Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17 Aug. '13. No. 1886
HUQO VERRIEST
Naar de teekening van Gustave van de Woestijne
HUGO VERRIEST
Hij is' onlangs heel ziek geweest. Van
uit zijne streek schreef men mij: Het
is ernstig. Zoudt gij hem niet eens komen
bezoeken?" Tezelfder tijd vroeg mij de
redactie van dit weekblad, dat ik, ter
gelegenheid van de hulde, die het dank
aar Vlaanderen, en ook een groep Hol
landers, hem op 17 Augustus brengen
willen, over hem schrijven zou.
De tweede dag van Pinkster ben ik er
dan heengegaan. Tieghem-berg af, waar
de schilder Valerius de Saedeleer, over
den rug der heuvelen heen, mijlen en
mijlen ver ziet, en... bij helder weer
tacht^g kerktorens kan tellen, ben ik, bij 't
rumoerige van een neerschen wind;
tusschen de dichte dreven en hunne
klapperende populieren; langs, zijdig
grijs-groen, de stukken
fraan waar '4
blinende koren in de aar
schoot; midden door
de schettering der gele
koolzaadmeren; onder
dien wijden, wijden
en bewogen hemel,
waar de groote vrucht
bare streek, waar
de groote vruchtbare
kunst van Stijn
Streuvels haar rythmus, bij
't kenteren van dagen
en getijden, met rustige
stevige zekerheid en
blijde maar kalme
kracht uitleven; die
schoone brok Vlaan
deren dór, ben ik
naar Ingoyghem afge
zakt.
En....
Ja, 't is waar",
zei Streuvels; eerst
zou het slechts een
aanval van jicht zijn;
, hij heeft er wel meer
gehad; al was het dit
maal heel hevig. Maar
zijn ze mij in der haast
hij lag in bezwijming. De polsslag was
heel onregelmatig. Men vreesde dat langs
den kant van het hart Toen hij bij
kwam, zei hij: Nu gaat het gedaan zijn
met mij." Maar enkele uren later, toen
hij wat beter was, zat hij weer vol toe
komstplannen. Hij is nu drie en zeventig
oud."....
Op Pinkster had hij geëischt dat men
hem naar beneden bracht; dat men hem
in eene koets naar de kerk zou voeren:
hij zou voor het eerst weer mis lezen.
Het had hem echter ten doode toe ver
moeid. Zou ik hem, pas een dag nadien,
durven gaan storen? Ik belde aan. Geen
vijf minuten nadien stond, in 't wijd-open
op een nacht
komen roepen:
deurraam, zwart en breed tegen het licht
aan van den gang, Hugo Verriest me tegen
te monkelen", zijne bevende hand uit
gestoken, . zijn gelaat rood van de in
spanning : het was de eerste maal dat
hij, met eigen kracht, op eigen beenen"
zei hij, weer naar beneden kwam, weer
beneden ontving. Wij schraagden hem,
want heel zijn lichaam het struische
en uitgezette, maar in de verhoudingen
schoon-gebleven lichaam, trilde; wij
leidden hem de zitkamer binnen, naar
dewelke hij ons tegen getreden was,
de vertrouwde zitkamer die hij thans
weer mocht overzien, die hij als 't ware
op de ziekte had heroverd: museum
van zijne herinnering; herinnering van
iemand die zijn verleden niet dan ver
wezenlijkt, dan verbeeld" om zich heen
wil zien, het niet dan in tastbare beelden,
dan in steeds opnieuw
zijne oogen ontroeren
de zoo niet langer
levende gedaanten zou
kunnen doorleven en
gedenken, die het zich
niet dan plastisch kan
voorstellen; gelijk hij,
telkens maar weer, uit
natuurlijken aandrang,
uit geestelijke en haast
physieke noodwendig
heid, zijn heden, zijn
sterk-levend
zinnenleven van alle dagen,
in
krachtig-verwerkelijkte, in
drastischbewegende, en tot in
de diepste roerselen
bewogen uiting, uit
zicht en gestalte, voor
ieder bevattelijk en
schoon, geven moet.
De pastor" zoo
heet het bij de be
kenden zat daar
nu vór ons, rozig,
hijgend, glimlachend,
in den ouden leun
stoel, tusschen zijne dierbare levenscom
ponenten : Gezelle, in zijn, daar op
fluweel rustend, doodsmasker als eene
eeuwige les van berusting-in-wijsheid;
Albrecht Rodenbach, waarvan het zeer
levende Roesselaersche standbeeld, hier
in eene reductie aanwezig, is als het
aandrijvend gebaar van eene eeuwige
jeugd; portretten van schoone dooden,
waar de geest van naleeft; portretten
van levenden, die naar den geest schoon
zullen voortleven in een later geslacht.
Hij zat daar, en zag er zeer tevreden uit.
Ik ben bijna dood geweest," zei hij
met die wonderbare stem welke van heel
ver schijnt te komen, die bijna onhoor
baar lijkt van dichtbij, maar die tevens
zóhelder is, dat ze de lucht om haar
Huoo VERRIEST
(Opname van Stijn Streuvels)
De pastorie te Ingoyghem
heen schijnt te zuiveren van alle moge
lijke stoornis: eene gelouterde geestelijke
stem, die onmiddellijk tot den geest door
dringt, de hindernissen in de ruimte over
wint, aankomt op u in spirituëele
klaarte?Ik ben bijna dood ge
weest " Men kon het hem aanzien.
Hij was veel vermagerd. In de driedub
bele bouffante zonk de kop, gisteren nog
de schoone kop van een goedmoedigen
en fijngeestigen Caesar, weg als die
van een door ziekte als
vermenschtelijkten arend " Maar ik geloof
dat ik er weer boven ben " En nu
fonkelden de zwarte, diepe,
klaar-donkere oogjes van geluk Ik zal
geen voorlezingen meer houden, noch
hier, noch in Holland", vervolgde hij;
het is weer eene verwittiging geweest:
ik ben oud En er zijn nog andere
verwittigingen geweest in den laatsten
tijd: daar hebt ge mijn ouden vriend
Dokter de Gheldere, sedert een heelen
tijd al verlamd in zijn stoel. Wij worden
oud. Maar intusschen ben ik het te boven
gekomen, al zal het misschien niet
meer zijn dan om mijne vrienden, en
de dooden te gedenken...."
Hij greep, op tafel, naar zijn bril. Mijn
broer, de schilder die zijn portret zou
teekenen, hielp de bevende hand. En
Verriest nam het boekje, dat daar vór
hem lag: zijne Twintig Vlaamsche Kop
pen" ; hij sloeg het open op Karel de
Gheldere; en van de Gheldere, de edele en
zuivere dichter, die in Holland niet be
kend is en bij bekendheid er verdiende
waardeering vinden zou, en waarvan wij
gisteren helaas den dood moesten ver
nemen, las hij ons, met blijde scheuten
geestdrift door het zwakke maar glan
zende geluid, het van leven sprankelende,
oolijke, kinderlijk-heerlijke Sinte Marten
smijt!" voor.
En hij sprak. De ziekte was ineens
verwonnen bij de macht van het Woord.
Hij vergat, hij Verriest, dat hij daareven
gezeid had : Ik ben den dood nabij ge
weest : nu ga ik nergens meer spreken."
Hij vervolgde: Ik leef nog. Mijn hoofd
leeft nog. Zie: al den tijd van mijn ziekte
ben ik bezig geweest met eene nieuwe
voordracht, die ik nu wil schrijven; 'k
zal ze niet meer spreken," 'k zal ze
schrijven : over wat eigenlijk beschaving
is. Beschaving: dat is de bloei der lippen ;
dat is heusch en fijn en grootsch en diep
zich te kunnen uiten, zijn grondige wezen
naar buiten te kunnen brengen. Dat is...."
En de kranke Verriest, die voor het
eerst beneden kwam, die uit den dood
opstond, sprak aldus, met de weelderig
heid van een bloeienden appelaar, meer
dan een half-uur. Zijne fijne gebaren
kregen stevigheid. Zijne lippen hadden
kleine maar vlugge bewegingen als eene
rivier onder de bries. Zijne oogen glin
sterden telkens, alsof eene
schoonheidvan-buiten ze aansloeg en er gensters
uit schampte. Hugo Verriest leefde; Hugo
Verriest leefde!
* *
*
Leven; zonder verdere bijgedachte: léven;
onbewust-gezond als een boom,
onbewust-schoon als eene bloem,
onbewustgoed als eene vrucht: léven ; leven, een
voudig omdat men léft; het leven arge
loos ontvangen en verderen, omdat het
er is en omdat men er is: ziedaar geheel
Verriest; deze Hugo Verriest die ver
volgd en beproefd is geweest, maar van
de vervolging alleen behoudt de herin
nering aan blijden strijd of nog blijdere
gelatenheid ; die van de beproeving niets
heeft overgehouden dan het gevoel als van
een bad, dat hard gelijk ijzer getem
perd wordt tot staal in eene kuip vol
water. Deze man, bezocht door den dood,
overwint in zijn geest den dood door
het onbewuste, natuurlijke vertrouwen
dat hij morgen léft.... Heden, 21 Juli,
zal hij zijn grooten vriend Karel de Ghel
dere hebben beweend. Maar morgen zal
hij er getroost om zijn, doordat hij hem
in schoonheid gedenken en herleven mag.
Hugo Verriest, een grijsaard immers, (al
kunnen wij het ons moeilijk voorstellen),
en feitelijk geheel Verleden, is ons zoo
dierbaar, alleen omdat hij dat verleden,
door zijne onverwoestbare levenskracht,
door zijn aldoor-aanstuwenden levens
drang, door zijn onbedachten en
argeloozen levenswil, tot steeds vernieuwd
Heden maakt. En dat Heden, hetwelk
driekwart van eene eeuw lang is, en
dat wij, dank zij zijn heftig oproepings
vermogen, nauwelijks op geleidelijke
vlakken kunnen schikken, dat zich moei
lijk in perspectief laat bevatten: zijne
liefde voor het leven, neen, zijn onbe
zonnen, onoverwogen en gul-zekeren
levenszin maakt er steeds voor ons als een
Morgen van. Morgen is voor Verriest niets
dan een beter Heden, en ik geloof niet
dat hij het zich anders voorstellen kan,
aangenomen dat hij zich de moeite geeft,
Morgen te bedenken. Want in hem zou
Bergson herkennen den zuiveren Duur.
Want deze levensbeschouwing immers
kan zelfs geen optimisme heeten : zij is
er te onberedeneerd om. Zij is het natuur
lijk bestaan, het natuurlijk bloeien van
een gemoed, dat geene dorre seizoenen
kent, daar het tiert onder de onvoor
waardelijke, onbegonnen en nimmer be
ëindigde, bestendigheid der Liefde.
Naast het Leven, rn het Leven, van
wege het Leven: de Liefde. Verriest,
veertig jaren geleden een groot peda
goog wij kennen zijne leerlingen!
en sedert dien een groot verlichter, is
dit beide geweest bij machte der Liefde.
Hij is, bij bijzondere genade, de zeer
ongewone, en toch echte, zoon van
de Genegenheid. Genegenheid": het is
een woord voor hem, die telkens zijne
brieven eindigt met Ik groete genegen".
Hij is de genegene. Hij neigt, omdat hij
beschaafd is en hoofsch; hij neigt, omdat
hij van u het levensgehalte wil afluisteren;
hij neigt, omdat hij bij voorbaat dat
levensgehalte bemint, en bij zijne gene
genheid verklaren wil.
En hij neigt eerst en vooral, omdat hij
van een land is, en van een staak waar de
menschen gaarne van harte, met den harte,
elkander tegenhellen. West-Vlaanderen,
en de Verriest'en in West-Vlaanderen,
zijn als het symbool van wat de
gebondelde liefdekrachten van eene gouw in
het grootere Vaderland, en wat de
gebondelde liefdekrachten eener familie in de
geboortegouw beteekenen. Dat elke
WestVlaming in den eeuwenouden Maerlant
nog steeds zijne eigene, nauwlijks ver
nieuwde taal hoort, begrijpt en liefheeft;
dat de Verriest'en de macht-der-traditie,
die macht welke verleden aan heden
bindt, hebben weten om te zetten tot eene
daden-rijke werkelijkheid : het is wat de
Verriest'en bij kracht van geest en ge
baren imponeert in West-Vlaanderen, en
West-Vlaanderen imponeert aan Neder
land. Nergens werd het kleine vader
land" meer gehuldigd dan daar in de
streken die de zee tegenhouden ; nergens
was die hulde warmer, inniger en rijker
aan vruchten dan bij de familie Verriest.
De provincialistische gedachte kent geen
oord, waar ze, dank zij de eenlingen,
dank zij de gezinnen, dank zij de streek
in haar geheel, schooner bloeide en
verder-strekkend lommer gaf dan in
WestVlaanderen. ...
Maar Hugo Verriest is niet bloot een
West-Vlaming: hij is daarenboven de leer
ling van Guido Gezelle. Guido Gezelle
is zijn meester geweest, en was dan
ongeveer dertig jaar. Toen reeds moet
Gezelle ik denk aan eene daguerreo
type uit dien tijd de sombere zijn
geweest, die zich-zelf trachtte te onder
drukken in het oog der wereld; die
bang was dat de krater van zijn hart uit
breken zou onder den drang eener
liefde, gelijk ze slechts verkorenen mogen
ondervinden, en die niemand volkomen
te uiten vermag. Liefde, echter, smoort
zelfs de machtigste niet geheel: uit de
drie-vier eerste bundels van Gezelle blik
semt zij telkens op; stelt u dan voor hoe zij
onbemeesterd dag aan dag moest bloeien,
bij de geloken intimiteit der lesuren, daar
waar de nijd ze niet zou hooren,
op de lippen van den professor die dank
bare en begrijpende leerlingen vormen
zou als de drie Verriest'en: den notaris
die meêwerker was van Peter Benoit,
den physioloog die geheel nieuwe grond
slagen" van het rythmisch woord" ont
dekte, en eindelijk onzen begenadigden
pastoor van te lande"; als een Eugeen
van Oye: eveneens een echt dichter;
als een Karel de Gheldere, den man met
de ruime en zuivere ziel. Gezelle zal
aan zijne toenmalige leerlingen de liefde
hebben geopenbaard. En meer in het
bijzonder hij die haast al de talen
van Europa had aangeleerd om er de
literatuur van te mogen smaken meer
in het bijzonder, de liefde om de
Schoonheid.
Liefde om Schoonheid. Men moet met
Hugo Verriest door zijne streek hebben
gewandeld, om zijn gulzigen dorst naar
schoonheid, om zijn heerlijke geneuchte
aan schoonheid te kennen. Gij moet heb
ben gezien hoe hij de kinderen
tegenmonkelt en ze zegent met een kruisken.
Gij moet zijne bewondering hooren om de
sterkte der zonen en de lenigheid der
dochters. Van zijn mond moet gij hebben
vernomen zijne verteedering om de edele
wijsheid der oude boeren. Want hij,
die geen eigenlijk scheppend kunstenaar
is, tenzij als redenaar (in de Oudheid
zou hij de protagonistos zijn geweest
van alle spelen); hij, die ik mij moeilijk
als een volledig literator voorstel (merkt
op hoe hij telkens tot typografische
middeltjes zijn toevlucht neemt om zelfs
eenvoudige geesteswendingen voor te
stellen, middeltjes die trouwens wijzen
op het drastisch-oratorische van zijn
aard): hij is een schoonheidsgenieter
als er nimmer bestaan hebben, en zooals
er nimmer misschien zullen zijn aan
speurzin, erkenning en onvoorwaardelijke dank
baarheid. Hij is het haast zonder voor
opgezette kritiek; hij is het zeer zeker
zonder criterium. Uit alles neemt hij,
wat er schoon in is, en hij ziet er niets
in dan dat schoone. En gij zegt hem :
Dit is een leelijk schilderij!" Maar hij
antwoordt u: Zie echter deze schoone
lijn!"...
Deze edel-aangelegde, gevoed aan,
doordrongen van Leven, Liefde en
Schoonheid, geboren orator en geestelijk
arator, kreeg een leerling als Albrecht
Rodenbach. Neen: hij maakte van zijne
leerlingen ruim vijftien onuitgesprokene
Albrecht Rodenbach's. Neen: een aantal
jongelieden kregen, midden de jaren
zeventig, te Roesselaere in West-Vlaan
deren, een leeraar als Hugo Verriest.
(En hier moest gij maar eens Verriest's
Twintig Vlaamsche koppen" op naslaan.
Aldus vormt men de kuituur van een
land. Stelt u dan voor wat Verriest is
voor de kuituur van West-Vlaanderen.)
* *
*
Meent nu maar niet dat ik in eene
geestdriftige bui ben. Ik weet heel goed
dat, niettegenstaande al deze hooge hoe
danigheden, en juist vanwege het
WestVlaansche particularisme, Hugo Verriest
zich niet naar volle waarde zou hebben
ontwikkeld, en betuigd vooral, zijne
regionalistische als individuëele waarde niet
hare volkomenheid zou hebben ver
in
mogen te uiten, indien eene, geheel
andersgestemde jeugd hem niet zou hebben
ontdekt aan zijn grooter land, of beter
gezegd: hem in Groot-Nederland niet
hadde overgeplant. En het is eene fier
heid bij deze jeugd, dat zij het mocht doen.
Het was in immers 1893 dat Prosper van
Langendonck uiteen
West-Vlaamschstudentenalmanakje een gedicht opdolf, dat
heerlijk was, en geteekend: H. V. Dat
gedicht werd in Van Nu en Straks"
overgenomen. En dit scheen wel eene
letterkundige gebeurtenis te willen wor
den. Want het gevolg was dat Verriest
er door in aanraking en weldra in nau
were betrekkingen kwam met eene jeugd,
die tegenover de West-Vlaamsche jeugd,
dewelke hij had opgekweekt, stond in de
verhouding van water tot vuur.
De jeugd, die Verriest had opgekweekt,
was er eene, hoofdzakelijk, van geloof,
zooniet een absoluut en louter ker
kelijk geloof, dan toch, onaantastbaar en
onbesproken, een Vlaamsen. De andere
jeugd, die Verriest binnen haalde als een
zuiver dichter, was, opzettelijk en syste
matisch, hare bewust geestesleven begon
nen met alle geloof te verzaken. Scep
tisch tegenover alle dogma, sceptisch
tegenover alle maatschappelijke leer, scep
tisch tegenover de Vlaamsche beweging*
En sceptisch zelfs tegenover de schoon
heid, voor zoover zij traditie aankleefde.
Maar het feit dat zij kennis maakte met
Verriest; en het feit dat Gezelle weer ver
zen uitgeven ging (na dertig jaar
zwijgens!); en het feit dat enkele
WestVlaamsche oud-leerlingen van Gezelle en
van Verriest een bijzonder-levendig tijd
schriftje met allerlei aardigs volschreven;
en het feit dat opeens een Stijn Streuvels
aan het schrijven was gegaan; en allerlei
andere feiten, te lang om te melden en
te schooner om te gedenken, deden dat
die intellectuëel-schiftende,
cerebraal-reageerende Van Nu en Straksers"
allengskens verdedigers werden van de
WestVlaamsche bewegers", waar Hugo Ver
riest het samentrekkend middenpunt van
was. En sedert dien, binnengehaald in
grooter-Vlaanderen, schitterde hij uit over
Sïheel de gouw, over Holland, over
root-Nederland...
En dit brengt mij tot de vraag, die ik
mij van aanvang af gesteld heb, toen ik
dit opstelletje zou schrijven: wat is dan
Verriest geweest voor de letterkunde van
deze twintig laatste jaren in Vlaanderen?
Eerst en vooral : enkele schrijvers zal
hij nader bij het leven hebben gebracht,
en hun zeer zeker meer liefde voor het
leven hebben gegeven. De eerste daad
van Verriest was: ons weer te leeren
gelooven. Hij gaf ons, als het ware,
huisgoden terug. Hij zei ons eens : Weet
gij waarom wij in 't College van Roes
selaere zulke uitnemende leerlingen had
den? Omdat wij daar met ons achten
waren, acht jonge schoone professors
waren, schoon van gelaat, schoon van
gestalte, schoon van geest en hart. Dat
gaf aan de jongens vertrouwen: zij be
minden ons, en daarom leerden zij goed..."
Het is sommigen van ons gegaan als den
Roesselaerschen collegestudenten: Ver
riest, door zijne zeer bijzondere, zijne
overtuigende schoonheid, die onbevangen
genoeg was en onschoolsch genoeg om
ons aan te trekken, en tevens
schalkschtoegevend en onbewust-argeloos genoeg
om onze nieuwsgierigheid te boeien
want wat stonden wij vér van zulke gees
telijke houding! zijne schoonheid wekte
ons vertrouwen. Met het gevolg dat wij
ons, lengerhand wankelend wordende,
nihilisme gingen toetsen aan zijn
opbouwendengeestdrift,?en wel bevonden
dat de vergelijking niet steeds geheel ten
onzen gunste uitdraaide. Veel was ons in
de overtuiging gemeens, en allereerst het
doodende van al wat verstard is tot ijle,
zmlooze formule, al wat gereduceerd is
tot middelmaat, ten behoeve van iedereen.
Maar, waar wij het lieten bij den haat
voor wat Verriest steenen gedachten"
zou noemen, zagen wij bij hem de
liefde voor al wat van leven schoon is
en natuurlijk is en naiëf, het winnen op
zijne glimlachende verachting. Wij die,
met het woord van Bloy, niet veel anders
waren geweest dan entrepreneurs de
démolitions", wij zagen, niet zonder nijd,
welke vreugde dezen bouwmeester door
tintelde, als hij, zelfs en meestal met
oude materialen, schoonheid aan het op
trekken ging. Wat Verriest voor de
jongste letterkunde in Vlaanderen heeft
gedaan ? Och, niet veel literair-positiefs,
hij te eclectisch zijnde om deze of gene
esthetiek te imponeeren, of een belang
rijke duw in eene bepaalde richting te
geven. Maar voor de loutering als mensen
van sommige dichters mijner generatie
dit: dat hij ze in hun-zelf heeft helpen
ontdekken waar hij zelf overvloedend
van was: oprecht leven,
onachterdochtelijke liefde, blijde schoonheid.
Niet veel positiefs, zei ik daareven.
Ik was ondankbaar, want mijn oordeel
was te subjectief; ik dacht te veel aan ons
individueel innerlijk bestaan, buiten de toe
valligheden van maatschappelijk leven,
buiten het publiek" vooral. Op dat pu
bliek echter is de invloed van Verriest
te groot geweest; en anderdeels moest
zijne nimmer moede mildheid tegenover
de poëzie, mildheid die hij op de dichters
overdraagt, telkens zóverlegen-makend
ijverig blijken, dat hij voor de dichtkunst
van dezen tijd wel degelijk heel wat
werkdadigs, heel wat stelligs en
vruchtdragends heeft teweeggebracht. Want niet
alleen Gezelle, niet alleen Rodenbach
schonk hoofdzakelijk hij aan
GrootNederland, waar zij vermoedelijk zonder
hem nauwelijks de grenzen van
WestVlaanderen, of althans die van Vlaan
deren zouden zijn overschreden, tenzij
na een veel langeren tijd; niet alleen
schonk hij ons, van op zijn bloeiende