De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 7 september pagina 1

7 september 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N0.1889 Zondag 7 September A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING /l. 50, f r. p. Abonnement per 3 maanden Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling . Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar post / 1.65 mail , 10. . . 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, pe'r regel Reclames, per regel ?0.25 0.30 0.40 INHOUD Blz. 1: H. J. over de benoeming van een Inspecteur voor het Zeevaartkundig Onderwijs. P. E. van Renesse over de Amsterdamsche Gem.-begrooting. 2 : Feuilleton door Franz M. Krings. Red.: Het 25-jarig Jubileum van J. H. Rössing. Karel van de Woestiine, Kroniek der Ge dichten. Ingez.: Frans Coenen contra Balthazar Verhagen. 3: Dr. Kropveld contraBernard Canter.?5: Tutti Frutti. J. v. A., Schotels van den Kok.?Allerlei. E. Heimans, Bloemenleven. 6.: J. H. Rössing over het herstelde Nederland. J. B. Roorda over Japansche en Chineesche Rolschilderijen. 7: Frans Coenen, Reisverhaal. Keizer en Kunst. Af fiche Tentoonstelling bij Hamdorff. De nieuwe ministers. S:Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: Han del in Amerika, door v. d. S. Ingezonden: Vrouwel. Kerkeraadsleden. 11: Schaak spel, door R. J. Loman. Damspel, door J. de Haas. Johan Braakensiek over de nafhankelijkheidsfeesten. Bijvoegsel: Johan Braakensiek over de voorspoed in 1813?1913. N VERRE EN VAN NA INSPECTEUR ZEEVAART KUNDIG ONDERWIJS Het is een betrekkelijk weinig onrust barend verschijnsel, als een minister, terwille van politieke of persoonlijke relatiön van zich zelf of zijn partij, benoe mingen doet, welke niet geheel en al blijken geïnspireerd te zijn door het al gemeen belang. Men verwacht trouwens niet anders en de gouvernementeele be kwaamheid der bewindhebbers wordt daarom gewoonlijk niet noemenswaard in twijfel getrokken, zelfs is men reeds bij voorbaat geneigd achter een minder gelukkige benoeming eer bovenstaanden invloed te zoeken dan een opvallend te kort aan regeerkunst of gebrek aan inzicht. De heer Heemskerk heeft, toen hij nog minister van Binnenlandsche Zaken was en hij heeft tot den laatsten dag met lust en ijver zijn moeilijk ambt waargeno men ! menige benoeming gedaan, welke weinig kennis van zaken zou hebben doen vermoeden, ware men niet steeds bedacht op partij- en politieke invloeden, die een schaduw wierpen over des ministers staatsmansbekwaamheid. Achteraf blijkt nu, dat het de courtoisie wel wat ver gedreven was, steeds onwrikbaar te gelooven aan de partijzucht van den expremier; hij blijkt slechter regeerder dan zelfs zijn tegenstanders durfden hopen, en hij heeft niet geschroomd tot op den laatsten dag van zijn volkomen ontoereikend inzicht in 's lands zaken blijk te geven. Want de laatste ergernis gevende be noeming, welke hij gedaan heeft: het aanstellen van een Inspecteur voor het Zeeyaartkundig Onderwijs, kanonmogelijk, door andere dan regeeringsbelangen zijn ingegeven. De benoemde staat niet bekend als partijganger van den minister of de demissionaire regeering, en er gaan zelfs geen geruchten van in de antirevolutionaire strijdkas gestorte gelden.... En toch... is de benoeming een failure, is zij voor de naast betrokkenen, de leeraren bij het zeevaartkundig onderwijs, zelfs in de hoogste mate aanstoot gevend. Er was door de Vereeniging ter Bevordering van het Zeevaartkundig Onderwijs, waarin de uitstekendste die naren der nautische wetenschappen zijn vereenigd, reeds lang aangedrongen op een inspectoraat voor het Zeevaartkundig onderwijs, hetwelk omvat het onderrichl aan Zeevaart-, Zeevisscherij- en Schippersscholen. Dit vakonde'wijs zal in de toekomst dringend reorgc»isatie behoeven in verband met de toeneming der kleine vaart en de hoogere eischen aan stuurlieden der groote vaart gesteld, en met het oog op het als verplicht voorschrijven van een diploma voor machinisten en stuurlieden ter zeevisscherij, wat ge zien het groot aantal door den Raad voor de Scheepvaart behandelde gevallen van zeerampen op visschersvaartuigen, zee gewenscht is. De persoon, bevoegd om deze reor ganisatie ter hand te nemen, moet wel een bizonder doorzicht hebben in de problemen dit onderwijs betreffende, die dikwijls, kan het anders, van zeer onder wijskundigen aard zijn. Het ligt voor de hand dat voor een dergelijk inspectoraat in de kringen der vaklieden menschen te vinden zijn, doorkneed in het doceeren van de zeevaartkundige wetenschappen en met een uitstekende kennis van de echniek en de organisate van hun vakon derwijs. Wij geven onmiddellijk toe, dat niet ieder docent geschikt is, om als orga nisator of reorganisator van een geheel onderwijssysteem op te treden; het werkt zelfs dikwijls verfrisschend als in een of anderen tak van dienst of bestuur een wilskrachtig buitenstaander optreedt, die een waarlijk organisatie-talent bezit, doch in dit geval moest van den functi onaris gevergd worden meer dan ge wone kennis van de eischen, welke men aan het Zeevaartkundig onderwijs in :ijn verschillende geledingen mag stellen. n 't algemeen zal het iemand moeten zijn, en nu stellen wij de eischen uiterst jescheiden, die op de hoogte is van onderwijs- en sc/zoo/-problemen en practische ervaring op dat gebied heeft. In het Voorloopig Verslag voor 1913 werd ook aangestuurd op een inspecto raat voor dit vakonderwijs, dat -tot nog toe ondergebracht was bij het gewoon middelbaar onderwijs (hoogere burger scholen en gymnasia), terwijl verschillende andere vakscholen hun afzonderlijken inspecteur hadden. In de memorie van Antwoord van minister Heemskerk was toen te lezen: Ook de minister gevoelt de wenschelijkheid van aanstelling van een afzonderlijken Inspecteur voor de Zeevaart-, Visscherij- en Schipperscholen, die de reorganisatie van hetzeevaartkundig onderwijs ontwerpt, waartoe onbehoorlijk administratief onderlegd gepensioneerd officier der Oorlogsof Koopvaardijvloot, voor een nader vast te stellen aantal jaren, ware te benoemen, op ?2000 salaris en/1000 reis- en verblijfkosten, waartoe de noodige bedragen worden uitgetrokken." (Curs. van mij H. J.) Den minister had het aan deskundige voorlichting in geen enkel opzicht ont broken, doch ten spijt van alle advies eischte hij van den nieuwen functionaris in de eerste plaats administratieve onder legdheid. Het blijft echter een open vraag, waarom de minister, die uit louter onkunde (want aan partijdigheid mag dit keer niet gedacht worden) het belangrijk onderwijs kundig ambt van Inspecteur verlaagde tot een doode, administratieve functie, niet een administratie-officier van het leger voordroeg, wanneer hij juist bij de weermacht zijn titularissen wilde zoeken. Van zoo iemand mocht de administratieve ge schiktheid meer worden aangenomen dan van een gepensioneerd officier der Oorlogs- of Koopvaardijvloot, terwijl zij ten opzichte van het Zeevaartkundig Onder wijs allen even ondeskundig zijn. Het bleek aldra, waarom de minister dit nieuwe ambt voor een gepensioneerde had vastgelegd" en bleef vastleggen, ondanks het verzet van wijlen het Kamer lid J. B. Verheij, die deskundig en geen administratief toezicht verlangde. Deze zei o. a. (bij de behandeling van art. 116 der Begrooting): Wil men nu iemand, die dat alles behoorlijk regelt en voor de reorganisatie van het zeevaartkundig onderwijs de vereischte bekwaamheid en toewijding heeft, dan moet men niet bepaald zoeken onder gepensioneerde officieren van de marine of van de koopvaardijvloot, als men de laatsten zoo noemen kan, maar dan moet men zoeken naar een persoon, die met het zeevaartkundig onderwijs in zijn ge heel door en door is bekend. Het zal een man moeten zijn, voor wien het inspectoraat van de zeevaartscholen een levenstaak is en kan zijn. Daarom lacht het denkbeeld van den Minister om een tijdelijk inspecteur te benoemen, mij niet aan. Het is niet alleen, zooals de Minister zegt, om wat van de eischen van de moderne zeevaartkunde te kennen, het gaat niet om administratieve geschikt heid, maar het gaat om de inrichting van het zeevaartkundig onderwijs in zijn geheelen omvang." De minister, die zich nimmer bizondei bezorgd toonde voor de toestand var 's lands financiën, wist hier te gewagen van zuinigheid: De tijdelijke benoeming waartegen de heer Verhey protest aanteekende, was noodig om den gepensio neerde, dies men op het oog had, in iet genot te laten blijven van zijn >ensioen en hem dus voor den betreffenden tak van dienst een goedkooper werk<racht te doen zijn. Er wordt dikwijls op gewezen, dat gepensioneerden van and- of zeemacht de loonstandaard voor verschillende geen bizondere vakkennis vereischende beroepen drukken, doch is jarticulieren het bij voorkeur aannemen n hun dienst van pensioentrekkenden euvel te'duiden, waar een regeering op dezen weg ' voorgaat, zelfs in het nietvragen naar bizondere vakkennis? Den heer Verhey ten antwoord, zegde minister Heemskerk toe, dat hij niet zou usten voor het gevoteerde bedrag (de lelft van wat de andere inspecteurs M. O. en de inspecteurs lichamelijke opvoeding ontvangen!) een goed functionaris te vin den en wij zijn thans in de gelegenheid na :e gaan wat het regeeringsbeleid van den heer Heemskerk in dezen heeft uitgewerkt. Want de laatste dag voor ijn heengaan heeft hij, voor den tijd van zes jaren, tot Inspecteur van het Zeevaartkundig Onderwijs benoemd de leer M. J. van Alphen de Veer, laatstelijk nspecteur van de Scheepvaart-in Nederandsch Indië, oud-luitenant ter zee Ie klasse. * * * Oogenschijnlijk heeft het niets van een ministerieelen misgreep: een oud-zeeman, bekleedend het ambt van scheepvaartinspecteur, wordt benoemd tot hoogsten toezichthouder op (en aanstaand organi sator van) het scheepvaart-onderwi]s. Doch de inspectie van de scheepvaart vraagt louter naar voldoende technische bekwaamheid orn de zeewaardigheid van schepen te controleeren, terwijl voor het nieuwe inspectoraat, de minister kon het weten iemand geeischt wordt, die in de eerste plaats specialiteit is op het gebied van het zeevaartkundig onderwijs. Doch de heer Heemskerk heeft aan zijn departement blijkbaar nog niet de meest elementaire kennis kunnen opdoen omtrent de functie's waarvoor hij nieuwe titelarissen moest aanstellen ; hij is reeds langer bezig met groote halsstarrigheid scheepvaart-mspecf/f en scheepvaart onderwijs te verwarren: eerst benoemde hij den heer Landweer, een leeraar uit het Ml O. tot inspecteur van de scheepvaart (de ontstemming daarover is bij belanghebbenden nog steeds niet ge luwd!), en nu stelt hij een inspecteur van de scheepvaart aan tot leider van het middelbaar zeevaartkundig onderwijs! En hij heeft niet geaarzeld, dit overtuigend bewijs van zijn gebrek aan doorzicht nog den avond voor het overdragen der portefeuilles in de Staatscourant over te leggen. Door deze daad is de nieuwe minister van Binnenlandsche Zaken nu voor zes jaar aan handen en voeten ge bonden en heeft niet eens vrijheid om naar een deskundig organisator van het zeevaartkundig onderwijs om te zien! De heer Heemskerk toont zich door deze benoeming een, ondanks zijn bonhomie, uitermate cynisch regeerder, die zich om het behartigen van de belangen, hem krachtens zijn ambt toevertrouwd, maar luttel bekommerde. Op de E. N. T. O. S. hield hij een openingsspeech, waarin hij het belang van de zeevaart hoog opschroefde, doch het ging hier net als bij de opening van het Frans Halsmuseum: hij had er geen notie van, waar het eigenlijk om ging en ... het kon hem blijkbaar niet schelen ook, later openlijk te toonen hoe weinig hij er voor voelde. Want hier was nu de gelegenheid ge boden om de door hem zoo hoog ver heerlijkte zeevaart een hechter basis te geven, door het onderwijs, dat de waar borgen geeft voor de wetenschappelijke opleiding van de gezaghebbenden ter koopvaardij, met ruimen blik en diep in zicht te doen reorganiseeren. De nieuwe titularis héft de door den minister zoo hoog geschatte antecedenten: hij is gepensioneerd officier der Oorlogs marine en hij bezit (waarschijnlijk) eenige administratieve kennis. Het zeevaart kundig onderwijs mag intusschen maar zien, hoe zij het ondanks den nieuwen inspecteur tot een behoorlijke ontwik keling brengt en de Vereeniging ter bevordering van het Zeevaartkundig Onderwijs mag zich wel terdege schrap zetten om haar billijke paedagogische verlangens niet geheel te zien genegeerd door een toezichthouder, die zijn levens taak zal hebben te zoeken in administra tieve bezigheden. H. J. De Amsterdamsche gemeente begrooting voor 1914 Deze begrooting staat in het teeken der )elastingverhooging: van 574 op 5!i pCt. 't Is noodig, zeggen B. en W., er was een ekort van f 500,000 en dat kon niet anders gedekt worden. Formeel misschien wel: door niet voort :e gaan op den weg, bij de laatste twee Degrootingen gevolgd, waarbij tot rectificatie der boeking van de inkomstenbelasting slechts 11/12 van het bedrag dier belasting ten goede der begrooting werd gebracht." Dat zou een verschil maken van ongeveer 5Vs ton en het geraamde verschil zou dientengevolge verdwijnen. B. en W. hebben echter een bezwaar, waarom zij dien weg niet opwillen. Als men dit deed, zouden de uitgaven van den dienst [och niet worden opgewogen door in het zelfde jaar te verkrijgen inkomsten. Let maar op hun betoog: Bij het putten uit de opbrengst der bedrijven toch, zeggen zij, en zij meenen zich hier eenvoudigheidshalve te kunnen bepalen tot de cijfers uit de gasfabrieken, is in de rekening gebruikt gemaakt van het bedrag van f 900,000, waarover nog kon worden beschikt boven de som van f 1,100,000, in de begrooting voor 1912 geraamd, maar daarenboven is in de begrooting van 1914 gerekend op een bij drage uit de gasfabrieken van f 1,580,000, zoodat tegenover de uitgaven voor 1914, die alle van blijvenden aard zijn, in totaal is gesteld een inkomst uit dit bedrijf van f2,480,000. In de met ge bruikmaking van 12/12 der inkomsten belasting sluitende begrooting zou dus alleen reeds hierdoor in werkelijkheid een nadeelig verschil tusschen de uit gaven en inkomsten van f480,000 ver scholen liggen, van welk verschil bij het sluiten van den dienst de kwade gevolgen zouden worden ondervonden doordien het saldo, waarop vrij regel matig kan worden gerekend met dit bedrag zou dalen. B. en W. meenen nu, dat een derge lijk teren op vroegere besparingen niet mag worden toegelaten in een tijd van voorspoed op economisch gebied, als wij thans beleven en slechts zou kunnen worden goedgekeurd, wanneer er uit zicht bestond, dat zeer spoedig nieuwe bronnen ter beschikking van de gemeente zouden komen. In verband met deze laatste mogelijkheid vertellen B. en W. dan, dat het een punt van ernstige overweging in hun college heeft uitgemaakt, of de indiening op 12 juli bij de Tweede Kamer van een ontwerp van wet tot heffing van opcenten op de hoofd som der bedrijfsbelasting der naamlooze vennootschappen ten behoeve van de ge meenten genoegzamen groncflkonde opleveren, om den Raad voor te stellen nog niet tot verhooging der inkomstenbelasting over te gaan. Zij meenden dit echter niet te mogen doen, daar het indienen van zulk een wets ontwerp onder de tegenwoordige politieke omstandigheden geen voldoenden waarborg geeft, dat het voorstel spoedig tot wet zal worden verheven. Wel echter zijn 7.\\ voor nemens, zoodra daarvoor de gelegenheid gunstig is, den Raad voor te stellen, bij de Regeering aan te dringen, om een wettelijke regeling in dezen zin te bespoedigen. Mocht, omdat tot de toepassing der belastingverhooging moet worden overgegaan, de tot standkoming der wet verzekerd zijn, dan zou er zeker aanleiding bestaan, om, in overeenstemming daarmede, nadere voor stellen te doen. Tot zoover B. en W. Hun redeneering lijkt mij een beetje krom. Het nadeelig ver schil van f 480.000 tusschen uitgaven en inkomsten, waarop B. en W. doelen, ligt evenzeer verscholen in de thans aangeboden begrooting. Ook daarin toch is gerekend op een totaalinkomst uit het gasbedrijf van f2.480.000, terwijl deze op grond van de uitkomsten der exploitatie over 1912 en den toestand van het bedrijf althans volgens de eigen berekening van B. en W. slechts op 2 millioen geraamd mag worden. Indien men dus in het door B. en W. veronder stelde geval f480.000 uit het spaarpotje der rekeningssaldi /ou moeten nemen, kan de thans voorgestelde begrooting niet anders dan hetzelfde gevolg hebben. Alleen zal men thans die spaarduiten gebruiken, om een ander tekort te stoppen, verscholen in de ongelijkheid van belasting- en begrootingsjaar. Men neemt het dus als het ware uit het eene potje, om het in het andere te stoppen, of liever, men delgt een schuld en wordt in zooverre niet armer en ook niet rijker. De vraag is nu maar, of het thans voor de gemeente een tijd is, om schulden te gaan aflossen, zonder dat zij daartoe ge noodzaakt is. Het is een tijd van voorspoed op econo misch gebied, zeggen B. en W. Volkomen waar, doch niet voor de gemeente, althans wat betreft het begrootingsjaar, dat wij tegemoet gaan. Het jaar 1912 is voorspoedig genoeg geweest. De inkomstenbelasting bracht f 6.279.167.65 op of ruim 8 ton meer danlhet bedrag, waarop zij begroot was; het gasbedrijf keert 2 mil lioen uit of 9 ton meer, de tram 2 ton of l ton meer, de electrische centrale 5 ton of ton meer, dan waarop bij de begrooting van dat jaar gerekend was. In totaal dus een meevaller van f2.150.000. Voor 1914 schijnt het er echter lang niet zoo rooskleurig uit te zien. Alleen ten aanzien van G. E. W. is men optimistisch gestemd, meent men zelfs op een uitkeering van 7',ton te mogen rekenen. n niet ten onrechte, want dit bedrijf geniet werkelijk van een ongewonen voorspoed. In het Ie kwarlaal van 1913 werden voor licht en kracht 5.715.635 K. W. U. verkocht, d. i. 12 X pCt. meer dan in 1912, zoodat het electriciteitsverbruik van licht en kracht voor 1913 vermoedelijk rond 21 millioen K. W. U. zal bedragen, ongerekend het stroomgebruik over een half jaar van de overgenomen Electra-klanten. Dit wordt op vermoedelijk 2 millioen K. W. U. gerekend, zoodat in 1913 het totale debiet voor licht en kracht waarschijnlijk 23 mil lioen zal bedragen. Op grond van dit verbruik is de verwach ting dat in 1914 rond 27 millioen K. W. U. verkocht zullen worden voor f2.227.500 en dat het bedrijf diensvolgens aan de gemeente 7';j ton zal uitkeeren en bovendien nog f572.338.26 (tegen f405.495.28 in 1913) zal kunnen afschrijven en f 133.101 (tegen f 50.000 in 1913) reserveeren. De begrooting voor de gasfabrieken ver toont een heel wat minder gunstig beeld. Gedurende het eerste kwartaal 1913 was het gasverbruik per gewone meter met slechts 0.35 pCt. gestegen in vergelijking met het zelfde tijdvak van het vorig jaar. In het geheel werden in 1912 hier ter stede ver kocht 88.834.245 M'., terwijl deze verkoop voor 1914 op f91.200.000 M:i. wordt begroot. In twee jaar tijds dus een toename van 2.365.755 M'. of 2X pCt. Dat dit percentage zooveel geringer is dan dat van de toename van het electriciteitsgebruik, behoeft ons niet te verwonderen, want het gasbedrijf, dat tot zekere hoogte ook de concurrentie der G. E. W. moet gaan gevoelen, is veel dich ter de grens van zijn mogelijk debiet ge naderd, terwijl bovendien de omzet reeds zoo aanzienlijk is, dat zelfs een groote toe name slechts een klein percentage beteekent. De gewone ontvangsten, voor het jaar 1914 begroot, zijn dan ook op zichzelf bevredi gend genoeg, n.l. f f9.260.971 of f 847.365 meer dan voor 1913 werd toegestaan, doch zij stijgen niet naar verhouding van de gewone uitgaven. De gewone ontvangsten n.l. zijn voor 1913 op f 8.413.606 begroot of f 349.733 hooger dan voor 1912 en voor 1914 op f 9.260.971 of f 847.365 hooger dan voor 1913; een accres dus in de stijging der ontvangsten van f 497.592. Daartegenover staat echter, dat de gewone uitgaven, ongerekend de uitkee ring aan de gemeente, in 1914 f 7.680.971 of f 827.365 meer dan in 1913 en in 1913 slechts f6.853.606 of f 110.227 minder dan in 1912 bedroegen, dus een grootere toename van f 937.592 vertoonen. De gewone uitga ven nemen dus veel sterker toe dan de gewone inkomsten (de uitkeering aan de gemeente buiten de rekening gesloten); het nadeclige verschil bedraagt niet minder dan f 440.000 en vindt zich terug in de geringere toename der uitkeeringen aan de gemeente (n.l. een toename van f 1.500.000 voor 1913 op f 1.580.000 voor 1912 tegen een toename van f UOO.OfX) voor 1912 op f 1.560.000 voor 1913). De onevenredige toename der uitgaven vindt, behalve in de zwaardere lasten ten gevolge van de loonsverhooging en arbeids duur verkorting, voornamelijk haar oorzaak in de exploitatie der Zuidergasfabriek, waar van de renten en afschrijvingen met een totaal bedrag van f 437.000 op de begrooting drukken. Zoolang toch de productie dezer fabrieken nog te ver beneden haar capaciteit blijft, zullen tegenover de hooge kosten waar mee zij het budget van het bedrijf bezwaart, geen evenredig hooge baten kunnen staan en zal de exploitatie dus een minder goed resultaat opleveren, hetwelk raen terugvindt in de uitkomsten van het geheele bedrijf. Men heeft er daarom destijds wel eens over gedacht, met het in werking stellen der Zuider-gasfabriek een verlaging van den gasprijs te doen samenvallen. Inderdaad had men de omzet daardoor allicht zoodanig kunnen opvoeren, dat de Zuider-gasfabriek al spoedig op volle capaciteit *) had kun nen werken. Het is echter zeer de vraag, of men ook een vermeerdering van het debiet had gekregen, groot genoeg, om even wicht te maken met de verlaging van den prijs per meter, of het debiet der gasfabriek daartoe de grens zijner mogelijke uitbreiding niet reeds te dicht genaderd is. Immers onder de Amsterdamsche burgers, die voor het verbruiken van gas in aanmerking kun nen komen, zijn er niet veel meer die niet reeds verbruiker zijn, en gas is geen artikel, waarvan men voor zijn pleizier meer gaat gebruiken, omdat het minder kost. Wellicht zou het middel dus erger zijn geweest dan *) De Zuidergasfabriek is er wel op inge richt, om, naar gelang van de toenemende behoefte, te worden uitgebreid, maar na, tuurlijk niet zoodanig, dat de capaciteit de | productie op den voet volgt. Er blijven ! periodes, waarin de capaciteit de productie overtreft.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl