De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 31 augustus pagina 2

31 augustus 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 31 Aug. '13. No. 1888 vrouw gelukkig en weldoende voor hare omgeving zou geworden zijn, vertoonde een zuiver omlijnd ziekte-beeld. Zij was gedesequilibreerd. Mij zijn meer voorbeelden bekend. Als regel mag men stellen, dat het verkeerd is, de courtisane te rangeeren. Het brengt niet alleen haar zelve ongeluk, maar het ver nedert en ontaardt den man, die haar huwt. Tien tegen een, dat de kinderen aan moral insanity" lijden. Een waarachtig eerbare vrouw zal liever sterven dan courtisane worden. Zij kan het eenvoudig niet. Het Lucretia-verhaal bewijst, dat het sentiment der eerbaarheid altoos gekend is. Maar ook, de als courtisane ge borene, zal haar bestemming volgen. Ook zij kan niet anders. En beiden, eerbare vrouw als courtisane, vormen samen het standaard type van de" vrouw, de abstractie van het vrouwelijk wezen. Met een variatie op Weininger zou men kunnen zeggen: Elke vrouw is een samenstelling van een zeker aantal deelen kuischheid en een zeker aan tal deelen onkuischheid. En al naar de wijze waarop of het eene of het andere sentiment of instinct overweegt zal zij, in verband met de omstandigheden, als vrouw voor n of als vrouw voor meer mannen, door het leven gaan". Men kan hier niet langer naar deugd of ondeugd rangschikken. De socioloog, de ware meMehenvriend, vraagt nuchter: wat is nuttig en wat niet ? Wat is rechtvaardig en wat niet ? Nuttig en rechtvaardig nu zou het naar mijne meening zijn, indien weldenkenden van beider kunne op nuchtere, practische wijze een aanvang maakten met het organiseeren van de courtisane als maatschappelijke klasse en dan verder deden, wat de voort schrijdende kennis van het wezen dier klasse, in haar belang in 't bijzonder, in 't groot maatschappelijk belang in 't algemeen, ge bood te verrichten. Op de tentoonstelling De Vrouw", een geestig vriend noemde haar De Dame", mist men de courtisane. Er is gedaan of zij niet bestond. Maar juist hier lag een gebied van het vrouwe-leven, waar de Vrouw" haar zegenrijke werking had kunnen toepassen. Het eerbare ligt niet in het bedekken of het niet willen zien der feiten en verschijnselen, maar in het moedig, in het vrouwmoedig en manmoedig onder de oogen zien van de nuchtere waarheid. Er was hier nu eens een gelegenheid ge weest om te toonen, dat ook de vrouw in staat is het initiatief te nemen tot maat schappelijke evoluties. Zoovele tentoonstel lingen hebben zich, vooral op de zuivere vermaak-aanhangsels, gastvrij getoond voor de courtisane, op een wijze, die het tentoon stellingswezen, schade heeft berokkend, wat de ethische zijde betreft. Op de Vrouw" had men kunnen toonen, dat de verdrukte, vervolgde en zoo vaak rampzalige zuster, ook op andere wijze op een tentoonstelling kan worden vertegenwoordigd. Rotterdam. Aug. BERNARD CANTER iilliilitiiiimiiliiiiiiilimmiiiim De Oedipus-vertooningen van Royaards. Het peccavi" van den heer Royaards aan zijne klassiek-onderlegde" vrienden en de dichters van Nederland behoeft nog niet aan alle kritiek het zwijgen op te leggen, temeer waar zijne keuze uit de bestaande vertalin gen van den Oedipus niet zoozeer eene zonde", dan wel eene' vergissing is geble ken, die, waarhet geldt een der voornaamste, zoo niet de voornaamste der grandiose IIIIIIMIIII1I1IIIII FEUILLETON mum umi l "m "m "" EENE MIN IN DEN ZONNESCHIJN DOOR *) CAREL VAN NIEVELT (Met toestemming der uitgevers, firma Van Holkema & Warendorf, plaatsen wij uit Vertellingen" deze schets ter herinnering aan den verleden week te Wiesbaden over leden schrijver). Dahin! Dahin Mocht ich mit dir, o heiss geliebte, ziehn. Hoog op de rotsen aan den westelijken zoom van het Gardameer licht een schamel gehucht, Tremosine geheeten. Tremosine ...' het klinkt, niet waar ? als een nachtegaalslag, of, liever nog, als de naam van eene schoone vrouw. Mij dunkt, die klank alleen moest er reizigers heenlokken: sentimenteele, wel te verstaan. En nochtans behoort het tot de zeldzaamheden, dat een vreemdeling zich van de voorbij varende stoomboot hier aan wal laat zetten. Want men zij nóg zoo sentimenteel, toch beklautert men niet gaarne eene ladder Jakobs zonder vooraf weten of er daar op de bovenste sport wel iets te zien valt, of er (het klimmen maakt zoo dorstig) wel eene herberg is, of er (zoo al geene enge len) ten minste geene bandieten wonen, altemaal punten omtrent welke de reisboeken een geheimzinnig, schier onheilspellend stilzwijgen bewaren. Men vergenoegt zich derhalve met het hoofd in den nek te leg gen, en op te staren tegen den vervaarlijk hoogen rotswand, met de vraag op de lip pen: waar dit Tremosine wel schuilen mag? Zósteil toch rijst hier het oevergebergte uit het meer, dat het dorpje, ofschoon dicht aan den rand er van gelegen, van beneden niet zichtbaar is. Wie het Lago di Garda niet kent, wie slechts de smallere wateren en de tammere stranden bezocht van Como of Maggiore, die maakt zich geen denkbeeld van het ontzaggelijke karakter der rotspartijen langs de noordelijke oevers, noch van de wijde, naar eene zee zweemende uitgestrektheid der twee zuidelijke waterboezems van dit grootste, schoonste en minst bezochte der Italiaansche meren. Eens, in der Aarde jeugd, als zee en bergen nog eene ziel hadden, strekte de blauwe Adriaticus, verliefd op het blank en *) Het feuilleton Eenzamen" door J. H. PENNING wordt voortgezet op pagina 3 van dit nummer. « antieke tragediën, wel eenige nadere be schouwing waard is, in het belang dier machtige kunst zoowel als van het eerbied afdwingende artistieke streven des heeren Royaards. Daarbij onderschat ik geenszins de moeilijkheden, waaraan een spelleider als hij het hoofd heeft te bieden en de voor hem bestaande gebiedende noodzakelijkheid om, als nu te Arnhem, in een geval van force majeure", in te grijpen, ten einde iets tot stand te kunnen brengen. Met de intuitie van den practischen tooneelkunstenaar heeft de heer Royaards terecht ingezien, dat de bestaande Nederlandsche edipus-vertalingen voor zijne opvoeringen te vlak en te nuchter zijn. Vreemd lijkt het mij echter, dat hij van eene vertaling van den heer Boutens eenig heil schijnt te ver wachten. Deze dichter toch pleegt in zijn eigenaardige woordkunst" een Nederlands te leveren, dat, evenals de Tacitus-vertaling van Hooft, volkomen onbegrijpelijk is, als men er het origineel niet naast legt. Zijne onlangs verschenen Prometheus-vertaling is daarvan een overtuigend bewijs. Moest de heer Royaards, om aan de uitnoodiging van den burgemeester van Arn hem te kunnen voldoen, dus in der haast wel naar een buitenlandschen gids in het labyrinth der antieke kunsi omzien, zoo is het toch te betreuren, dat hij (wellicht onder Reinhardtschen invloed) zich aan Hofmannsthal heeft toevertrouwd. Deze -tekst-leverancier voor al wat de groote Berlijnsche trom der reclame slaat, is al een zeer onbetrouwbaar bewerker" der Helleensche tragedie-kunst. Hij is het gepro nonceerde type van den on-Helleenschen, den anti-Helleenschen geest, de man, die zich reeds vroeger door de verminking van Elektra en nu weder door die van Oedipus een beruchten naam heeft verworven en de oorzaak is, dat eene kunst, die door alle eeuwen heen voor heilig en onaantastbaar is gehouden, nu door den heer Bernard Canter met een schijn van juistheid voor barbaarsch" kan worden verklaard. Jammer is het, maar vergeeflijk, dat de heer Royaards zich door dezen bewerker" heeft laten dupeeren. Men vraagt zich echter af, hoever nu, in de 20e eeuw, de eertijds zoo beroemde Nederlandsche philologie er aan toe is, die zulk Berlijnsch vandalisme ziet invoeren, zonder dat ne gezaghebbende stem zich daartegen verheft! Als dat waar zou zijn, dat men nu nog, in onze dagen, den Oedipus, dit heerlijkst getuigenis uit de rijpste, diepzinnigste cultuur-periode der menschheid, dit onverge lijkelijk monument van den menschelijken geest, straffeloos kan mutileeren en daar mede nog eer en roem inleggen dan heeft de wereld ook 25 eeuwen vergeefs bestaan;'tot welk een sterrenloozen nacht van eerbiedloosheid voor wat eenmaal grootsche en waarachtige kunst was, zijn wij dan vervallen, een nacht, waarin het tot een hoon wordt, nog te spreken van de on sterflijkheid van Sophocles' werken! Het lijden van Oedipus is de groote, eeuwi ge tragedie van het lijden der menschheid, die, hoe schoon en sterk en trotsch zij het hoofd moge heffen voor de zon, blindelings en hulpeloos onderworpen blijft aan de starre, erbarmingslooze almacht van het Lot. Sophocles heeft ons de overstelpende waar heid dezer idee geopenbaard in de ontstel lende tragedie van den edelsten en machtigsten mensch, die al zijne goddelijke gaven wijdt aan datgene, wat voor de Hellenen het hoogste goed is: het welzijn, het even wicht van de polis", de gemeenschap; en die zijns ondanks, blind en onwetend, vervalt tot de verschrikkelijkste aller mis daden, het vergrijp aan de heiligste wetten der natuur: de dubbele bloedschuld. Deze tragedie is eene sublieme gave van den besten, vergoddelijkten gemeenschapsdichter aan zijn volk, een machtig bolwerk voor de Hellenen tegen al wat on-Helleensch en dus barbaarsch" is. Als die idee der bloed schuld het stuk tot een barbaarsch" stuk de schoone vormen der verre sneeuwtoppen, al minnekoozend eenen zijner voelhorens uit tot diep in het Tiroler gebergte; en hij ver gat dien weer in te trekken toen hij later, oud en mat, in zijne bedding terugslonk. Zoo is dus de Benacus een afgehouwcn zeearm, verloren tusschen de bergen. Denk u eenen woesten Noordschen fjord, h;engetooverd onder Italie's hemel, gesmukt met Itatie's plantengroei. Denk u de strenge verhevenheid van het Noorden, en den glans, de weelde, de kleurenpracht van het Zuiden, aan elkander grenzend, met elkander ineenvloeiend. Denk u den eeuwigen winter zijde aan zijde met de eeuwige lente, den granaat en den olijf dicht aan den voet van gevaar ten op welke de sneeuw nooit smelt, fon kelende gletscherspitsen nederblikkend op het lommer der citroentuinen, op sappig vijgenloof en bleeke wingerdranken... O hemelsch oord! uwe heugenis blijft mij een zonnebeeld in de duisternis mijner winter dagen! Wel maar Tremosine? Het is boud gesproken, misschien doch ik zou wel eene weddenschap durven aan gaan, dat er, buiten tnijzelven, nooit een bewoner van het polderland dit dorpje be trad. En vermoedelijk zouden, om al het hierboven aangevoerde, ook mijne schreden er nooit zijn heengericht geweest, indien ik niet met den jonkman Angelo Rubato mijnen gids en roeier, schipper en visscher langs de boorden en op de wateren van het Garda-meer zekeren ochtend een gesprek had gevoerd, waarvan ik zoo aanstonds verslag ga geven. Vooraf dient deze knaap wel met twee vluchtige trekken geschetst. Eene kleine, maar krachtig en sierlijk ge bouwde gestalte, een bruine kroeskop en een paar oolijke zwarte oogjes, een kortgeknipte baard, die hem tot aan den neus wies, en een altijd lachende mond vol hagelwitte tanden daar hebt ge hem, zooals hij onder zijnen gelen stroohoed, in zijne witte broek en blauwe boezeroen, en met zijnen Piuspenning op de ruige borst, in zijne gelapte schoenen stond. Laat geen sterveling mij kwaad van hem zeggen: want schoonere uren sleet ik met geen manspersoon op aarde. Hij had zijne zwakheden ongetwij feld. Een onbewaakte sigarenkoker was in zijne nabijheid niet boven bedenking veilig; en eens betrapte ik hem op heeterdaad in eene ongeoorloofde betrekking met mijne eau-de-cologne-flesch. Doch wie onzer is vuurproef tegen alle verzoeking? En wat scheldt men niet kwijt aan eenen goeden wil en een onverstoorbaar goed humeur, zou stempelen, wat blijft er dan nog over van een Shakespeare, een Goethe, van Ham let, King Lear, Faust? Maar, verbonden met den edelen, politischen filosoof, verschijnt in Sophocles het nimmer overtroffen genie van den Dichter, die zijne Oedipus-tragedie heeft opgebouwd in eene weergaloos meesterlijke structuur, een wonder van hevige, brandende harts tochtelijkheid, bedwongen in een prachtig evenwichtigen vorm, waarin elk woord op zijn plaats staat, zijne geheimzinnige betrek king- toit het drama heeft en trilt en leeft, zooals elke noot leeft in eene symphonie van Beethoven. Zoo ergens, dan is in dit meesterwerk het woord" tot vleesch" ge worden ! In mijn artikel over den Gijsbreght van Aemstel, waarin het verband tusschen Vondel's kunst en de antieke tragedie is uiteen gezet, heb ik ook uitvoerig gewezen op de groote beteekenis der koren, die de ziel van het drama zijn, waarin de geheele oorsprong van het drama wordt gevonden. Zij leggen het . geheimzinnig verband tusschen dat drama en het leven in zijne rhythmen, hunne kreten en smeekbeden, hunne beel den en orakelspreuken als de onwillekeurige, ontstelde reflexen uit de diepten van het leven, uit de duistere geheimen der oer natuur, de kosmische weergalm der oer smarten, waarvan het drama in zijne epi soden de uitbeelding is. Terwijl zij iedere periode in den ontwikkelingsgang van het drama afsluiten en de volgende inleiden, zijn zij tevens het muzische element, dat de tragedie tot het wonder van waarachtige kunst opvoert, zij openen den duizelingwekkenden blik in de verschrikkingen des levens, waarin begrippen tot visioenen groeien, totdat De Waarheid als eene onver murwbare, vernietigende godheid zich open baart. Zulk eene antieke tragedie is evenmin een voorwerp van publieke vermakelijkheid als een ulevel voor zoetig, modern" humanisme! De dichter" Hugo von Hofmannsthal, de man zonder visionaire vermogens, heeft aan den Oedipus zijne koren, daarmede zijne muzische ziel, zijn bezielden en bezielenden adem ... ontnomen! Mij is niet gebleken, dat ook maar iemand hier te lande daar tegen geprotesteerd heeft, en het blijft mij een raadsel, dat de heer Royaards den om vang van deze schennis niet heeft ingezien. Wat zou hij, wat zou de gansene Neder landsche kritiek zeggen, als iemand het waagde, den Gysbreght zonder de Reien te vertoonen ? Blijft eene opvatting als die van Von Hofmannsthal getolereerd, dan is het gansche werk van genieën als Burckhardt en Nietzsche, die ons de geheimen der an tieke tragedie hebben geopenbaard, ook geheel en al teniet gedaan ! In de plaats van de koren stelt de be werker eenige dramatische" regels, vrijwel zinlooze uitroepen van eigen vinding, waar aan dan enhele woorden, namen uit Sophokles' tekst, ccr.e klassieke allure moeten geven. Ik L^paal mij tot het eerste koor. Het telt 60 regels en de tweede strophe met anti-strophe luidt: O Giitter, ein unermesslich Leid Drückt mich! Es ist krank die ganze Schaar, Und keines Gedankens Waffe, Die uns beschirmete! Nicht die Erzeugungen Des edelen Landes gedeihn, und die Frauen Bestehen nicht Die ermattende Noth des Gebarens. Sieh hin, wie Einer Zu dem Andern, wie fliegende Vogel, SchnelleralsfressendesFeuerzumUfersich Des Abendgotts hinabstürzt. Die Stadt ist ein unermesslich Grab! Geschiechter liegen unbeweint, Todbringend, verlassen am Boden. Frauen und ergrauete Miitter durchirren sie, Und suchen vereinet am Rand der Altare Aus düstrer Noth aan iemand in wien des hemels zon zelfs een welbehagen scheen te vinden, daar zij altoos doorbrak waar hij zeilde of ging? Men vreest in Italië het booze oog, dat onheil brengt over dengene op wien het zich vestigt. Wel ook mijn Angelo was jettatore: maar in omgekeerden zin. Het goede oog was hem geschonken. De toe rist die hem tot leidsman had, trof overal mooi weer, koelen wijn en vriendelijke gezichten. Wij waren, mijn Angelo en ik, op den bedoelden ochtend uit hengelen getogen in de kleine bocht bij Torbole, La Valle ge heeten, en vermaard om haren vischrijkdom en om het overheerlijke kleurenspel van haar water een grondeloos lazuur in het midden, het klaarste smaragdgroen langs het boord, waar eene blanke kiezellaag den ondiepen bodem vormt. Bij het krieken van den dag al uitgeroeid, hadden wij ons verfrischt met een bad, en zaten nu, tegen de zon nog beschut door het oostelijke gebergte, in alle gemoedelijkheid de sardienen te be lagen, wier bewegingen rondom het aas wij in de blauwe diepte met volmaakte duide lijkheid konden waarnemen. Het vlugge goedje scheen hongerig: ten minste, de vangst was gezegend boven verwachting: slag op slag haalden wij een rampzalig zilveren diertje uit zijn koele paradijs, hinauf in Todesgluth", zooals Goethe zegt. Ha! de todesgluth zou Angelo hun bereiden, wanneer hij hen straks in olie bakken zou, hemzelven en mij tot het smakelijkste ontbijt. Mijn Angelo (moet ik nog zeggen) hield er, bij zijne vele goede en weinige kwade eigenschappen, een lijf- of stopwoord op na: ., Va benei" 't gaat goed"; soms, in oogenblikken van de hoogste voldoening, afgewisseld met: Va benissimo!" 't gaat best!" Dit woord was zoo volsla gen de uitdrukking van des jongelings karak ter en levensbeschouwing, het strookte zoo volmaakt met den glanzenden krullebol, de stralende oogen, het rimpellooze voorhoofd en den vergenoegden grijns van het baardige kereltje, dat het nooit te onpas scheen te komen uit zijnen mond. 't Mocht loopen hoe het wilde : de zon mocht onder het roeien u het merg uit de beenderen stoven, of de dolle wind u het zeil aan flarden blazen; het bergpad mocht uitermate steil en steenig wezen, of het geschubde watervee tot aan bijten uitermate onwillig: steeds, als ge op het punt waart in verzuchtingen of verwenschingen los te breken en uit te roepen dat het nu eens verduiveld slecht ging, was Angelo vór met zijn blijmoedig en trouw hartig: Va bene! Si, si, va bene!" -? Errettung mit betendem Seufzen! enz. Men ziet het: duidelijk, eenvoudig, ont roerend, een weeklacht over de rampen van land en volk, ziek, onvruchtbaar, verkwijnend onder de geeseling van den god: de pest. Hofmannsthal veracht dit alles. Hij verzint (ik citeer in Royaards' vertaling): Wie wendt het afgrijselijke af? Oud is mijn hart en vol vreeze. Athene! Artemis! Apollo! en iets verder: Moord'naar zonder gestalt' Moordenaar dood, Slaat hem, verjaagt hem, stoot hem ter neder, Af van de rots in de schuimende zee! Neer in de branding, Slaat hem te pletter! enz. In 't geheel 20 regels, hol gebral, zonder diepte, zonder zin, zonder gevoel. Den anderen koren is het niet beter gegaan. De monologen en dialogen krioelen van verknoeiingen, vandalismen. Beroemde regels, waarin zich Sophokles'dramatisch genie, zijne machtige tragische ironie openbaart, plaatsen waar het juist op aankomt, zijn f nauw'lijks herkenbaar verminkt, of geheel verdwenen. De prachtig gecomponeerde proloog, waarin geen woord te veel staat, is uit elkaar getrokken, als doorspijkerd met uit roepen, die eene smakelooze beschrijving geven van de met pest geslagen lichamen, eene beschrijving die Sophokles met n enkel sober woord geeft, eene uitwijding, die on-Helleensch en, in het algemeen, on-artistiek is. De grandiose trots, waarmede Oedipus zich noemt: Der ich einen Sohn des Glückes mich, Des güt'gen achte" wordt op zijn Pieter Langendijksch weer gegeven met: Ik ben de zoon van vrouw Fortuin." Ik kan hier geene analyse, regel voor regel geven, het zou te veel ruimte eischen. De gansche tekst wemelt van barbaris men, als: Haal u de pest!" En dat de hel u opzwelg!" (De antieken kenden toch geen hel"?) Dan slikt de nacht u op!" Of deze hyperbool: Gij hoort mij, blinden man, maar zelf veel blinder (!!) Ziet gij niet" voor het prachtige: Ich sage, weil du blind mich auch gescholten hast, Du bist ein Schender, und du siehst dein Uebel nicht." Zijnjaren niets?Doorléfde jaren,Oedipus?" (modern sentimenteel). Nooit in m'n leven wil 'k nog eens 'n mensch zózien loopen, met zoo'n ge zicht als zijn gezicht was." (On-Helleensch realisme, en daarbij ook op zich-zelf verre van fraai, voor het ingetogen ontroerende : Ein Schauspiel wird sogleich dein Auge sehn, das mit Erbarmen auch den Feind erfüllen musz.") En dan vindt men er dingen als: Den man die druipt van alle hemelsvloeken" (dat druipen" is een dwaas beeld en de hemelsvloeken" zijn hoogstens een... Calvinistisch begrip). Met 'n gil, als waren honderd wilde dieren losgebroken." Dat bestuur is mij lang reeds tot 'n hel." 't Is zonde van den tijd." Dat wed 'k." Enz., enz. Voeg ik hierbij nog, dat de verzenbouw, die bij Sophokles zósaamgegroeid is met den inhoud, verbrokkeld en vernietigd is, dan begrijpt men, dat zulk eene bewerking zelfs nog niet matig kan voldoen. Inderdaad, er is daarin evenveel Helleensch element over gebleven, als in de affiche van Raemaekers. Den burgemeester van Arnhem komt alle lof toe, dat hij getracht heeft, om ons natiotaal feest te vieren door de kunst te eeren Aandoenlijk optimisme! Hij versaagde niet, noch wanhoopte hij ooit. In zijne tevreden heid over den goeden God, de schoone wereld en zijn welgeschapen eigen-ik, meende hij altoos maar dat alles goed ging. En als ge het hem met eene zoo ongekunstelde overtuiging hoordet zeggen, dan dacht ge onwillekeurig: Waarachtig, het manneke heeft het zoo mis niet! Goed gaat het wel niet! maar het kon toch nog eene heele portie erger! Eh, Angelo\" zeide ik, met eenen blik op het gespartel in ons bennetje: Va bene! eh? en ik verwachtte van den knaap geen ander bescheid, dan een hartgrondig: Si, si, Signore, va benissimo!" Niet gering was dus mijne verbazing, toen hij in stee daar van heftig uitriep: No no, va malo, va pessimo! Corpo della Madonna!" Ik keek hem ontsteld aan, vreezende of hij in de diepte temet den boozen waterman gezien had, den Orco, die zich aan al te gelukkige visschers soms met dreigende gebaren heet te vertoonen. Hij zat met de armen over de borst gekruist, sloeg geen acht op zijne sim, die toch de onmiskenbaarstc teekenen van leven gaf, en staarde den oever aan met eene uitdrukking van komieke neerslachtigheid op zijn gelaat. Angelo, mijn vriend!" riep ik: in den naam van al uwe heiligen, wat overkomt u ?" Hij bleef een oogenblik zwijgen. Vervol gens sloeg hij zijnen hengel op, nam het vischje dat er aan spartelde van den haak, lachte weer, en sprak: Scusi, Signore.' ik vergat mijzelven ... Ma qaesto sasso die steen daar per Bacco! die maakt mij dol!" Aan den oever hier, moet men weten, ligt een ontzaglijk blok nagelfluh, dezelfde steensoort uit welke de Rigi-groep gefor-. meerd is. Hoe het daar verdwaald geraakte, mogen de geologen onder elkander uit maken. Het staat in de wandeling bekend als de -Sasso dei Bimbi: steen der poppetjes, of der kleine kindertjes. De merkwaardig heid er van is namelijk, dat het in de Torboolsche kinderwereld dezelfde geheimzin nige rol vervult als in de Haarlemsche de beroemde iepenboom te Kraantjelek: uit zijn holen en gaten heeten de nieuwgeborene broertjes en zusjes te voorschijn te komen. Die steen, Angelo? Wat legt die steen u in den weg ?" vroeg ik. Kent Signore dien steen ?" O ja ! het is de Sasso dei Bimbi, wijd vermaard." En weet Signore waaróm hij zoo heet ?" Omdat de moeders van Torbole hare bambinclli er onder vandaan halen." Juist. En daarom, als er te Torbole een jong paar aan het vrijen raakt, dan gaan en .hij is ten voorbeeld te stellen aan alle overheden, wier scherpzin niet verder gaat dan tot onbezochte tentoonstellingen van handel en nijverheid, draaimolens en op tochten. Een pleidooi voor de Nederlandsche kunst zou ook in dit geval mogelijk zijn, maar het kan niet komen van iemand als den heer Canter, die tot de velen behoort, welke de Gijsbreght-vertooningen met de muziek van Diepenbrpck (dit prachtig voor beeld van echt nationale kunst), hebben tegengewerkt. En nog eens, het is zér jammer, dat de heer Royaards op de bewerking van V. Hofmannsthal gekomen is. Had hij zijne klassiek-onderlegde" vrienden van te voren geraadpleegd, dan hadden deze hem wellicht een goeden, eenvoudigen raad gegeven: in de Reclam-uitgave bestaat eene voortref felijke, vertrouwbare, zeer mooie Oedipusvertaling: die van Georg Thudichum. De bovenstaande citaten zijn daaraan ontleend. De vertooning op Sonsbeek was ondanks dat alles mooi, indrukwekkend. Lensvelt bouwde er een schoon, evenwichtig, imposant paleis, dat tevens het voordeel had, eene uitmuntende accoustiek te geven. Nell Bronger zorgde voor eene kleurrijke, stijlvolle kleedij. En Royaards gaf in eene vaak sublieme creatie, ondanks den tekst, dien hij uitsprak, wel het visioen van den tragischen held, zooals wij ons dien bij het lezen van Sophokles voorstellen. Eenige meerdere evenredigheid in de wisseling van tempo en stemkracht zou die creatie nog aan waarde doen winnen. Naast hem staat Musch, een der weinige acteurs met het spiegeltje", die den buiten alle wereldsch verband dolenden, tragischen ziener prachtig suggereerde. De overigen verbleekten naast deze twee figuren: Sophie de Vries, tragedienne van den ouden en, als zij niet oppast, welhaast verouderden stijl; Co Balfoort, te hoog van stem en zwak van expressie, vooral in de slotscène. Van Ollefen en Van Praag behooren onge twijfeld tot de onbetrouwbare elementen'', terwille van wie de tekst vergemakkelijkt werd. De vraag is gewettigd, of dit de juiste verhouding mag heeten. Wat is Sophokles voor hen, of wat zijn zij voor Sophokles? Het werken met het volk" was een meesterstuk van scenische discipline, maar te realistisch en dus uit den Sophokles-stijl. En de heeren grijsaards spraken in koor en waren dus onverstaanbaar. Wanneer zal men het onmuzische, het onmogelijke daarvan inzien ? Dat de koren gezongen dienen te worden, (het eerste, de parodos, op dans bewegingen, de volgende, de stastima, in stilstand), heb ik in mijne Gijsbreghtbeschouwing voldoende aangetoond. Is dit, bij gebrek aan muziek, vooralsnog onmo gelijk, dan late men tenminste ne stem spreken. Met den besten wil ter wereld krijgt men van een sprekend koor geene eenheid van rythme en toonhoogte. BALTHAZAR VERHAGEN * * * Reisgedachten en verbeeldingen n. Die havens aan de Engelsche zuidkust behooren bepaald niet tot de zonzijde des levens. Men moet daar komen op een zomer senen Zondagmorgen, na een vaart over die blauw-groene, zacht vervloeiende wateren, met ranke zeilbootjes als met witte kapellen dicht bezet, en langs de blijde groene heuvelkusten levendig van menschelijke bewo ning, waarvoor de grimmig-grauwe zee gevaarten der Kanaalvloot liggen degreyhounds van Engelands wacht men moet daar komen tegen den middag, aanleggend bij het uiterste van de haven, om allengs het leven te voelen dorren en verschrompelen. Als de beweging en drukte van het aanleggen over zijn, begint de rust zwaar te wegen ze samen naar den Sasso dei Bimbi, en zeggen tot hem : Sasso, o Sasso ! wij zijn verloofd. Behoed ons!"' En als zij later getrouwd zijn, en zij willen gaarne dat hun echt vruchtbaar zij, dan wandelen zij wederom samen naar den Sasso dei Bimbi, en roepen: Sasso, o Sasso! wij zijn gehuwd. Zegen ons!" En de jonge vrouw strooit maïs korrels in de holten van den steen, terwijl de jonge man er een maatje wijn over uit giet. Modo infallibile, Signore! Veramente, infallibile !" Zoo zoo ? Dan kan ik mij denken... Maar ik begrijp nog niet, Angelo, hoe dit alles voor u eene reden kan zijn om tegen dien braven steen zoo uit te varen." Ah Signore als ik dien sasso zie, dan denk ik aan kleine kinderen. En als ik aan kleine kinderen denk " Dan denkt ge misschien aan het eene of andere groote kind is het niet, Angelo?" Geen antwoord. Maar opeens keek hij mij aan met eenen blik en een lachje, die ik duivelachtig zou willen noemen, indien zij niet tevens zoo onbeschrijfelijk guitig waren geweest Con permesso", riep hij: Heeft Signore in Holland veel mooie meisjes?" De vraag was eenigszins zonderling ge steld, en bovendien van zóteederen aard, dat ik mijn gesternte dankte toen juist ter snede een toebijtend sardientje mij helpen kwam om den blos van verlegenheid te verbergen, die mijne kaken in klaprozen begon te herscheppen. In Holland", antwoordde ik, zoo ernstig mogelijk, terwijl ik het opgewipte vischje loshaakte: In Holland, Angelo, zijn alle meisjes mooi." Alle zonder onderscheid?" vroeg hij, met een zweempje van naïeven twijfelzucht. Alle zonder onderscheid", bevestigde ik. Ook die welke ongetrouwd blijven?" Die inzonderheid, Angelo. Want die zijn zóschoon, dat geen jonkman ze anders dan uit de verte durft te aanbidden." Madre santissima! welk een gezegend land!... Maar dan geven de Hollanders ook zeker niet veel om mooie vrouwen? Want overvloed baart onverschilligheid!" Toch niet, mijn vriend, toch niet. Aan het waarlijk schoone verzadigt de mensch zich nooit. Wij houden, Angelo, van alles wat waarlijk schoon is." Ebbene! dan moet mijnheer eens naar Tremosine, ginds op den berg. Daar zijn de mooiste meisjes van gansch Italië. Een heel dorp vol. Ah!" riep hij, terwijl hij eenen vurigen handkus naar het zuidwesten wierp: gentile, graziose, adorabile, Ie p-übelle del mondo!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl