Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
24 Aug. '13. No. 1887
is in veel standen gescheiden maar allen
treft dezelfde maatschappelijke verachting,
De mattresse, die een eigen auto te harer
beschikking heeft en al het andere daarmede
in overeenstemming bezit, zoowel als het
hongerige, slecht-gevoede, slecht-gekleede,
slecht-behuisde, slecht-verzorgde
nachtstraatvlindertje, treft denzelfden banvloek. Ze zijn
uitgestooten uit de maatschappij. Hoewel zij
uit diezelfde maatschappij mannen van alle
standen en rangen bij zich ontvangt, het
meest intieme lichamelijke verkeer heeft met
die mannen, 't welk tusschen twee menschen
mogelijk is, blijft zij uitgebannen.
Er zijn hiervoor vele oorzaken. De
grondoorzaak van de verachting, op haar hoofd
uitgestort, is te zoeken in het feit, dat zij
volgens de oude begrippen niet medehelpt
tot het in stand houden van het geslacht.
Uit diezelfde oorzaak is de zich als belache
lijkheid" milder vertoonende verachting van
detoude vrijster", af te leiden.
Dezelfde oorzaak gaf den man het recht,
zich van een vrouw, die hem geen kinderen
schenkt, te laten scheiden.
De tweede oorzaak van de verachting, die
men de courtisane toedraagt, is het dierlijke
van de functie waartoe zij zich leent, vaak
zonder aanzien des persoons. Het is voor
een man bijna onmogelijk zich, ook met de
sterkste fantasie, in het leven van de cour
tisane in te denken. Stel u voor, voor een
vrij geringe som, nauwelijks voldoende om
even het leven te behouden, heeft zoo'n
beklagenswaardig schepsel de maatschap
pelijke plicht, elkeen die zich aanbiedt, ook
aan oude, of ziekelijke of perverse of kwalijk
riekende en vervuilde mannen, heur lichaam
willoos tot zekere geweldenarij over te leve
ren. Zij bezit niet den minsten waarborg,
noch kan zich zelfs eenigszins er tegen be
schutten, dat de man, die den liefdedienst"
van haar vergde, niet tevens haar een ziekte
bezorgd heeft, die haar van haar bestaan voor
een zekeren tijd of voor het leven berooft,
die haar ellendig op een gasthuisbed, door
allen veracht en verlaten, doet wegteren. Aan
de andere zijde staat, dat zij zelve er ook nooit
van verzekerd is, dat zij den man, dien zij
bij zich ontvangt, dien zij de illusie heeft
te geven van een der meest mysterieuse
gebeurtenissen in het bestaan van den mensch,
niet met de gekochte schijn van liefde tevens
de kiem medegeeft voor, soms zelfs levens
lang, geheim" lijden.
Dat zij verspreidster van een bepaalde
categorie van aanstekelijke ziekten is, vormt
een derde oorzaak van de verachting, welke
haar allerwege treft.
Er zijn nog meer oorzaken. De fatsoenlijke,
ongehuwde vrouw voelt haar als een vijandig
element. Zij immers, die het surrogaat aan
den man biedt, maakt het dezen mogelijk,
langer tijd of geheel ongehuwd te blijven.
De fatsoenlijke ongehuwde vrouw ziet, hoe
menige courtisane zich, voor het in schande"
verworven geld, allerlei weelde kan veroor
loven, terwijl de fatsoenlijke, arbeidende
vrouw zich veel heeft te ontzeggen. Dat
een deel van die luxe" niets anders is dan
noodzakelijk attribuut om den man te trekken,
betaald vaak met honger, afzetterij van een
geheel leger van woekeraars, die de tros
van het leger der courtisanes vormt, is haar
onbekend. De fatsoenlijke gehuwde vrouw
ziet in de courtisane het steeds dreigend
gevaar voor heur man soms, maar zeker
voor heur volwassen zonen. Zij weet, dat
het kind met zooveel zorgen en dikwerf met
zooveel opofferingen grootgebracht, op een
zekeren dag n enkelen misstap", (m i
ss t a p heet het toegeven aan een natuurlijken
aandrift) kan boeten met, tot levenslange,
invaliditeit. Zij weten ook, de fatsoenlijke
vrouwen, dat zij den man in vele gevallen
ontvangen, nadat hij eerste jeugd, eerste
liefde, eerste idealen, vaak ook eerste gezond
heid, aan de courtisane geofferd heeft.
De eerbare vrouw voelt zich door het
instituut der prostitutie" in haar sexe ge
schandvlekt. Vandaar,, de wederzijdsche haat
tusschen de beide soorten van vrouwen, de
eerbare en de eer-looze. De eerbare veracht
haar, met een jaloersche min-achting; de
eer-looze haat de eerbare, met een inner
lijke afgunst op haar maatschappelijke be
voorrechting en zij brengt heur haat tot
uiting door tarting, (de z.g. schaamteloos
heid), en door het zooveel mogelijk schaden
van de eerbare vrouw, o. m. door de zonen
Van goede of van gegoede families tot de
iiiiiimiMiiiiiiiMimimi ui
FEUILLETON
EENZAMEN
DOOR
J. H. PENNING
Een beetje vreemd-kil stond hij alleen in
den jongen morgen om zich te kijken.
Hij stond buiten het station; de enkele
passagiers die de vroege ochtendtrein mee
had gebracht, kantoormenschen, 'n paar loome
hotelmandoers, waren al verspreid hij
was alleen blijven staan, vaag-besluiteloos
waarheen te loopen, toch te onrustig om in
de wachtkamer de aankomst van de boot
te gaan zitten afwachten.
Domp-rinkelend hoorde hij vanachter het
stationgebouwtje, het gerangeer van het
treintje, wat vreemd geroep van trage
inlanders... dan werd het weer stil, strekte de
vroege stilte zich weer.
Voor hem was, ver en slap-wuivend, de
balang-groeiing van het moeras; een
dunwitte wading slierde er, nu in den dauwigen
morgen, uit op, omhuiverde hem met een
kille kou, dat hij even rillend met z'n
schouders schokte onder z'n linnen jas.
Links van^hem was de watertoren,
plompalleen in het wijde groen; twee weggetjes
liepen er heen, als smal-witte banden.
Even stond hij, turend, het trieste land
aan te zien, toen liep hij, koud, hard stap
pend, den weg op, die voor hem uit, het
land in, strekte.
In den vroegen morgen was de lucht nog
effen-grauw boven het land; langzaam als
aarzelend begon de zonnegloeiing erin te
schitteren, hier en daar flitsten ineens blik
kerende plekken, brak door het dunne
luchtgrijs een plotse lichtstroom, fel neerpletsend
op den nacht-killen grond.
Dan golfde er een helle schittering over
de glanzig-groene verte van het moeras,
een plotse lichtkaatsing, waar het zonne
licht hoog in terugsloeg, in n wijden
schitterenden boog langs de grijze ochtend
lucht.
Maar hij zag het moeielijke beginnen van
verspilling van het familie-kapitaal te bren
gen ; door de vaders van de moeders, de
zonen van de vaders en de moeders te ver
vreemden en te scheiden. De courtisane gaat
op vernietiging uit. Zij wreekt hare verne
dering, door de anderen tot armoede en
ellende te brengen. De groote menigte harer
doet dat onbewust gedreven door instinc
tieve beweegredenen. Maar het aantal harer,
dat bewust kwaad doet, is grooter dan ge
woonlijk vermoed wordt.
Zoo is de courtisane geworden zij
andere vernederde, getrapte, afgedrongene
van den bodem des rechts, andere
opgeslotene in een ghetto, een werkelijk, dat
nachtbuurt heet, een geestelijk, dat uitslui
ting mag genoemd worden. Vele zijn de
goedbedoelde pogingen geweest om de
prostitutie" te bestrijden. Zij moesten allen
mislukken, omdat men een modern maat
schappelijk verschijnsel opheffen wilde door
middelen, ingegeven door den geest der
antieke Hebreeuwsche gemeenschap.
Men richtte tehuizen op voor gevallen
vrouwen; men stichtte doorgangshuizen; men
maakte reglementen ; men gaf de politie een
groote toeziende macht; er waren edele
mannen, die zoover gingen, de courtisane
te huwen, in de hoop een eerbare vrouw en
moeder van haar te kunnen vormen. Men
verbood de bordeelen; men sloot de
rendezvoushuizen. Alles tevergeefs. De courtisane,
die de middeleeuwsche pijnbank, verbanning,
brandmerking, draaimolen 1), het
heksenproces, kortom die het geheele sadisme der
middeleeuwsche kerkelijke hysterie had weer
staan, bleef zich handhaven. Wetten mogen
door on-menschen worden gemaakt, de uit
voering der wetten blijft gelukkig, ten minste
voor een deel, altoos aan menschen toever
trouwd. En goed-bedoelde maatregelen tot
opheffing van gevallen" vrouwen, zijn
daarom nog niet altoos ook goede en doel
treffende maatregelen.
De kroeg werd vervangen door den sigaren
winkel. Het bordeel, door het met eigen
middelen of op afbetaling ingerichte kleine
appartementje. De souteneur werd door de
courtisane voortaan meer ontzien, nu zij
wist welke straf hem boven 't hoofd hing
bij gewelddadigheden en de souteneur be
handelde haar ook wat zachtzinniger. De
wet had bedoeld den souteneur te onder
drukken. Het feitelijk resultaat is, dat de
souteneur nu komt uit een minder geweld
dadige klasse en minder beschermd door de
wet, mér beschermd door de courtisane
wordt.
De wetgever mocht theoretiseeren... de
werkelijkheid ging haar ijzeren gang. De
maatschappelijke toestand, die tot' lang of
levenslang ongehuwd blijven dwingt, maakte
de behoefte aan courtisanes grooter en de
vraag werd ook hier gevolgd door het aanbod.
De eerbare vrouw verweerde zich wan
hopig en het is niet te bestrijden dat zij,
om den man te veroveren, wapens uit het
arsenaal van haar tegenstandster, van de
courtisane, gehaald heeft. Het is de cour
tisane, die thans de kleederdracht van de
eerbare vrouw decreteert. Het is de cour
tisane die een groot deel van de ethische
opvoeding voor zooverre zij door den kun
stenaar en het tooneel wordt geleverd,
inspireert. Tot zelfs de dans wordt ontleend
aan het bordeel, het danshuis en als een
man als prof. Treufc daartegen zijn stem
verheft, wordt hij, ik ben er te Laren ge
tuige van geweest, door Pisuisse van het
kabaret-tooneel onder de toejuichingen van
een groot publiek uit de beste kringen van 't
Gooi, persoonlijk in 't ootje genomen. De
eerbare vrouw, letterkundige of ministers
gade, gaat op openbare feesten en
tooneelvoorstellingen in prikkel-toiletten zich
vertoonen. Zij gaat uiterlijk zooveel op de
courtisane gelijken, dat men de neiging
krijgt de perziken uit het mandje van
de Demi Monde" alle om te keeren,
vermoedend dat sedert Dumas nu wel alle
perziken onderaan een steê-tje zullen
vertoonen. Opk zij, de eerbare vrouw, beduidt
den man, dat zij geneigd is, onder den vorm
van het huwelijk, de courtisane-moraal te
huldigen, en doel te maken, van wat als
middel gegeven is.
1) Het ontuchtig" vrouwspersoon werd tot
straf in een om een spil draaiend hok ge
sloten en dan tot zij bewusteloos was,
rondgedraaid.
den dag om zich niet, hij voelde zich onrustig
en gejaagd, liep met korte schokstappen over
den witten weg, ver z'n gedachten naar
dingen van heel laug geleden. Telkens
lichtten in z'n herinnering scherp beelden
op, zoo duidelijk en die hij zoo kende, dat
hij zich heelemaal weg voelde uit de verre
verlatenheid, soms ineens knikkend al het
lieve oude toe te lachen liefde.
Hij zag nu plotseling weer de klas voor
zich, de oude Gymnasium-klas, en Mies en
hij vooraan, samen in n bank.
Mies, die nu als zijn vrouw komen ging
en hij, alweer jarenlang planter...
Wat had ze toen leuk haar, wat zag hij
't ineens weer grappig om haar ooren plui
zen, de ragebol!" O, wat was het alles
lang geleden, dat ze, op dien Woensdag
middag, hun namen in de lessenaar hadden
gekrast, eerst een letter van zijn naam en
dan een van de hare ... idioot, niemand had
't gesnapt. Alleen zij beidjes... nu waren
ze getrouwd...
En dan ineens, heel ver en scherp, zag
hij een bootje in het riet, en zij beidjes,
Mies en hij, erin. Een oude wilg aan de kant
stond over hen geleund; in almaar
darteltrillende spikkeling drupte het licht door
de blaren op hen neer.
Zij zat op zijn schoot en bij elke wie
beling van het ranke bootje zoende hij haar
even licht tegen haar oor, haar haar krulde
'm op z'n schouder, telkens raakte het kittelig
z'n gezicht, z'n mond, dicht bij haar..., dan
keek ze hem telkens weer aan, blond en
blozend ... en lachte... Hij zag 't heel even,
heel scherp, toen was het weer weg uit z'n
dwalende herinnering.
't Was nu een kamer, winter-warm en
licht... Mies was er en veel anderen, die hij
vaag, als in 'n doezeling zag. Maar haar zag
hij zoo duidelijk... ze was vlak bij hem en
praatte tegen hem, lachte hem schaterend
uit, haar mooie tandenmond dicht bij de
zijne, haar handen hoog opgehouden achter
de blonde warreling van haar haar... 't Was
zoo dichtbij, zoo vlak bij hem, hij hoorde
haar stem, voelde haar adem ... dat hij met
een ruk stil bleef staan, kil huiverig op
schrikkend door die sterke sensatie.
Strindberg heeft in een Blaubuch" ge
sproken van de moderne Hure im Ehebett".
Onze voornaamste geslachten zien hun namen
op de tooneel-afflches en niet altoos in rollen
en stukken, die verheffend of veredelend
mogen genoemd worden. Van der Hem zag
te den Haag binnen veertien dagen de helft
van zijn, geenszins goedkoope, afbeeldingen
van courtisanes gekocht. De eerbare vrouwen
der Haagsche aristocratie lieten zich door
van Wély afbeelden op een manier, die haar
beeltenissen uiterst geschikt maken voor
opsiering voor alcoof-boudoirs. In onze
groote steden worden tot zelfs kerken afge
broken om er mode-paleizen neer te zetten,
wier uitstallingen pp Parijsche bordeel-scènes
gelijken en waar in kwistigen overvloed voor
onze eerbare vrouwen onder- en boven-'
kleederen liggen uitgestald, die twintig jaar
geleden slechts in de Nes zouden te slijten
zijn geweest.
Ik critiseer hier niet, moraliseer niet, ik
constateer alleen feiten. Ik stel hier een
maatschappelijk verschijnsel objectief uit,
achter de winkelruit van dit, het moderne
gebouw vari mijn artikel.
Wanneer de courtisane in deze tijden
toont een zoo groote macht te bezitten, te
moeten uitoefenen, waarom zullen wij dan
haar, de schepster van zooveel, niet trachten
te verheffen door de openhartige erkenning
van haar recht op een meer achtenswaardige
plaats in onze maatschappij?
Tot nu toe is zij bestreden door haar weg
te moffelen, weg te dringen, in 't duister te
laten en de bestrijding had slechts ten
gevolge, dat niet de wereld haar ver-eerbaarde,
maar dat zij de wereld vercourtisaniseerde.
Indien wij nu den anderen weg eens insloegen
en haar uit het duister haalden, het volle
licht op haar lieten vallen en gegeven haar
noodzakelijkheid, haar gingen erkennen en
behandelen, niet geniepig, niet hypocriet
zooals thans, maar ruiterlijk en in 't open
baar, als een nuttige en te achten stand?
Als zij veel ongeluk in de wereld gebracht
heeft, zij heeft ook heel veel goeds bewerkt.
Hoe, zonder hare werkzaamheid, de eerbare
vrouw onaangerand door het leven zou kun
nen gaan, blijft een open vraag. Hoe vele
mannen, zonder hare werkzaamheid, ten prooi
zouden vallen aan masturbatie, pederastie,
hysterie, misbruik van minderjarigen en
onvolwassenen, waanzin in alle graden en
vormen, zullen alleen de ingewijde doktoren
kunnen zeggen.
(Slot volgt.) BERNARD CANTER
iiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiimiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiilMiim
?MMVQ o <g g> e, Af lf<s> J> a> o «r^"«^
WJNS? MÏLETTEREN
Kroniek der Gedichten
XXII
Toen Prosper van Langendonck, aanvang
der jaren '80, in het tijdschrift Dicht- en
Kunsthalle" de eerste verzen publiceerde,
die hij later den herdruk in zijn bundeltje
Verzen" (Versluys, Amsterdam) waard zou
keuren, beging hij, vór alle anderen, de
daad, die bewust en opzettelijk met eene
lange Vlaamsche traditie zou breken. Wel
geven nog al deze gedichten ik denk hier
meer bepaald aan het sonnet Circe" geene
uiting aan het scherpe individualisme, dat
Van Langendonck, meer in het bijzondere te
rekenen met 1892, zou kenmerken, en dat
per se als de negatie van alle overlevering
is. Zij waren veel meer de weerklank eener
levensbeschouwing, die velen jongeren van
toen eigen was, en waar, in La Jeune
Belgique", Fransch-Belgische dichters als Albert
Giraud en Iwan Gilkin blijk van gaven: een
post-romantisch pessimisme, dat enkele jaren
later Emile Verhaeren als eene echte geestes
ziekte, in zijne trilogie: Les Soirs", Les
Debacles", Les Flambeaux noirs", met de
hallucineerende beeltenis van Baudelaire vór
zich, door zou maken. Natuurlijk had men
ook vór Van Langendonck in Vlaanderen
Baudelaire gelezen. Pol de Mont had hem, met
zijn wonderbaarlijk aanpassingsvermogen en
zijne gewone luchtigheid, evenals hij met
zoovele andere dichters had gedaan, verwerkt
Toen was ineens weer de stille eenzaam
heid van het moeras om hem, de volle dag
was er nu, vreemd-snel, als plotseling was
de gloeiing van de tropenkou over het land
gekomen, dat de klamme damp die. al maar
uit het groen opbolde, in 'n verre schitte
rende stuiving verdween ... de dag was er,
de blikkerende tropendag.de almaar zengende
wreede hitte die, telkens weer, na elke nacht,
als een braak van branding, neerscheurde
uit de lucht.
De grijze morgenneveling was als plot
seling weggedund; hoog en star was nu
de gloeilucht boven het land, n wijde
helle schittering, waar de blaking in 'n vloed
van hitte uitkwam neergestroomd... het
wit van den weg gloeide fel, er trilde 'n
heete broeiing uit op, die'm, telkens als een
zwalping, in z'n gezicht sloeg. En om hem
was, hel en groen, als verstard, de verre
vlakte van het land.
Even stond hij zoo, plotseling wakker,
om zich te staren. Kom," dacht hij toen
't is tijd, dalik komt de boot binnen." Hij
draaide zich om, liep, een beetje duizelig
in de wilde hitte, terug naar het station.
Daar was het roezige dagleven al ont
waakt, er was weer een trein binnenge
komen, een troep schreeuwende chineezen
losten, buiten de overkapping, een wagen,
haastig liepen er witte tropenmenschen rond
met lijsten, zoekend naar goed, aan den
wegrand stalden een paar Inlanders al hoog
hun warongs uit...
En over alles schroeide fel de zengende
zonnebrand neer... de weg was nu n witte
schittering, slap-schommelend, als zwevende
glanzingen hingen de telegraafdraden tus
schen de, telkens even pinkelende palen, de
rails van den spoorweg zag je ver het land
in, als striemen van licht. Overal pletste het
neer, fel, wreed, 't was of de gebouwen, het
station, de loodsen, erin stonden te kreunen,
telkens klikte 'n pinkelend metaalgeluid
door de ijzeren daken, als een kramp.
Hij liep het station langs, het roezige
lawaai van het haventje tegemoet; hij
schokstapte haastig voort over den witten
hitteweg, z'n oogen naar omlaag, z'n gezicht
| onder z'n breeden plantershelm veilig voor
zoo niet nagevolgd. Bij Van Langendonck
echter was zulke opvatting des levens eene
kwellende geesteswerkelijkheid, die hem,
als den Meester-zelf, als zoovele volgelingen,
pijnlijk uit de maatschappelijke orde los zou
scheuren, en hém geen genot meer zou
schaffen dan de wrange gewaarwordingen van
zijne vereenzaamde persoonlijkheid. Toen
hij, tien jaar later, 't steriele inzag van bloot
het oproer; toen hij, tot moreel houvast, zich
dwong het bij eene christelijke wereldbe
schouwing te houden, bleek de achterdocht,
bleek het mistrouwen te diep in hem ge
worteld, dan dat de liefde er over zou mogen
triumpheeren. Hij zou de smartelijke vreugd
niet kennen, zijne heilzame woorden ter
genezing, ten trooste van den volke te
toonen. Gebrek aan liefde had de mogelijk
heid eener gemeenschap afgesloten: hij zou
nog alleen het recht of medelijden verwerven.
En toen ontstond die rijke reeks sonnetten,
de scherpst-individualistische, die ooit in
Vlaanderen werden geschreven; die, patho
logisch soms van ingeving, den lezer haast
physisch pijn doen, en die eene gansche
rij jongere Vlamingen tot navolging dwongen
en als een uitdrukkelijk bevel afleiden moesten
van wat ik de Vlaamsche traditie heb genoemd.
Die Vlaamsche traditie berustte op dat
ne woord: Gezondheid". Gezondheid als
synoniem van wat ik met een goed-begrijp
baar neologisme zal noemen:
binnensporigheid; gezondheid als een euphemisme van
brave, hoewel uitdagende, zelf-voldane zij het
dan ook argelooze,gewoonheid. Nu nog berust
heel het literair criterium van de Koninklijke
Vlaamsche Academie ik spreek hier voor:
het korps, niet van elk lid afzonderlijk, die
zooals gij weet,zich het recht van letterkundige
waardebepaling blijft aanmatigen waar het
gaat om uitreiken van ondersteunende
staatsgelden; nóg berust de aesthetische schatting
van dit lichaam op dat enkelvoudige
vokabel: Gezondheid". Lijdt gij aan eene
nierziekte, aan moreele losbandigheid, aan sociale
subversiviteit, dan is uwe kunst natuurlijk uit
den booze, zoodra zij tot sene uiting komt, die
maar eenigszins oprecht is. Wat heeft Pol de
Mont een aantalflamingantischeredevoeringen
moeten uitspreken om de sensualiteit van som
migezijner verzen(het beste bestanddeelervan)
te doen vergeven! Wat heeft Helene Swarth
gelijk gehad, indertijd tusschen hare jagende
en tot stervens toe ontgoochelde passie, en
de onschuldige huwbaarheid onzer Vlaamsche
jeugd, den grauw-klotsenden Moerdijk als
grens te laten stroomen!... Gezond", de
Vlaamsche poëzie is het immers geweest
van bij hare herleving na 1830. Zelfs waar
het romantisme onze romanliteratuur een
tijdlang onveilig dreigde te maken, weerstond
de dichtkunst. De Nederlandsch-gezindheid
onzer poëten deed ze in Helmers een
tegenvergif voor Victor Hugo vinden, wiens
invloed trouwens ten onzent onderdeed voor
dien van den veel minder revolutionairen
Lamartine. Tollens woog zoowaar op tegen
een Byron. En de stoutsten onder de Vlaam
sche dichters brachten het aan beeldendurf en
-nieuwheid, aan zegging, aan revolutionairen
geest, zoo ver niet als Bilderdijk of Isaac
da Costa. Waarbij komt dat, minder nog
dan in Nederland, de eigenlijke Romantische
geest, zooals hij heerschte in Frankrijk, of
zelfs met de opbouwende waarde, die hij in
Duitschland mocht hebben, in België maar
eenigszins gelden kon. Nimmer heerschte
hier te lande de middelmaat, klaarste bewijs
der algemeene gezondheid", met meer be
minnelijke onontkomelijkheid, dan juist in
onze Romantische periode. Het beste gedicht
dat wij uit dien tijd bezitten, en dat nog steeds
imponeeren kan door bouw en verhouding,
is bedoeld... als didactisch: ik spreek van
De drie Zustersteden". En wat, naar
rechtstreeks-buitenlandsch voorbeeld, bij een
Prudens van Duyse, bij een Ledeganck-zelf,
en later bij een Jan van Beers, als romance,
ballade, ode of rhapsodie bovenuit wil vlie
gen, is bombastisch tromgeroffel of weeïge
limonade, alles zoo onecht als maar mogelijk.
Dat valsche, dat onsmakelijke en onbe
zielde : Van Beers is de eerste geweest om er
verbetering in te willen brengen. Door
zooals n enkele, Johan de Laet, op zijn
eentje gewaagd had tot inkeer te komen ?
Door in zich-zelf het echte, het
werkelijkaangedane, het keurig-kunstige op te sporen?
Alles behalve! Niet dan door realistische
objectivisme; door flink de dingen langs den
buitenkant te gaan bezien! En het werd
de zonnegloeiing om hem,... z'n voeten
zag hij nu ; soezelig-oplettend, voortstappen,
z'n stoffige laarzen onder de stijve kreuke
ling van z'n witte broek... En almaar doezel
den z'n gedachten terug naar den verren
tijd, waar hij zich nu ineens weer zoo
dicht bij voelde, naar al de lieve dingen,
lang voor dit vreemde leven in zwijmelende
hitte... God, wat was hij daar nu ver van,
wat stond dat alles ineens buiten z'n innigste
voelen... nu Mies komen ging.
Hij was den spoorlijn overgestoken, een
weggetje tusschen krottige chineezenhuizen
doorgeloopen, tot aan de douaneloodsen.
Daar dempte de felle dagschijn ineens
neer tot een dompe schemer... onder het
hooge, doorgloeide ijzerdak hing dik en
broeierig de hitte van den tropendag, een
hol werkrumoer lawaaide er op,
schreeuwstemmen en bonkend kistengesmijt,... een
droge kriegel van stof warrelde al maar op,
stikkend-benauwd.
Daar hij er binnenkwam, voelde hij zich
ineens uit zijn gesoes in de werkelijkheid
terug... hij zette zijn helm af, rukte van
boven zijn jas open. En wrong zich,
haastigbenauwd, door de dunne gangetjes tusschen
de goedstapelingen, om op den steiger te
gaan wachten.
Er stonden, op het uitgebouwde plankier, al
wat menschen te wachten, langzaam aan
drijvend op het onbewogen vlak van de
havenkom, kwam in de verte de boot aan.
Rondom het water was de f el-groene vlakte
van de lalang, waar het haventje zich door
drong naar de nabije zee,... langs de kanten
stonden fuiken uit, lagen slap-armoedig de
visschersschuitjes, wachtend...
't Was als een binnenplas uit het verre
Holland, een meertje in 'n eenzaam weiland,
dood-verlaten.
Maar aan de landzij naast hem lagen langs
de palen-steigers andere booten, vol roezig
lawaai,... loodsen er achter, waar almaar,
domp en bonkend het werkgejacht uit naar
buiten klonk.
En de stramme hitte van den tropendag
strekte wijd over alles heen, het blikkerende
licht pletste zoo hevig neer op het water
en het verre groen, dat het als weer opsloeg
uit de vreemd-strakke kleur, in n wijde
zoowaar eene struische, smakelijke poëzie
waarbij de gezondheid" (die trouwens nooit
had opgehouden blakend te zijn, al had zij
nu ook wel eens een pakje aangeschoten
zooals de geesteskranken, die geniale dich
ters in der werkelijkheid zijn, het dragen),
waarbij de nationale gezondheid" meer
dan ooit in alle weelderigheid tierde. Niet dat
zij er allen ernst bij inschoot: deze ernst werd
zelfs bij een Vuylsteke den Vuylsteke der
Stukken voor den Almanak" schoon en bit
ter geweld. Maar vrank bleef zij dan toch altijd,
ook nadat de kieskeurige Dautzenberg ze
van al te wijd uitschietende waterloten had
besnoeid (laat ze ons voor een oogenblik
vergelijken bij een heester); zelfs wanneer
een Jan van Droogenbroeck er heel wat
jong hout, ten behoeve der symmetrie van
anders reeds dorre takken, uitgehakt hadt. Zij
bleef onverbasterd, zelfs nadat Pol de Mont
er menigen vreemden tak op had geënt;
zij fleurde, zelfs in het gekuischte tuintje van
Victor de la Montagne; zij wuifde grandioos
wanneer, bij al te weinige wijlen, er de
breede adem van een Albrecht Rodenbach
door woei; en 't regende loverkens als de
bries van Frans de Cort er door gichelde,
en zij schaterde als de lach of zelfs de woede
van Emmanuël Hiel ze doorschudde. Want
ziet u, te dien tijde was Guido Gezelle er
niet meer... of nog niet (het is de tijd van
het dertig jaar zwijgen"), om te leeren dat
het soort gezondheid", dat in de traditie
lag en door de traditie gehuldigd werd, niet
noodzakelijk de conditie sine qua non is
van alle literaire kunst; al blijft zij natuurlijk
voor den doorsneê-lezer, en zelfs misschien
voor den dichter, eene weldaad. Terwijl
Helene Swarth, die intusschen het zingende
hart van Holland geworden was, zooals ik
zei, de grenzen voorzichtig was overge
stoken ...
Van Langendonck was dan de eerste om
te bewijzen, dat men, wijl eerlijk en oprecht
de dichter, van een zieken geest geen gezonde
verzen kan verwachten, en van een zieken
tijd geene gezonde kunst. Vór alle anderen
wilde hij de leugen verzaken, die van een
maaglijder eischen zou de verklaring dat hij
zich verheugt in eene prachtige
spijsverduwing. En zijn voorbeeld verwekte navolging,
die natuurlijk overdrijving werd. Menig jonge
dichter ging zich in den arm nijpen om Ai!"
te kunnen roepen. Anderen echter, die voor
eigen rekening verzen als
Ik voel het leven sijplen door mijn vingren"
en
oWeest mij goed,gij die mijn vrienden zijt!"
met alle oprechtheid, in hunne ontreddering
naar lijf en ziel, hadden over kunnen nemen;
maar tevens, jonger en veerkrachtiger, de
eigen toevalligheden van buiten en binnen
ontrijzen mochten om in zuiverder luchten
ruimer en met meer vrijheid adem te gaan ha
len; anderen, zeg ik, die de schuchterheid der
zelfkoestering offerden om de wetenschap', dat
ze troost zouden vinden bij dezen die aan
zelfde kwalen leden, en den troost konden
schenken van hun moed aan dezen die dieper
leden dan zij; de dichters, zij, eener ge
meenschap die het lijdende menschdom is:
de eenige gemeenschap die altijd, buiten
alle kentering der maatschappelijke vormen
en voorwaarden, boven alle rassen en tijden
om, heeft bestaan, zij zett'en het werk van
Prosper van Langendonck, in
bewustruimeren vorm, voort, zonder zich met be
paaldheid om de nationaal-Vlaamsche
gezondheids-traditie te bekommeren.
Die bekommernis was trouwens, ook voor
hen-zelf, volkomen overbodig, vermits zij
de overlevering van vader en moeder en
verder vaneen lengerhandvervlaamscht onder
wijs, onvoorwaardelijk meekregen. De ziek
ste en meest-desperate van al, Van Lan
gendonck, vond hij niet dikwijls heul voor
zijne onmacht in de armen van
moederBrabant; niet dikwijls troost en solaas in
het Brabantsche, wijd-deinende land en de
breede zeeën van het koren, waar hij heer
lijke verzen aan wijdde, die alleen nog in
hun onovermeesterden weemoed naklank
van de zieleziekte dragen ? ... Vonden som
migen, die leden onder de nooden van hun
arm volk, in de liefde voor hun land geen
tonen, die dieper en echter klonken dan die
van de meest-?gezonden"? En dan
hoevelen waren er dan wel inderdaad toe be
stand, zich te wijden aan zelf-kennis,
zelfloutering, en het toetsen van eigen ziel aan
iiiiiiiiiniiimiiiiiiini
gillende helheid.
En in die lichtruimte, haast onbewogen,
blikkerend kwam de boot op den steiger
aangedreven.
Hij kon er zijn oogen niet van afhouden;
tegen de leuning van den (steiger, die hij
door zijn pak heen voelde branden op zijn
lijf, staarde hij maar strak naar de traag
aanglijdende boot. Hij hoorde de menschen
om hem lawaaiig praten, haastig geloop
langs zich gaan, heel de drukke doening
van vlak voor de aankomst. Maar het drong
niet tot hem door, hij tuurde maar naar
de zwarte, telkens blikkerende, romp van
de boot en voelde zich plots zoo bang en
bibberig, weer ineens zoo akelig-dicht bij al
het verre van zijn jongensjaren. Daar komt
Mies," dacht hij almaar bevend, blij en
angstig tegelijk.
En ineens, ineens voer trillend de sensatie
door z'n denken, dat zijn eigen jeugd daar
op hem kwam aangedreven en hij
bangverlangend te wachten stond, hoe hij ze
terug zou vinden...
* * *
Ze was niet aan dek... in een vaart was
hij de salon doorgeloopen, de trap af, naar
de hutgangen. Maar toen hij daar voor haar
hut stond, in den dompen schemer van het
onderschip, zakte zijn blijdschap van haar
nu eindelijk terug te zien, weer ineens neer
tot een verlegen bangheid... als een bib
bering kreeg hij weer het gevoel heel dicht
bij z'n jongensjaren te zijn en bij al de verre,
zoo lang vergeten dingen van z'n jeugd.
Even stond hij aarzelend stil, toen klopte
hij, deed de deur open.
Mies wachtte er... Toen hij de deur open
stiet, zag hij haar ineens in de lichte hut
voor zich, ze zat recht over hem, onder het
ronde gat van de patrijspoort, waardoor
warrelend de helle dagschijn naar binnen
kwam.
Haar haar alleen stak boven de ronding
op in het licht, blond-pluizend, doorleefd
van den gouden gloed, als 'n branding om
haar gezicht. Daaronder zat zij in de
schaduw tegen de hutwand, heel smal haar
schouders in 'n wit bloesje, haar handen
op haar schoot, dun haar knieën in de strakke
rimpeling van haar rok.