks
kinder-wagen en fiets naar 't plafond te
moeten hijschen, elk oogenblik beangst te
zijn een kind van de te steile trappen te
zien tuimelen, 's avonds de piano's en de
gramofoons van uw onder-, zij- en over
buren te moeten beluisteren en al deze
emoties nog te bekoopen met een belasting
biljet, dat u van afgrijzen en vrees vervult.
Dies trekt men naar buiten.
Geen dorp meer, dat niet verzondagst
werd met roze, povere villaatjes. En de
dorpsarbeiders zelf bouwen zich woninkjes,
spits en triest, die voor een minimum gelds
een maximum aan leelijkheid vertegenwoor
digen. De natuur verburgerlijkt. Er is
niets aan te doen en het zal zoo voortgaan,
mijn vrienden. De steden zullen onze werk
plaatsen en de natuur zal onze woonplaats
worden.
Ten slotte: meer winst dan verlies! Ik
voor mij althans kan mij soms reeds warm
voelen worden bij het denkbeeld aan een
wijd-om bewoonde aarde, aan een natuur
vol-gebouwd met een rijke afwisseling van
huizen en huisjes die genietende menschen
bergen. Dit droombeeld zal niet morgen of
overmorgen verwezenlijkt zijn; integendeel:
eerst in die verre toekomst, wanneer al de
nare villaatjes en kooi-woninkjes van thans
reeds lang weer zijn inén getuimeld. Wat
echter zoo hél lang niet zal duren; want
met innige verkneukeling kan ik telkens
constateeren, dat juist de leelijkste metse
laars-producten ook het erbarmelijkst in elkaar
worden geflanst. Wie leelijk bouwt, bouwt
ideaal-loos; hij bouwt slechts voor het oogen
blik, hij ziet niet verder dan zijn eigen, klein en
materieel pleziertje. Doch waar integendeel
is de bouwmeester, die een gerijpte
kunst-schepping tot stand brengend niet
inén zou krimpen van spijt bij de gedachte,
dat zijn werk te zwak van structuur was
om de eeuw te halen ? Laat die heilige
schrik soms uit ijdele roemzucht voortkomen:
de roemzucht is in 't leven een groot element.
Niemand, die berekenen kan hoeveel we
haar danken!
In deze luttele regels wilde ik alvast, in
afwachting van betere tijden, de bizondere
schoonheid omschrijven van het buitenhuis
en in groote lijnen de verhouding trachten
aan te geven van bouwkunst en natuur.
Van onderen af aan, bij de natuur zelve
beginnend, kunnen wij ons dankbaar de
Italiaansche cypres in herinnering brengen,
als een bijna tot bouwkunst verstrakte
natuur-schepping. Die donkere zuilboomen,
die zwarte fakkelboomen, zoo onweerstaan
baar forsch omhoog-schietend, zoo
pyramidaal-symetrisch opgebouwd: hoe statig, op
de berghelling,staan ze rondom de Italiaansche
villa! Als schildwachten in 't gelid. Hoe
voor den spiegel. Eindelijk zet hij zich weer
en slaakt opnieuw 'n diepen zucht. Stilte).
sluiten ze zich, in hun gebraden en ranke
kracht, mooi aan bij het hu''t;.n hoe vormen
ze een vaste, wilskrachtige stelligheid te
midden der golvende lijnen van't landschap!
De cypres en de ruïne. Want zooals, in ons
oog, de cypres een architectonisch natuurding
is, zoo bewonderen we de ruïne als een
weer tot natuur verwilderd bouwwerk.
Elke ruïne verrast ons, boeit en verheugt
ons. Zelfs die van een eens waardeloos
gebouw, zelfs de bouwval van een afgebrande
fabriek, wordt een romantische schoonheid
in het landschap. De ruïne suggereert ons
dramatische gevoelens... een dramatiek die
wel wat opera-achtig is, maar die we toch
allen nog meevoelen. Hoe dweepten we als
kind met elke afgebrokkelde, van klim-op
overrankte burchtmuur! Omtrent mijn tiende
jaar bracht een bouwval mij zózeer in
vervoering, dat ik eens het was te
Luxemburg in den familiekring
meewandelend, plotseling, bij 't ontdekken van
een afgeknotten torenromp, als betooverd
dór liep, een brug over, een straat in...
en heel niet merkte hoe mijn tochtgenooten
al lang niet meer naast me liepen, ja, een
heel andere richting waren ingeslagen, 't
Is lang geleden ... maar nóg kan ik geen
ruïne zien, of mijn hart begint feller te
kloppen! Wij zijn, wij blijven kinderen.
Volwassen-zijn beteekent: ruimer worden; en
nooit: veranderen. Romantiek en kinderlijk
gedweep is van al-tijd.
De ruïne dan is misschien niet
opperstmooi, niet gezond-mooi, een bouwmeester
haat allicht de maan-verlichte ruïne-poëzie,
maar toch is de zware, brokkelige kracht
der ruïne, is haar stoere massaliteit wel een
wezenlijke schoonheid in de lichte, verre
wijdheid der natuur. Zij is een vernietigde
bewustheid in 't blind,elementaire, een tot
Gril en Chaos vervallende Gedachte.
Van eender wezen, maar zuiverder,
architectonischer reeds, is de schoonheid van een
vesting-muur, een lage, roode, zware muur,
die zich uitlijnt langs de glooiingen van 't
land, of een hoogte bekronend vast
en scherp profileert tegen de licht-tintelende
lucht. De bouwers dezer muren dachten
aan geen schoonheid; al hun doen was op
't noodzakelijke-allén gericht; de ingenieurs
der middeleeuwen waren ze. Maar is het niet
juist die noodzakelijkheid zelf, die ons in
zulke verdedigings-werken treft? de bewuste
kracht, de zwaarheid, de vaste planmatig
heid ? Een middeleeuwsche vesting, hoog op
de rots gebouwd, beheerscht heel dat ge
vaarte, waarop ze steunt. De rots wordt
dreigender, geweldiger, alleen reeds omdat
ze op haar top muren draagt van luttele
meters hoogte... Zómachtig is de kleine,
nijvere menschen geest! Men plaatste steentjes
op steentjes: een kinder-spel tegenover de
graniet-massa's rondom ; en zie: dat beetje
metselwerk domineert ten slotte de
natuurchaös, daar die vierkant afgehakte
steenblokjes, of die leemen klinkers met een be
paalde bedoeling zoo geplaatst en opgesta
peld zijn !
Maar verlaten wij thans de wereld van
oudheid en romantiek. Een werkelijkheid van
nu is altijd mér, dan een droom van 't ver
leden ; zelfs de kalme, bezadigde, praktische
werkelijkheid die ik hier te bespreken heb:
het boerenhuis. Maar het chte dan, het
boersche bedoel ik, en niet dat loodsachtig
nuchtere gewrocht onzer dagen, dat uit de
stad schijnt overgewaaid. De groote,
hoogoverkapte, breed uitgedijde boerderij, die
plaats heeft voor 't oud-testamentische gezin,
voor de meiden en de knechts en voor 't
wintersene vee : van den ouden Breughel af
tot Millet en Van Go'gh toe, voelden wij er
de kunstelooze waardigheid van. Men ziet
dat huis reeds uit de verte zijn patriarchale
breedheid aan. Die hoog uit-glooiende dak
lijn schijnt heel de kolonie beschermend
bijeen te houden; en waterput, hooiberg,
schuur, mestvaalt en lommerrijke lindeboom
scharen er zich niet als verspreide
zelfstandigheden omheen, maar zijn als
saamgegroeid, als organisch verbonden met den
plechtstatigen hoofdbouw.
En nu is 't wel allermerkwaardigst om na
te gaan, hoe juist die rustieke, die instinc
tieve boeren-architectuur steeds in harmonie
is met het land daar rondom. De Italiaan
sche masseria," een samenstel van op en
naast elkaar gestapelde blokken, licht-geel
of wit, waar klein en zwart de raam-gaten
in gehakt zijn, vormt een vestingachtig, weer
baar bouwsel, dat hecht staat op de rotsige
helling, dat ernstig en krachtig doet te
midHIJ (na 'n pauze, aarzelend): Pardon,
mevrouw. Maar 'k meen uit uw houding te
den van 't helle, wilde zonneland. Van verre
reeds blinken ze den eenzamen zwerver
tegen als veilig-beknopte toevluchts-oorden,
als vaste stelligheden in de onherbergzame
wijdheid van 't Apenijnen-land. Zwarte
cypressen spiralen er boven uit, straf en streng
als het huis; en liet terrasje, laag-omwald,
waar het 's avonds heerlijk rusten is en
heerlijk om uit te kijken over de dalen, buigt
zich sierlijk om langs heel de gevel-breedte.
Eender in zijn ruwe weerbaarheid, maar
ruimer uitgepland, daar er de bergen tot
heuvels vereffend en de dalen tot vlakten
verwijd zijn, is 't Fransche boerenhuis: een
vierkant blok, waar rond omheen de bijge
bouwen liggen, die door de zware, wit geplei
sterde ringmuur tot een geheel vereenigd
worden. De hof, daar binnen die muur, is
den boer zijn wereld : hier loopt 't vee door
een, komt het drinken aan de fontein, in 't
midden: hier spelen en kruipen de kinderen
in 't vuil en hier daveren de zware wagens
de poort binnen om gras en graan uit te
storten in de schuren. Als oasen in de een
zaamheid der velden waar lijken de vlak
ten geweldiger als in het boom- en
menschen-arme Frankrijk ? ligt de
boerenzate: een wereld in zich zelf. De landen
rondom geven 't voedsel; het leven speelt
zich af hier binnen de hofmuur. Parijs kan
revolutie maken of feestvieren, Duitschland
dreigen en grijnzen : de boer, zoo schijnt 't,
staat boven de wereld-warreling!
En hier, in Holland ? is onze boerderij"
niet de aangewezen bouw voor een land, dat
vlak als water ligt, waar de winden aan
komen stormen als over een zee, waar de
koude regens neer kletteren het lieve jaar
lang, en waar de misten, een maand ach
tereen soms, druilen over 't veld? De boer
gedijdt in 't land van slib en regen ! Warm,
beschuttend, als een immense dierenvacht,
breidt het lage stroodak zich uit over een
nest van landelijk vette verzadiging. Een
huis is 't voor lange, grijze winters; een
huis dat de desolaatheid der weien vergeten
doet en de guurheid van het jaargetij. Hoe
mooi blokt de zware klomp der Hollandsche
hofstede uit de donkere vlakte op, hoe vast
en saam gesloten, hoe breed van welvaart,
hoe stevig!
Klein en gemoedelijk in 't Geldersche zand,
krijgt de boerderij in 't somber grootsche
Holland een waardigheid, een deftige zwaarte,
een rijken eenvoud, waar de pootige trots
van den landman zelf wél uit te proeven
is. Despoot van zijn plaats, hoeft hij voor
niemand te bukken ; hij is breed en kostelijk
en onplooibaar als zijn statenbijbel; het
gaat hem goed, den boer! Naar 't Noorden
heen, waar de winden nóg onbarmhartiger
gieren en 't landschap nóg ruwer van
eentoonigheid wordt, daar concentreert zich het
boerenhuis tot een saamgedrongen vierkant,
waar hoog boven uit het puntdak stolpt,
dat als een vervaarlijk scheepszeil uit die
zee der vruchtbaarheid opsteekt.
Maar de boeren-architectuur, die zich het
ruimst ontwikkelen kan, die de meeste
mogelijkheden opende, heeft toch Engeland.
gegeven. Waar elders was ook wel de
idyllische cottage" denkbaar, dan juist daar,
in dat overvolle, overbeschaafde Engeland?
De natuur schijnt er een samenstel van tuinen
en tuintjes, hier en daar onderbroken door
een feodaal-gedacht park. 't Schijnt een para
dijs van materieele verfijning. De behagelijke
smaakvolheid is er 't volk zóingeboren,
dat zelfs de logemenljes der provincie bevrijd
bleven van die weeë, benauwend-leelijke
en opgedirkte burgerlijkheid, die heel het
overig, 19e eeuwsche Europa vrijwel onbe
woonbaar maakte. Niet grootsch, niet ruig
en episch, niet voor een boer van Zola of
Millet of Ostade is de cottage", maar zoo
sierlijk van traditie ! In zijn Daalhoff-achtige
poëzie, zijn vriendelijke verzorgdheid schijnt
liet gebouwtje dan ook eer den tuinbaas
van een land-edelman te herbergen, dan een
in de natuur geharden en met de natuur
krachten kampenden boer. Men ziet het de
cottage" aan, dat Engeland zichzelf niet ,
kan voeden. En wel bovenal had de cottage"
deze deugd, dat, toen de stedeling naar buiten
trok, hij er de vormen maar van behoefde
na te bouwen en hij kreeg een huis dat
hem eigenlijk evengoed paste als dien
luxeboer zelf. De villa", die moderne parodie
van iets, dat in Italië zoo'n weidsche schoon
heid geweest was, kon in Engeland haast
vermeden worden. Van Engeland uit is de
nieuwe buiten-architectuur ontstaan.
Het popelt mij om thans te zeggen, wat
mm..u «'m
.Ineens losgerukt, om zoo te zeggen, uit uw verband. Midden in uw illusies getroffen door 't lot! Geen blijheid meer,
geen toekomst. Niets ! Niets !...
moeten opmaken, dat u door iets sterk ge
hinderd wordt. Als 'k u misschien ergens
mee van dienst kan zijn?
Zij (bijna pathetisch): Meneer, waarmee
zou ik zijn te helpen?!
HIJ (met diep besef van haar toestand):
|a, dat is wel zoo! (pauze).
HIJ : Als ik vragen mag, mevrouw moet
zeker naar Bergrusf?
Zij (bijkans onhoorbaar): Ja.
HIJ (als voren): Dat is altijd 'n zware
tocht. 't Locaaltje is net weg. We
zullen 'n uurtje moeten wachten. (zucht
weer) Ach!
Zij: Ik meen te moeten merken, meneer,
dat ook onder iets gedrukt gaat. Als de
zwakke krachten van 'n vrouw u misschien
van dienst kunnen zijn?
HIJ (met 'n uitroep): Ach mevrouw, waar
mee zou ik zijn te helpen?
Zij (na 'n kort oogenblik): Ja, dat is wel
zoo. (pauze).
HIJ (plots, besloten, sfaat op): Mevrouw,
uw kleeding, die bloemen, 't zegt me alles.
Ik condoleer u. M'n naam is Eduard van
Straman, in wijnen, 'k Geloof, dat we col
lega's zijn.
Zij (eenigszins verwonderd): Hè?
Hij: 'k Bedoel: collega's in den rouwe.
Zij: Maar al te waar, meneer!
HIJ : Mevrouw, ik begrijp uw toestand.
Ineens losgerukt, om zoo te zeggen, uit uw
verband. Midden in uw illusies getroffen
door 't lot! Geen blijheid meer, geen toe
komst. Alles weg. Niets, niets!
Zij: Hé, meneer, zegt u dat nóg eens!
Hij: Met alle genoegen, mevrouw. In
eens losgerukt, om zoo te zeggen, uit uw
verband. Midden in uw illusies getroffen
door 't lot. Geen blijheid meer, geen toe
komst. Alles weg. Niets, niets!"
Zij: Dank u! Wat doet me dat goed!
U is bepaald weieens meer weduwnaar
geweest ?
HIJ : Pardon, mevrouw, 'k Debuteer nog
maar. Maar 'k ben nog jong. Overigens:
in wijnen. Gewoon, me net uit te drukken.
l' moet me eens hooren, als ik uitpak over
m'n tafel-Bordeaux van ?28 't anker. Maar