Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
31 Aug. '13. No. 1888
vrouw gelukkig en weldoende voor hare
omgeving zou geworden zijn, vertoonde een
zuiver omlijnd ziekte-beeld. Zij was
gedesequilibreerd.
Mij zijn meer voorbeelden bekend. Als
regel mag men stellen, dat het verkeerd is,
de courtisane te rangeeren. Het brengt niet
alleen haar zelve ongeluk, maar het ver
nedert en ontaardt den man, die haar
huwt. Tien tegen een, dat de kinderen aan
moral insanity" lijden.
Een waarachtig eerbare vrouw zal liever
sterven dan courtisane worden. Zij kan het
eenvoudig niet. Het Lucretia-verhaal bewijst,
dat het sentiment der eerbaarheid altoos
gekend is. Maar ook, de als courtisane ge
borene, zal haar bestemming volgen. Ook
zij kan niet anders. En beiden, eerbare vrouw
als courtisane, vormen samen het standaard
type van de" vrouw, de abstractie van het
vrouwelijk wezen. Met een variatie op
Weininger zou men kunnen zeggen: Elke
vrouw is een samenstelling van een zeker
aantal deelen kuischheid en een zeker aan
tal deelen onkuischheid. En al naar de wijze
waarop of het eene of het andere sentiment
of instinct overweegt zal zij, in verband met
de omstandigheden, als vrouw voor n of
als vrouw voor meer mannen, door het
leven gaan".
Men kan hier niet langer naar deugd of
ondeugd rangschikken. De socioloog, de ware
meMehenvriend, vraagt nuchter: wat is nuttig
en wat niet ? Wat is rechtvaardig en wat niet ?
Nuttig en rechtvaardig nu zou het naar
mijne meening zijn, indien weldenkenden
van beider kunne op nuchtere, practische
wijze een aanvang maakten met het
organiseeren van de courtisane als maatschappelijke
klasse en dan verder deden, wat de voort
schrijdende kennis van het wezen dier klasse,
in haar belang in 't bijzonder, in 't groot
maatschappelijk belang in 't algemeen, ge
bood te verrichten. Op de tentoonstelling
De Vrouw", een geestig vriend noemde
haar De Dame", mist men de courtisane.
Er is gedaan of zij niet bestond. Maar juist
hier lag een gebied van het vrouwe-leven,
waar de Vrouw" haar zegenrijke werking
had kunnen toepassen. Het eerbare ligt niet
in het bedekken of het niet willen zien der
feiten en verschijnselen, maar in het moedig,
in het vrouwmoedig en manmoedig onder
de oogen zien van de nuchtere waarheid.
Er was hier nu eens een gelegenheid ge
weest om te toonen, dat ook de vrouw in
staat is het initiatief te nemen tot maat
schappelijke evoluties. Zoovele tentoonstel
lingen hebben zich, vooral op de zuivere
vermaak-aanhangsels, gastvrij getoond voor
de courtisane, op een wijze, die het tentoon
stellingswezen, schade heeft berokkend, wat
de ethische zijde betreft. Op de Vrouw"
had men kunnen toonen, dat de verdrukte,
vervolgde en zoo vaak rampzalige zuster,
ook op andere wijze op een tentoonstelling
kan worden vertegenwoordigd.
Rotterdam. Aug. BERNARD CANTER
iilliilitiiiimiiliiiiiiilimmiiiim
De Oedipus-vertooningen van
Royaards.
Het peccavi" van den heer Royaards aan
zijne klassiek-onderlegde" vrienden en de
dichters van Nederland behoeft nog niet aan
alle kritiek het zwijgen op te leggen, temeer
waar zijne keuze uit de bestaande vertalin
gen van den Oedipus niet zoozeer eene
zonde", dan wel eene' vergissing is geble
ken, die, waarhet geldt een der voornaamste,
zoo niet de voornaamste der grandiose
IIIIIIMIIII1I1IIIII
FEUILLETON
mum umi l "m "m ""
EENE MIN IN DEN ZONNESCHIJN
DOOR *)
CAREL VAN NIEVELT
(Met toestemming der uitgevers, firma Van
Holkema & Warendorf, plaatsen wij uit
Vertellingen" deze schets ter herinnering
aan den verleden week te Wiesbaden over
leden schrijver).
Dahin! Dahin
Mocht ich mit dir, o heiss geliebte, ziehn.
Hoog op de rotsen aan den westelijken
zoom van het Gardameer licht een schamel
gehucht, Tremosine geheeten.
Tremosine ...' het klinkt, niet waar ? als
een nachtegaalslag, of, liever nog, als de
naam van eene schoone vrouw. Mij dunkt,
die klank alleen moest er reizigers
heenlokken: sentimenteele, wel te verstaan. En
nochtans behoort het tot de zeldzaamheden,
dat een vreemdeling zich van de voorbij
varende stoomboot hier aan wal laat zetten.
Want men zij nóg zoo sentimenteel, toch
beklautert men niet gaarne eene ladder
Jakobs zonder vooraf weten of er daar op
de bovenste sport wel iets te zien valt, of
er (het klimmen maakt zoo dorstig) wel
eene herberg is, of er (zoo al geene enge
len) ten minste geene bandieten wonen,
altemaal punten omtrent welke de
reisboeken een geheimzinnig, schier onheilspellend
stilzwijgen bewaren. Men vergenoegt zich
derhalve met het hoofd in den nek te leg
gen, en op te staren tegen den vervaarlijk
hoogen rotswand, met de vraag op de lip
pen: waar dit Tremosine wel schuilen mag?
Zósteil toch rijst hier het oevergebergte
uit het meer, dat het dorpje, ofschoon dicht
aan den rand er van gelegen, van beneden
niet zichtbaar is.
Wie het Lago di Garda niet kent, wie
slechts de smallere wateren en de tammere
stranden bezocht van Como of Maggiore,
die maakt zich geen denkbeeld van het
ontzaggelijke karakter der rotspartijen langs de
noordelijke oevers, noch van de wijde, naar
eene zee zweemende uitgestrektheid der
twee zuidelijke waterboezems van dit grootste,
schoonste en minst bezochte der Italiaansche
meren. Eens, in der Aarde jeugd, als zee en
bergen nog eene ziel hadden, strekte de
blauwe Adriaticus, verliefd op het blank en
*) Het feuilleton Eenzamen" door J. H.
PENNING wordt voortgezet op pagina 3 van
dit nummer. «
antieke tragediën, wel eenige nadere be
schouwing waard is, in het belang dier
machtige kunst zoowel als van het eerbied
afdwingende artistieke streven des heeren
Royaards. Daarbij onderschat ik geenszins
de moeilijkheden, waaraan een spelleider als
hij het hoofd heeft te bieden en de voor
hem bestaande gebiedende noodzakelijkheid
om, als nu te Arnhem, in een geval van
force majeure", in te grijpen, ten einde iets
tot stand te kunnen brengen.
Met de intuitie van den practischen
tooneelkunstenaar heeft de heer Royaards terecht
ingezien, dat de bestaande Nederlandsche
edipus-vertalingen voor zijne opvoeringen
te vlak en te nuchter zijn. Vreemd lijkt het
mij echter, dat hij van eene vertaling van
den heer Boutens eenig heil schijnt te ver
wachten. Deze dichter toch pleegt in zijn
eigenaardige woordkunst" een Nederlands
te leveren, dat, evenals de Tacitus-vertaling
van Hooft, volkomen onbegrijpelijk is, als
men er het origineel niet naast legt. Zijne
onlangs verschenen Prometheus-vertaling is
daarvan een overtuigend bewijs.
Moest de heer Royaards, om aan de
uitnoodiging van den burgemeester van Arn
hem te kunnen voldoen, dus in der haast
wel naar een buitenlandschen gids in het
labyrinth der antieke kunsi omzien, zoo is
het toch te betreuren, dat hij (wellicht onder
Reinhardtschen invloed) zich aan
Hofmannsthal heeft toevertrouwd.
Deze -tekst-leverancier voor al wat de
groote Berlijnsche trom der reclame slaat, is
al een zeer onbetrouwbaar bewerker" der
Helleensche tragedie-kunst. Hij is het gepro
nonceerde type van den on-Helleenschen,
den anti-Helleenschen geest, de man, die zich
reeds vroeger door de verminking van Elektra
en nu weder door die van Oedipus een
beruchten naam heeft verworven en de oorzaak
is, dat eene kunst, die door alle eeuwen heen
voor heilig en onaantastbaar is gehouden, nu
door den heer Bernard Canter met een schijn
van juistheid voor barbaarsch" kan worden
verklaard. Jammer is het, maar vergeeflijk, dat
de heer Royaards zich door dezen bewerker"
heeft laten dupeeren. Men vraagt zich echter
af, hoever nu, in de 20e eeuw, de eertijds zoo
beroemde Nederlandsche philologie er aan
toe is, die zulk Berlijnsch vandalisme ziet
invoeren, zonder dat ne gezaghebbende
stem zich daartegen verheft!
Als dat waar zou zijn, dat men nu nog,
in onze dagen, den Oedipus, dit heerlijkst
getuigenis uit de rijpste, diepzinnigste
cultuur-periode der menschheid, dit onverge
lijkelijk monument van den menschelijken
geest, straffeloos kan mutileeren en daar
mede nog eer en roem inleggen dan
heeft de wereld ook 25 eeuwen vergeefs
bestaan;'tot welk een sterrenloozen nacht
van eerbiedloosheid voor wat eenmaal
grootsche en waarachtige kunst was, zijn
wij dan vervallen, een nacht, waarin het tot
een hoon wordt, nog te spreken van de on
sterflijkheid van Sophocles' werken!
Het lijden van Oedipus is de groote, eeuwi
ge tragedie van het lijden der menschheid,
die, hoe schoon en sterk en trotsch zij het
hoofd moge heffen voor de zon, blindelings
en hulpeloos onderworpen blijft aan de
starre, erbarmingslooze almacht van het Lot.
Sophocles heeft ons de overstelpende waar
heid dezer idee geopenbaard in de ontstel
lende tragedie van den edelsten en
machtigsten mensch, die al zijne goddelijke gaven
wijdt aan datgene, wat voor de Hellenen
het hoogste goed is: het welzijn, het even
wicht van de polis", de gemeenschap;
en die zijns ondanks, blind en onwetend,
vervalt tot de verschrikkelijkste aller mis
daden, het vergrijp aan de heiligste wetten
der natuur: de dubbele bloedschuld. Deze
tragedie is eene sublieme gave van den
besten, vergoddelijkten gemeenschapsdichter
aan zijn volk, een machtig bolwerk voor de
Hellenen tegen al wat on-Helleensch en dus
barbaarsch" is. Als die idee der bloed
schuld het stuk tot een barbaarsch" stuk
de schoone vormen der verre sneeuwtoppen,
al minnekoozend eenen zijner voelhorens uit
tot diep in het Tiroler gebergte; en hij ver
gat dien weer in te trekken toen hij later,
oud en mat, in zijne bedding terugslonk.
Zoo is dus de Benacus een afgehouwcn
zeearm, verloren tusschen de bergen. Denk
u eenen woesten Noordschen fjord,
h;engetooverd onder Italie's hemel, gesmukt met
Itatie's plantengroei. Denk u de strenge
verhevenheid van het Noorden, en den glans,
de weelde, de kleurenpracht van het Zuiden,
aan elkander grenzend, met elkander
ineenvloeiend. Denk u den eeuwigen winter zijde
aan zijde met de eeuwige lente, den granaat
en den olijf dicht aan den voet van gevaar
ten op welke de sneeuw nooit smelt, fon
kelende gletscherspitsen nederblikkend op
het lommer der citroentuinen, op sappig
vijgenloof en bleeke wingerdranken... O
hemelsch oord! uwe heugenis blijft mij een
zonnebeeld in de duisternis mijner winter
dagen!
Wel maar Tremosine?
Het is boud gesproken, misschien doch
ik zou wel eene weddenschap durven aan
gaan, dat er, buiten tnijzelven, nooit een
bewoner van het polderland dit dorpje be
trad. En vermoedelijk zouden, om al het
hierboven aangevoerde, ook mijne schreden
er nooit zijn heengericht geweest, indien ik
niet met den jonkman Angelo Rubato
mijnen gids en roeier, schipper en visscher
langs de boorden en op de wateren van het
Garda-meer zekeren ochtend een gesprek
had gevoerd, waarvan ik zoo aanstonds
verslag ga geven.
Vooraf dient deze knaap wel met twee
vluchtige trekken geschetst.
Eene kleine, maar krachtig en sierlijk ge
bouwde gestalte, een bruine kroeskop en
een paar oolijke zwarte oogjes, een
kortgeknipte baard, die hem tot aan den neus wies,
en een altijd lachende mond vol hagelwitte
tanden daar hebt ge hem, zooals hij onder
zijnen gelen stroohoed, in zijne witte broek
en blauwe boezeroen, en met zijnen
Piuspenning op de ruige borst, in zijne gelapte
schoenen stond. Laat geen sterveling mij
kwaad van hem zeggen: want schoonere
uren sleet ik met geen manspersoon op
aarde. Hij had zijne zwakheden ongetwij
feld. Een onbewaakte sigarenkoker was in
zijne nabijheid niet boven bedenking veilig;
en eens betrapte ik hem op heeterdaad in
eene ongeoorloofde betrekking met mijne
eau-de-cologne-flesch. Doch wie onzer is
vuurproef tegen alle verzoeking? En wat
scheldt men niet kwijt aan eenen goeden
wil en een onverstoorbaar goed humeur,
zou stempelen, wat blijft er dan nog over
van een Shakespeare, een Goethe, van Ham
let, King Lear, Faust?
Maar, verbonden met den edelen,
politischen filosoof, verschijnt in Sophocles het
nimmer overtroffen genie van den Dichter,
die zijne Oedipus-tragedie heeft opgebouwd
in eene weergaloos meesterlijke structuur,
een wonder van hevige, brandende harts
tochtelijkheid, bedwongen in een prachtig
evenwichtigen vorm, waarin elk woord op
zijn plaats staat, zijne geheimzinnige betrek
king- toit het drama heeft en trilt en leeft,
zooals elke noot leeft in eene symphonie
van Beethoven. Zoo ergens, dan is in dit
meesterwerk het woord" tot vleesch" ge
worden !
In mijn artikel over den Gijsbreght van
Aemstel, waarin het verband tusschen
Vondel's kunst en de antieke tragedie is uiteen
gezet, heb ik ook uitvoerig gewezen op de
groote beteekenis der koren, die de ziel van
het drama zijn, waarin de geheele oorsprong
van het drama wordt gevonden. Zij leggen
het . geheimzinnig verband tusschen dat
drama en het leven in zijne rhythmen,
hunne kreten en smeekbeden, hunne beel
den en orakelspreuken als de onwillekeurige,
ontstelde reflexen uit de diepten van het
leven, uit de duistere geheimen der oer
natuur, de kosmische weergalm der oer
smarten, waarvan het drama in zijne epi
soden de uitbeelding is. Terwijl zij iedere
periode in den ontwikkelingsgang van het
drama afsluiten en de volgende inleiden,
zijn zij tevens het muzische element, dat de
tragedie tot het wonder van waarachtige
kunst opvoert, zij openen den
duizelingwekkenden blik in de verschrikkingen des
levens, waarin begrippen tot visioenen
groeien, totdat De Waarheid als eene onver
murwbare, vernietigende godheid zich open
baart. Zulk eene antieke tragedie is evenmin
een voorwerp van publieke vermakelijkheid
als een ulevel voor zoetig, modern"
humanisme!
De dichter" Hugo von Hofmannsthal, de
man zonder visionaire vermogens, heeft aan
den Oedipus zijne koren, daarmede zijne
muzische ziel, zijn bezielden en bezielenden
adem ... ontnomen! Mij is niet gebleken,
dat ook maar iemand hier te lande daar
tegen geprotesteerd heeft, en het blijft mij
een raadsel, dat de heer Royaards den om
vang van deze schennis niet heeft ingezien.
Wat zou hij, wat zou de gansene Neder
landsche kritiek zeggen, als iemand het
waagde, den Gysbreght zonder de Reien te
vertoonen ? Blijft eene opvatting als die van
Von Hofmannsthal getolereerd, dan is het
gansche werk van genieën als Burckhardt
en Nietzsche, die ons de geheimen der an
tieke tragedie hebben geopenbaard, ook
geheel en al teniet gedaan !
In de plaats van de koren stelt de be
werker eenige dramatische" regels, vrijwel
zinlooze uitroepen van eigen vinding, waar
aan dan enhele woorden, namen uit Sophokles'
tekst, ccr.e klassieke allure moeten geven.
Ik L^paal mij tot het eerste koor. Het
telt 60 regels en de tweede strophe met
anti-strophe luidt:
O Giitter, ein unermesslich Leid
Drückt mich! Es ist krank die ganze Schaar,
Und keines Gedankens Waffe,
Die uns beschirmete! Nicht die Erzeugungen
Des edelen Landes gedeihn, und die Frauen
Bestehen nicht
Die ermattende Noth des Gebarens.
Sieh hin, wie Einer
Zu dem Andern, wie fliegende Vogel,
SchnelleralsfressendesFeuerzumUfersich
Des Abendgotts hinabstürzt.
Die Stadt ist ein unermesslich Grab!
Geschiechter liegen unbeweint,
Todbringend, verlassen am Boden.
Frauen und ergrauete Miitter durchirren sie,
Und suchen vereinet am Rand der Altare
Aus düstrer Noth
aan iemand in wien des hemels zon zelfs
een welbehagen scheen te vinden, daar zij
altoos doorbrak waar hij zeilde of ging?
Men vreest in Italië het booze oog, dat
onheil brengt over dengene op wien het
zich vestigt. Wel ook mijn Angelo was
jettatore: maar in omgekeerden zin. Het
goede oog was hem geschonken. De toe
rist die hem tot leidsman had, trof overal
mooi weer, koelen wijn en vriendelijke
gezichten.
Wij waren, mijn Angelo en ik, op den
bedoelden ochtend uit hengelen getogen in
de kleine bocht bij Torbole, La Valle ge
heeten, en vermaard om haren vischrijkdom
en om het overheerlijke kleurenspel van
haar water een grondeloos lazuur in het
midden, het klaarste smaragdgroen langs
het boord, waar eene blanke kiezellaag den
ondiepen bodem vormt. Bij het krieken van
den dag al uitgeroeid, hadden wij ons
verfrischt met een bad, en zaten nu, tegen de
zon nog beschut door het oostelijke gebergte,
in alle gemoedelijkheid de sardienen te be
lagen, wier bewegingen rondom het aas wij
in de blauwe diepte met volmaakte duide
lijkheid konden waarnemen. Het vlugge
goedje scheen hongerig: ten minste, de
vangst was gezegend boven verwachting:
slag op slag haalden wij een rampzalig
zilveren diertje uit zijn koele paradijs, hinauf
in Todesgluth", zooals Goethe zegt. Ha! de
todesgluth zou Angelo hun bereiden, wanneer
hij hen straks in olie bakken zou, hemzelven
en mij tot het smakelijkste ontbijt.
Mijn Angelo (moet ik nog zeggen) hield
er, bij zijne vele goede en weinige kwade
eigenschappen, een lijf- of stopwoord op
na: ., Va benei" 't gaat goed"; soms, in
oogenblikken van de hoogste voldoening,
afgewisseld met: Va benissimo!" 't
gaat best!" Dit woord was zoo volsla
gen de uitdrukking van des jongelings karak
ter en levensbeschouwing, het strookte zoo
volmaakt met den glanzenden krullebol, de
stralende oogen, het rimpellooze voorhoofd
en den vergenoegden grijns van het baardige
kereltje, dat het nooit te onpas scheen te
komen uit zijnen mond. 't Mocht loopen hoe
het wilde : de zon mocht onder het roeien
u het merg uit de beenderen stoven, of de
dolle wind u het zeil aan flarden blazen;
het bergpad mocht uitermate steil en steenig
wezen, of het geschubde watervee tot aan
bijten uitermate onwillig: steeds, als ge op
het punt waart in verzuchtingen of
verwenschingen los te breken en uit te roepen dat
het nu eens verduiveld slecht ging, was
Angelo vór met zijn blijmoedig en trouw
hartig: Va bene! Si, si, va bene!" -?
Errettung mit betendem Seufzen! enz.
Men ziet het: duidelijk, eenvoudig, ont
roerend, een weeklacht over de rampen van
land en volk, ziek, onvruchtbaar, verkwijnend
onder de geeseling van den god: de pest.
Hofmannsthal veracht dit alles. Hij verzint
(ik citeer in Royaards' vertaling):
Wie wendt het afgrijselijke af?
Oud is mijn hart en vol vreeze.
Athene! Artemis! Apollo!
en iets verder:
Moord'naar zonder gestalt'
Moordenaar dood,
Slaat hem, verjaagt hem, stoot hem ter
neder,
Af van de rots in de schuimende zee!
Neer in de branding,
Slaat hem te pletter! enz.
In 't geheel 20 regels, hol gebral, zonder
diepte, zonder zin, zonder gevoel.
Den anderen koren is het niet beter gegaan.
De monologen en dialogen krioelen van
verknoeiingen, vandalismen. Beroemde regels,
waarin zich Sophokles'dramatisch genie, zijne
machtige tragische ironie openbaart, plaatsen
waar het juist op aankomt, zijn f nauw'lijks
herkenbaar verminkt, of geheel verdwenen.
De prachtig gecomponeerde proloog,
waarin geen woord te veel staat, is uit
elkaar getrokken, als doorspijkerd met uit
roepen, die eene smakelooze beschrijving
geven van de met pest geslagen lichamen,
eene beschrijving die Sophokles met n
enkel sober woord geeft, eene uitwijding,
die on-Helleensch en, in het algemeen,
on-artistiek is.
De grandiose trots, waarmede Oedipus
zich noemt:
Der ich einen Sohn des Glückes mich,
Des güt'gen achte"
wordt op zijn Pieter Langendijksch weer
gegeven met:
Ik ben de zoon van vrouw Fortuin."
Ik kan hier geene analyse, regel voor
regel geven, het zou te veel ruimte eischen.
De gansche tekst wemelt van barbaris
men, als:
Haal u de pest!"
En dat de hel u opzwelg!" (De antieken
kenden toch geen hel"?)
Dan slikt de nacht u op!"
Of deze hyperbool:
Gij hoort mij, blinden man, maar zelf
veel blinder (!!) Ziet gij niet" voor het
prachtige:
Ich sage, weil du blind mich auch
gescholten hast,
Du bist ein Schender, und du siehst dein
Uebel nicht."
Zijnjaren niets?Doorléfde jaren,Oedipus?"
(modern sentimenteel).
Nooit in m'n leven wil 'k nog eens
'n mensch zózien loopen, met zoo'n ge
zicht als zijn gezicht was." (On-Helleensch
realisme, en daarbij ook op zich-zelf verre
van fraai, voor het ingetogen ontroerende :
Ein Schauspiel wird sogleich dein Auge
sehn, das mit Erbarmen auch den Feind
erfüllen musz.")
En dan vindt men er dingen als:
Den man die druipt van alle
hemelsvloeken" (dat druipen" is een dwaas beeld
en de hemelsvloeken" zijn hoogstens een...
Calvinistisch begrip).
Met 'n gil, als waren honderd wilde
dieren losgebroken."
Dat bestuur is mij lang reeds tot 'n hel."
't Is zonde van den tijd."
Dat wed 'k."
Enz., enz.
Voeg ik hierbij nog, dat de verzenbouw,
die bij Sophokles zósaamgegroeid is met
den inhoud, verbrokkeld en vernietigd is,
dan begrijpt men, dat zulk eene bewerking
zelfs nog niet matig kan voldoen. Inderdaad,
er is daarin evenveel Helleensch element over
gebleven, als in de affiche van Raemaekers.
Den burgemeester van Arnhem komt alle
lof toe, dat hij getracht heeft, om ons
natiotaal feest te vieren door de kunst te eeren
Aandoenlijk optimisme! Hij versaagde niet,
noch wanhoopte hij ooit. In zijne tevreden
heid over den goeden God, de schoone
wereld en zijn welgeschapen eigen-ik, meende
hij altoos maar dat alles goed ging. En als
ge het hem met eene zoo ongekunstelde
overtuiging hoordet zeggen, dan dacht ge
onwillekeurig: Waarachtig, het manneke
heeft het zoo mis niet! Goed gaat het
wel niet! maar het kon toch nog eene heele
portie erger!
Eh, Angelo\" zeide ik, met eenen blik op
het gespartel in ons bennetje: Va bene!
eh? en ik verwachtte van den knaap geen
ander bescheid, dan een hartgrondig: Si, si,
Signore, va benissimo!" Niet gering was
dus mijne verbazing, toen hij in stee daar
van heftig uitriep: No no, va malo, va
pessimo! Corpo della Madonna!"
Ik keek hem ontsteld aan, vreezende of
hij in de diepte temet den boozen waterman
gezien had, den Orco, die zich aan al te
gelukkige visschers soms met dreigende
gebaren heet te vertoonen. Hij zat met de
armen over de borst gekruist, sloeg geen
acht op zijne sim, die toch de
onmiskenbaarstc teekenen van leven gaf, en staarde
den oever aan met eene uitdrukking van
komieke neerslachtigheid op zijn gelaat.
Angelo, mijn vriend!" riep ik: in den
naam van al uwe heiligen, wat overkomt u ?"
Hij bleef een oogenblik zwijgen. Vervol
gens sloeg hij zijnen hengel op, nam het
vischje dat er aan spartelde van den haak,
lachte weer, en sprak: Scusi, Signore.' ik
vergat mijzelven ... Ma qaesto sasso die
steen daar per Bacco! die maakt mij dol!"
Aan den oever hier, moet men weten,
ligt een ontzaglijk blok nagelfluh, dezelfde
steensoort uit welke de Rigi-groep gefor-.
meerd is. Hoe het daar verdwaald geraakte,
mogen de geologen onder elkander uit
maken. Het staat in de wandeling bekend
als de -Sasso dei Bimbi: steen der poppetjes,
of der kleine kindertjes. De merkwaardig
heid er van is namelijk, dat het in de
Torboolsche kinderwereld dezelfde geheimzin
nige rol vervult als in de Haarlemsche de
beroemde iepenboom te Kraantjelek: uit zijn
holen en gaten heeten de nieuwgeborene
broertjes en zusjes te voorschijn te komen.
Die steen, Angelo? Wat legt die steen
u in den weg ?" vroeg ik.
Kent Signore dien steen ?"
O ja ! het is de Sasso dei Bimbi, wijd
vermaard."
En weet Signore waaróm hij zoo heet ?"
Omdat de moeders van Torbole hare
bambinclli er onder vandaan halen."
Juist. En daarom, als er te Torbole een
jong paar aan het vrijen raakt, dan gaan
en .hij is ten voorbeeld te stellen aan alle
overheden, wier scherpzin niet verder gaat
dan tot onbezochte tentoonstellingen van
handel en nijverheid, draaimolens en op
tochten. Een pleidooi voor de Nederlandsche
kunst zou ook in dit geval mogelijk zijn,
maar het kan niet komen van iemand als
den heer Canter, die tot de velen behoort,
welke de Gijsbreght-vertooningen met de
muziek van Diepenbrpck (dit prachtig voor
beeld van echt nationale kunst), hebben
tegengewerkt.
En nog eens, het is zér jammer, dat de
heer Royaards op de bewerking van V.
Hofmannsthal gekomen is. Had hij zijne
klassiek-onderlegde" vrienden van te voren
geraadpleegd, dan hadden deze hem wellicht
een goeden, eenvoudigen raad gegeven: in
de Reclam-uitgave bestaat eene voortref
felijke, vertrouwbare, zeer mooie
Oedipusvertaling: die van Georg Thudichum. De
bovenstaande citaten zijn daaraan ontleend.
De vertooning op Sonsbeek was ondanks
dat alles mooi, indrukwekkend. Lensvelt
bouwde er een schoon, evenwichtig, imposant
paleis, dat tevens het voordeel had, eene
uitmuntende accoustiek te geven. Nell
Bronger zorgde voor eene kleurrijke, stijlvolle
kleedij. En Royaards gaf in eene vaak
sublieme creatie, ondanks den tekst, dien
hij uitsprak, wel het visioen van den
tragischen held, zooals wij ons dien bij het lezen
van Sophokles voorstellen. Eenige meerdere
evenredigheid in de wisseling van tempo en
stemkracht zou die creatie nog aan waarde
doen winnen.
Naast hem staat Musch, een der weinige
acteurs met het spiegeltje", die den buiten
alle wereldsch verband dolenden, tragischen
ziener prachtig suggereerde. De overigen
verbleekten naast deze twee figuren: Sophie
de Vries, tragedienne van den ouden en,
als zij niet oppast, welhaast verouderden
stijl; Co Balfoort, te hoog van stem en
zwak van expressie, vooral in de slotscène.
Van Ollefen en Van Praag behooren onge
twijfeld tot de onbetrouwbare elementen'',
terwille van wie de tekst vergemakkelijkt
werd. De vraag is gewettigd, of dit de
juiste verhouding mag heeten.
Wat is Sophokles voor hen, of wat zijn
zij voor Sophokles?
Het werken met het volk" was een
meesterstuk van scenische discipline, maar
te realistisch en dus uit den Sophokles-stijl.
En de heeren grijsaards spraken in koor en
waren dus onverstaanbaar. Wanneer zal men
het onmuzische, het onmogelijke daarvan
inzien ? Dat de koren gezongen dienen te
worden, (het eerste, de parodos, op dans
bewegingen, de volgende, de stastima, in
stilstand), heb ik in mijne
Gijsbreghtbeschouwing voldoende aangetoond. Is dit,
bij gebrek aan muziek, vooralsnog onmo
gelijk, dan late men tenminste ne stem
spreken. Met den besten wil ter wereld
krijgt men van een sprekend koor geene
eenheid van rythme en toonhoogte.
BALTHAZAR VERHAGEN
* * *
Reisgedachten en verbeeldingen
n.
Die havens aan de Engelsche zuidkust
behooren bepaald niet tot de zonzijde des
levens. Men moet daar komen op een zomer
senen Zondagmorgen, na een vaart over die
blauw-groene, zacht vervloeiende wateren,
met ranke zeilbootjes als met witte kapellen
dicht bezet, en langs de blijde groene
heuvelkusten levendig van menschelijke bewo
ning, waarvoor de grimmig-grauwe zee
gevaarten der Kanaalvloot liggen
degreyhounds van Engelands wacht men moet
daar komen tegen den middag, aanleggend
bij het uiterste van de haven, om allengs
het leven te voelen dorren en verschrompelen.
Als de beweging en drukte van het aanleggen
over zijn, begint de rust zwaar te wegen
ze samen naar den Sasso dei Bimbi, en
zeggen tot hem : Sasso, o Sasso ! wij zijn
verloofd. Behoed ons!"' En als zij later
getrouwd zijn, en zij willen gaarne dat hun
echt vruchtbaar zij, dan wandelen zij wederom
samen naar den Sasso dei Bimbi, en roepen:
Sasso, o Sasso! wij zijn gehuwd. Zegen
ons!" En de jonge vrouw strooit maïs
korrels in de holten van den steen, terwijl
de jonge man er een maatje wijn over uit
giet. Modo infallibile, Signore! Veramente,
infallibile !"
Zoo zoo ? Dan kan ik mij denken...
Maar ik begrijp nog niet, Angelo, hoe dit
alles voor u eene reden kan zijn om tegen
dien braven steen zoo uit te varen."
Ah Signore als ik dien sasso zie, dan
denk ik aan kleine kinderen. En als ik aan
kleine kinderen denk "
Dan denkt ge misschien aan het eene of
andere groote kind is het niet, Angelo?"
Geen antwoord. Maar opeens keek hij
mij aan met eenen blik en een lachje, die
ik duivelachtig zou willen noemen, indien
zij niet tevens zoo onbeschrijfelijk guitig
waren geweest Con permesso", riep
hij: Heeft Signore in Holland veel mooie
meisjes?"
De vraag was eenigszins zonderling ge
steld, en bovendien van zóteederen aard,
dat ik mijn gesternte dankte toen juist ter
snede een toebijtend sardientje mij helpen
kwam om den blos van verlegenheid te
verbergen, die mijne kaken in klaprozen
begon te herscheppen.
In Holland", antwoordde ik, zoo ernstig
mogelijk, terwijl ik het opgewipte vischje
loshaakte: In Holland, Angelo, zijn alle
meisjes mooi."
Alle zonder onderscheid?" vroeg hij, met
een zweempje van naïeven twijfelzucht.
Alle zonder onderscheid", bevestigde ik.
Ook die welke ongetrouwd blijven?"
Die inzonderheid, Angelo. Want die zijn
zóschoon, dat geen jonkman ze anders
dan uit de verte durft te aanbidden."
Madre santissima! welk een gezegend
land!... Maar dan geven de Hollanders ook
zeker niet veel om mooie vrouwen? Want
overvloed baart onverschilligheid!"
Toch niet, mijn vriend, toch niet. Aan
het waarlijk schoone verzadigt de mensch
zich nooit. Wij houden, Angelo, van alles
wat waarlijk schoon is."
Ebbene! dan moet mijnheer eens naar
Tremosine, ginds op den berg. Daar zijn
de mooiste meisjes van gansch Italië. Een
heel dorp vol. Ah!" riep hij, terwijl hij eenen
vurigen handkus naar het zuidwesten wierp:
gentile, graziose, adorabile, Ie p-übelle del
mondo!"