Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
7 Sepi. '13. No. 1889
de kwaal. Het gemeentebestuur vond dit
blijkbaar ook niet zoo onmogelijk en heeft
wijselijk den sprong in het duister maar niet
gewaagd. Gelukkig, want in ieder geval zou
dan op het oogenblik dit bedrijf zich nog
niet van de aderlating hersteld hebben en
ware de toestand nog ongunstiger dan ze
reeds is.
Intusschen zal het bedrijf der Zuidergas
fabriek zich op normale wijze ontwikkelen
en zal het gasbedrijf weldra van deze
groeiziekte herstellen, zoodat de ongunstige
toestand, waarin de gemeente zich in dit
opzicht bevindt, slechts van voorbijgaanden
aard is.
Hetzelfde is het geval ten aanzien van
het trambedrijf, waarvan de uitkeering over
1914 slechts op l ton begroot wordt, terwijl
voor 1913 een uitkeering van 3 ton kon
worden toegestaan.
Dit bedrijf blijkt dermate te lijden onder
de nadeelige gevolgen van de tariefyerlaging,
dat men bijna geneigd is te betwijfelen, of
het wel aan deze laatste verplichting tegen
over de gemeentekas zal kunnen voldoen.
Ten aanzien van de cijfers, in de begrooting
van 1913 genoemd, heeft de tramdirectie
trouwens zelf het voorbehoud gemaakt, dat
er zeer veel onzekers in is, omdat de invloed
der tariefregeling moeilijk te berekenen viel.
Zeker is alleen ik heb het uit officieuse
bron dat men had gerekend op een
stimuleering van het tramverkeer door de
onafhankelijksviering, welke ten eenenmale
is uitgebleven en dat de opbrengst van het
vervoer over de maand Juli niet grooter
bleek te zijn, dan in dezelfde maand van
het vorige jaar.
Er is echter meer: Voor 1914, dus onder
de werking van het nieuwe tarief wordt de
opbrengst van het vervoer op f 4.851.500
begroot d.i. f 400.500 of 9 pCt. meer dan
voor 1913, terwijl voor 1912, dus onder de
werking van het oude tarief, de opbrengst
19 pCt. hooger werd begroot, dan voor 1911.
Hoewel ook andere omstandigheden van
invloed kunnen zijn geweest, wettigt de
vergelijking toch wel een sterk vermoeden,
dat van de tariefverlaging een ongunstige
uitwerking op de progressie van de
veryoeropbrengst wordt verwacht. Geringere stijging
der vervoer-opbrengst dus: f 679.800 van
1911 op 1912 tegen 371.000 van 1912 op 1913
en f400.500 van 1913 op 1914; en daar
tegenover een grooter stijging der
exploitatieuitgaven met f344.240,86 van 1911 op 1912,
met f427.555,58 van 1912 op 1913 en met
f498.778,07 van 1913 op 1914.
Deze abnormale stijging der uitgave is
ten deele een gevolg van de tarief verlaging,
welke grootere intensiviteit van het bedrijf
noodig maakt, ten deele van het in gebruik
nemen van drie nieuwe lijnen, die zich nog
moeten inburgeren en ten deele van andere
factoren als verbetering der arbeidsvoor
waarden, de onderhoudskosten van de nieuwe
tramremise enz. Het bedenkelijke is echter,
dat ze niet' gedekt wordt door hoogere
stijging der inkomsten, en dit wreekt zich
voor 1914 door een vermindering der uit
keering aan de gemeente van 3 ton tot l ton.
Dat de ervaring met het nieuwe tramtarief
niet zou meevallen, was te voorzien. Onze stad
met haar dichte, geconcentreerde bebouwing
en nauwe radiale straten leent zich niet best
voor een intensief tramverkeer; onze vroegere
burgemeester, dr. mr. W. F. van Leeuwen, heeft
er bij een bestrijding van het thans inge
voerde tarief, toen het bij een vorige
tariefherziening in den Raad in bespreking kwam,
reeds op gewezen. De verlaging moet dan
ook meer beschouwd worden als een
verkeersbelang, dan als een commercieel
voordeelige daad. Desniettemin is de financieele
terugslag natuurlijk thans, onmiddellijk na
de invoering het sterkst en zal het bedrijf
zich in den loop der komende jaren
eenigermate herstellen.
Ook dit nadeel (nadeel voor de kas) is
dus voor de gemeente meer van tijdelijken
dan van blijvenden aard.
Hetzelfde kan gezegd worden van de
derving van ruim een ton aan inkomsten uit
het beursgebouw, omdat de Vereeniging
voor den Effectenhandel haar eigen gebouw
gaat betrekken want verwacht mag toch
zeker worden, dat de vrijgekomen ruimten
op andere wijze rendabel zullen worden ge
maakt, en de vermeerdering der kosten
van het pontverkeer, tengevolge van de
drukke vaart op de E. N. T. O. S.
FEUILLETON
WEERZIEN"
DOOR
FRANZ M. KRINGS
Toen de avond kwam, hield de sneeuw
op te vallen. De gevels der huizen stonden
in vreemde strakheid, nu op elke uitstekende
vensterbank en lijst een f el-wit dek lag; dat
gaf aan de anders zoo verschillende huizen
een strenge gelijkheid.
Op de straat was de poeder-fijne sneeuw
vergrauwd en platgetreden door de rusteloos
af en aan schuifelende menschen. Alleen in
de hoeken van ramen en deuren scholen
bergjes opgewaaide sneeuw, tintel-lichtend
in het helle electrische licht der boog
lampen, die zachtjes door den wind heen
en weer wiegelden.
Een verward gegons van
menschenstemmen steeg op in de droogkoude lucht.
Af en toe het schel op-lachen van een paar
meisjes, die arm in arm met overdreven
drukke beweginkjes luchtig voorbij tripten.
Links en rechts schuifelden de menschen
haastig voort over de breede, effen trottoirs.
Midden op straat liep met groote langzame
passen een man, die met lijzige dreunstem
een nieuw lied" van een moordgeschiedenis
aanprees. Bij eiken stap strekte hij zijn hals
naar voren, de kin bijna recht vooruit met
bewegingen als van een vogel, die haastig
wegloopt.
In de schemerig verlichte restaurants zaten
heeren hun biertje te drinken, met een ver
veeld gezicht naar de voorbijgangers kijkend,
af en toe tegen elkaar glimlachend, even
geïnteresseerd, als een vrouw, een kennisje"
voorbij kwam. Dan bogen de hoofden naar
elkander over de tafeltjes... Even geheim
zinnig smoezend gefluister... In het vage
licht keken zij elkaar aan, rood van inspan
nende luister-aandacht... dan, met een schok,
bogen de hoofden achterover; men zag het
blank der tanden blikkeren in de tot een
lach breed geopende monden.
Het,luid gebel der electrische tram brak
door het vage stemgerucht en geschuifel
Rekent men al deze tegenvallers bij elkaar,
dan nadert men reeds aardig het bedrag
van het half millioen tekort, dat B. en W.
thans door belastingverhooging willen dek
ken. En de vraag lijkt mij alleszins gewet
tigd, waarom dit verlies door oorzaken van
voorbijgaanden aard niet uit het spaarpotje
der rekeningssaldi gedekt zou mogen worden.
De bestemming, welke thans feitelijk aan
de gelden, indirect uit dit potje genomen,
wordt gegeven, komt mij voor, wel het
allerminst gemotiveerd te zijn. De rectificatie
der boeking van de inkomstenbelasting toch,
waarvoor f 550.003 geofferd worden, is niet
zoo urgent, dat ze niet tot betere tijden zou
kunnen worden uitgesteld, n. 1. totdat de
verhouding tusschen Rijks- en Gemeente
financiën behoorlijk geregeld zal zijn. Het
eenige argument voorde dadelijke rectificatie
is, dat Gedeputeerde Staten anders wel eens
konden weigeren de begrooting goed te
keuren (zie de toelichting tot de begrooting
voor 1912). Maar zou Amsterdam tegenover
zulk een weigering er niet terecht op kun
nen wijzen, dat men, zoolang het Rijk zijn
plichten tegenover haar op zoo schromelijke
wijze verzuimt, van haar geen tot in de
puntjes geregelden financieelen toestand kan
verlangen ?
P. E. VAN RENESSE
iiiiitiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiimmiiiiiiiiiimii
J. H. Rössing
Dezen Zondag wordt te Amsterdam op
initiatief van een uitgebreide commissie,
waarin vooraanstaanden op het gebied van
tooneel, letteren, schilderkunst, journalistiek
zitting hebben, J. H. Rössing gehuldigd.
Eene aanleiding hiertoe is gevonden in de
kortelings vervulde kwart-eeuw
tooneelcritiek, die deze bekwame schrijver in het
Nieuws van den Dag gevoerd heeft.
Tooneelkunstenaars, zooals Louis Bouwmeester,
Royaards, Verkade, Jan C. de Vos, wenschen
hem dank te zeggen voor het vele dat hij
hierin gedaan heeft ook in vroeger tijd. Als
oud-secretaris van het Ned. Tooneel, als
ijveraar in Nederland voor goede opvoerin
gen der Skandinavische tooneelliteratuur en
voor onverkorte weergeve van Shakespeare
(eertijds alleen in verhaspelingen ten
tooneele gevoerd) komt hem lof toe en zal
zij hem worden gebracht. Men zal de groote
tooneelkennis en de ruime ondervinding van
deze Nederlandsche schouwburgfiguur der
laatste 25 jaren Zondag a.s. naar waarde
uitmeten. Maar ook zal J. H. Rössing worden
toegesproken als de bij duizenden geliefde
populariseerder der Amsterdamsche geschie
denis, van het Amsterdamsche volksleven,
van de Amsterdamsche straten, grachten,
gevels, gevelsteenen.
Het is vooral in deze laatste hoedanigheid
van historicus, dat de lezers van dit Weekblad
Rössing kennen en hoogelijk waardeeren.
Bij deze gelegenheid, dat onze medewerker
gehuldigd wordt, wil De Amsterdammer
niet achterblijven. Uit naam van onze lezers,
die daar ongetwijfeld van harte mee instem
men, en uit naam van onszelf, wenschen wij
den bekwamen schrijver nog vele jaren
vruchtbare werkzaamheid.
* * *
Kroniek der Gedichten
XXIII
Waarom is men telkens, bij studeeren in
de letterkundige geschiedenis en bijhouden
ook der tegenwoordige litteratuur, geneigd
zich af te vragen, waarom zien wij elk
dichter, die tot volle vaardigneia en rijpheid
is gekomen en in de lyriek zijne maat ge
geven heeft, zich. telkens keeren, tot verdere
uiting, naar den dramatischen vorm, en in
tragedie, of zelfs blijspel, zoeken naar een
nieuwen vorm des uitsprekens, die natuurlijk
breeder en voller, dieper en veelzijdiger be
doeld te zijn?
Frederik van Eeden gaf er, een drietal
der voeten. Met hoog-zoemend geluid gleed
het verlichte rijtuig tegen de hoogte op;
knisterend viel een vonk omlaag, die even
blauw-wit lichtte ; toen de wagen het
hoogste punt bereikt had, verdween het
paarsblauwe lichtje op het achterbalcon uit
het gezicht. Af en toe nog het geping der bel.
In de verte galmde nog de stem van den
liedjesventer...
Zoodra de meeste winkelzaken sloten, de
straat op sommige punten niet meer fel-licht
was, Werd het druk woelende leven minder.
Jonge meisjes, kittige dingetjes van 'n jaar
zestien, zeventien, met van de frisschekoude
hooggekleurde wangen en schitterblije oogen,
van ateliers en winkels komend, stapten
gearmd onder druk praten en kirrend gelach
een paar malen nog de straat op en neer,
in hun vroolijken overmoed lachend tegen
de heeren, die in de café's zaten.
Dienstmeisjes die hun inkoopen gedaan
hadden, gingen vlug naar huis. De stroom
der menschen op de trottoirs dunde. Er
liepen tenslotte slechts hier en daar nog
wat menschen met zeker-vlugge schreden
naar hun doel.
Zoo was lederen avond met het sluiten der
winkels plotseling de stadsdrukte verdwenen.
In de groote restaurants zaten mannen,
donkere figuren in de behagelijk warme
schemering. Aan een enkel tafeltje zaten
mannen en vrouwen lacherig en opgewonden
te praten.
Het zwakke licht der getemperde electri
sche lampjes werd weifelender door den
blauwen tabakswalm, die alles als in een
nevel hulde.
Buiten werden de geruchten schaarscher.
Af en toe klonk gedempt lachgeluid vanuit
de koffiehuizen; het dichtslaan van een
bierpul, getikkel van messen en vorken werd
zwak hoorbaar.
De straat was nu bijkans uitgeleefd.
Alleen uit een paar sigarenwinkels viel
nog lichtsch'ijn naar buiten.
Nu en dan kwamen een paar mannen uit
een café, gingen luidpratend door de stilte.
Een vrouw werd zichtbaar in de straat.
Zij liep rustig, het hoofd hoog, voorbij de
lichtuitstraling der enkele winkels. Haar
jaar geleden, in eene voorlezing der jonge
Vlaamsche balie te Brussel, eene reden voor
op, die hij, onder gewijzigden vorm, verleden
week nog in de tentoonstelling te Gent met
nadruk herhaalde: de dichter is hoofdzakelijk
in déze een uitzonderlijk en uitverkoren we
zen, dat hij zich zelf moet houden voor een
apostel. Dit zijn natuurlijk Van Eeden's eigen
woorden niet: het is er alleen de kern van;
waaruit blijkt dat hij den dramatischen vorm
voor het gedicht verkiest, omdat hij beter,
wijl der menigte onmiddelijk aansprekend,
apostellijk en propagandeerend te werken
vermag.
Deze formule leidt ons terug tot den oor
sprong van het Europeesche drama: het
passiespel eerst aan het altaar, daarna tegen
den kerkmuur. Dat zij iemand als Van Eeden
verleiden moest, zal weinigen verwonderen.
Veel verklaren zal zij echter niet bij dichters
die ook wel drama's schreven, zonder er
daarom aan te denken, de menschen te
bekeeren. Zij vindt al tegenspraak bij den
pessimistischen Euripides en den nihilistischen
Aristophanes, tenzij men vernielen het
eerste stadium tot opbouw noemde. Zij ver
klaart geen enkelen der Fransche of der
Nederlandsche klassieken, zelfs Racine niet,
noch Vondel, die In hunne treurspelen wél
de heerlijkheid van het katholicisme hebben
verkondigd, maar daarom nog niet als
proselyten zullen gecanoniseerd worden, daar
ze niets anders hebben bereikt dan
schoonheid-zonder-meer. Ik meen dat de schrijver
van IJsbrand" om gelijk vergeefs bij Shakes
peare zal aanbellen. Ibsen zal wel door
niemand voor een stichter van Geloof worden
gehouden, hij die zichzelf toch wel eens
tegengesproken heeft. En wót dan te doen
met Mallarmé's Hérodiade" (al is zij on
voltooid gebleven), waarvan de hermetiale
dichter beweerde een drama-voor-het-volk
te willen maken, eene uitspraak die
geene beteekenis kan hebben dan dat deze
geslotene er zich geheel, met de volledige
en absolute schoonheid die hij, naar zijne
discipelen beweren, in zich voelde wonen,
in uitstorten wilde?...
Elk kunstwerk en dus ook het drama,
draagt, wel is waar, in zichzelf eene moreele
les. Maar hoevele zijn er, vooral in de
schouwburgzaal, die ze, zelfs uit een
Levende Lijk" van Tolstoï, weten te halen,
wanneer zij er niet met zwoegenden opzet
als eene schildpadschelf of gemetseld ligt?
En trouwens, hierop komt het dan op
de uitkomst, de uitwerking komt het dan
nog veel minder aan. Wij sporen hier alleen
des dichters bedoeling na. En kan deze er
in elk geval, bewust of onbewust, op uit zijn,
te gaan propagandeeren als een
guitaarspelend meisje van het Leger des Heils?
De neiging tot het schrijven, bij dichters,
van drama's, meer bepaald van drama's in
gebonden stijl (ik gebruik met opzet de
uitdrukking gebonden stijl"), zal wel elders
haar reden vinden dan in zulk bedenksel:
in den psycho-physiologischen grond nl.,
waar trouwens het begin van alle poëzie
te zoeken is. Op twintig- vijfentwintig-jarigen
leeftijd, wanneer, bij den poëtischen schepper,
de eigenlijke poëtische kwelling in de op
dringerigste werkelijkheid haar aanvang
neemt, is geene bezigheid verblijdend en
beangstigend als de lyrische zelf-ontginning.
Het is de smartelijkste, daarom juist de
steeds-opnieuw-gèzochte genieting, die men
niet ondergaat, dan met het vooruitzicht op
eene ingebeelde straf, en die men te ge
weldiger lief heeft Ik heb hier geen recht
dan op constataties bij anderen. Eigen onder
vindingen, hoe ik ze ook in hunne thans
vale, maar nog schoone naaktheid, gaarne
vertoonen wou, mogen alleen nog gelden
als vergelijkingsterrein. Laat ze hier echter
althans getuigen van de steeds pijnlijker,
scherpe gewaarwording, van de hart-bonzende
botsing in 't vaak-smartelijke binnenst, van
het onbegrijpelijk-klare inzicht waar men
daarna, heel dikwijls, bij het uiten als ver
bijsterd en slechts half-bewust weer maar
eens onder lijdt.
Weest gerust: het gaat over. De zenuwen
worden eraan gewoon. Men is langzamer
hand al verliest er de productie niet zoo
zeer in waarde bij dan gij gingt vreezen
gewoon geraakt aan impressie en aanpassing
op het gevoel. Men leert redelijk schrijven.
En het is dan ook veel beter voor het hart.
Er komt bij dat men niet zoozeer meer
aan het uitzonderlijke in zien, voelen en
lichaam, nauw omsloten door een witten
gebreiden sportmantel, die haar tot de knieën
reikte en haar vormen meer toonde dan
verborg, leek vreemd-groot in de bijna ver
laten straat.
Op het weelderig goud-lichtend haar droeg
zij een zwarten vilthoed, van voren opge
slagen ; een paar witte struisveeren als eenige
versiering lagen los naar achteren gebogen.
Met trotsch geheven hoofd schreed zij
veerkrachtig voorbij, zich bewust van haar
lichaamsmooiheid.
Bij Willems" vluchtig binnenkijkend, zag
zij dames en heeren soupeeren aan kleine
tafeltjes waarop het kristalwerk op hagel
wit laken fonkelde. Een hoog-lachende stem
klonk gedempt tot haar door... Zij zag,
hoewel zij recht vooruit keek nu, hoe een
vrouw voorover boog om langs de half
teruggeschoven kantgordijntjes haar goed te
kunnen opnemen. Zij kon niet nalaten even
bitter te glimlachen om het nieuwsgierig
gebaar van die vrouw. Die zat lekkertjes
aan haar souper, en keek op haar neer...
of had meelij met haar misschien, woelde
het oproerig door haar hoofd.
In donker-broeiende bitterheid liet zij een
oogenblik het hoofd zinken. Dan opeens,
zichzelf uit haar denken rukkend, wierp zij
het hoofd in den nek. Wat ging het haar
ook eigenlijk aan, wat die van haar dacht.
Bij het Zuiderdiep vlaagde de felle
Oostewind fijne stuifsneeuw als een uiteengedreven
witte wolk over de droge steenen. Zij
voelde het prikkelen als van fijne naalden
op haar strak-koude gezicht, waartegen zij
de hand hield ter beschutting.
Zij huiverde nog in haar wollen mantel,
versnelde haar pas, om gauw weer tusschen
de huizen te zijn, waar de wind niet zoo
nijdig snerpend woei.
Zij kwam bij het Heereplein, dat met zijn
leege perken en witgeverfde banken en bloem
bakken in een vreemde verlatenheid lag.
Op de brug kwamen hotelwagens, de
ijzeren wielbanden zwaar bonkerend op het
hard-droog gevroren plaveisel.
De laatste sneltrein uit Holland was binnen
gekomen. In het witte licht der booglampen
zag zij een donkere warreling van menschen,
die zich naar de stad haastten.
uitdrukken hecht. Natuurlijk omdat het uit
zonderlijke der eigen personaliteit aan 't af
slijten gaat. Men wordt, het leven maakt
u, algemeener. Een verlies? Ja, vermits
gij u in zekeren zin van u-zelf gaat ver
vreemden. Neen, daar gij meer
alzijdigmenschelijk wordt. Aan u-zelf zijt gij, met kans
op een juister uitzicht, beter de anderen
gaan kennen. Weldra voelt gij, met heel
juiste, zelfs juistere wijl meer onbevangene
schatting van u-zelf, uwe plaats onder de
menschen. Indien gij het nu maar aangingt,
een drama te gaan verzinnen.
Ik geloof wel dat de tijd ervoor geko
men is!...
De mystieke Frederik van Eeden (mystiek
in dezen zin dat hij het zoekt in de
verborgenheden, en met de minste ontdekking
aldaar gaat prijken als een kind dat eene
sedert lang verstopte pop terugvindt, hoe
gehavend zij ook weze), de Van Eeden die
de eigene lyriek zoo spoedig tot rhetoriek
zou maken, en die, nog heel jong, aan dra
maturgische dilettanterij had meegedaan,
kon niet anders dan zich heel spoedig naar
het tooneel te keeren, en dit natuurlijk met
een verklarende nota erbij. De verstandelijke
Albert Verwey moest, logisch, in deze haven
aanlanden. Het was voor hem de veiligste
Uit de drie bundels Verzamelde Gedich
ten" (Amsterdam, Versluys, 1911?'12) van
hem dien ik, in vollen ernst, den Meester"
noem, heb ik nog de drie treurspelen:
Johan van Oldenbarneveldt", Jacoba van
Beieren" en Cola Rienzi" te bespreken.
Goddank, ik mag het doen met haast
onvermengde bewondering.
Niet dat Verwey den geboren dramaticus
zou zijn, de veelvuldige, overvloedige, per
slot steeds romantische en niet steeds kies
keurige, die wij ons bij het woord louter
dramaticus voorstellen. Gij zult het niet
verwachten van dezen die, lyricus, alle na
tuurlijke gemoedsopwelling aan de Idee gaat
toetsen. Die zelf-kontróle is het echter, die
der voortreffelijkheid van Verwey ten gronde
ligt. Het is het schrander-critische (hoe dan
ook partijdige), het verstandelijke (hoe dan
ook vooropgezette) dat hem toelaat,
tooneelen goed ineen en personages flink op
hunne pooten te zetten. Men heeft gezeid:
het verloop is fragmentair en illogisch; de
psychologie is niet uitgewerkt; de taal is,
in hare gezochtheid, grof; de
karakterteekening is te vlak en te hoekig. Ik zal op zijn
West-Vlaamsch antwoorden: Questie!?...
Laat een regisseur als Verkade (liefst Verkade,
om zijne vereenvoudigende neigingen), n
dier drama's, zelfs den Johan van Olden
barneveldt" die misschien het minst-geslaagde
maar het meest-gewilde is, ten tooneele
voeren: misschien staan wij beiden verrast
om de scenische uitwerking. Want juist
omdat bij Verwey als grondregel geldt wat
de Fransche dramaturg noemt ramagé",
juist omdat zijne figuren samengesteld zijn
met het zoeken naar beknopte, hoe dan ook
verkorte uitdrukking men denkt aan Ku
bistische schilders kon zijn dramatisch
werk, in zijn vlug en naakt verloop, dat nu
en dan, te gepaster ure, geestig weet te zijn,
naar wijze en aanwijzing van Shakespeare,
hoewel zonder dezes wijdloopendheid, hem
doen kennen onder eene, thans zoo niet in
hare volkomenheid te schatten personaliteit,...
die niet veel moeite zou hebben, het pp
de lyrische dito van dezen dichter te win
nen. Hoe uitnemend zij zich weet te uiten
blijke trouwens uit dit fragmentje uit Cola
Rienzi":
Stefano
Is 't beter dat een voorstander van 't volk
Kwistig of schriel zij ?
Cola
Geen van beide, dunkt me.
Stefano
Dat is de vraag ontgaan. De vraag neemt aan
Dat een van twee het beste is.
Cola
Dwaze vraag
Die aanneemt wat eerst zelf een vraag is.
Stefano
Wijze,
Vraag-echte vraag, die afstamt van een vraag.
Vierde Gast
Vraag-volle vraag, die vragen in zich sluit.
Cola
Baar' dan uw vraag haar vragen en wees gij
Stefano-de oudste-vroedvrouw bij uw vraag.
Zaken-reizigers, diep in hun jaskraag
gedoken, groote valiezen dragend, gingen
haar druk pratend voorbij, letten niet eens
op haar.
Moeders met kinderen, zorgvuldig in warme
omslagdoeken gewikkeld, huisvaders tam er
naast loopend, zwoegend onder pakjes en
koffertjes... allen verlangend om vlug thuis
te komen...
Zij bleef even staan, keek naar de voorbij
trekkende menschen, bijna afgunstig. Als
zij thuis kwam; had ze niets, was er niemand
die haar goeiendag zei, die naar haar komst
verlangde. Ja toch, haar poes... Ze moest even
lachen, als zij aan de kluchtige manieren
van het dier dacht. Als zij de kamer in
kwam, maakte het een snorrend geluidje,
alsof het vrouw" zei, zoo klonk dat. En
dan zoo lang dwingend vleien tot zij het
op haar schoot had genomen. Net een klein
kind soms in zijne manieren. Maar een poes
was toch maar een beest, hè; die was aan
halig en lief voor haar als je maar lekker
eten en drinken gaf.
Maar een beetje echte hartelijkheid, zooals
anderen...
Wat zanikte zij vanavond toch, vond zij
zelf. Welke verstandige meid stond nu te
piekeren over hoe anderen het hadden!
Zullie hadden ook hun ellende, hun ruzie
en zorgen eiken dag. Nee, zoo mooi hadden
die het ook altijd niet; zij wist het toch
nog van thuis vroeger!
Toch bleef zij de menschen nakijken. Dan
draaide zij zich om, wilde doprloopen. Zij
liep tegen iemand aan, een reiziger blijkbaar.
Even moest zij lachen om het zotte van het
tegen elkaar botsen. Zij stond vlak vór
hem. Zijn gezicht was dicht bij het hare.
Hij mompelde een verontschuldiging; dan
opeens haar herkennend : Allemachtig...
Anny... ben jij het ?" ...
Toen zij hem goed aankeek, flitste eene
oude herinnering door haar denken. Zij wilde
smartelijk-verheugd zijn naam noemen, maar
zij bedwong zich en zei snel en uit de hoogte:
U vergist zich zeker... ik ken u niet."
Maar zijn stem drong zacht aan en zijne
oogen zochten diep in de hare...
Bent u werkelijk Anny niet... Anny
Stokers ?"...
Is Verwey, de intellectueele Verwey, een
goed bewijs van de waarheid mijner, trouwens
nogal logische en gemakkelijke, thesis komen
geven, al kan het gebeuren, zooals
Herman Poort in Groot Nederland" be
weerde, dat het alleen langs cerebralen, langs
niet natuurlijken, onbewusten,
onontkomelijken weg zou zijn geschied, mevrouw Roland
Holst van der Schalk kon mij, met haar
Thomas More" (Rotterdam MCMXI1 W.
L. en J. Brusse) logenstraffen. Meeren veel
meer immers dan bij den hoogst-eigen Van
Eeden ligt er den drang tot propagandeeren,
zelfs tot bij brutale onbeleefdheid, opeen,
al is er onmiskenbaar zucht toe: hier is het
dramatisch conflict niet zuiver gehouden.
Neen, dit treurspel reikt tot het scenisch
begrip en de, in hare norsche naaktheid
sluwe, tooneelmatige vaardigheid van Ver
wey niet. Dit is een drama van geloof, dat
zich uit moet storten, dat mededeelzaam
heid zocht. Is het echter hier komt het
op aan bloot uit dien zucht naar
proselytisme geschreven ?
De vrouw, zij is als kunstenaresse hoofd
zakelijk bewogenheid en beweging.
Over< wogenheid en statiek is des mans. Wij heb
ben aan den lichame geene gratie, omdat
de rythmus bij ons innerlijk blijft, terwijl
in elke vrouw eene Isadora Duncan sluimert.
Het is zoolang niet geleden dat ik het hier
schreef: wat van mevrouw Roland Holst
eene groote dichteres maakt, het is niet haar
beeldvorming, die schoolsch is, maar de
weelde van haar rythmus.
In de Opstandelingen" heeft zij den
rythmus, die noodzakelijkheid van beweging,
naar buiten gebracht. In een drama ? Maar
wie heeft er ooit aan gedacht, die heerlijke
Opstandelingen" in hunne naakte en mys
terieuze lyriek aldus te noemen?... Neen:
in de veruiterlijkte bewogenheid van eene
grootsche vrouwenziel.
Thomas More" nu is meer gebonden
gebleven aan de regels der
tooneelletterkunde. Mijns inziens: téveel. Er is getracht
zelfs naar echte, (in deze traditioneele con
versatietaai. Wilt gij een staaltje? Het is
zoo erg als bij 't ergste in Verwey:
Cypraeus.
Heer Thomas, nauw terug van overzee
drijft mij een drang dit liefgeworden huis
dat ik zoo vaak droombetrad, na een dag
van lang verlangen, weder te betreden
wakend, en mij in werklijkheid te laven
aan uw oneind'ge heuschheid, aan dit leven
van scherts-doorweven ernst,geluk'ge arbeid
waar droombegooch' ling mij hongrig naar
liet.
Moet ik u echter zeggen dat de
panischlyrische dichteres het bezwaarlijk bij zulk
vlijtig, maar .fletsch enpluïsme uithoudt.
Telkens onderdrukt zij echten zang en vervult
mij dan met verwachting. Vaak weet zij
den zang niet meer binnen den boezem te
prangen, en dan vloeit het over van uitge
storte, niet meer terug te houden liefde.
Ik zou hier kunnen aanhalen. Ik laat u echter
't volledige genot over dit drama, dat niet
onvermengd te genieten maar om zijn eb
bende en vloedende schoonheid te
menschelijker is.
KAREL VAN DE WOESTIJNE
# * *
Ingezonden
De Oedipusvertooningen en de heer
Balthazar Verhagen
De situatie is als volgt:
De heer Royaards heeft, ter gelegenheid
van de Arnhemscheonafhankelijkheidsfeesten,
Sophocles' Oedipus opgevoerd. De heer
Bernard Canter is over deze opvoering en
derzelver combinatie met onze onafhanke
lijkheid slecht te spreken, hetgeen zijn recht
is, al behoeft men het niet eens te zijn.
Maar de heer Balthazar Verhagen, hoewel
weinig ingenomen met den tekst, waarin
de Oedipus gespeeld werd, verdedigt echter
de Arnhemsche autoriteiten en vooral het
drama zelf tegen's heerenCanters aantijgingen.
Hetgeen weer zijn recht zou mogen heeten,
als hij het maar niet zoo heel erg
von-obenherab deed en zoo zeer achteloos-geleerd
en zoo bijzonder solemneel-onbegrijpelijk.
Zie, wij willen wel leeren, maar de
leerIIIIMIIII1IIMIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIII1IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Zijne woorden vielen langzaam met zachten
nadruk. Alles van vroeger, half vergeten reeds,
kwam nu weer duidelijk in haar denken
staan, nu zijne blikken in de hare rustten.
Zij moest zich weer geweld aandoen om
niet zijn naam te noemen, als eene liefkozing
van het verleden, van de jaren toen zij, als
meisje, hem kende en zij dikwijls samen
uitgegaan waren.
Zij voelde een onbestemden wrevel in zich
opkomen en zei koud en stroef: Nee, die
ben ik niet.
Maar zij sloeg hare oogen neer, kon niet
velen zooals hij haar aanzag. Zij vond het
zelf kinderachtig, sentimenteel, maar ze was
vanavond nu eenmaal zoo. Zij kon vanavond
niet zijn als anders; zijn stem kon ze niet
verdragen, zooals die op haar indrong.
Anny... ken je me niet meer ? ...
Het maakte haar nijdig op zichzelf. Maar
waarom zou ze nog langer ontkennen; hij
wist nu toch wie ze was! En wat deed het
er voor haar ook toe... Hard, zenuwachtig
bracht zij de woorden uit.
Ja, ik ken je nog wél... ik ben Anny
geweest... Maar ik ben nu Truus... Noem
me zoo Willem... Zoo noemt ieder me..."
Hij keek even verwonderd.
Ieder... zei je ?"
Zij knikte ten antwoord, zonder hem aan
te zien.
Dus... eh ..."
Na een oogenblik zei ze alleen kort :
Ja."
Hij wilde niet verder vragen, omdat hij
begreep. Hij voelde een wrevel in zich, omdat
hij haar had aangesproken. Nu zat je er
mee! Beroerde boel ook... In stugge ge
slotenheid liep hij naast haar voort. Toen
zij bij het Zuiderdiep gekomen waren, bleef
zij staan,hem vragend aanziende.Maar hij bleef
haar oogen ontwijken en keek onwillig langs
haar heen.
Zeg Wim, ga je nu mee..., vroeg zij
zacht, maar zonder haar gewone lachje, het
liegend gevlei, ik woon een eindje verderop."
Nee kind ... ik heb een kamer besteld in
Willems; 'k moet morgen vroeg de pro
vincie in..."
Maar zij, aandringend met licht-frillende
stem, vroeg telkens weer.