Historisch Archief 1877-1940
31 Aug. '13. - No 1888
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Carel van Nievelt f
Carel van Nievelt, vele jaren medewerker
aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant voor
muziek en buitenland, en voor dezelfde krant
belast met de zorg voor het feuilleton
laterjonder den naam Ypsilon" verbonden
aan \Het Nieuws van den Dag, is, 70 jaar
oud, deze weejc te Wiesbaden overleden.
? Al het werk van Ypsilon kenmerkt zich
door diep en teer gevoel, hoogere levens
vreugde, voornaamheid, stevigen stijl,
frissche en gezonde taal. Het artistieke trok hij
niet! binnen zijne grenzen. Hij is gebleven
de beste, degelijkste en wijsgeerigste der
schrijvers' van zijn tijd, en stond hoog boven
velen. Daar hij zich niet heeft kunnen ver
eenigen met de mannen van '80, nam hij
tusschen de oude en nieuwe generatie een
plaats in, een plaats van beteekenis. Zijn
oordeel over de letteren zijne eigene
novellen, zijne natuurbeschrijvingen en zijne
veel gelezen feuilletons in Het Nieuws onder
den naam J. van den Oude, over romans enz.,
bewijzen het. Een goed boek" schreef hij
nog in zijne laatste bijdrage voorHet Nieuws
hoe blijgeestig misschien ook, heeft altoos
tot grondtoon ERNST, omdat ERNST, niet
ZOTHEID, het wezen van dit leven is. En
met een goed boek stijgt men altijd iets
hooger, met een slecht glijdt men iets omlaag."
J. H. R.
IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllHIIIHIIMIIIIIIIIIIIIillllllllllllllllll
grillen drijft. De techniek kan zeer volmaakt
zijn, maar wat is een volmaakt uitdrukkings
middel ... zoolang er niets uit te drukken is
en de noodzakelijkheid daartoe ontbreekt.
Een ambacht, een industrie wordt eerst
een kultuurfaktor wanneer de voortbrenging
niet enkel belang of resultaat beoogt naar
de zijde des voortbrengers, maar wanneer
de belangen van voortbrenger en verbruiker
zoodanig in elkaar grijpen, dat het voortge
brachte in de eerste plaats voor de gemeen
schap een winst beteekent.
Een stuk drukwerk noemen we minder
goed, omdat de drukker of verspreider met
minimum kosten een maximum winst of
effect maakt, maar omdat de toekomstige
verkrijger van dat stuk drukwerk er een ding
mee zal bezitten, dat hem de vervulling
van zekere voorwaarden van welbehagen en
blijvende doelmatigheid waarborgt. Een
reclameprent kan uit het oogpunt des
reklamemakers doeltreffend zijn, omdat 't
ding op de meest over-schreeuwende wijze
zijn waar aanprijst: uit een samenlevings
oogpunt is zoo'n affiche dan meestal niet
slechts nog niets waard, maar zelfs een
destructieve factor en aanneembaar wordt
't eerst wanneer 't ook door een zekere
redelijkheid van vorm en kleur, door een
zekere van-zelf-sprekendheid van allure zich
bij een denkbare rustig-bewogene
menschelijke en natuurlijke omgeving, al moet dat
ook de atopie van een stadsbeeld worden
genoemd, aansluit. Een prachtige boekband
vol gouden schemeringen, waarin echter het
boek niet is gebonden maar geplakt, is, pp
zijn zachtst gezegd van een contra-dictoire
doeltreffendheid. En de reusachtige mecha
nische ontwikkeling van het graphische
ambacht, die de totstandkoming van zooveel
gemeenschaps-vijandige dingen bevordert,
sluit dan ook nog maar niet de toenemende
belangrijkheid van de graphiek als bescha
vingsinstrument in.
(Wordt vervolgd) WALTER v. DIEDEN HO VEN
* * *
Een daad van de Vereeniging
Rembrandt
In het Stedelijk Museum zijn tot 14 Sept.
tentoongesteld de schilderijen, die, dank zij
de krachtige werkzaamheid van de Vereen.
Rembrandt" uit de in Parijs te gelde ge
maakte collectie-Steengracht, voor ons land
mochten behouden blijven. Het zijn er slechts
zeven, doch zij vormen toch zoowat een
keur-aantal uit die beroemde en nu over
de wereld verspreide verzameling. We mogen
er mee tevreden zijn, voorwaar, al vinden
we het jammer, dat enkele andere werken
ons ontgaan zijn. Zoo b.v. de Brouwer, die
voor mij althans wel niet tot de
scherpst kenschetsende werken van dien
origineelen meester der mimische beeldende
kunst behoort, maar toch zeker om de
prachtige schilderkwaliteiten voor onze
musea een zeer begeerenswaardige aan
winst zou zijn geweest. Om de Metsu werd
er zwaar gevochten, maar het bod steeg
ook hier tot een buitengewone hoogte. De
omstandigheid, dat dit schilderijtje voor velen
een raadselachtigheid is, wat wil zeggen,
dat ze het aanmerkelijk in rang willen ver
heffen door het aan Vermeer toe te schrijven,
heeft daar natuurlijk veel toe bijgedragen.
Ik voor mij vind, ondanks de sterk Vermeer
achtige kwaliteiten die ook wel in enkele
andere werken van Metsu zijn na te wijzen
in dit mooie schilderijtje geen termen
aan de echtheid der handteekening van Metsu
te twijfelen. Want bij algeheele afwezigheid
van een handteekening zou het schilderijtje
toch maar weer een zeer twijfelachtige Ver
meer zijn.
De Rembrandt, hoe toovervol van werking
't schilderij op het eerste aspect ook zij,
bleek bij nader bezien toch niet van aller
eerst gehalte.
Zoo werd dan de Vereeniging voor fabel
achtige sommen (in 't geheel vijf en half ton)
meester van zeven schilderijen: van Jan
Steen, Hobbema, Terborch, Aert de Gelder,
Berckheyde, Isaac Ostade en Backer, die
alle hier uitnemend, enkele zelfs op nige
wijze, vertegenwoordigd zijn.
Het jongensportret van Backer (de ver
onderstelde schilder) is in opstelling der
figuur en in de uitvoering van een bijna
grootsche soberheid. De in heldere kleuren
vlak, en even wat te systematisch, geschil
derde kop, doet denken aan Thomas de
Keyzer met een toevoegsel van Rembrandt.
De kleederdracht van den knaap met de
massale schikking van de plooien, is van
een ^ strenge uitbeelding, die aan de kunst
van 'sommige groote Spanjaarden herinnert.
Geheel in tegenstelling met de evenmatige
en stellige voordracht van dit portretstuk, is
de beeltenis van een Oostersch vorst door
Aert de Gelder. (Bij vergissing nam ik straks
dit schilderij in het zevental op; aan het
initiatief vaneen kunstlievend Amsterdammer
hebben we dezen aanwinst voor Holland
uit de Steengracht-collectie te danken.) In
dit werk is alles bewegelijkheid; alles de
driftuiting van een geboren schilder, een
impressionnist uit de tweede helft der 17e
eeuw. Het is zonder eenige stelselmatigheid
geschilderd, met luchtige frotti's, snelle, kort
afgebroken toetsjes, vettige penseelslieren;
de verven zijn ineen gekneed, of als pittige
kleurnoten tegen elkaar gezet, onnaspeur
baar in haar verband, als in een schilderij
van Israëls, maar met die stelligheid van
uitkomst, die slechts het flair van den op
kleur koortsig belusten schilder vórgeyoelen
kan. Zoo wordt de kleur in een schilderij
als dit van Aert de Gelder van een
phosphoriseerende werking. Zijn rood is gloedrijk
en diep als het rood van den schutter in
den linkerhoek van de Nachtwacht.
Er zijn nog andere, meer psychologische
kanten aan de kunst van dezen zelfstandigen
Rembrandt-leerling, die hier niet uitkomen;
maar bij de zeer povere vertegenwoordiging
in onze musea van Aert de Gelder, is deze
Hollandsche aankoop toch zeker bijzonder
verheugend.
De Jan Steen maakt voor velen de zwaarte
kracht uit van dit uitgelezen stelletje. Het
is in zijn oeuvre van een zeldzaam omvang
rijke afmeting. Men prijst de losse en
gemakkelijke uitvoering', maar 't komt mij
voor, dat de meester in dit stuk zijn techniek
niet steeds volkomen beheerscht heeft.
Misschien om het hem ongewone groote
formaat. Er zijn in de uitvoering momenten
van verflauwde geestkracht na te wijzen;
de schildering werd dan stroef en zwaar,
de teekening soms log. (Zie bijv. den kop
van Steen zelf, het jak van de oude vrouw,
de teekening van sommige handen). Toch,
toch, is het een imposant werk, een opzet van
grooten lan, die zijn hoogtepunt vindt in
den stouten lijn van het den heelen groep
domineerend mannetje, dat den wij n schenkt
in het glas van de vrouw. Zoo is ook dit
kapitale doek ons zeer welkom, een bijzon
dere toevoeging aan de ruime vertegen
woordiging van een der grootste hollandsche
schilders die ons land tenminste rijk is. Want
de grootheid van Jan Steen is anders, en
mér, dan die van de meeste hollandsche
schilders; en wellicht begreep Heine hem
beter dan zooveel anderen, die den
schildertechnicus en geestigen samensteller van
leutige voorstellingen in hem prijzen, toen
hij schreef bij zijn verblijf in Steen's huis
te Leiden: er begriff, dasz unser Leben
nur ein farbiger Kusz Gottes sei, und er
wuszte, dasz der heilige Geist sich am
herrlichsten offenbart im Licht und Lachen."
Preciosa onder dit zevental kunstwerken
zijn de schilderijtjes van Terborch,
Berckheide en Isaac Ostade.
De Terborch wint meeren meer bij langdurige
beschouwing; men merkt dan hoe het ge
heel doortrokken is van een fijnzinnig, teeder
sentiment: de bezigheid van het burgerlijk
huismoedertje tegenover de droomerige uit
drukking en gedweeë houding van het kind
dat zich het haar laat kammen en met
welk een edele nauwkeurigheid alle détails
zijn uitgevoerd.
Het grachtje van Berckheijde ('t wil me toch
lijken dat hij Gerrit en niet Job moet zijn)
hoort zeker tot het kostelijkste wat deze
stadsgezicht-schilder heeft voortgebracht.
Waar hij steeds de mindere van den
keurigen en minutieuzen van der Heijden blijkt,
toont hij nu eens bij uitzondering waarin
hij zijn meerdere kon wezen: in warmte
van toon en milde, toch zoete kleurigheid.
Wat Isaac van Ostade betreft, hij heeft
wel zelden zoo zuiver en fijn de uitdrukking
gevonden voor de dichterlijkheid van het
hollandsche buitenleven als in dit kleine
schilderijtje, dat een varkensdrijver voor
stelt. Ook zelden in zulk een gaafheid een
figuur uitgebeeld.
En 't merkwaardige hierbij nog is dat de
geest van Breughel hierin nog schijnt voort
te leven, hoewel verweekt, terwijl het toch
weer na Vinckeboons, in beschaafdheid en
verfijnheid van schilderen heeft gewonnen.
Eindelijk het landschap van Hobbema. Mis
schien mogen we ons met het behoud van
dit schilderij nog 't meest geluk wenschen.
Zijn werk i's zeldzaam (de schilder was ge
noodzaakt in den bloei van zijn leven tot
zijn onderhoud een stadsbetrekking aan te
nemen, waarbij hem nagenoeg geen tijd tot
schilderen meer overbleef.) In het Rijks
museum zijn, buiten een klein niet zeer be
langrijk landschapje, twee schilderijen van
zeer overeenkomstige voorstelling en onge
veer gelijkvaardige kwaliteit. Ze zijn zeer
verzorgd in de uitvoering, en van een cor
recte, toch gevoelige teekening. Dit schil
derij is warmer, mag gesteld worden naast
zijn beroemde stuk Het Laantje van
Middelharnis" in het Londensch museum. Het
is door en door Hollandsen van opvatting
en uitvoering. (Van de schilders uit onzen
tijd staat Gabriël hieraan het naast.) Nuchter
en zakelijk is dit (Geldersch?) landschap met
watermolens gecomponeerd, duidelijk aan
gegeven de situatie met de verschillende
plans van den bodem en de onderlinge ge
plaatstheid der boomen. Het is als een ge
moedelijke, maar tevens gemoedsvolle ver
telling van de plaatselijke gesteldheid eener
streek, verlokkend den toeschouwer om er
in rond te wandelen, in kalme blijmoedig
heid gelijk de schilder zelf. Want, dat hij er
genoot, blijkt uit de vele fijnheden van het
onder het donkerende loover der boomen op
klarend en verzwijmend licht, op de huizen,
een voetpad etc., terwijl er een vijvertje stil
schuilt in schaduw. Toch, met nauwkeurige
aanduiding van al die accidentieën", zijn er
twee kapitale accenten die in hun tegenstelling
de werking van dit schilderij gebonden en
klankvol maken: het fluweelige bruin van
de aarde en de boomen, tegenover de blank
heid van de lucht, met de glansrijke witte
wolken.
Buiten deze schilderijen is de tentoon
stelling in hooge mate belangwekkend om
een ruime hoeveelheid
Rembrandt-teekeningen van Dr. Hofstede de Groot. Van deze
collectie, die meer dan 90 exemplaren telt,
heeft de eigenaar het grootste deel, on
geveer 60 stuks ten geschenke gegeven
aan den Staat. Een geschenk dat zeker hoog
op prijs gesteld, mag worden nu het zulke
zware geldoffers gaat eischen, bij de onzin
nige opdrijving van de prijzen voor de min
ste krabbels, ook slechts een simpele teeke
ning of schets machtig te worden.
Er zijn hier natuurlijk verschillende
teekeningen onder (als onder de authentiek ge
stempelde schilderijen van Rembrandt door
Bode en andere bevoegdheden") over wier
echtheid nog wel getwist kan worden.
Maar waartoe zoo'n schifting? Moet ieder
waarachtig kunstlievende toeschouwer niet
zijn eigene schifting maken ook onder de
schetsen, wier echtheid gedocumenteerd is,
om zijn kennis van Rembrandt's genie te
verdiepen en in voller waardeering zijner
zuiverste uitingen hooger genot te vinden?
Want het is toch niet de marktwaarde die
de hoogheid van een kunstuiting bepaalt,
en er zijn, gelijk ik reeds meer zei, ook wel
valsche echte werken.
? W. STEENHOFF
* * *
Nieuwe boeken voor kinderen
De schat des harten, vertellingen door
T. VAN BUUL, met illustraties van Tj.
BOTTEMA C. J. A. van Dishoeck,
Bussum 1912.
De indertijd in de groote" literatuur zoo
geliefde, en voor het eerste ceuvre van be
ginnende schrijvers zooveel kans van uit
geven biedende, bundels": onder n titel
saamgelezen verhalen van meest zeer ver
scheidenen aard, komen in de uitteraard
bescheiden jeugd-letterkunde zelden voor.
In dit genre kan nu eenmaal ieder beginne
ling zonder vrees debuteeren met boeken
van weidsche conceptie: er is geen enkele
reden voor den auteur om met betamelijke
schroom zijn eerste aandacht te bepalen tot
het kleine en simpele, want voor kinderen
schijnt men (de uitgeverij incluis) alles te
accepteeren.
Het lijkt mij goed eens te breken met de
traditie, die der jeugd kleine romannetjes
voorzet, liefst slappe reminiscensen van
goede voorbeelden uit de groote" literatuur.
Korte verhalen hebben hun eigenaardige
bekoring en het kan niet anders dan den
arbeid ten goede komen, als de met klein
of geen talent begaafde schrijvenden zich
niet behoeven af te matten voor het be
denken van de kunstige ineenzetting, welke
een eenigszins omvangrijk werk eischt.
Het bundeltje van den heer Van Buul is
al een heel aantrekkelijk voorbeeld van goede
kinderlectuur, al wil ik toegeven, dat hij
iemand schijnt zonder opmerkelijke schrijvers
talenten. .Maar hij bezit smaak en fantazie,
maar bovenal: hij kent het kind en weet bij
intuïtie hoe het behoort te worden aange
sproken om op het snelst te reageeren.
Toch zouden zijn vertelsels laat ik ze
'n oogenblik dezen gemoedelijken naam
geven wellicht mat zijn, ware het niet,
dat hij met groote toewijding en liefde ge
schreven heeft, wat hij misschien eerst met
steeds wisselende tint van stem ergens aan
een klas jongens had uitverteld.
Zijn taal is zóbeschaafd en zuiver, zijn
verhaaltalent zófrisch, dat men vergeet,
niet direct met een kunstenaar te doen te
doen te hebben.
Tjeerd Bottema gaat mooie dingen geven
en vooral waar de uitgever hem door het
laten maken van diepdrukcliché's tegemoet
kwam. De fijne tonen en de teedere halve
nuances gaan thans niet verloren zooals in
het gewone zwart-wit-procédé.
Het geheel is een zeer geslaagd en smaak
vol uitgegeven boek.
* * *
Een weezenoproer in het jaar 1809,
door J. M. DROOOENDIJK; met
teekeningen van A. J. FUNKE KÜPPER.
Amsterdam, Van Holkema en
Warendorf, 1913.
Dit is, voor zooverre ik kan nagaan, het
werk van twee debutanten. Deze
mededeeling zou geen vermelding waard zijn,
want de meeste kinderlectuur is nauwelijks
meer dan debutantenwerk, ware het niet
dat in dit debuut verscholen ligt de belofte
van een talent. Niet in het werk van den
teekenaar; over het algemeen is het slap
van constructie en ontbreekt ook maar de
geringste doorleefdheid, al mag dan hier en
daar iets aanwezig zijn wat zweemt naar
stemming. De doode foto's, welke hier in
groot aantal gereproduceerd werden, zijn
boven zulken teekenarbeid dunkt me te ver
kiezen.
Maar de heer Droogendijk heeft iets van
den smakelijken verteller in zich, een zekere
vlotte bonhomie, welke, hopen wij, zich later
nog belangrijk verdiepen zal en groeien tot
blijmoedige levensinnigheid.
Mag de valsche chauvinistische snaar wat
te veel betokkeld worden in dit boekje,
waar de heer Droogendijk jongensavonturen
beschrijft, is hij levendiger en chter dan
ik in lang van een kinderboekenschrijver
mocht vaststellen. De avontuurlijke ontvluch
ting, het jongensspel, enz., is met aandacht
ingeleefd en de zedemeester is hier gelukkig
ver te zoeken. En dat stemt dubbel prettig,
omdat maat houden in het vertellen v<|p
avontuurlijke gebeuringen zoowel naar den
vergoelijkenden als naar den moraliseerenden
kant uiterst moeilijk is.
Een weezenoproerin het jaar 1908"
bizonder aanbevelen kan ik niet, om de Oranje
furie" die er te hevig en zonder grond in
woedt, maar goed geschreven lijkt het mij
zeker, en wellicht mogen we als hoopvol
gevolg van de onafhankelijkheidsfeesten ten
minste dit boeken: dat er iemand tot het
het schrijven van kinderwerken gebracht
werd, die als de teekenen niet bedriegen,
een aangenaam en beschaafd verteller kan
worden!
* * *
Krekeitjes in 't Koren, een bundel versjes
voor't kleine volkje, van KATH.LEOPOLD
en HENR. DIETZ, metteekeningen van
E. A. VAN DER VEER. Gouda, G. B.
van Goor Zonen.
Het dunkt mij iets vrouwelijks te zijn, het
kwistig wezen met liefelijkheden voor kinders,
Teekening J. H. Speenhoff
BOLLAND
In ons stille vrije Landje
Woont een oppermachtig man,
Die met zijne wonderwoorden
Wereldzinnen zeggen kan.
Als zijn taal na vele jaren
Duizendmaal is uitgelegd,
Spreken we in Holland Bollandsch
En-je-weet-wat-of-je-zegt.
(Laatste couplet van Speenhoff's Bolland-lied)
waar die niet eens begeerd zijn. Hoe kunnen
anders de dames Leopold en Dietz met zoo'n
volharding voort blijven gaan met het sproeien
uit een schier onuitputtelijke bron van liefde
en toewijding, terwijl het kinderzieltje er
zich niet anders dan onbehaaglijk onder
voelen kan. Dit mag een persoonlijke appre
ciatie schijnen van het werk dezer dames,
dat vooral pedagogen voerde op de bloem
rijke paden van lof en vleierij, maar ik hoop
met eenige stalen uit dit bundeltje aan te
toonen haar anderen arbeid kan ik hier
niet bespreken! dat deze stumperige
rijmelarijtjes werkelijk voor kinderen geen
verkwikking zijn.
Dit uiterlijk zeer smakelijk uitgegeven
boek opent met de volgende regels:
Al het water is nu ijs,
Heel de hemel is nu grijs:
Al de vogels zijn nu heen,
Bloemen zie ik nu geen een..."
In dien trant gaat het halsstarrig anderhalve
bladzijde voort, en als ik dan alle hopelooze
stoplappen laat voor wat zij zijn, is er zelfs
nog geen regel, geen woord, dat den fijnen
geest verraadt, die krachtens zijn hoogheid
alleen zich tot kinderen mag richten. Er
dansen door dit bundeltje nergens de
vlammetjes van schalke, fijne ondeugd, er
sparkelt geen guitigheid en leuke scherts,
't is een triest verzamelingetje van versjes
die ons door hun irriteerenden dreun, hun
overvoering van beduidinglooze stoppen"
herinneren aan min-gelukkige voorbeelden
en soms, helaas, ook wel eens aan gelukige!
Wanneer men van Albert Verwey kent
dat leuke, levendige liedje:
Een groote hond en een kleine kat
Die zaten op de kamermat",
voor kinderen in zijn vlugge wisseling van
effecten toch zeer begrijpelijk, is het een
ontnuchtering hetzelfde thema bij de dames
Leopold en Dietz op deze wijze behandeld
te zien.
Een snap en een snauw...
Een vinnige krauw
Geblaf en gesis
Wat of er toch is!
Och, Miekie en Pol,
Die zijn weer eens dol
Ze vechten eens weer
Een enkelen keer!
Verwondert je dat:
Een hondje en een kat!"
Wat hier in de versbeweging goed is en
een flauw lichten van geestigheid vertoont,
bestaat uit reminiscentie's van Verweij, maar
waarom diens gedichtje, dat geestig en
schalksch is, dan niet geheel overgenomen,
waar de eigen Muze slechts geneigd bleek
tot zoo armelijk vertoon.
De platen en prentjes zijn, zonder een
sterk persoonlijk cachet te dragen, beschaafd.
en somtijds gevoelig. In elk geval hebben
zij voor den kindergeest door hun vlotheid
en tevens eenvoudige structuur veel meer
beteekenis dan de banale slappe versjes.
« *
*
Eenig kind, een verhaal voor kinderen
van 6?12 jaar, doorTiNE VAN
AALSTGoBius.met platen van B. MIDDERIGH
BoKHORST.Gouda.G. B. van Goor Zonen.
Het is opvallend dat mevr. Midderigh
Bokhorst, als zij niet in samenwerking met
haar echtgenoot arbeidt, zooveel eerlijker en
levender werk levert, dan wanneer de
prentjes door beiden worden geconstru
eerd en de een de entourage, de ander de
figuren behandelt. Thans missen we in de
groepen en in de figuurteekening het
gestyleerde, onechte, dat vreemd was aan de door
kinderen gekende werkelijkheid, en er zijn
enkele illustraties die met blijkbare liefde
behandeld zijn. De kinderen, in houding,
gang en gebaar, zijn gracieuser dan vroeger,
zijn, van stroef en steil, versmolten tot dicht
aan de soepelheid van Rie Cramer, die me
hier en daar wel even nagevolgd, of
nagevoèld, schijnt.
Maar voor een boek, dat jongen kinderen
in handen komt, dunkt mij tevens groote
verdienste, dat de teekeningen onmiddellijk
bij den tekst aansluiten en dus inderdaad
verduidelijken en vermooien.
Tegen het verhaal, noch tegen den vorm,
noch tegen de woordkeus, heb ik bezwaar;
de schrijfster lijkt er mij zeer goed in ge
slaagd, een eenvoudig, tóch niet onbeduidend
of langwijlig, boek voor jonge kinderen te
schrijven. Het is zeker niet smetteloos, maar
het verraadt naast een aandachtigen en
scherpen kijk op kinderen, begrip van dialoog,
conceptie en woordklank, iets wat bij auteurs
van kinderboeken zelden wordt aangetroffen.
Het valt mij vreemd aan, dat het boek
bestemd is voor zes-, zoowel als voor twaalf
jarigen, waar beider aanvoelen en begrijpen
zoo zeer verschilt.
HESSEL JONGSMA
* * #
Filmuitspattingen
In Denemarken woedt al sedert maanden
een ziekte, waaraan de geleerden den naam
hebben gegeven van filmkoorts. In het begin
van dit jaar openbaarde de ziekte zich op
haar hevigst, en ging zij gepaard met een
uitslag in den vorm van filmmaatschappijen,
wier aantal onrustwekkend werd voor de
aandeelhouders. In het begin van April telde
men in het kleine Denemarken 15 maat
schappijen met kapitalen van twee millioen
kronen en daar beneden, met de Noordsche
Filmmaatschappij als de sterkste aan het
hoofd. Ole Olsen is de eigenaar er van en
wordt in de wandeling filmkoning of ook
wel admiraal genoemd, dit laatste omdat
hij eens had beweerd, dat hij de heele
Engelsche vloot voor een filmopneming
zou huren.
Dat hij niet voor een kleintje vervaard is,
is onlangs gebleken, toen hij een bewerking
van Gerhart Hauptmann s roman Atlantis
heeft laten filmen. Het onderwerp wasactueel;
de tooneelen, die bij het vergaan van de
Titanic werden afgespeeld, zweven een ieder
wel niet zoo levendig meer voor den geest
als toen de eerste berichten hierover naar
Europa werden overgekabeld; maar de
herinnering leeft nog voort. Welk een prachtig
onderwerp was dus Hauptmann's Atlantis,
waarin een dergelijke schipbreuk wordt be
schreven, voor het op sensatie beluste publiek;
een ware uitkomst voor een filmdirekteur
wanneer het publiek moede wordt en tuk
op iets nieuws.
Ole Olsen kent zijn menschen en hij heeft
het heele apparaat, waarover hij beschikt, aan
den gang gezet. Het zaakje zou hem 180,000
kronen kosten, inbegrepen het honorarium,
dat hij Hauptmann moest uitbetalen voor
het recht om kunst te vulgariseeren en den
kunstenaar tot zijn medeplichtige te maken
in het opwekken van valschen smaak bij
het publiek. Ole huurde het groote Atlantische
stoomschip Tietgen van de Vereenigde
Stoombootmaatschappij in Denemarken, een
millioenenmaatschappij, die voor eenige
schamele duizenden kronen haar schip voor
deze vertooning afstond, waarbij men wete,
dat deze maatschappij de vreeselijke schip
breuk van de Norge in hare annalen heeft
moeten boeken. Kan men zich iets ergerlijkers
voorstellen dan dat zulk een maatschappij
op een harer schepen met behulp van de
bemanning de komedie laat vertoonen, hoe
bij een ramp ter zee de menschen vechten
om in de reddingbooten te komen en hoe
zij in de golven liggen te worstelen?
Het eerste bedrijf van het filmdrama is on
langs op zee afgespeeld. Ruim 500 passagiers
waren voor het doel aangeworven, zoowel
Ie klasse- als dekpassagiers, die allen gratis
een zomerzeetoertje van een paar dagen op
zee kregen. Teekenend voor de Deensche
samenleving fs het lijstje van de Ie klasse
passagiers, die aan deze vertooning meedjoea.
Wij vinden er bankdirecteuren, groote koop
lieden, officieren, advokaten e. z. m. onder.
Om de vertooning zoo natuurlijk mogelijk
te maken, was ook op uitdrukkelijk verlangen
van Hauptmann, Charl Unthan, de kunstenaar
zonder armen, in dienst genomen, dien hij
op een reis naar Amerika in 1894 had leeren