De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 31 augustus pagina 7

31 augustus 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

31 Aug. '13. - No 1888 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Carel van Nievelt f Carel van Nievelt, vele jaren medewerker aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant voor muziek en buitenland, en voor dezelfde krant belast met de zorg voor het feuilleton laterjonder den naam Ypsilon" verbonden aan \Het Nieuws van den Dag, is, 70 jaar oud, deze weejc te Wiesbaden overleden. ? Al het werk van Ypsilon kenmerkt zich door diep en teer gevoel, hoogere levens vreugde, voornaamheid, stevigen stijl, frissche en gezonde taal. Het artistieke trok hij niet! binnen zijne grenzen. Hij is gebleven de beste, degelijkste en wijsgeerigste der schrijvers' van zijn tijd, en stond hoog boven velen. Daar hij zich niet heeft kunnen ver eenigen met de mannen van '80, nam hij tusschen de oude en nieuwe generatie een plaats in, een plaats van beteekenis. Zijn oordeel over de letteren zijne eigene novellen, zijne natuurbeschrijvingen en zijne veel gelezen feuilletons in Het Nieuws onder den naam J. van den Oude, over romans enz., bewijzen het. Een goed boek" schreef hij nog in zijne laatste bijdrage voorHet Nieuws hoe blijgeestig misschien ook, heeft altoos tot grondtoon ERNST, omdat ERNST, niet ZOTHEID, het wezen van dit leven is. En met een goed boek stijgt men altijd iets hooger, met een slecht glijdt men iets omlaag." J. H. R. IIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIimillllllllllllllHIIIHIIMIIIIIIIIIIIIillllllllllllllllll grillen drijft. De techniek kan zeer volmaakt zijn, maar wat is een volmaakt uitdrukkings middel ... zoolang er niets uit te drukken is en de noodzakelijkheid daartoe ontbreekt. Een ambacht, een industrie wordt eerst een kultuurfaktor wanneer de voortbrenging niet enkel belang of resultaat beoogt naar de zijde des voortbrengers, maar wanneer de belangen van voortbrenger en verbruiker zoodanig in elkaar grijpen, dat het voortge brachte in de eerste plaats voor de gemeen schap een winst beteekent. Een stuk drukwerk noemen we minder goed, omdat de drukker of verspreider met minimum kosten een maximum winst of effect maakt, maar omdat de toekomstige verkrijger van dat stuk drukwerk er een ding mee zal bezitten, dat hem de vervulling van zekere voorwaarden van welbehagen en blijvende doelmatigheid waarborgt. Een reclameprent kan uit het oogpunt des reklamemakers doeltreffend zijn, omdat 't ding op de meest over-schreeuwende wijze zijn waar aanprijst: uit een samenlevings oogpunt is zoo'n affiche dan meestal niet slechts nog niets waard, maar zelfs een destructieve factor en aanneembaar wordt 't eerst wanneer 't ook door een zekere redelijkheid van vorm en kleur, door een zekere van-zelf-sprekendheid van allure zich bij een denkbare rustig-bewogene menschelijke en natuurlijke omgeving, al moet dat ook de atopie van een stadsbeeld worden genoemd, aansluit. Een prachtige boekband vol gouden schemeringen, waarin echter het boek niet is gebonden maar geplakt, is, pp zijn zachtst gezegd van een contra-dictoire doeltreffendheid. En de reusachtige mecha nische ontwikkeling van het graphische ambacht, die de totstandkoming van zooveel gemeenschaps-vijandige dingen bevordert, sluit dan ook nog maar niet de toenemende belangrijkheid van de graphiek als bescha vingsinstrument in. (Wordt vervolgd) WALTER v. DIEDEN HO VEN * * * Een daad van de Vereeniging Rembrandt In het Stedelijk Museum zijn tot 14 Sept. tentoongesteld de schilderijen, die, dank zij de krachtige werkzaamheid van de Vereen. Rembrandt" uit de in Parijs te gelde ge maakte collectie-Steengracht, voor ons land mochten behouden blijven. Het zijn er slechts zeven, doch zij vormen toch zoowat een keur-aantal uit die beroemde en nu over de wereld verspreide verzameling. We mogen er mee tevreden zijn, voorwaar, al vinden we het jammer, dat enkele andere werken ons ontgaan zijn. Zoo b.v. de Brouwer, die voor mij althans wel niet tot de scherpst kenschetsende werken van dien origineelen meester der mimische beeldende kunst behoort, maar toch zeker om de prachtige schilderkwaliteiten voor onze musea een zeer begeerenswaardige aan winst zou zijn geweest. Om de Metsu werd er zwaar gevochten, maar het bod steeg ook hier tot een buitengewone hoogte. De omstandigheid, dat dit schilderijtje voor velen een raadselachtigheid is, wat wil zeggen, dat ze het aanmerkelijk in rang willen ver heffen door het aan Vermeer toe te schrijven, heeft daar natuurlijk veel toe bijgedragen. Ik voor mij vind, ondanks de sterk Vermeer achtige kwaliteiten die ook wel in enkele andere werken van Metsu zijn na te wijzen in dit mooie schilderijtje geen termen aan de echtheid der handteekening van Metsu te twijfelen. Want bij algeheele afwezigheid van een handteekening zou het schilderijtje toch maar weer een zeer twijfelachtige Ver meer zijn. De Rembrandt, hoe toovervol van werking 't schilderij op het eerste aspect ook zij, bleek bij nader bezien toch niet van aller eerst gehalte. Zoo werd dan de Vereeniging voor fabel achtige sommen (in 't geheel vijf en half ton) meester van zeven schilderijen: van Jan Steen, Hobbema, Terborch, Aert de Gelder, Berckheyde, Isaac Ostade en Backer, die alle hier uitnemend, enkele zelfs op nige wijze, vertegenwoordigd zijn. Het jongensportret van Backer (de ver onderstelde schilder) is in opstelling der figuur en in de uitvoering van een bijna grootsche soberheid. De in heldere kleuren vlak, en even wat te systematisch, geschil derde kop, doet denken aan Thomas de Keyzer met een toevoegsel van Rembrandt. De kleederdracht van den knaap met de massale schikking van de plooien, is van een ^ strenge uitbeelding, die aan de kunst van 'sommige groote Spanjaarden herinnert. Geheel in tegenstelling met de evenmatige en stellige voordracht van dit portretstuk, is de beeltenis van een Oostersch vorst door Aert de Gelder. (Bij vergissing nam ik straks dit schilderij in het zevental op; aan het initiatief vaneen kunstlievend Amsterdammer hebben we dezen aanwinst voor Holland uit de Steengracht-collectie te danken.) In dit werk is alles bewegelijkheid; alles de driftuiting van een geboren schilder, een impressionnist uit de tweede helft der 17e eeuw. Het is zonder eenige stelselmatigheid geschilderd, met luchtige frotti's, snelle, kort afgebroken toetsjes, vettige penseelslieren; de verven zijn ineen gekneed, of als pittige kleurnoten tegen elkaar gezet, onnaspeur baar in haar verband, als in een schilderij van Israëls, maar met die stelligheid van uitkomst, die slechts het flair van den op kleur koortsig belusten schilder vórgeyoelen kan. Zoo wordt de kleur in een schilderij als dit van Aert de Gelder van een phosphoriseerende werking. Zijn rood is gloedrijk en diep als het rood van den schutter in den linkerhoek van de Nachtwacht. Er zijn nog andere, meer psychologische kanten aan de kunst van dezen zelfstandigen Rembrandt-leerling, die hier niet uitkomen; maar bij de zeer povere vertegenwoordiging in onze musea van Aert de Gelder, is deze Hollandsche aankoop toch zeker bijzonder verheugend. De Jan Steen maakt voor velen de zwaarte kracht uit van dit uitgelezen stelletje. Het is in zijn oeuvre van een zeldzaam omvang rijke afmeting. Men prijst de losse en gemakkelijke uitvoering', maar 't komt mij voor, dat de meester in dit stuk zijn techniek niet steeds volkomen beheerscht heeft. Misschien om het hem ongewone groote formaat. Er zijn in de uitvoering momenten van verflauwde geestkracht na te wijzen; de schildering werd dan stroef en zwaar, de teekening soms log. (Zie bijv. den kop van Steen zelf, het jak van de oude vrouw, de teekening van sommige handen). Toch, toch, is het een imposant werk, een opzet van grooten lan, die zijn hoogtepunt vindt in den stouten lijn van het den heelen groep domineerend mannetje, dat den wij n schenkt in het glas van de vrouw. Zoo is ook dit kapitale doek ons zeer welkom, een bijzon dere toevoeging aan de ruime vertegen woordiging van een der grootste hollandsche schilders die ons land tenminste rijk is. Want de grootheid van Jan Steen is anders, en mér, dan die van de meeste hollandsche schilders; en wellicht begreep Heine hem beter dan zooveel anderen, die den schildertechnicus en geestigen samensteller van leutige voorstellingen in hem prijzen, toen hij schreef bij zijn verblijf in Steen's huis te Leiden: er begriff, dasz unser Leben nur ein farbiger Kusz Gottes sei, und er wuszte, dasz der heilige Geist sich am herrlichsten offenbart im Licht und Lachen." Preciosa onder dit zevental kunstwerken zijn de schilderijtjes van Terborch, Berckheide en Isaac Ostade. De Terborch wint meeren meer bij langdurige beschouwing; men merkt dan hoe het ge heel doortrokken is van een fijnzinnig, teeder sentiment: de bezigheid van het burgerlijk huismoedertje tegenover de droomerige uit drukking en gedweeë houding van het kind dat zich het haar laat kammen en met welk een edele nauwkeurigheid alle détails zijn uitgevoerd. Het grachtje van Berckheijde ('t wil me toch lijken dat hij Gerrit en niet Job moet zijn) hoort zeker tot het kostelijkste wat deze stadsgezicht-schilder heeft voortgebracht. Waar hij steeds de mindere van den keurigen en minutieuzen van der Heijden blijkt, toont hij nu eens bij uitzondering waarin hij zijn meerdere kon wezen: in warmte van toon en milde, toch zoete kleurigheid. Wat Isaac van Ostade betreft, hij heeft wel zelden zoo zuiver en fijn de uitdrukking gevonden voor de dichterlijkheid van het hollandsche buitenleven als in dit kleine schilderijtje, dat een varkensdrijver voor stelt. Ook zelden in zulk een gaafheid een figuur uitgebeeld. En 't merkwaardige hierbij nog is dat de geest van Breughel hierin nog schijnt voort te leven, hoewel verweekt, terwijl het toch weer na Vinckeboons, in beschaafdheid en verfijnheid van schilderen heeft gewonnen. Eindelijk het landschap van Hobbema. Mis schien mogen we ons met het behoud van dit schilderij nog 't meest geluk wenschen. Zijn werk i's zeldzaam (de schilder was ge noodzaakt in den bloei van zijn leven tot zijn onderhoud een stadsbetrekking aan te nemen, waarbij hem nagenoeg geen tijd tot schilderen meer overbleef.) In het Rijks museum zijn, buiten een klein niet zeer be langrijk landschapje, twee schilderijen van zeer overeenkomstige voorstelling en onge veer gelijkvaardige kwaliteit. Ze zijn zeer verzorgd in de uitvoering, en van een cor recte, toch gevoelige teekening. Dit schil derij is warmer, mag gesteld worden naast zijn beroemde stuk Het Laantje van Middelharnis" in het Londensch museum. Het is door en door Hollandsen van opvatting en uitvoering. (Van de schilders uit onzen tijd staat Gabriël hieraan het naast.) Nuchter en zakelijk is dit (Geldersch?) landschap met watermolens gecomponeerd, duidelijk aan gegeven de situatie met de verschillende plans van den bodem en de onderlinge ge plaatstheid der boomen. Het is als een ge moedelijke, maar tevens gemoedsvolle ver telling van de plaatselijke gesteldheid eener streek, verlokkend den toeschouwer om er in rond te wandelen, in kalme blijmoedig heid gelijk de schilder zelf. Want, dat hij er genoot, blijkt uit de vele fijnheden van het onder het donkerende loover der boomen op klarend en verzwijmend licht, op de huizen, een voetpad etc., terwijl er een vijvertje stil schuilt in schaduw. Toch, met nauwkeurige aanduiding van al die accidentieën", zijn er twee kapitale accenten die in hun tegenstelling de werking van dit schilderij gebonden en klankvol maken: het fluweelige bruin van de aarde en de boomen, tegenover de blank heid van de lucht, met de glansrijke witte wolken. Buiten deze schilderijen is de tentoon stelling in hooge mate belangwekkend om een ruime hoeveelheid Rembrandt-teekeningen van Dr. Hofstede de Groot. Van deze collectie, die meer dan 90 exemplaren telt, heeft de eigenaar het grootste deel, on geveer 60 stuks ten geschenke gegeven aan den Staat. Een geschenk dat zeker hoog op prijs gesteld, mag worden nu het zulke zware geldoffers gaat eischen, bij de onzin nige opdrijving van de prijzen voor de min ste krabbels, ook slechts een simpele teeke ning of schets machtig te worden. Er zijn hier natuurlijk verschillende teekeningen onder (als onder de authentiek ge stempelde schilderijen van Rembrandt door Bode en andere bevoegdheden") over wier echtheid nog wel getwist kan worden. Maar waartoe zoo'n schifting? Moet ieder waarachtig kunstlievende toeschouwer niet zijn eigene schifting maken ook onder de schetsen, wier echtheid gedocumenteerd is, om zijn kennis van Rembrandt's genie te verdiepen en in voller waardeering zijner zuiverste uitingen hooger genot te vinden? Want het is toch niet de marktwaarde die de hoogheid van een kunstuiting bepaalt, en er zijn, gelijk ik reeds meer zei, ook wel valsche echte werken. ? W. STEENHOFF * * * Nieuwe boeken voor kinderen De schat des harten, vertellingen door T. VAN BUUL, met illustraties van Tj. BOTTEMA C. J. A. van Dishoeck, Bussum 1912. De indertijd in de groote" literatuur zoo geliefde, en voor het eerste ceuvre van be ginnende schrijvers zooveel kans van uit geven biedende, bundels": onder n titel saamgelezen verhalen van meest zeer ver scheidenen aard, komen in de uitteraard bescheiden jeugd-letterkunde zelden voor. In dit genre kan nu eenmaal ieder beginne ling zonder vrees debuteeren met boeken van weidsche conceptie: er is geen enkele reden voor den auteur om met betamelijke schroom zijn eerste aandacht te bepalen tot het kleine en simpele, want voor kinderen schijnt men (de uitgeverij incluis) alles te accepteeren. Het lijkt mij goed eens te breken met de traditie, die der jeugd kleine romannetjes voorzet, liefst slappe reminiscensen van goede voorbeelden uit de groote" literatuur. Korte verhalen hebben hun eigenaardige bekoring en het kan niet anders dan den arbeid ten goede komen, als de met klein of geen talent begaafde schrijvenden zich niet behoeven af te matten voor het be denken van de kunstige ineenzetting, welke een eenigszins omvangrijk werk eischt. Het bundeltje van den heer Van Buul is al een heel aantrekkelijk voorbeeld van goede kinderlectuur, al wil ik toegeven, dat hij iemand schijnt zonder opmerkelijke schrijvers talenten. .Maar hij bezit smaak en fantazie, maar bovenal: hij kent het kind en weet bij intuïtie hoe het behoort te worden aange sproken om op het snelst te reageeren. Toch zouden zijn vertelsels laat ik ze 'n oogenblik dezen gemoedelijken naam geven wellicht mat zijn, ware het niet, dat hij met groote toewijding en liefde ge schreven heeft, wat hij misschien eerst met steeds wisselende tint van stem ergens aan een klas jongens had uitverteld. Zijn taal is zóbeschaafd en zuiver, zijn verhaaltalent zófrisch, dat men vergeet, niet direct met een kunstenaar te doen te doen te hebben. Tjeerd Bottema gaat mooie dingen geven en vooral waar de uitgever hem door het laten maken van diepdrukcliché's tegemoet kwam. De fijne tonen en de teedere halve nuances gaan thans niet verloren zooals in het gewone zwart-wit-procédé. Het geheel is een zeer geslaagd en smaak vol uitgegeven boek. * * * Een weezenoproer in het jaar 1809, door J. M. DROOOENDIJK; met teekeningen van A. J. FUNKE KÜPPER. Amsterdam, Van Holkema en Warendorf, 1913. Dit is, voor zooverre ik kan nagaan, het werk van twee debutanten. Deze mededeeling zou geen vermelding waard zijn, want de meeste kinderlectuur is nauwelijks meer dan debutantenwerk, ware het niet dat in dit debuut verscholen ligt de belofte van een talent. Niet in het werk van den teekenaar; over het algemeen is het slap van constructie en ontbreekt ook maar de geringste doorleefdheid, al mag dan hier en daar iets aanwezig zijn wat zweemt naar stemming. De doode foto's, welke hier in groot aantal gereproduceerd werden, zijn boven zulken teekenarbeid dunkt me te ver kiezen. Maar de heer Droogendijk heeft iets van den smakelijken verteller in zich, een zekere vlotte bonhomie, welke, hopen wij, zich later nog belangrijk verdiepen zal en groeien tot blijmoedige levensinnigheid. Mag de valsche chauvinistische snaar wat te veel betokkeld worden in dit boekje, waar de heer Droogendijk jongensavonturen beschrijft, is hij levendiger en chter dan ik in lang van een kinderboekenschrijver mocht vaststellen. De avontuurlijke ontvluch ting, het jongensspel, enz., is met aandacht ingeleefd en de zedemeester is hier gelukkig ver te zoeken. En dat stemt dubbel prettig, omdat maat houden in het vertellen v<|p avontuurlijke gebeuringen zoowel naar den vergoelijkenden als naar den moraliseerenden kant uiterst moeilijk is. Een weezenoproerin het jaar 1908" bizonder aanbevelen kan ik niet, om de Oranje furie" die er te hevig en zonder grond in woedt, maar goed geschreven lijkt het mij zeker, en wellicht mogen we als hoopvol gevolg van de onafhankelijkheidsfeesten ten minste dit boeken: dat er iemand tot het het schrijven van kinderwerken gebracht werd, die als de teekenen niet bedriegen, een aangenaam en beschaafd verteller kan worden! * * * Krekeitjes in 't Koren, een bundel versjes voor't kleine volkje, van KATH.LEOPOLD en HENR. DIETZ, metteekeningen van E. A. VAN DER VEER. Gouda, G. B. van Goor Zonen. Het dunkt mij iets vrouwelijks te zijn, het kwistig wezen met liefelijkheden voor kinders, Teekening J. H. Speenhoff BOLLAND In ons stille vrije Landje Woont een oppermachtig man, Die met zijne wonderwoorden Wereldzinnen zeggen kan. Als zijn taal na vele jaren Duizendmaal is uitgelegd, Spreken we in Holland Bollandsch En-je-weet-wat-of-je-zegt. (Laatste couplet van Speenhoff's Bolland-lied) waar die niet eens begeerd zijn. Hoe kunnen anders de dames Leopold en Dietz met zoo'n volharding voort blijven gaan met het sproeien uit een schier onuitputtelijke bron van liefde en toewijding, terwijl het kinderzieltje er zich niet anders dan onbehaaglijk onder voelen kan. Dit mag een persoonlijke appre ciatie schijnen van het werk dezer dames, dat vooral pedagogen voerde op de bloem rijke paden van lof en vleierij, maar ik hoop met eenige stalen uit dit bundeltje aan te toonen haar anderen arbeid kan ik hier niet bespreken! dat deze stumperige rijmelarijtjes werkelijk voor kinderen geen verkwikking zijn. Dit uiterlijk zeer smakelijk uitgegeven boek opent met de volgende regels: Al het water is nu ijs, Heel de hemel is nu grijs: Al de vogels zijn nu heen, Bloemen zie ik nu geen een..." In dien trant gaat het halsstarrig anderhalve bladzijde voort, en als ik dan alle hopelooze stoplappen laat voor wat zij zijn, is er zelfs nog geen regel, geen woord, dat den fijnen geest verraadt, die krachtens zijn hoogheid alleen zich tot kinderen mag richten. Er dansen door dit bundeltje nergens de vlammetjes van schalke, fijne ondeugd, er sparkelt geen guitigheid en leuke scherts, 't is een triest verzamelingetje van versjes die ons door hun irriteerenden dreun, hun overvoering van beduidinglooze stoppen" herinneren aan min-gelukkige voorbeelden en soms, helaas, ook wel eens aan gelukige! Wanneer men van Albert Verwey kent dat leuke, levendige liedje: Een groote hond en een kleine kat Die zaten op de kamermat", voor kinderen in zijn vlugge wisseling van effecten toch zeer begrijpelijk, is het een ontnuchtering hetzelfde thema bij de dames Leopold en Dietz op deze wijze behandeld te zien. Een snap en een snauw... Een vinnige krauw Geblaf en gesis Wat of er toch is! Och, Miekie en Pol, Die zijn weer eens dol Ze vechten eens weer Een enkelen keer! Verwondert je dat: Een hondje en een kat!" Wat hier in de versbeweging goed is en een flauw lichten van geestigheid vertoont, bestaat uit reminiscentie's van Verweij, maar waarom diens gedichtje, dat geestig en schalksch is, dan niet geheel overgenomen, waar de eigen Muze slechts geneigd bleek tot zoo armelijk vertoon. De platen en prentjes zijn, zonder een sterk persoonlijk cachet te dragen, beschaafd. en somtijds gevoelig. In elk geval hebben zij voor den kindergeest door hun vlotheid en tevens eenvoudige structuur veel meer beteekenis dan de banale slappe versjes. « * * Eenig kind, een verhaal voor kinderen van 6?12 jaar, doorTiNE VAN AALSTGoBius.met platen van B. MIDDERIGH BoKHORST.Gouda.G. B. van Goor Zonen. Het is opvallend dat mevr. Midderigh Bokhorst, als zij niet in samenwerking met haar echtgenoot arbeidt, zooveel eerlijker en levender werk levert, dan wanneer de prentjes door beiden worden geconstru eerd en de een de entourage, de ander de figuren behandelt. Thans missen we in de groepen en in de figuurteekening het gestyleerde, onechte, dat vreemd was aan de door kinderen gekende werkelijkheid, en er zijn enkele illustraties die met blijkbare liefde behandeld zijn. De kinderen, in houding, gang en gebaar, zijn gracieuser dan vroeger, zijn, van stroef en steil, versmolten tot dicht aan de soepelheid van Rie Cramer, die me hier en daar wel even nagevolgd, of nagevoèld, schijnt. Maar voor een boek, dat jongen kinderen in handen komt, dunkt mij tevens groote verdienste, dat de teekeningen onmiddellijk bij den tekst aansluiten en dus inderdaad verduidelijken en vermooien. Tegen het verhaal, noch tegen den vorm, noch tegen de woordkeus, heb ik bezwaar; de schrijfster lijkt er mij zeer goed in ge slaagd, een eenvoudig, tóch niet onbeduidend of langwijlig, boek voor jonge kinderen te schrijven. Het is zeker niet smetteloos, maar het verraadt naast een aandachtigen en scherpen kijk op kinderen, begrip van dialoog, conceptie en woordklank, iets wat bij auteurs van kinderboeken zelden wordt aangetroffen. Het valt mij vreemd aan, dat het boek bestemd is voor zes-, zoowel als voor twaalf jarigen, waar beider aanvoelen en begrijpen zoo zeer verschilt. HESSEL JONGSMA * * # Filmuitspattingen In Denemarken woedt al sedert maanden een ziekte, waaraan de geleerden den naam hebben gegeven van filmkoorts. In het begin van dit jaar openbaarde de ziekte zich op haar hevigst, en ging zij gepaard met een uitslag in den vorm van filmmaatschappijen, wier aantal onrustwekkend werd voor de aandeelhouders. In het begin van April telde men in het kleine Denemarken 15 maat schappijen met kapitalen van twee millioen kronen en daar beneden, met de Noordsche Filmmaatschappij als de sterkste aan het hoofd. Ole Olsen is de eigenaar er van en wordt in de wandeling filmkoning of ook wel admiraal genoemd, dit laatste omdat hij eens had beweerd, dat hij de heele Engelsche vloot voor een filmopneming zou huren. Dat hij niet voor een kleintje vervaard is, is onlangs gebleken, toen hij een bewerking van Gerhart Hauptmann s roman Atlantis heeft laten filmen. Het onderwerp wasactueel; de tooneelen, die bij het vergaan van de Titanic werden afgespeeld, zweven een ieder wel niet zoo levendig meer voor den geest als toen de eerste berichten hierover naar Europa werden overgekabeld; maar de herinnering leeft nog voort. Welk een prachtig onderwerp was dus Hauptmann's Atlantis, waarin een dergelijke schipbreuk wordt be schreven, voor het op sensatie beluste publiek; een ware uitkomst voor een filmdirekteur wanneer het publiek moede wordt en tuk op iets nieuws. Ole Olsen kent zijn menschen en hij heeft het heele apparaat, waarover hij beschikt, aan den gang gezet. Het zaakje zou hem 180,000 kronen kosten, inbegrepen het honorarium, dat hij Hauptmann moest uitbetalen voor het recht om kunst te vulgariseeren en den kunstenaar tot zijn medeplichtige te maken in het opwekken van valschen smaak bij het publiek. Ole huurde het groote Atlantische stoomschip Tietgen van de Vereenigde Stoombootmaatschappij in Denemarken, een millioenenmaatschappij, die voor eenige schamele duizenden kronen haar schip voor deze vertooning afstond, waarbij men wete, dat deze maatschappij de vreeselijke schip breuk van de Norge in hare annalen heeft moeten boeken. Kan men zich iets ergerlijkers voorstellen dan dat zulk een maatschappij op een harer schepen met behulp van de bemanning de komedie laat vertoonen, hoe bij een ramp ter zee de menschen vechten om in de reddingbooten te komen en hoe zij in de golven liggen te worstelen? Het eerste bedrijf van het filmdrama is on langs op zee afgespeeld. Ruim 500 passagiers waren voor het doel aangeworven, zoowel Ie klasse- als dekpassagiers, die allen gratis een zomerzeetoertje van een paar dagen op zee kregen. Teekenend voor de Deensche samenleving fs het lijstje van de Ie klasse passagiers, die aan deze vertooning meedjoea. Wij vinden er bankdirecteuren, groote koop lieden, officieren, advokaten e. z. m. onder. Om de vertooning zoo natuurlijk mogelijk te maken, was ook op uitdrukkelijk verlangen van Hauptmann, Charl Unthan, de kunstenaar zonder armen, in dienst genomen, dien hij op een reis naar Amerika in 1894 had leeren

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl