Historisch Archief 1877-1940
24 Aug. '13. No. 1887
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Sokken welke zes maanden gedragen kunnen worden
ZIJN GOEDKOOPER
dan sokken welke na twee maanden versleten zijn.
Verlang daarom nog heden een half dozijn
AVIATA" GARANTIE-SOKKEN
van Uwen leverancier.
Pil d'Ecosse PI. 4.25 en EL 5.40 half dozfin>
Horino *? D.U
Utrechtsche Tricotage Fabriek
WICHER JANSEN, Utrecht.
WOIiSEIiElT-CARS.
Het bekende Engelaohe merk.
geriJ.isc'h 1 oos.
Inlichtingen en prflsopgave verstrekt de vertegenwoor
diger voor Znid-Holland :
P.OVERGAAUW, Balistraat 85-87, 's-Gravenhage.
de ziel van het menschdom ? Terwijl de
nationale traditie steeds aanlokkelijk en
loonend blijft van monkel en poezelige leden...
Neen, zij ligt niet op sterven, de nationale
traditie. En hadde zij wél op sterven gelegen,
dan was daar iemand ontwaakt, wiens stem
luide genoeg was om ze terug tot het leven te
roepen. Het is Renéde Clercq die, via Gezelle,
thans onder de levenden de beste, de zui
verste, de gaafste, de schoonste, de waarlijk
begenadigde, de vleesch-geworden vertegen
woordiger ervan is. In hem heeft de traditie
eene prachtige louteringskuur doorgemaakt.
Van Gezelle heeft hij hoofdzakelijk, en niet
meer dan geleerd, te luisteren en... te spreken.
Hij is gekomen na Van Langendonck:
het heeft ongetwijfeld poëtischen tucht en
verinniging gegeven. In zich-zelf, niet dan
in zich-zelf echter, in zijn bloed en in zijne
spieren en in zijn strot, die hij dankt aan
ouders en voorouders, dragers van den ge
weldigen en onverdelgbaren en weldadigen
rythmus van den lichamelijken arbeid,
in zichzelf ontdekte hij de cadens, en het
moest hem maken tot den levendigsten
dichter, dien zijn land ooit heeft bezeten.
O, ik herinner mij de vreugd van toen ik
in hem trots van mijn leven! die
woelende rythmiek ondervinden mocht: eenige
contributie misschien van mijnentwege aan
de nationale traditie; maar waar ik mij dan
toch wel eenigszins in verheugen durf, daar
zij tot zulke weldadige vernieuwing ervan
mocht leiden...
Zulk een vernieuwer moest dezen, die niet
graag doorgaan voor achterblijvers, maar
niettemin weinig bestand zijn tegen diepere
zelfkennis, aantrekken. Renéde Clercq ver
heugt zich dan ook in talrijke volgelingen.Hij is
echter in deze de eenige niet. Enkele jongere
verzenmakers cijferen, onbewust, eene belang
rijke periode onzer letterkunde weg, al dragen
zij er onbetwijfelbaar den stempel van. Zij zijn
de leerlingen van iemand.die zich onmiddellijk,
en zelfs door de ketenen des bloeds, bij de
gezondheids-traditie aansluit: bijWillemGijssels.
Deze, een volle neef van Emmanuël Hiel, zet
zijn oom als cantate-dichter met even
veel frischheid en evenveel rhetoriek voort.
Men zou nauwelijks zeggen dat tusschen
de productie van Hiel en de zijne ruim vijf
en twintig jaar liggen. Zijn oom heeft een
drietal onvergetelijke liederen nagelaten, vol
innigheid. De neef heeft van den Van Langen
donck der landschappelijke verzen zin voor
ruimte en breedheid van zegging geleerd,
zoodat ik van hem enkele gedichten ten
zeerste liefheb. Maar heel het Hollandsche
impressionisme schijnt over hem heen te
zijn gegaan. Gezelle heeft hij vergeten zoodra
gelezen. Ik vrees dat hij, al is hij jong, niet
anders leest dan reeds tamelijk oude dichters.
En ineens, ineens vond hij haar weer terug,
zijn verlangen van jaren, zijn denken zoo
vaak en zoo droef... hij zag 't ineens nu
voor zich, wachtend op hem.
't Was een oogenblik maar, toen stond ze
op Dag", hakkelde hij, dag... Mies'...
Dag"... zei ze terug. En heel even keken
ze toen elkaar aan, als om elkaar te her
kennen.
Hij zag haar nu rechtop voor zich,... ze
was ouder geworden, geen meisje meer als
toen hij wegging... ze was ook slanker,
scherper haar gezicht, een beetje mager. Maar
toch, ze was het nog, met n blik zag hij
haar weer heelemaal, zooals hij van haar
gehouden had, het vreemd-mooie van
haar bruine oogen in haar blond gezicht,
haar kleine oortjes, half weg onder de pluizing
van haar haar, de lieve lijn van haar schouders
en de soepele buiging van haar armen. Ja,
ja, ze was 't nog... als een golf voelde hij
al z'n verre jonge verlangens weer in zich
opdringen, het was of al de moeilijke jaren
tusschen nu en toen weg waren, of hij met
een ruk weer terugviel in de volle weelde
van z'n jongensgeluk ...
Maar ineens zag hij toen haar blik langs
zich gaan, of ze hem terugvond, na even
kijken... hij voelde de trage herkenning.
Weer had hij plots dat bibberend gevoel,
dat hij straks telkens al gehad had, die
vreemde sensatie van plotseling weer voor
z'n eigen jongenstijd te staan, als een toe
schouwer. En zag hij weer zoo
akeligduidelijk zichzelf voor zich, zooals hij was
gegaan, dien morgen aan den trein... Mies
was er en de oudelui en veel anderen, hij had
een grijs pak aan gehad, een slap hoedje op,
hij had toen nog geen snor en zoo'n
hittegloeiénd gezicht...
En nu nu voelde hij zich zoo heel
anders hier staan, zoo grof en breed in z'n
stijve witte pak, rood z'n broeiige
planterskop onder de breede rand van z'n hoedhelm.
Zijn handen waren nu donker gebruind ; als
'n blonde glinstering boste het haar erop.
O, hij voelde zich, z'n heele houding, zoo
bonkig en ruw, als een boer...
Maar de beklemming duurde maar even
toen gulpte z'n blijdschap over alle andere
gevoelens uit... God... het geluk, dat hij
En hij heeft als hoofdverdienste deze, dat
hij, omwentelaar in de maatschappelijke orde,
er de Vlaamsche traditie-van-gezondheid op
aangepast heeft.
, *
Dit is eene zeer lange inleiding, waar het
eigenlijk gaan moest om twee nogal schamele
dichters. Het kwam er echter voor me-zelf
op aan te verklaren, hoe zij eigenlijk in hun
wezen en verschijnen mogelijk zijn. Mis
schien laat mij deze zoete illusie
komen hunne bundels in uwe handen; dan
zoudt gij u afvragen: deze dichters, die niet
zeer eigen-aardig schijnen en nochtans niet
thuis te wijzen zijn in een hokje der tegen
woordige Nederlandsche productie: waar
vinden zij dan hun oorsprong? Die vraag
heb ik mij-zelf gesteld, en van de vraag ziet
gij hierboven de uitkomsten die u ook, in
andere omstandigheden, als nota's over een
tijdvak Vlaamsche literatuur-geschiedenis
allicht dienstig kunnen zijn.
Siska van Daelen, wier Lentevoozen"
(uitgave van V- Resseler te Antwerpen en
C. A. J. van Dishoeck te Bussum, 1912) bij
dezen worden aangekondigd, verplaatst mij
een goede zeventien jaren her, toen te Ant
werpen de eerste Ontwaking", een anar
chistisch tijdschriftje, verscheen, waar de
jongste dichters van toen ter tijd hunne
verzen aan afstonden. Ontwaking" bleef
voort bestaan tot vór een drietal jaar. De
poëzie stond er voor een goed deel der
sociologie ten dienste. Siska van Daelen,
die er druk aan medewerkte, bewijst het:
hare meeste verzen zijn, qua poëzie, nogal
slap, en in den toon van den
Gijssels-dertraditie. Zij verkrijgen echter mededeelzaam
heid zoodra zij het sociaal terrein betreden, en
vermogen dan waarlijk indruk te maken, al
zijn ze in hunne zegging meestal onfrisch en
doortrokken van nogal muffe rhetoriek.
Hendrik van Tichelen, die te Antwerpen,
eveneens bij Victor Resseler, in 1912 Van
een kleine Wereld" uitgaf, zou zich geheel
bij Renéde Clercq aansluiten, als hij zich
niet Dit zijn Zonnestralen" van Jan van
Droogenbroeck-zaliger herinnerde.Het zou mij
al bijzonder weinig verwonderen, als men mij
zei dat de heer vanTichelen een schoolmeester
is. Want hij maakt versjes, die als kinder
versjes zijn bedoeld, maar gelijk alleen
een schoolmeester ze maken kan : zoo
onnoozel en valsch-kinderlijk. O, ware hij maar
ter schole geweest bij Den Schoolmeester.
Of dan bij den Albert Verwey van DeGroote
Hond en de Kleine Kat". Of bij den eenigen
jhr. K. de Gheldere, die Engelsche
nurseryrhymes in zulk prachtig Vlaamsen over
bracht. Of, zonder alle verdere pedante
bijbedoeling.bij den.door hem blijkbaar
geliefkoosdenRenéde Clercq van?Geen klompe kletst er."
haar nu weer eindelijk terug had!
En in een breeden lach vroeg hij: Ben
ik erg veranderd, zeg ?"
Ja," ... zei ze toen, stootend .. nee, een
beetje wel, hè... zeven jaar!..." Maar hij
hoorde haast niet, wat ze wel zei, hij hoorde
alleen haar stem weer, haar lieve stem van
vroeger... hij kon wel snikken, van span
nend geluk.
Jij," zei hij toen, week aangedaan, bent
niets veranderd en... je bent een schat,
Mies" ...
Toen pas deed hij een stap de hut in, hij
vergat de lange voorbije jaren en hoe hij
veranderd was en hoe heel anders hij nu
naar haar toekwam dan vroeger... hij sloeg
heel zachtjes z'n arm om haar heen, boog
haar gezicht naar boven.
En in de glanzing van hun oogen vonden
ze toen ineens alles weer terug, al het lieve
oude... Welkom," hakkelde hij, welkom,...
en dat je hier gelukkig mag zijn, kind" ...
Langzaam drentelend liep hij zijn morgen
ommegang. Voor hem uit was heel ver de
eenzame leegte van den weg, recht-wit door
het groene tabaksland.
Een felle hitte schroeide uit de hooge lucht
neer, laaide als een brand op uit het blikke
rende wit van den weg... Ze bleef als 'n
dikke zwalping hangen, die 'm benauwig
om zijn hoofd trok, bij eiken stap die hij
deed. Soms stond hij even stil, tuurde
vaag om zich naar de aan weerszijden van
den weg in verre lijnen rijende tabak, liep
dan weer door, traag-leunend op z'n stok.
Overal, in het wijde groen van het land,
was nu 'n bezig beweeg van Inlanders.
Van den weg af zag je hen haast niet in
de hooge buigende groenheid... maar aldoor
bewogen ze er tusschen door, bukkend in
de smalle groengangetjes van de tabak,
almaar plukkend, in traag-regelmatig werken.
Hun gedoe kwam als n ritseling boven
de groene deining uit, van verre rimpeling
in de eenzame stilte. Soms kwam er van
opzij ineens een den weg op, krommend
onder een pak pluksel; in langzame
sjokbeweging wiegelden ze dan naar de schuur,
I3:,tWOOMHUY5"
AMSTERDAM. S$8 ARNHEM
VIJZELSTRAAT-HEEREMGRACHT._ ROGGESTRAAT.
COMBIMATIE
f 25OO.
5ALOW-HUISKAMERSLA APK AM ER-LOGEERKAMER
IM VIER VOOR DJT DOEL SPECIAAL
INGERICHTE KAMERS TENTOONGESTELD.
Nu komt telkens het aapje-der-zedeles uit
de mouw, nog hinderlijker dan bij Van
Alphen, omdat het zoo schroomvallig zijn
best doet zich dan toch te verstoppen, al
slaagt het er niet in...
Dit is nu eens een kroniek over verzen,
zonder citaten er middenin. Beklaag er u
niet over, o lezer, ik bid u.
KAREL VAN DE WOESTIJNE
* * *
Ingezonden
Korps en staf
Amsterdam, 20 Aug.' '13.
Geachte heer Redacteur t
Misschien is het mij geoorloofd, en als
trouw lezer van uw artiekelen n
alssosiaaldemokraat, in uw blad enkele opmerkingen
te maken naaraanleidingvan uw beschouwing
over het Zwolse kongres.
Twee weken vór het kongres werd door
u ongeveer als volgt geschreven (ik siteer
uit 't hoofd): Troelstra heeft van de S. D. A. P.
'n dikke jongen gemaakt zender karakter;
de partij is vervlakt; de linker-vleugel...
bestaat niet meer; de beste elementen zijn
gedoofd ; enzovoort.
Wie het partij-léven, zelfs bij benadering,
kent, moest verrast zijn door de onwrik
baarheid van dit vonnis, de
geen-tegenspraakduldende stelligheid van het oordeel. Verrast,
maar vooral teleurgesteld dat een die het
sosialisme, meer dan enigburgerlik publisist,
welwillend is gezind, het soms schitterend
verdedigt, zich kon laten verleiden sosialisten
zo onrechtvaardig te bejegenen.
Maar ziet, beter en sneller nog dan de
welsprekendste bestrijding zou hebben ver
mocht, bracht het Zwolse kongres u het
besef bij van 'n rechterlike dwaling:
Wij mochten zelve het kongres bij
wonen en wij kwamen daarvan terug
met de overtuiging dat wij, die het
eigenlijke Partij-leven niet kennen, tot
nu toe de Partij iets te veel vereen
zelvigd hebben met haar Leiding. Als
buitenstaander vormt men nu eenmaal
onvermijdelijk uit nooit volledige ge
gevens zijn oordeel, en zoo kon het
gebeuren dat wij, de gedragingen der
Partij-officieren gadeslaand en de uitingen
van maar eenige minderen, doch van
meer hoogeren" vernemend, ons niet
meenden te vergissen in den geest k
van de onderofficieren en de soldaten
van dat arbeidersleger. Zij zijn ons
echter minder aangetast gebleken dan
degenen die hun voorbeeld moesten zijn.
die verweg langs den weg, als een vreemd
donker gevaarte, opstond in den hellen dag.
Almaar, almaar, in de tergende hitte,
liep hij door, met zijn langzamen breeden
plantersgang ... als hij de schuur wat dichtbij
begon te zien, draaide hij om, en stapte den
langen witten weg weer af, tot het kruispunt.
Hij slenterde almaar soezelend door;
soms keek hij wel vaag rond, maar het was
een gewoonte, hij lette niet op, zag niets.
Hij voelde zich zoo ver van dit alles, of
het hem niet aanging... als een droomende
liep hij voort, z'n grijze plantershoed voor
op z'n hoofd, een zakdoek in z'n halsboord,
z'n sokken over z'n broekspijpen. En, als
'n zwalping, doezelden in z'n heete hoofd
almaar dezelfde suffende gedachten heen en
weer. . soms stond hij, duizelig, even stil,
moest zich steunen op zijn stok.
Bij het kruispunt bleef hij dan telkens
staan en keek over de eenzame verlatenheid
van den hoofdweg. Ver, onbedekt in de
zonnelaaiing, zag hij dan zijn huis op palen
uitsteken boven de wijde vlakte.
En telkens dacht hij dan weer, slap, als
een snik... Daar zit Mies... daar zit ze
nou ... Wat zou ze doen ... Zeker kijken, net
als ik..." Dan draaide hij, liep den
zonneweg weer op, als verdwaasd in den gillen
den gloed, almaar zijn dompe gedachten
aan hetzelfde beklemmende
God, hij wou er niet aan denken, hij
probeerde telkens het weg te dringen, trachtte
zich wijs te maken dat 't wennen zou, anders
zou worden.... Maar als benauwde droom
beelden kwam het telkens weer terug....
dan zag hij ineens in z'n gedachten Mies
weer kijken, zooals ze den eersten dag den
weg had langs getuurd, den hellen
zonneweg, die voor hen het wreede hitteland in
liep. En o, dien eersten avond, die hotel
kamer, waar spokig-ongewpon en luguber
het bed stond in de omraming van de
klamboekamer, waar ze allebei, op den
steenen vloer, hol en kil in de broeihitte,
hun eigen stappen hadden gehoord...
Telkens weer zag hij in benauwde herin
nering hen daar staan, al weken lang,
overdag als hij door het land liep en in de
lange roerlooze nachten.
Dan woelde hij Mies naast zich soms ook
Een gezonder, principiëeler, meer aan
zijn eigenaard beantwoordend karakter,
hebben wij in dit corps zelf der Partij
gevonden, dan waarop het overgroote
deel van de staf" zich beroepen kan".
Het is wel lang niet zoals het wezen moet,
maar het is toch 'n peccavi voor wat het
corps" der Partij betreft!
Aan deze gedeeltelike erkenning van 'n
wanbegrip ging 'n schone vergelijking vooraf:
de reus keert tot zijn moeder weer, om
nieuwe krachten op te doen. Uw gehele
beschouwing nu bracht mij 'n andere verge
lijking op de lippen. Meer alledaags, minder
mooi, maar wellicht even treffend:
,n Ezel stoot zich in 't gemeen
Maar eenmaal aan dezelfde steen.
Dit wilde ik u op het hart binden nu gij
opnieuw zo smalend en kleinerend over de
staf" durft schrijven. Bent u er wel zeker
van dat gij u niet voor de tweede maal
zult.... vergissen''. De gegevens van 'n
buitenstander, zelfs van 'n geestverwant-buiten
staander, zijn nooit volledig''. Bijgevolg
kan ook het oordeel niet volledig zijn. Een
«/e/-sosiaal-democraat die, ter wille van de
Partij, de door en uit de Partij gekozen
leiders en vertrouwensmannen verdoemt,
is dat geen onwezenlikheid ?
Ik behoor niet, om uw grappige onder
scheiding te gebruiken, tot de officieren",
zelfs niet tot de onderofficieren" van het
sosialistische leger. Maar 'n' gewoon sol
daat ', die geschoold is in de klassestrijd,
wét dat 'n proletariese partij op straffe van
ondergang niet anders dan sosialisties kan
zijn, zowel in de staf" als in het corps".
En dat leiders", die, naar uw trieste diag
nose, aan verwording' lijden, hoe groot
hun verdienste ook mag zijn, gelijk Briand,
gelijk Ferri, op min of meer onzachte manier
mag worden uit-geleid.
Met dank voor de plaatsing,
J. FRIJDA
* * *
Dit lijkt alles meer dan het is. In de eerste
plaats moet de inzender nooit meer uit het
hoofd citeeren. Wij schreven niet (en dat
toch is het eenige zinsdeel, dat op het korps
der partij slaat): Troelstra heeft van de
S. D. A. P. een dikken jongen gemaakt
zonder karakter." Wij schreven: hij heeft
van de partij een dikken jongen weten te
maken, met meer vet en minder karakter."
Dat is dus heel wat anders. (Denk eens aan
de 320 stemmen en geef toe, dat het oordeel
niet geheel onjuist was). Wij gaven verder
aan, hoe Mr. Troelstra, de beste linker
elementen (in de leiding natuurlijk, anders
waren ze geen beste"), gedoofd had, d.w.z.
hun geestdrift en slagvaardigheid verminderd.
Wat wij toen schreven, kunnen wij dan ook
ineens wakker, voelde hij haar ook staren
naar eenzelfde verschrikking, die niet uit
hun gedachten week.
Het bleef, het bleef, als een greep om
hen, een aldoor klemmende benauwing, waar
ze niet uit los konden komen... hoe hij er
ook tegen vocht, telkens weer kwam z'n
denken terug tot dezelfde doezele zekerheid,
dat het zoo blijven zou, dat het nooit ver
anderen zou, dat Mies en hij vreemden waren
geworden, heel verre vreemden...
Altijd waren ze alleen, ver van elkaar; als
ze 's avonds bijeenzaten in de wijde geluid
loosheid van de tropennacht... hoe konden ze
nooit door een woord, door het eenige woord
de verlatenheid breken, die altijd om hen bleef.
En eiken avond weer zaten ze naast elkaar
stil te turen in de verre donkerte, allebei
kleintjes en bang voor hun vreemde samen
zijn in de nacht.
In Mies was heel hun vroegere jeugd als
ineens terug gekomen, in haar zag hij nu
plotseling tot waar de lange wreede
tropenjaren hem gebrachi hadden. Soms liep hij
door het felle zonneland te snikken van
verlangen naar z'n voorbije jaren, drong
stikkend de wanhoop in zijn keel, dat hij hier
heen was gegaan om langzaam te verworden
tot wie hij nu was. Dan sloeg zijn woede
wel plotseling op tot felle driftbuien, dat
hij met zijn stok nijdig mepte naar de wer
kende koelies.
Maar soms ook voelde hij dan brandend en
droog zijn adem hijgen, krampte er een heete
begeerte door z'n lijf. Dan zocht hij, trillend,
in het veld rond naar een vrouw ... Maar als
hij thuis kwam en in de stilte van z'n huis
weer alleen was met Mies, dan zakte eiken
dag z'n opwinding weer neer tot dezelfde
bibberende verlegenheid... hij durfde haar
geen zoen meer geven, voelde hij elke be
weging, als een hoon, bij 'n grove minder
waardigheid.
O, eiken dag als hij, aarzelend binnen
komend, zijn huis zag, z'n huis waar hij
zoo trotsch op was geweest, dat hij zoo,
stuk voor stuk, voor haar had ingericht,
schaamde hij zich dat hij haar hier had
durven brengen, om in deze schamele on
gezelligheid haar eenzame dagen te leven.
't Was of hij de teleurstelling op haar
BOUWT TE NUNSPEET.
Mooie boschryke terreinen.
Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon.
Inlichtingen M.üDE VELUWE",Nunspeet.
Badplaats in
ZuidTirol. Heerlijk
klimaat. Saiioen
September?Jani
1912/13 36,091 badgasten. Stedelijke Kur- en
Badinrichtin*. Zanderinstituut.
Kondwaterinrichtinit. Koolsuur- en alle geneeskundige
baden. Zwembassin. Inballatiea.
RadinmEmanatoriam. Druiven-, Mineraalwater-,
terrein- en openlucht ligknren. Kanalisatie.
4 hoogebronwaterleidingen. Theater. Sport
terrein. Concerten. 20 Hotels Ie Bang. Sana
toria. Talrijke pensions en villa's voor vreem
delingen. Prospectus gratis bjj de
Knrvorstehnng.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
Perrier-Jouet
Epernay.
Concessionnaires,
Sauter & Polis. Maastricht.
- *, >? ? ' :
DELAUHAY BELLEÏILLE
AUTOMOBIELEN.
J. LEONARD LAIG,
voor en na het Zwolsche congres volkomen
handhaven. Wat ons op dat congres meeviel
bestond hierin, dat ondanks het vroeger en
nu geconstateerde gebrek aan een fermen
linker-phalanx in de leiding, het arbeiders
volk zélf zoo bewust zich schrap zette, zoo
krachtig bleek (tot nu toe) in zijn prole
tarisch instinct".
Nou ! roept de vindingrijke inzender, hoe
durft gij, die u dan toch maar vergist hebt
wat het korps betreft, nog een oordeel heb
ben over de leiding?
In de eerste plaats laten wij ditkeer
duidelijker zijn hebben wij ons niet erger
vergist in het korps der partij dan zeer velen
van hen, die, als de heer Frijda, een lid
maatschapsboekje bezitten en dus op de
hoogte" zijn, niet erger ons vergist dan b.v.
mr. Troelstra zelf, die immers nogal ver
rast bleek over den onverwachten grooten
tegenstand van het partij-korps. Maar buiten
dien : het massale wezen eener partij blijft
steeds een vat" vol onzekerheden. Eene
leiding is echter alle dagen op het
schouwtooneel, door redevoeringen, schrifturen, in
terviews, door doen en laten. De vrien
delijke raad van den heer inzender aan ons
om maar niet meer onzen plicht van publi
cisten en critici na te komen, is dus niet
voldoende overtuigend.
De twee laatste alinea's van het ingezon
den stuk schijnen ons de la littérature".
lo. Waarom zou men, zonder tot eene partij,
tot een groep te behooren, zich niet kun
nen warm maken voor het lot van die
partij, die groep ? De heer Frijda ga eens
als Nederlander in Duitschland wonen. Hij
is er nog geen zes maanden, of met zijn
hier blijkenden polemischen aanleg roept hij
pfui over Bethmann en vergoodt hij een
ander. Na een jaar is hij er een gevreesd
politicus! 2o. Zou van een arbeiderspartij
staf en corps op straffe van ondergang soci
alistisch moeten blijven? Wie gelooft het?
Of wat verstaat ge onder ondergang? Zie
naar sommige proletarische partijen" in 't
buitenland of denk u uwe kleine meerder
heid van 375 onder den invloed van den
heer Vliegen, den bewonderaar vanMillerand.
RED.
gezicht zag; ze klaagde niet, maar elke
beweging, elk woord van haar begon hem
een stil verwijt te schijnen, hij durfde haast
niet meer voor haar te leven, schaamde zich
om z'n eten, om z'n slapen ... het samenzijn
met haar werd hem een benauwing, een
durende verlegenheid, waar hij eiken dag
weer voor kwam te staan, als een bange
jongen En buiten, als hij weer alleen
door het veld liep, voelde hij week mede
lijden met Mies, die hij nu in z'n eenzame
huis wist, wachtend op hem, den vreemde.
Dan liep hij soms als een kleine jongen te
huilen, dat het alles zoo had moeten gebeuren,
en niet te keeren was.
De volle hitte van den dag blakerde nu
uit de helle lucht weer op het land,... 't Was
bij elven, de koelies begonnen allengs uit
het groen te voorschijn te komen, de weg
werd er levendig-druk van; achter elkaar
sjokten ze met hun vrachten naar de schuur,
om in te leveren.
Hij zag ze voor zich uitgaan en het maakte
hem ineens wakker uit zijn suffenden loop;
met een ruk begon hij harder te stappen,
om, voor het naar huis gaan, nog even in
de schuur te kijken...
Een dompe vochtigheid sloeg hem tegen,
toen hij het lage deurtje inwipte. Hoog en
donker was ineens de schuur om hem; 'n
bezige doening van werklui warrelde erin
rond,... als schaduwen zag hij, in het
schemere licht, dat opzij door de lage ruitjes
naar binnen kwam, de Inlanders bewegen.
Maar daarboven donkerde 'n vage schemer,
waar de schuine rietwanden in verdwenen
naar de hooge onzichtbare nok.
(Slot volgt.)