De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 24 augustus pagina 3

24 augustus 1913 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

24 Aug. '13. No. 1887 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Sokken welke zes maanden gedragen kunnen worden ZIJN GOEDKOOPER dan sokken welke na twee maanden versleten zijn. Verlang daarom nog heden een half dozijn AVIATA" GARANTIE-SOKKEN van Uwen leverancier. Pil d'Ecosse PI. 4.25 en EL 5.40 half dozfin> Horino *? D.U Utrechtsche Tricotage Fabriek WICHER JANSEN, Utrecht. WOIiSEIiElT-CARS. Het bekende Engelaohe merk. geriJ.isc'h 1 oos. Inlichtingen en prflsopgave verstrekt de vertegenwoor diger voor Znid-Holland : P.OVERGAAUW, Balistraat 85-87, 's-Gravenhage. de ziel van het menschdom ? Terwijl de nationale traditie steeds aanlokkelijk en loonend blijft van monkel en poezelige leden... Neen, zij ligt niet op sterven, de nationale traditie. En hadde zij wél op sterven gelegen, dan was daar iemand ontwaakt, wiens stem luide genoeg was om ze terug tot het leven te roepen. Het is Renéde Clercq die, via Gezelle, thans onder de levenden de beste, de zui verste, de gaafste, de schoonste, de waarlijk begenadigde, de vleesch-geworden vertegen woordiger ervan is. In hem heeft de traditie eene prachtige louteringskuur doorgemaakt. Van Gezelle heeft hij hoofdzakelijk, en niet meer dan geleerd, te luisteren en... te spreken. Hij is gekomen na Van Langendonck: het heeft ongetwijfeld poëtischen tucht en verinniging gegeven. In zich-zelf, niet dan in zich-zelf echter, in zijn bloed en in zijne spieren en in zijn strot, die hij dankt aan ouders en voorouders, dragers van den ge weldigen en onverdelgbaren en weldadigen rythmus van den lichamelijken arbeid, in zichzelf ontdekte hij de cadens, en het moest hem maken tot den levendigsten dichter, dien zijn land ooit heeft bezeten. O, ik herinner mij de vreugd van toen ik in hem trots van mijn leven! die woelende rythmiek ondervinden mocht: eenige contributie misschien van mijnentwege aan de nationale traditie; maar waar ik mij dan toch wel eenigszins in verheugen durf, daar zij tot zulke weldadige vernieuwing ervan mocht leiden... Zulk een vernieuwer moest dezen, die niet graag doorgaan voor achterblijvers, maar niettemin weinig bestand zijn tegen diepere zelfkennis, aantrekken. Renéde Clercq ver heugt zich dan ook in talrijke volgelingen.Hij is echter in deze de eenige niet. Enkele jongere verzenmakers cijferen, onbewust, eene belang rijke periode onzer letterkunde weg, al dragen zij er onbetwijfelbaar den stempel van. Zij zijn de leerlingen van iemand.die zich onmiddellijk, en zelfs door de ketenen des bloeds, bij de gezondheids-traditie aansluit: bijWillemGijssels. Deze, een volle neef van Emmanuël Hiel, zet zijn oom als cantate-dichter met even veel frischheid en evenveel rhetoriek voort. Men zou nauwelijks zeggen dat tusschen de productie van Hiel en de zijne ruim vijf en twintig jaar liggen. Zijn oom heeft een drietal onvergetelijke liederen nagelaten, vol innigheid. De neef heeft van den Van Langen donck der landschappelijke verzen zin voor ruimte en breedheid van zegging geleerd, zoodat ik van hem enkele gedichten ten zeerste liefheb. Maar heel het Hollandsche impressionisme schijnt over hem heen te zijn gegaan. Gezelle heeft hij vergeten zoodra gelezen. Ik vrees dat hij, al is hij jong, niet anders leest dan reeds tamelijk oude dichters. En ineens, ineens vond hij haar weer terug, zijn verlangen van jaren, zijn denken zoo vaak en zoo droef... hij zag 't ineens nu voor zich, wachtend op hem. 't Was een oogenblik maar, toen stond ze op Dag", hakkelde hij, dag... Mies'... Dag"... zei ze terug. En heel even keken ze toen elkaar aan, als om elkaar te her kennen. Hij zag haar nu rechtop voor zich,... ze was ouder geworden, geen meisje meer als toen hij wegging... ze was ook slanker, scherper haar gezicht, een beetje mager. Maar toch, ze was het nog, met n blik zag hij haar weer heelemaal, zooals hij van haar gehouden had, het vreemd-mooie van haar bruine oogen in haar blond gezicht, haar kleine oortjes, half weg onder de pluizing van haar haar, de lieve lijn van haar schouders en de soepele buiging van haar armen. Ja, ja, ze was 't nog... als een golf voelde hij al z'n verre jonge verlangens weer in zich opdringen, het was of al de moeilijke jaren tusschen nu en toen weg waren, of hij met een ruk weer terugviel in de volle weelde van z'n jongensgeluk ... Maar ineens zag hij toen haar blik langs zich gaan, of ze hem terugvond, na even kijken... hij voelde de trage herkenning. Weer had hij plots dat bibberend gevoel, dat hij straks telkens al gehad had, die vreemde sensatie van plotseling weer voor z'n eigen jongenstijd te staan, als een toe schouwer. En zag hij weer zoo akeligduidelijk zichzelf voor zich, zooals hij was gegaan, dien morgen aan den trein... Mies was er en de oudelui en veel anderen, hij had een grijs pak aan gehad, een slap hoedje op, hij had toen nog geen snor en zoo'n hittegloeiénd gezicht... En nu nu voelde hij zich zoo heel anders hier staan, zoo grof en breed in z'n stijve witte pak, rood z'n broeiige planterskop onder de breede rand van z'n hoedhelm. Zijn handen waren nu donker gebruind ; als 'n blonde glinstering boste het haar erop. O, hij voelde zich, z'n heele houding, zoo bonkig en ruw, als een boer... Maar de beklemming duurde maar even toen gulpte z'n blijdschap over alle andere gevoelens uit... God... het geluk, dat hij En hij heeft als hoofdverdienste deze, dat hij, omwentelaar in de maatschappelijke orde, er de Vlaamsche traditie-van-gezondheid op aangepast heeft. , * Dit is eene zeer lange inleiding, waar het eigenlijk gaan moest om twee nogal schamele dichters. Het kwam er echter voor me-zelf op aan te verklaren, hoe zij eigenlijk in hun wezen en verschijnen mogelijk zijn. Mis schien laat mij deze zoete illusie komen hunne bundels in uwe handen; dan zoudt gij u afvragen: deze dichters, die niet zeer eigen-aardig schijnen en nochtans niet thuis te wijzen zijn in een hokje der tegen woordige Nederlandsche productie: waar vinden zij dan hun oorsprong? Die vraag heb ik mij-zelf gesteld, en van de vraag ziet gij hierboven de uitkomsten die u ook, in andere omstandigheden, als nota's over een tijdvak Vlaamsche literatuur-geschiedenis allicht dienstig kunnen zijn. Siska van Daelen, wier Lentevoozen" (uitgave van V- Resseler te Antwerpen en C. A. J. van Dishoeck te Bussum, 1912) bij dezen worden aangekondigd, verplaatst mij een goede zeventien jaren her, toen te Ant werpen de eerste Ontwaking", een anar chistisch tijdschriftje, verscheen, waar de jongste dichters van toen ter tijd hunne verzen aan afstonden. Ontwaking" bleef voort bestaan tot vór een drietal jaar. De poëzie stond er voor een goed deel der sociologie ten dienste. Siska van Daelen, die er druk aan medewerkte, bewijst het: hare meeste verzen zijn, qua poëzie, nogal slap, en in den toon van den Gijssels-dertraditie. Zij verkrijgen echter mededeelzaam heid zoodra zij het sociaal terrein betreden, en vermogen dan waarlijk indruk te maken, al zijn ze in hunne zegging meestal onfrisch en doortrokken van nogal muffe rhetoriek. Hendrik van Tichelen, die te Antwerpen, eveneens bij Victor Resseler, in 1912 Van een kleine Wereld" uitgaf, zou zich geheel bij Renéde Clercq aansluiten, als hij zich niet Dit zijn Zonnestralen" van Jan van Droogenbroeck-zaliger herinnerde.Het zou mij al bijzonder weinig verwonderen, als men mij zei dat de heer vanTichelen een schoolmeester is. Want hij maakt versjes, die als kinder versjes zijn bedoeld, maar gelijk alleen een schoolmeester ze maken kan : zoo onnoozel en valsch-kinderlijk. O, ware hij maar ter schole geweest bij Den Schoolmeester. Of dan bij den Albert Verwey van DeGroote Hond en de Kleine Kat". Of bij den eenigen jhr. K. de Gheldere, die Engelsche nurseryrhymes in zulk prachtig Vlaamsen over bracht. Of, zonder alle verdere pedante bijbedoeling.bij den.door hem blijkbaar geliefkoosdenRenéde Clercq van?Geen klompe kletst er." haar nu weer eindelijk terug had! En in een breeden lach vroeg hij: Ben ik erg veranderd, zeg ?" Ja," ... zei ze toen, stootend .. nee, een beetje wel, hè... zeven jaar!..." Maar hij hoorde haast niet, wat ze wel zei, hij hoorde alleen haar stem weer, haar lieve stem van vroeger... hij kon wel snikken, van span nend geluk. Jij," zei hij toen, week aangedaan, bent niets veranderd en... je bent een schat, Mies" ... Toen pas deed hij een stap de hut in, hij vergat de lange voorbije jaren en hoe hij veranderd was en hoe heel anders hij nu naar haar toekwam dan vroeger... hij sloeg heel zachtjes z'n arm om haar heen, boog haar gezicht naar boven. En in de glanzing van hun oogen vonden ze toen ineens alles weer terug, al het lieve oude... Welkom," hakkelde hij, welkom,... en dat je hier gelukkig mag zijn, kind" ... Langzaam drentelend liep hij zijn morgen ommegang. Voor hem uit was heel ver de eenzame leegte van den weg, recht-wit door het groene tabaksland. Een felle hitte schroeide uit de hooge lucht neer, laaide als een brand op uit het blikke rende wit van den weg... Ze bleef als 'n dikke zwalping hangen, die 'm benauwig om zijn hoofd trok, bij eiken stap die hij deed. Soms stond hij even stil, tuurde vaag om zich naar de aan weerszijden van den weg in verre lijnen rijende tabak, liep dan weer door, traag-leunend op z'n stok. Overal, in het wijde groen van het land, was nu 'n bezig beweeg van Inlanders. Van den weg af zag je hen haast niet in de hooge buigende groenheid... maar aldoor bewogen ze er tusschen door, bukkend in de smalle groengangetjes van de tabak, almaar plukkend, in traag-regelmatig werken. Hun gedoe kwam als n ritseling boven de groene deining uit, van verre rimpeling in de eenzame stilte. Soms kwam er van opzij ineens een den weg op, krommend onder een pak pluksel; in langzame sjokbeweging wiegelden ze dan naar de schuur, I3:,tWOOMHUY5" AMSTERDAM. S$8 ARNHEM VIJZELSTRAAT-HEEREMGRACHT._ ROGGESTRAAT. COMBIMATIE f 25OO. 5ALOW-HUISKAMERSLA APK AM ER-LOGEERKAMER IM VIER VOOR DJT DOEL SPECIAAL INGERICHTE KAMERS TENTOONGESTELD. Nu komt telkens het aapje-der-zedeles uit de mouw, nog hinderlijker dan bij Van Alphen, omdat het zoo schroomvallig zijn best doet zich dan toch te verstoppen, al slaagt het er niet in... Dit is nu eens een kroniek over verzen, zonder citaten er middenin. Beklaag er u niet over, o lezer, ik bid u. KAREL VAN DE WOESTIJNE * * * Ingezonden Korps en staf Amsterdam, 20 Aug.' '13. Geachte heer Redacteur t Misschien is het mij geoorloofd, en als trouw lezer van uw artiekelen n alssosiaaldemokraat, in uw blad enkele opmerkingen te maken naaraanleidingvan uw beschouwing over het Zwolse kongres. Twee weken vór het kongres werd door u ongeveer als volgt geschreven (ik siteer uit 't hoofd): Troelstra heeft van de S. D. A. P. 'n dikke jongen gemaakt zender karakter; de partij is vervlakt; de linker-vleugel... bestaat niet meer; de beste elementen zijn gedoofd ; enzovoort. Wie het partij-léven, zelfs bij benadering, kent, moest verrast zijn door de onwrik baarheid van dit vonnis, de geen-tegenspraakduldende stelligheid van het oordeel. Verrast, maar vooral teleurgesteld dat een die het sosialisme, meer dan enigburgerlik publisist, welwillend is gezind, het soms schitterend verdedigt, zich kon laten verleiden sosialisten zo onrechtvaardig te bejegenen. Maar ziet, beter en sneller nog dan de welsprekendste bestrijding zou hebben ver mocht, bracht het Zwolse kongres u het besef bij van 'n rechterlike dwaling: Wij mochten zelve het kongres bij wonen en wij kwamen daarvan terug met de overtuiging dat wij, die het eigenlijke Partij-leven niet kennen, tot nu toe de Partij iets te veel vereen zelvigd hebben met haar Leiding. Als buitenstaander vormt men nu eenmaal onvermijdelijk uit nooit volledige ge gevens zijn oordeel, en zoo kon het gebeuren dat wij, de gedragingen der Partij-officieren gadeslaand en de uitingen van maar eenige minderen, doch van meer hoogeren" vernemend, ons niet meenden te vergissen in den geest k van de onderofficieren en de soldaten van dat arbeidersleger. Zij zijn ons echter minder aangetast gebleken dan degenen die hun voorbeeld moesten zijn. die verweg langs den weg, als een vreemd donker gevaarte, opstond in den hellen dag. Almaar, almaar, in de tergende hitte, liep hij door, met zijn langzamen breeden plantersgang ... als hij de schuur wat dichtbij begon te zien, draaide hij om, en stapte den langen witten weg weer af, tot het kruispunt. Hij slenterde almaar soezelend door; soms keek hij wel vaag rond, maar het was een gewoonte, hij lette niet op, zag niets. Hij voelde zich zoo ver van dit alles, of het hem niet aanging... als een droomende liep hij voort, z'n grijze plantershoed voor op z'n hoofd, een zakdoek in z'n halsboord, z'n sokken over z'n broekspijpen. En, als 'n zwalping, doezelden in z'n heete hoofd almaar dezelfde suffende gedachten heen en weer. . soms stond hij, duizelig, even stil, moest zich steunen op zijn stok. Bij het kruispunt bleef hij dan telkens staan en keek over de eenzame verlatenheid van den hoofdweg. Ver, onbedekt in de zonnelaaiing, zag hij dan zijn huis op palen uitsteken boven de wijde vlakte. En telkens dacht hij dan weer, slap, als een snik... Daar zit Mies... daar zit ze nou ... Wat zou ze doen ... Zeker kijken, net als ik..." Dan draaide hij, liep den zonneweg weer op, als verdwaasd in den gillen den gloed, almaar zijn dompe gedachten aan hetzelfde beklemmende God, hij wou er niet aan denken, hij probeerde telkens het weg te dringen, trachtte zich wijs te maken dat 't wennen zou, anders zou worden.... Maar als benauwde droom beelden kwam het telkens weer terug.... dan zag hij ineens in z'n gedachten Mies weer kijken, zooals ze den eersten dag den weg had langs getuurd, den hellen zonneweg, die voor hen het wreede hitteland in liep. En o, dien eersten avond, die hotel kamer, waar spokig-ongewpon en luguber het bed stond in de omraming van de klamboekamer, waar ze allebei, op den steenen vloer, hol en kil in de broeihitte, hun eigen stappen hadden gehoord... Telkens weer zag hij in benauwde herin nering hen daar staan, al weken lang, overdag als hij door het land liep en in de lange roerlooze nachten. Dan woelde hij Mies naast zich soms ook Een gezonder, principiëeler, meer aan zijn eigenaard beantwoordend karakter, hebben wij in dit corps zelf der Partij gevonden, dan waarop het overgroote deel van de staf" zich beroepen kan". Het is wel lang niet zoals het wezen moet, maar het is toch 'n peccavi voor wat het corps" der Partij betreft! Aan deze gedeeltelike erkenning van 'n wanbegrip ging 'n schone vergelijking vooraf: de reus keert tot zijn moeder weer, om nieuwe krachten op te doen. Uw gehele beschouwing nu bracht mij 'n andere verge lijking op de lippen. Meer alledaags, minder mooi, maar wellicht even treffend: ,n Ezel stoot zich in 't gemeen Maar eenmaal aan dezelfde steen. Dit wilde ik u op het hart binden nu gij opnieuw zo smalend en kleinerend over de staf" durft schrijven. Bent u er wel zeker van dat gij u niet voor de tweede maal zult.... vergissen''. De gegevens van 'n buitenstander, zelfs van 'n geestverwant-buiten staander, zijn nooit volledig''. Bijgevolg kan ook het oordeel niet volledig zijn. Een «/e/-sosiaal-democraat die, ter wille van de Partij, de door en uit de Partij gekozen leiders en vertrouwensmannen verdoemt, is dat geen onwezenlikheid ? Ik behoor niet, om uw grappige onder scheiding te gebruiken, tot de officieren", zelfs niet tot de onderofficieren" van het sosialistische leger. Maar 'n' gewoon sol daat ', die geschoold is in de klassestrijd, wét dat 'n proletariese partij op straffe van ondergang niet anders dan sosialisties kan zijn, zowel in de staf" als in het corps". En dat leiders", die, naar uw trieste diag nose, aan verwording' lijden, hoe groot hun verdienste ook mag zijn, gelijk Briand, gelijk Ferri, op min of meer onzachte manier mag worden uit-geleid. Met dank voor de plaatsing, J. FRIJDA * * * Dit lijkt alles meer dan het is. In de eerste plaats moet de inzender nooit meer uit het hoofd citeeren. Wij schreven niet (en dat toch is het eenige zinsdeel, dat op het korps der partij slaat): Troelstra heeft van de S. D. A. P. een dikken jongen gemaakt zonder karakter." Wij schreven: hij heeft van de partij een dikken jongen weten te maken, met meer vet en minder karakter." Dat is dus heel wat anders. (Denk eens aan de 320 stemmen en geef toe, dat het oordeel niet geheel onjuist was). Wij gaven verder aan, hoe Mr. Troelstra, de beste linker elementen (in de leiding natuurlijk, anders waren ze geen beste"), gedoofd had, d.w.z. hun geestdrift en slagvaardigheid verminderd. Wat wij toen schreven, kunnen wij dan ook ineens wakker, voelde hij haar ook staren naar eenzelfde verschrikking, die niet uit hun gedachten week. Het bleef, het bleef, als een greep om hen, een aldoor klemmende benauwing, waar ze niet uit los konden komen... hoe hij er ook tegen vocht, telkens weer kwam z'n denken terug tot dezelfde doezele zekerheid, dat het zoo blijven zou, dat het nooit ver anderen zou, dat Mies en hij vreemden waren geworden, heel verre vreemden... Altijd waren ze alleen, ver van elkaar; als ze 's avonds bijeenzaten in de wijde geluid loosheid van de tropennacht... hoe konden ze nooit door een woord, door het eenige woord de verlatenheid breken, die altijd om hen bleef. En eiken avond weer zaten ze naast elkaar stil te turen in de verre donkerte, allebei kleintjes en bang voor hun vreemde samen zijn in de nacht. In Mies was heel hun vroegere jeugd als ineens terug gekomen, in haar zag hij nu plotseling tot waar de lange wreede tropenjaren hem gebrachi hadden. Soms liep hij door het felle zonneland te snikken van verlangen naar z'n voorbije jaren, drong stikkend de wanhoop in zijn keel, dat hij hier heen was gegaan om langzaam te verworden tot wie hij nu was. Dan sloeg zijn woede wel plotseling op tot felle driftbuien, dat hij met zijn stok nijdig mepte naar de wer kende koelies. Maar soms ook voelde hij dan brandend en droog zijn adem hijgen, krampte er een heete begeerte door z'n lijf. Dan zocht hij, trillend, in het veld rond naar een vrouw ... Maar als hij thuis kwam en in de stilte van z'n huis weer alleen was met Mies, dan zakte eiken dag z'n opwinding weer neer tot dezelfde bibberende verlegenheid... hij durfde haar geen zoen meer geven, voelde hij elke be weging, als een hoon, bij 'n grove minder waardigheid. O, eiken dag als hij, aarzelend binnen komend, zijn huis zag, z'n huis waar hij zoo trotsch op was geweest, dat hij zoo, stuk voor stuk, voor haar had ingericht, schaamde hij zich dat hij haar hier had durven brengen, om in deze schamele on gezelligheid haar eenzame dagen te leven. 't Was of hij de teleurstelling op haar BOUWT TE NUNSPEET. Mooie boschryke terreinen. Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.üDE VELUWE",Nunspeet. Badplaats in ZuidTirol. Heerlijk klimaat. Saiioen September?Jani 1912/13 36,091 badgasten. Stedelijke Kur- en Badinrichtin*. Zanderinstituut. Kondwaterinrichtinit. Koolsuur- en alle geneeskundige baden. Zwembassin. Inballatiea. RadinmEmanatoriam. Druiven-, Mineraalwater-, terrein- en openlucht ligknren. Kanalisatie. 4 hoogebronwaterleidingen. Theater. Sport terrein. Concerten. 20 Hotels Ie Bang. Sana toria. Talrijke pensions en villa's voor vreem delingen. Prospectus gratis bjj de Knrvorstehnng. GRANDS VINS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet Epernay. Concessionnaires, Sauter & Polis. Maastricht. - *, >? ? ' : DELAUHAY BELLEÏILLE AUTOMOBIELEN. J. LEONARD LAIG, voor en na het Zwolsche congres volkomen handhaven. Wat ons op dat congres meeviel bestond hierin, dat ondanks het vroeger en nu geconstateerde gebrek aan een fermen linker-phalanx in de leiding, het arbeiders volk zélf zoo bewust zich schrap zette, zoo krachtig bleek (tot nu toe) in zijn prole tarisch instinct". Nou ! roept de vindingrijke inzender, hoe durft gij, die u dan toch maar vergist hebt wat het korps betreft, nog een oordeel heb ben over de leiding? In de eerste plaats laten wij ditkeer duidelijker zijn hebben wij ons niet erger vergist in het korps der partij dan zeer velen van hen, die, als de heer Frijda, een lid maatschapsboekje bezitten en dus op de hoogte" zijn, niet erger ons vergist dan b.v. mr. Troelstra zelf, die immers nogal ver rast bleek over den onverwachten grooten tegenstand van het partij-korps. Maar buiten dien : het massale wezen eener partij blijft steeds een vat" vol onzekerheden. Eene leiding is echter alle dagen op het schouwtooneel, door redevoeringen, schrifturen, in terviews, door doen en laten. De vrien delijke raad van den heer inzender aan ons om maar niet meer onzen plicht van publi cisten en critici na te komen, is dus niet voldoende overtuigend. De twee laatste alinea's van het ingezon den stuk schijnen ons de la littérature". lo. Waarom zou men, zonder tot eene partij, tot een groep te behooren, zich niet kun nen warm maken voor het lot van die partij, die groep ? De heer Frijda ga eens als Nederlander in Duitschland wonen. Hij is er nog geen zes maanden, of met zijn hier blijkenden polemischen aanleg roept hij pfui over Bethmann en vergoodt hij een ander. Na een jaar is hij er een gevreesd politicus! 2o. Zou van een arbeiderspartij staf en corps op straffe van ondergang soci alistisch moeten blijven? Wie gelooft het? Of wat verstaat ge onder ondergang? Zie naar sommige proletarische partijen" in 't buitenland of denk u uwe kleine meerder heid van 375 onder den invloed van den heer Vliegen, den bewonderaar vanMillerand. RED. gezicht zag; ze klaagde niet, maar elke beweging, elk woord van haar begon hem een stil verwijt te schijnen, hij durfde haast niet meer voor haar te leven, schaamde zich om z'n eten, om z'n slapen ... het samenzijn met haar werd hem een benauwing, een durende verlegenheid, waar hij eiken dag weer voor kwam te staan, als een bange jongen En buiten, als hij weer alleen door het veld liep, voelde hij week mede lijden met Mies, die hij nu in z'n eenzame huis wist, wachtend op hem, den vreemde. Dan liep hij soms als een kleine jongen te huilen, dat het alles zoo had moeten gebeuren, en niet te keeren was. De volle hitte van den dag blakerde nu uit de helle lucht weer op het land,... 't Was bij elven, de koelies begonnen allengs uit het groen te voorschijn te komen, de weg werd er levendig-druk van; achter elkaar sjokten ze met hun vrachten naar de schuur, om in te leveren. Hij zag ze voor zich uitgaan en het maakte hem ineens wakker uit zijn suffenden loop; met een ruk begon hij harder te stappen, om, voor het naar huis gaan, nog even in de schuur te kijken... Een dompe vochtigheid sloeg hem tegen, toen hij het lage deurtje inwipte. Hoog en donker was ineens de schuur om hem; 'n bezige doening van werklui warrelde erin rond,... als schaduwen zag hij, in het schemere licht, dat opzij door de lage ruitjes naar binnen kwam, de Inlanders bewegen. Maar daarboven donkerde 'n vage schemer, waar de schuine rietwanden in verdwenen naar de hooge onzichtbare nok. (Slot volgt.)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl