De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 24 augustus pagina 2

24 augustus 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 24 Aug. '13. No. 1887 is in veel standen gescheiden maar allen treft dezelfde maatschappelijke verachting, De mattresse, die een eigen auto te harer beschikking heeft en al het andere daarmede in overeenstemming bezit, zoowel als het hongerige, slecht-gevoede, slecht-gekleede, slecht-behuisde, slecht-verzorgde nachtstraatvlindertje, treft denzelfden banvloek. Ze zijn uitgestooten uit de maatschappij. Hoewel zij uit diezelfde maatschappij mannen van alle standen en rangen bij zich ontvangt, het meest intieme lichamelijke verkeer heeft met die mannen, 't welk tusschen twee menschen mogelijk is, blijft zij uitgebannen. Er zijn hiervoor vele oorzaken. De grondoorzaak van de verachting, op haar hoofd uitgestort, is te zoeken in het feit, dat zij volgens de oude begrippen niet medehelpt tot het in stand houden van het geslacht. Uit diezelfde oorzaak is de zich als belache lijkheid" milder vertoonende verachting van detoude vrijster", af te leiden. Dezelfde oorzaak gaf den man het recht, zich van een vrouw, die hem geen kinderen schenkt, te laten scheiden. De tweede oorzaak van de verachting, die men de courtisane toedraagt, is het dierlijke van de functie waartoe zij zich leent, vaak zonder aanzien des persoons. Het is voor een man bijna onmogelijk zich, ook met de sterkste fantasie, in het leven van de cour tisane in te denken. Stel u voor, voor een vrij geringe som, nauwelijks voldoende om even het leven te behouden, heeft zoo'n beklagenswaardig schepsel de maatschap pelijke plicht, elkeen die zich aanbiedt, ook aan oude, of ziekelijke of perverse of kwalijk riekende en vervuilde mannen, heur lichaam willoos tot zekere geweldenarij over te leve ren. Zij bezit niet den minsten waarborg, noch kan zich zelfs eenigszins er tegen be schutten, dat de man, die den liefdedienst" van haar vergde, niet tevens haar een ziekte bezorgd heeft, die haar van haar bestaan voor een zekeren tijd of voor het leven berooft, die haar ellendig op een gasthuisbed, door allen veracht en verlaten, doet wegteren. Aan de andere zijde staat, dat zij zelve er ook nooit van verzekerd is, dat zij den man, dien zij bij zich ontvangt, dien zij de illusie heeft te geven van een der meest mysterieuse gebeurtenissen in het bestaan van den mensch, niet met de gekochte schijn van liefde tevens de kiem medegeeft voor, soms zelfs levens lang, geheim" lijden. Dat zij verspreidster van een bepaalde categorie van aanstekelijke ziekten is, vormt een derde oorzaak van de verachting, welke haar allerwege treft. Er zijn nog meer oorzaken. De fatsoenlijke, ongehuwde vrouw voelt haar als een vijandig element. Zij immers, die het surrogaat aan den man biedt, maakt het dezen mogelijk, langer tijd of geheel ongehuwd te blijven. De fatsoenlijke ongehuwde vrouw ziet, hoe menige courtisane zich, voor het in schande" verworven geld, allerlei weelde kan veroor loven, terwijl de fatsoenlijke, arbeidende vrouw zich veel heeft te ontzeggen. Dat een deel van die luxe" niets anders is dan noodzakelijk attribuut om den man te trekken, betaald vaak met honger, afzetterij van een geheel leger van woekeraars, die de tros van het leger der courtisanes vormt, is haar onbekend. De fatsoenlijke gehuwde vrouw ziet in de courtisane het steeds dreigend gevaar voor heur man soms, maar zeker voor heur volwassen zonen. Zij weet, dat het kind met zooveel zorgen en dikwerf met zooveel opofferingen grootgebracht, op een zekeren dag n enkelen misstap", (m i ss t a p heet het toegeven aan een natuurlijken aandrift) kan boeten met, tot levenslange, invaliditeit. Zij weten ook, de fatsoenlijke vrouwen, dat zij den man in vele gevallen ontvangen, nadat hij eerste jeugd, eerste liefde, eerste idealen, vaak ook eerste gezond heid, aan de courtisane geofferd heeft. De eerbare vrouw voelt zich door het instituut der prostitutie" in haar sexe ge schandvlekt. Vandaar,, de wederzijdsche haat tusschen de beide soorten van vrouwen, de eerbare en de eer-looze. De eerbare veracht haar, met een jaloersche min-achting; de eer-looze haat de eerbare, met een inner lijke afgunst op haar maatschappelijke be voorrechting en zij brengt heur haat tot uiting door tarting, (de z.g. schaamteloos heid), en door het zooveel mogelijk schaden van de eerbare vrouw, o. m. door de zonen Van goede of van gegoede families tot de iiiiiimiMiiiiiiiMimimi ui FEUILLETON EENZAMEN DOOR J. H. PENNING Een beetje vreemd-kil stond hij alleen in den jongen morgen om zich te kijken. Hij stond buiten het station; de enkele passagiers die de vroege ochtendtrein mee had gebracht, kantoormenschen, 'n paar loome hotelmandoers, waren al verspreid hij was alleen blijven staan, vaag-besluiteloos waarheen te loopen, toch te onrustig om in de wachtkamer de aankomst van de boot te gaan zitten afwachten. Domp-rinkelend hoorde hij vanachter het stationgebouwtje, het gerangeer van het treintje, wat vreemd geroep van trage inlanders... dan werd het weer stil, strekte de vroege stilte zich weer. Voor hem was, ver en slap-wuivend, de balang-groeiing van het moeras; een dunwitte wading slierde er, nu in den dauwigen morgen, uit op, omhuiverde hem met een kille kou, dat hij even rillend met z'n schouders schokte onder z'n linnen jas. Links van^hem was de watertoren, plompalleen in het wijde groen; twee weggetjes liepen er heen, als smal-witte banden. Even stond hij, turend, het trieste land aan te zien, toen liep hij, koud, hard stap pend, den weg op, die voor hem uit, het land in, strekte. In den vroegen morgen was de lucht nog effen-grauw boven het land; langzaam als aarzelend begon de zonnegloeiing erin te schitteren, hier en daar flitsten ineens blik kerende plekken, brak door het dunne luchtgrijs een plotse lichtstroom, fel neerpletsend op den nacht-killen grond. Dan golfde er een helle schittering over de glanzig-groene verte van het moeras, een plotse lichtkaatsing, waar het zonne licht hoog in terugsloeg, in n wijden schitterenden boog langs de grijze ochtend lucht. Maar hij zag het moeielijke beginnen van verspilling van het familie-kapitaal te bren gen ; door de vaders van de moeders, de zonen van de vaders en de moeders te ver vreemden en te scheiden. De courtisane gaat op vernietiging uit. Zij wreekt hare verne dering, door de anderen tot armoede en ellende te brengen. De groote menigte harer doet dat onbewust gedreven door instinc tieve beweegredenen. Maar het aantal harer, dat bewust kwaad doet, is grooter dan ge woonlijk vermoed wordt. Zoo is de courtisane geworden zij andere vernederde, getrapte, afgedrongene van den bodem des rechts, andere opgeslotene in een ghetto, een werkelijk, dat nachtbuurt heet, een geestelijk, dat uitslui ting mag genoemd worden. Vele zijn de goedbedoelde pogingen geweest om de prostitutie" te bestrijden. Zij moesten allen mislukken, omdat men een modern maat schappelijk verschijnsel opheffen wilde door middelen, ingegeven door den geest der antieke Hebreeuwsche gemeenschap. Men richtte tehuizen op voor gevallen vrouwen; men stichtte doorgangshuizen; men maakte reglementen ; men gaf de politie een groote toeziende macht; er waren edele mannen, die zoover gingen, de courtisane te huwen, in de hoop een eerbare vrouw en moeder van haar te kunnen vormen. Men verbood de bordeelen; men sloot de rendezvoushuizen. Alles tevergeefs. De courtisane, die de middeleeuwsche pijnbank, verbanning, brandmerking, draaimolen 1), het heksenproces, kortom die het geheele sadisme der middeleeuwsche kerkelijke hysterie had weer staan, bleef zich handhaven. Wetten mogen door on-menschen worden gemaakt, de uit voering der wetten blijft gelukkig, ten minste voor een deel, altoos aan menschen toever trouwd. En goed-bedoelde maatregelen tot opheffing van gevallen" vrouwen, zijn daarom nog niet altoos ook goede en doel treffende maatregelen. De kroeg werd vervangen door den sigaren winkel. Het bordeel, door het met eigen middelen of op afbetaling ingerichte kleine appartementje. De souteneur werd door de courtisane voortaan meer ontzien, nu zij wist welke straf hem boven 't hoofd hing bij gewelddadigheden en de souteneur be handelde haar ook wat zachtzinniger. De wet had bedoeld den souteneur te onder drukken. Het feitelijk resultaat is, dat de souteneur nu komt uit een minder geweld dadige klasse en minder beschermd door de wet, mér beschermd door de courtisane wordt. De wetgever mocht theoretiseeren... de werkelijkheid ging haar ijzeren gang. De maatschappelijke toestand, die tot' lang of levenslang ongehuwd blijven dwingt, maakte de behoefte aan courtisanes grooter en de vraag werd ook hier gevolgd door het aanbod. De eerbare vrouw verweerde zich wan hopig en het is niet te bestrijden dat zij, om den man te veroveren, wapens uit het arsenaal van haar tegenstandster, van de courtisane, gehaald heeft. Het is de cour tisane, die thans de kleederdracht van de eerbare vrouw decreteert. Het is de cour tisane die een groot deel van de ethische opvoeding voor zooverre zij door den kun stenaar en het tooneel wordt geleverd, inspireert. Tot zelfs de dans wordt ontleend aan het bordeel, het danshuis en als een man als prof. Treufc daartegen zijn stem verheft, wordt hij, ik ben er te Laren ge tuige van geweest, door Pisuisse van het kabaret-tooneel onder de toejuichingen van een groot publiek uit de beste kringen van 't Gooi, persoonlijk in 't ootje genomen. De eerbare vrouw, letterkundige of ministers gade, gaat op openbare feesten en tooneelvoorstellingen in prikkel-toiletten zich vertoonen. Zij gaat uiterlijk zooveel op de courtisane gelijken, dat men de neiging krijgt de perziken uit het mandje van de Demi Monde" alle om te keeren, vermoedend dat sedert Dumas nu wel alle perziken onderaan een steê-tje zullen vertoonen. Opk zij, de eerbare vrouw, beduidt den man, dat zij geneigd is, onder den vorm van het huwelijk, de courtisane-moraal te huldigen, en doel te maken, van wat als middel gegeven is. 1) Het ontuchtig" vrouwspersoon werd tot straf in een om een spil draaiend hok ge sloten en dan tot zij bewusteloos was, rondgedraaid. den dag om zich niet, hij voelde zich onrustig en gejaagd, liep met korte schokstappen over den witten weg, ver z'n gedachten naar dingen van heel laug geleden. Telkens lichtten in z'n herinnering scherp beelden op, zoo duidelijk en die hij zoo kende, dat hij zich heelemaal weg voelde uit de verre verlatenheid, soms ineens knikkend al het lieve oude toe te lachen liefde. Hij zag nu plotseling weer de klas voor zich, de oude Gymnasium-klas, en Mies en hij vooraan, samen in n bank. Mies, die nu als zijn vrouw komen ging en hij, alweer jarenlang planter... Wat had ze toen leuk haar, wat zag hij 't ineens weer grappig om haar ooren plui zen, de ragebol!" O, wat was het alles lang geleden, dat ze, op dien Woensdag middag, hun namen in de lessenaar hadden gekrast, eerst een letter van zijn naam en dan een van de hare ... idioot, niemand had 't gesnapt. Alleen zij beidjes... nu waren ze getrouwd... En dan ineens, heel ver en scherp, zag hij een bootje in het riet, en zij beidjes, Mies en hij, erin. Een oude wilg aan de kant stond over hen geleund; in almaar darteltrillende spikkeling drupte het licht door de blaren op hen neer. Zij zat op zijn schoot en bij elke wie beling van het ranke bootje zoende hij haar even licht tegen haar oor, haar haar krulde 'm op z'n schouder, telkens raakte het kittelig z'n gezicht, z'n mond, dicht bij haar..., dan keek ze hem telkens weer aan, blond en blozend ... en lachte... Hij zag 't heel even, heel scherp, toen was het weer weg uit z'n dwalende herinnering. 't Was nu een kamer, winter-warm en licht... Mies was er en veel anderen, die hij vaag, als in 'n doezeling zag. Maar haar zag hij zoo duidelijk... ze was vlak bij hem en praatte tegen hem, lachte hem schaterend uit, haar mooie tandenmond dicht bij de zijne, haar handen hoog opgehouden achter de blonde warreling van haar haar... 't Was zoo dichtbij, zoo vlak bij hem, hij hoorde haar stem, voelde haar adem ... dat hij met een ruk stil bleef staan, kil huiverig op schrikkend door die sterke sensatie. Strindberg heeft in een Blaubuch" ge sproken van de moderne Hure im Ehebett". Onze voornaamste geslachten zien hun namen op de tooneel-afflches en niet altoos in rollen en stukken, die verheffend of veredelend mogen genoemd worden. Van der Hem zag te den Haag binnen veertien dagen de helft van zijn, geenszins goedkoope, afbeeldingen van courtisanes gekocht. De eerbare vrouwen der Haagsche aristocratie lieten zich door van Wély afbeelden op een manier, die haar beeltenissen uiterst geschikt maken voor opsiering voor alcoof-boudoirs. In onze groote steden worden tot zelfs kerken afge broken om er mode-paleizen neer te zetten, wier uitstallingen pp Parijsche bordeel-scènes gelijken en waar in kwistigen overvloed voor onze eerbare vrouwen onder- en boven-' kleederen liggen uitgestald, die twintig jaar geleden slechts in de Nes zouden te slijten zijn geweest. Ik critiseer hier niet, moraliseer niet, ik constateer alleen feiten. Ik stel hier een maatschappelijk verschijnsel objectief uit, achter de winkelruit van dit, het moderne gebouw vari mijn artikel. Wanneer de courtisane in deze tijden toont een zoo groote macht te bezitten, te moeten uitoefenen, waarom zullen wij dan haar, de schepster van zooveel, niet trachten te verheffen door de openhartige erkenning van haar recht op een meer achtenswaardige plaats in onze maatschappij? Tot nu toe is zij bestreden door haar weg te moffelen, weg te dringen, in 't duister te laten en de bestrijding had slechts ten gevolge, dat niet de wereld haar ver-eerbaarde, maar dat zij de wereld vercourtisaniseerde. Indien wij nu den anderen weg eens insloegen en haar uit het duister haalden, het volle licht op haar lieten vallen en gegeven haar noodzakelijkheid, haar gingen erkennen en behandelen, niet geniepig, niet hypocriet zooals thans, maar ruiterlijk en in 't open baar, als een nuttige en te achten stand? Als zij veel ongeluk in de wereld gebracht heeft, zij heeft ook heel veel goeds bewerkt. Hoe, zonder hare werkzaamheid, de eerbare vrouw onaangerand door het leven zou kun nen gaan, blijft een open vraag. Hoe vele mannen, zonder hare werkzaamheid, ten prooi zouden vallen aan masturbatie, pederastie, hysterie, misbruik van minderjarigen en onvolwassenen, waanzin in alle graden en vormen, zullen alleen de ingewijde doktoren kunnen zeggen. (Slot volgt.) BERNARD CANTER iiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiilMiim ?MMVQ o <g g> e, Af lf<s> J> a> o «r^"«^ WJNS? MÏLETTEREN Kroniek der Gedichten XXII Toen Prosper van Langendonck, aanvang der jaren '80, in het tijdschrift Dicht- en Kunsthalle" de eerste verzen publiceerde, die hij later den herdruk in zijn bundeltje Verzen" (Versluys, Amsterdam) waard zou keuren, beging hij, vór alle anderen, de daad, die bewust en opzettelijk met eene lange Vlaamsche traditie zou breken. Wel geven nog al deze gedichten ik denk hier meer bepaald aan het sonnet Circe" geene uiting aan het scherpe individualisme, dat Van Langendonck, meer in het bijzondere te rekenen met 1892, zou kenmerken, en dat per se als de negatie van alle overlevering is. Zij waren veel meer de weerklank eener levensbeschouwing, die velen jongeren van toen eigen was, en waar, in La Jeune Belgique", Fransch-Belgische dichters als Albert Giraud en Iwan Gilkin blijk van gaven: een post-romantisch pessimisme, dat enkele jaren later Emile Verhaeren als eene echte geestes ziekte, in zijne trilogie: Les Soirs", Les Debacles", Les Flambeaux noirs", met de hallucineerende beeltenis van Baudelaire vór zich, door zou maken. Natuurlijk had men ook vór Van Langendonck in Vlaanderen Baudelaire gelezen. Pol de Mont had hem, met zijn wonderbaarlijk aanpassingsvermogen en zijne gewone luchtigheid, evenals hij met zoovele andere dichters had gedaan, verwerkt Toen was ineens weer de stille eenzaam heid van het moeras om hem, de volle dag was er nu, vreemd-snel, als plotseling was de gloeiing van de tropenkou over het land gekomen, dat de klamme damp die. al maar uit het groen opbolde, in 'n verre schitte rende stuiving verdween ... de dag was er, de blikkerende tropendag.de almaar zengende wreede hitte die, telkens weer, na elke nacht, als een braak van branding, neerscheurde uit de lucht. De grijze morgenneveling was als plot seling weggedund; hoog en star was nu de gloeilucht boven het land, n wijde helle schittering, waar de blaking in 'n vloed van hitte uitkwam neergestroomd... het wit van den weg gloeide fel, er trilde 'n heete broeiing uit op, die'm, telkens als een zwalping, in z'n gezicht sloeg. En om hem was, hel en groen, als verstard, de verre vlakte van het land. Even stond hij zoo, plotseling wakker, om zich te staren. Kom," dacht hij toen 't is tijd, dalik komt de boot binnen." Hij draaide zich om, liep, een beetje duizelig in de wilde hitte, terug naar het station. Daar was het roezige dagleven al ont waakt, er was weer een trein binnenge komen, een troep schreeuwende chineezen losten, buiten de overkapping, een wagen, haastig liepen er witte tropenmenschen rond met lijsten, zoekend naar goed, aan den wegrand stalden een paar Inlanders al hoog hun warongs uit... En over alles schroeide fel de zengende zonnebrand neer... de weg was nu n witte schittering, slap-schommelend, als zwevende glanzingen hingen de telegraafdraden tus schen de, telkens even pinkelende palen, de rails van den spoorweg zag je ver het land in, als striemen van licht. Overal pletste het neer, fel, wreed, 't was of de gebouwen, het station, de loodsen, erin stonden te kreunen, telkens klikte 'n pinkelend metaalgeluid door de ijzeren daken, als een kramp. Hij liep het station langs, het roezige lawaai van het haventje tegemoet; hij schokstapte haastig voort over den witten hitteweg, z'n oogen naar omlaag, z'n gezicht | onder z'n breeden plantershelm veilig voor zoo niet nagevolgd. Bij Van Langendonck echter was zulke opvatting des levens eene kwellende geesteswerkelijkheid, die hem, als den Meester-zelf, als zoovele volgelingen, pijnlijk uit de maatschappelijke orde los zou scheuren, en hém geen genot meer zou schaffen dan de wrange gewaarwordingen van zijne vereenzaamde persoonlijkheid. Toen hij, tien jaar later, 't steriele inzag van bloot het oproer; toen hij, tot moreel houvast, zich dwong het bij eene christelijke wereldbe schouwing te houden, bleek de achterdocht, bleek het mistrouwen te diep in hem ge worteld, dan dat de liefde er over zou mogen triumpheeren. Hij zou de smartelijke vreugd niet kennen, zijne heilzame woorden ter genezing, ten trooste van den volke te toonen. Gebrek aan liefde had de mogelijk heid eener gemeenschap afgesloten: hij zou nog alleen het recht of medelijden verwerven. En toen ontstond die rijke reeks sonnetten, de scherpst-individualistische, die ooit in Vlaanderen werden geschreven; die, patho logisch soms van ingeving, den lezer haast physisch pijn doen, en die eene gansche rij jongere Vlamingen tot navolging dwongen en als een uitdrukkelijk bevel afleiden moesten van wat ik de Vlaamsche traditie heb genoemd. Die Vlaamsche traditie berustte op dat ne woord: Gezondheid". Gezondheid als synoniem van wat ik met een goed-begrijp baar neologisme zal noemen: binnensporigheid; gezondheid als een euphemisme van brave, hoewel uitdagende, zelf-voldane zij het dan ook argelooze,gewoonheid. Nu nog berust heel het literair criterium van de Koninklijke Vlaamsche Academie ik spreek hier voor: het korps, niet van elk lid afzonderlijk, die zooals gij weet,zich het recht van letterkundige waardebepaling blijft aanmatigen waar het gaat om uitreiken van ondersteunende staatsgelden; nóg berust de aesthetische schatting van dit lichaam op dat enkelvoudige vokabel: Gezondheid". Lijdt gij aan eene nierziekte, aan moreele losbandigheid, aan sociale subversiviteit, dan is uwe kunst natuurlijk uit den booze, zoodra zij tot sene uiting komt, die maar eenigszins oprecht is. Wat heeft Pol de Mont een aantalflamingantischeredevoeringen moeten uitspreken om de sensualiteit van som migezijner verzen(het beste bestanddeelervan) te doen vergeven! Wat heeft Helene Swarth gelijk gehad, indertijd tusschen hare jagende en tot stervens toe ontgoochelde passie, en de onschuldige huwbaarheid onzer Vlaamsche jeugd, den grauw-klotsenden Moerdijk als grens te laten stroomen!... Gezond", de Vlaamsche poëzie is het immers geweest van bij hare herleving na 1830. Zelfs waar het romantisme onze romanliteratuur een tijdlang onveilig dreigde te maken, weerstond de dichtkunst. De Nederlandsch-gezindheid onzer poëten deed ze in Helmers een tegenvergif voor Victor Hugo vinden, wiens invloed trouwens ten onzent onderdeed voor dien van den veel minder revolutionairen Lamartine. Tollens woog zoowaar op tegen een Byron. En de stoutsten onder de Vlaam sche dichters brachten het aan beeldendurf en -nieuwheid, aan zegging, aan revolutionairen geest, zoo ver niet als Bilderdijk of Isaac da Costa. Waarbij komt dat, minder nog dan in Nederland, de eigenlijke Romantische geest, zooals hij heerschte in Frankrijk, of zelfs met de opbouwende waarde, die hij in Duitschland mocht hebben, in België maar eenigszins gelden kon. Nimmer heerschte hier te lande de middelmaat, klaarste bewijs der algemeene gezondheid", met meer be minnelijke onontkomelijkheid, dan juist in onze Romantische periode. Het beste gedicht dat wij uit dien tijd bezitten, en dat nog steeds imponeeren kan door bouw en verhouding, is bedoeld... als didactisch: ik spreek van De drie Zustersteden". En wat, naar rechtstreeks-buitenlandsch voorbeeld, bij een Prudens van Duyse, bij een Ledeganck-zelf, en later bij een Jan van Beers, als romance, ballade, ode of rhapsodie bovenuit wil vlie gen, is bombastisch tromgeroffel of weeïge limonade, alles zoo onecht als maar mogelijk. Dat valsche, dat onsmakelijke en onbe zielde : Van Beers is de eerste geweest om er verbetering in te willen brengen. Door zooals n enkele, Johan de Laet, op zijn eentje gewaagd had tot inkeer te komen ? Door in zich-zelf het echte, het werkelijkaangedane, het keurig-kunstige op te sporen? Alles behalve! Niet dan door realistische objectivisme; door flink de dingen langs den buitenkant te gaan bezien! En het werd de zonnegloeiing om hem,... z'n voeten zag hij nu ; soezelig-oplettend, voortstappen, z'n stoffige laarzen onder de stijve kreuke ling van z'n witte broek... En almaar doezel den z'n gedachten terug naar den verren tijd, waar hij zich nu ineens weer zoo dicht bij voelde, naar al de lieve dingen, lang voor dit vreemde leven in zwijmelende hitte... God, wat was hij daar nu ver van, wat stond dat alles ineens buiten z'n innigste voelen... nu Mies komen ging. Hij was den spoorlijn overgestoken, een weggetje tusschen krottige chineezenhuizen doorgeloopen, tot aan de douaneloodsen. Daar dempte de felle dagschijn ineens neer tot een dompe schemer... onder het hooge, doorgloeide ijzerdak hing dik en broeierig de hitte van den tropendag, een hol werkrumoer lawaaide er op, schreeuwstemmen en bonkend kistengesmijt,... een droge kriegel van stof warrelde al maar op, stikkend-benauwd. Daar hij er binnenkwam, voelde hij zich ineens uit zijn gesoes in de werkelijkheid terug... hij zette zijn helm af, rukte van boven zijn jas open. En wrong zich, haastigbenauwd, door de dunne gangetjes tusschen de goedstapelingen, om op den steiger te gaan wachten. Er stonden, op het uitgebouwde plankier, al wat menschen te wachten, langzaam aan drijvend op het onbewogen vlak van de havenkom, kwam in de verte de boot aan. Rondom het water was de f el-groene vlakte van de lalang, waar het haventje zich door drong naar de nabije zee,... langs de kanten stonden fuiken uit, lagen slap-armoedig de visschersschuitjes, wachtend... 't Was als een binnenplas uit het verre Holland, een meertje in 'n eenzaam weiland, dood-verlaten. Maar aan de landzij naast hem lagen langs de palen-steigers andere booten, vol roezig lawaai,... loodsen er achter, waar almaar, domp en bonkend het werkgejacht uit naar buiten klonk. En de stramme hitte van den tropendag strekte wijd over alles heen, het blikkerende licht pletste zoo hevig neer op het water en het verre groen, dat het als weer opsloeg uit de vreemd-strakke kleur, in n wijde zoowaar eene struische, smakelijke poëzie waarbij de gezondheid" (die trouwens nooit had opgehouden blakend te zijn, al had zij nu ook wel eens een pakje aangeschoten zooals de geesteskranken, die geniale dich ters in der werkelijkheid zijn, het dragen), waarbij de nationale gezondheid" meer dan ooit in alle weelderigheid tierde. Niet dat zij er allen ernst bij inschoot: deze ernst werd zelfs bij een Vuylsteke den Vuylsteke der Stukken voor den Almanak" schoon en bit ter geweld. Maar vrank bleef zij dan toch altijd, ook nadat de kieskeurige Dautzenberg ze van al te wijd uitschietende waterloten had besnoeid (laat ze ons voor een oogenblik vergelijken bij een heester); zelfs wanneer een Jan van Droogenbroeck er heel wat jong hout, ten behoeve der symmetrie van anders reeds dorre takken, uitgehakt hadt. Zij bleef onverbasterd, zelfs nadat Pol de Mont er menigen vreemden tak op had geënt; zij fleurde, zelfs in het gekuischte tuintje van Victor de la Montagne; zij wuifde grandioos wanneer, bij al te weinige wijlen, er de breede adem van een Albrecht Rodenbach door woei; en 't regende loverkens als de bries van Frans de Cort er door gichelde, en zij schaterde als de lach of zelfs de woede van Emmanuël Hiel ze doorschudde. Want ziet u, te dien tijde was Guido Gezelle er niet meer... of nog niet (het is de tijd van het dertig jaar zwijgen"), om te leeren dat het soort gezondheid", dat in de traditie lag en door de traditie gehuldigd werd, niet noodzakelijk de conditie sine qua non is van alle literaire kunst; al blijft zij natuurlijk voor den doorsneê-lezer, en zelfs misschien voor den dichter, eene weldaad. Terwijl Helene Swarth, die intusschen het zingende hart van Holland geworden was, zooals ik zei, de grenzen voorzichtig was overge stoken ... Van Langendonck was dan de eerste om te bewijzen, dat men, wijl eerlijk en oprecht de dichter, van een zieken geest geen gezonde verzen kan verwachten, en van een zieken tijd geene gezonde kunst. Vór alle anderen wilde hij de leugen verzaken, die van een maaglijder eischen zou de verklaring dat hij zich verheugt in eene prachtige spijsverduwing. En zijn voorbeeld verwekte navolging, die natuurlijk overdrijving werd. Menig jonge dichter ging zich in den arm nijpen om Ai!" te kunnen roepen. Anderen echter, die voor eigen rekening verzen als Ik voel het leven sijplen door mijn vingren" en oWeest mij goed,gij die mijn vrienden zijt!" met alle oprechtheid, in hunne ontreddering naar lijf en ziel, hadden over kunnen nemen; maar tevens, jonger en veerkrachtiger, de eigen toevalligheden van buiten en binnen ontrijzen mochten om in zuiverder luchten ruimer en met meer vrijheid adem te gaan ha len; anderen, zeg ik, die de schuchterheid der zelfkoestering offerden om de wetenschap', dat ze troost zouden vinden bij dezen die aan zelfde kwalen leden, en den troost konden schenken van hun moed aan dezen die dieper leden dan zij; de dichters, zij, eener ge meenschap die het lijdende menschdom is: de eenige gemeenschap die altijd, buiten alle kentering der maatschappelijke vormen en voorwaarden, boven alle rassen en tijden om, heeft bestaan, zij zett'en het werk van Prosper van Langendonck, in bewustruimeren vorm, voort, zonder zich met be paaldheid om de nationaal-Vlaamsche gezondheids-traditie te bekommeren. Die bekommernis was trouwens, ook voor hen-zelf, volkomen overbodig, vermits zij de overlevering van vader en moeder en verder vaneen lengerhandvervlaamscht onder wijs, onvoorwaardelijk meekregen. De ziek ste en meest-desperate van al, Van Lan gendonck, vond hij niet dikwijls heul voor zijne onmacht in de armen van moederBrabant; niet dikwijls troost en solaas in het Brabantsche, wijd-deinende land en de breede zeeën van het koren, waar hij heer lijke verzen aan wijdde, die alleen nog in hun onovermeesterden weemoed naklank van de zieleziekte dragen ? ... Vonden som migen, die leden onder de nooden van hun arm volk, in de liefde voor hun land geen tonen, die dieper en echter klonken dan die van de meest-?gezonden"? En dan hoevelen waren er dan wel inderdaad toe be stand, zich te wijden aan zelf-kennis, zelfloutering, en het toetsen van eigen ziel aan iiiiiiiiiniiimiiiiiiini gillende helheid. En in die lichtruimte, haast onbewogen, blikkerend kwam de boot op den steiger aangedreven. Hij kon er zijn oogen niet van afhouden; tegen de leuning van den (steiger, die hij door zijn pak heen voelde branden op zijn lijf, staarde hij maar strak naar de traag aanglijdende boot. Hij hoorde de menschen om hem lawaaiig praten, haastig geloop langs zich gaan, heel de drukke doening van vlak voor de aankomst. Maar het drong niet tot hem door, hij tuurde maar naar de zwarte, telkens blikkerende, romp van de boot en voelde zich plots zoo bang en bibberig, weer ineens zoo akelig-dicht bij al het verre van zijn jongensjaren. Daar komt Mies," dacht hij almaar bevend, blij en angstig tegelijk. En ineens, ineens voer trillend de sensatie door z'n denken, dat zijn eigen jeugd daar op hem kwam aangedreven en hij bangverlangend te wachten stond, hoe hij ze terug zou vinden... * * * Ze was niet aan dek... in een vaart was hij de salon doorgeloopen, de trap af, naar de hutgangen. Maar toen hij daar voor haar hut stond, in den dompen schemer van het onderschip, zakte zijn blijdschap van haar nu eindelijk terug te zien, weer ineens neer tot een verlegen bangheid... als een bib bering kreeg hij weer het gevoel heel dicht bij z'n jongensjaren te zijn en bij al de verre, zoo lang vergeten dingen van z'n jeugd. Even stond hij aarzelend stil, toen klopte hij, deed de deur open. Mies wachtte er... Toen hij de deur open stiet, zag hij haar ineens in de lichte hut voor zich, ze zat recht over hem, onder het ronde gat van de patrijspoort, waardoor warrelend de helle dagschijn naar binnen kwam. Haar haar alleen stak boven de ronding op in het licht, blond-pluizend, doorleefd van den gouden gloed, als 'n branding om haar gezicht. Daaronder zat zij in de schaduw tegen de hutwand, heel smal haar schouders in 'n wit bloesje, haar handen op haar schoot, dun haar knieën in de strakke rimpeling van haar rok.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl