De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 7 september pagina 2

7 september 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 7 Sepi. '13. No. 1889 de kwaal. Het gemeentebestuur vond dit blijkbaar ook niet zoo onmogelijk en heeft wijselijk den sprong in het duister maar niet gewaagd. Gelukkig, want in ieder geval zou dan op het oogenblik dit bedrijf zich nog niet van de aderlating hersteld hebben en ware de toestand nog ongunstiger dan ze reeds is. Intusschen zal het bedrijf der Zuidergas fabriek zich op normale wijze ontwikkelen en zal het gasbedrijf weldra van deze groeiziekte herstellen, zoodat de ongunstige toestand, waarin de gemeente zich in dit opzicht bevindt, slechts van voorbijgaanden aard is. Hetzelfde is het geval ten aanzien van het trambedrijf, waarvan de uitkeering over 1914 slechts op l ton begroot wordt, terwijl voor 1913 een uitkeering van 3 ton kon worden toegestaan. Dit bedrijf blijkt dermate te lijden onder de nadeelige gevolgen van de tariefyerlaging, dat men bijna geneigd is te betwijfelen, of het wel aan deze laatste verplichting tegen over de gemeentekas zal kunnen voldoen. Ten aanzien van de cijfers, in de begrooting van 1913 genoemd, heeft de tramdirectie trouwens zelf het voorbehoud gemaakt, dat er zeer veel onzekers in is, omdat de invloed der tariefregeling moeilijk te berekenen viel. Zeker is alleen ik heb het uit officieuse bron dat men had gerekend op een stimuleering van het tramverkeer door de onafhankelijksviering, welke ten eenenmale is uitgebleven en dat de opbrengst van het vervoer over de maand Juli niet grooter bleek te zijn, dan in dezelfde maand van het vorige jaar. Er is echter meer: Voor 1914, dus onder de werking van het nieuwe tarief wordt de opbrengst van het vervoer op f 4.851.500 begroot d.i. f 400.500 of 9 pCt. meer dan voor 1913, terwijl voor 1912, dus onder de werking van het oude tarief, de opbrengst 19 pCt. hooger werd begroot, dan voor 1911. Hoewel ook andere omstandigheden van invloed kunnen zijn geweest, wettigt de vergelijking toch wel een sterk vermoeden, dat van de tariefverlaging een ongunstige uitwerking op de progressie van de veryoeropbrengst wordt verwacht. Geringere stijging der vervoer-opbrengst dus: f 679.800 van 1911 op 1912 tegen 371.000 van 1912 op 1913 en f400.500 van 1913 op 1914; en daar tegenover een grooter stijging der exploitatieuitgaven met f344.240,86 van 1911 op 1912, met f427.555,58 van 1912 op 1913 en met f498.778,07 van 1913 op 1914. Deze abnormale stijging der uitgave is ten deele een gevolg van de tarief verlaging, welke grootere intensiviteit van het bedrijf noodig maakt, ten deele van het in gebruik nemen van drie nieuwe lijnen, die zich nog moeten inburgeren en ten deele van andere factoren als verbetering der arbeidsvoor waarden, de onderhoudskosten van de nieuwe tramremise enz. Het bedenkelijke is echter, dat ze niet' gedekt wordt door hoogere stijging der inkomsten, en dit wreekt zich voor 1914 door een vermindering der uit keering aan de gemeente van 3 ton tot l ton. Dat de ervaring met het nieuwe tramtarief niet zou meevallen, was te voorzien. Onze stad met haar dichte, geconcentreerde bebouwing en nauwe radiale straten leent zich niet best voor een intensief tramverkeer; onze vroegere burgemeester, dr. mr. W. F. van Leeuwen, heeft er bij een bestrijding van het thans inge voerde tarief, toen het bij een vorige tariefherziening in den Raad in bespreking kwam, reeds op gewezen. De verlaging moet dan ook meer beschouwd worden als een verkeersbelang, dan als een commercieel voordeelige daad. Desniettemin is de financieele terugslag natuurlijk thans, onmiddellijk na de invoering het sterkst en zal het bedrijf zich in den loop der komende jaren eenigermate herstellen. Ook dit nadeel (nadeel voor de kas) is dus voor de gemeente meer van tijdelijken dan van blijvenden aard. Hetzelfde kan gezegd worden van de derving van ruim een ton aan inkomsten uit het beursgebouw, omdat de Vereeniging voor den Effectenhandel haar eigen gebouw gaat betrekken want verwacht mag toch zeker worden, dat de vrijgekomen ruimten op andere wijze rendabel zullen worden ge maakt, en de vermeerdering der kosten van het pontverkeer, tengevolge van de drukke vaart op de E. N. T. O. S. FEUILLETON WEERZIEN" DOOR FRANZ M. KRINGS Toen de avond kwam, hield de sneeuw op te vallen. De gevels der huizen stonden in vreemde strakheid, nu op elke uitstekende vensterbank en lijst een f el-wit dek lag; dat gaf aan de anders zoo verschillende huizen een strenge gelijkheid. Op de straat was de poeder-fijne sneeuw vergrauwd en platgetreden door de rusteloos af en aan schuifelende menschen. Alleen in de hoeken van ramen en deuren scholen bergjes opgewaaide sneeuw, tintel-lichtend in het helle electrische licht der boog lampen, die zachtjes door den wind heen en weer wiegelden. Een verward gegons van menschenstemmen steeg op in de droogkoude lucht. Af en toe het schel op-lachen van een paar meisjes, die arm in arm met overdreven drukke beweginkjes luchtig voorbij tripten. Links en rechts schuifelden de menschen haastig voort over de breede, effen trottoirs. Midden op straat liep met groote langzame passen een man, die met lijzige dreunstem een nieuw lied" van een moordgeschiedenis aanprees. Bij eiken stap strekte hij zijn hals naar voren, de kin bijna recht vooruit met bewegingen als van een vogel, die haastig wegloopt. In de schemerig verlichte restaurants zaten heeren hun biertje te drinken, met een ver veeld gezicht naar de voorbijgangers kijkend, af en toe tegen elkaar glimlachend, even geïnteresseerd, als een vrouw, een kennisje" voorbij kwam. Dan bogen de hoofden naar elkander over de tafeltjes... Even geheim zinnig smoezend gefluister... In het vage licht keken zij elkaar aan, rood van inspan nende luister-aandacht... dan, met een schok, bogen de hoofden achterover; men zag het blank der tanden blikkeren in de tot een lach breed geopende monden. Het,luid gebel der electrische tram brak door het vage stemgerucht en geschuifel Rekent men al deze tegenvallers bij elkaar, dan nadert men reeds aardig het bedrag van het half millioen tekort, dat B. en W. thans door belastingverhooging willen dek ken. En de vraag lijkt mij alleszins gewet tigd, waarom dit verlies door oorzaken van voorbijgaanden aard niet uit het spaarpotje der rekeningssaldi gedekt zou mogen worden. De bestemming, welke thans feitelijk aan de gelden, indirect uit dit potje genomen, wordt gegeven, komt mij voor, wel het allerminst gemotiveerd te zijn. De rectificatie der boeking van de inkomstenbelasting toch, waarvoor f 550.003 geofferd worden, is niet zoo urgent, dat ze niet tot betere tijden zou kunnen worden uitgesteld, n. 1. totdat de verhouding tusschen Rijks- en Gemeente financiën behoorlijk geregeld zal zijn. Het eenige argument voorde dadelijke rectificatie is, dat Gedeputeerde Staten anders wel eens konden weigeren de begrooting goed te keuren (zie de toelichting tot de begrooting voor 1912). Maar zou Amsterdam tegenover zulk een weigering er niet terecht op kun nen wijzen, dat men, zoolang het Rijk zijn plichten tegenover haar op zoo schromelijke wijze verzuimt, van haar geen tot in de puntjes geregelden financieelen toestand kan verlangen ? P. E. VAN RENESSE iiiiitiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiimmiiiiiiiiiimii J. H. Rössing Dezen Zondag wordt te Amsterdam op initiatief van een uitgebreide commissie, waarin vooraanstaanden op het gebied van tooneel, letteren, schilderkunst, journalistiek zitting hebben, J. H. Rössing gehuldigd. Eene aanleiding hiertoe is gevonden in de kortelings vervulde kwart-eeuw tooneelcritiek, die deze bekwame schrijver in het Nieuws van den Dag gevoerd heeft. Tooneelkunstenaars, zooals Louis Bouwmeester, Royaards, Verkade, Jan C. de Vos, wenschen hem dank te zeggen voor het vele dat hij hierin gedaan heeft ook in vroeger tijd. Als oud-secretaris van het Ned. Tooneel, als ijveraar in Nederland voor goede opvoerin gen der Skandinavische tooneelliteratuur en voor onverkorte weergeve van Shakespeare (eertijds alleen in verhaspelingen ten tooneele gevoerd) komt hem lof toe en zal zij hem worden gebracht. Men zal de groote tooneelkennis en de ruime ondervinding van deze Nederlandsche schouwburgfiguur der laatste 25 jaren Zondag a.s. naar waarde uitmeten. Maar ook zal J. H. Rössing worden toegesproken als de bij duizenden geliefde populariseerder der Amsterdamsche geschie denis, van het Amsterdamsche volksleven, van de Amsterdamsche straten, grachten, gevels, gevelsteenen. Het is vooral in deze laatste hoedanigheid van historicus, dat de lezers van dit Weekblad Rössing kennen en hoogelijk waardeeren. Bij deze gelegenheid, dat onze medewerker gehuldigd wordt, wil De Amsterdammer niet achterblijven. Uit naam van onze lezers, die daar ongetwijfeld van harte mee instem men, en uit naam van onszelf, wenschen wij den bekwamen schrijver nog vele jaren vruchtbare werkzaamheid. * * * Kroniek der Gedichten XXIII Waarom is men telkens, bij studeeren in de letterkundige geschiedenis en bijhouden ook der tegenwoordige litteratuur, geneigd zich af te vragen, waarom zien wij elk dichter, die tot volle vaardigneia en rijpheid is gekomen en in de lyriek zijne maat ge geven heeft, zich. telkens keeren, tot verdere uiting, naar den dramatischen vorm, en in tragedie, of zelfs blijspel, zoeken naar een nieuwen vorm des uitsprekens, die natuurlijk breeder en voller, dieper en veelzijdiger be doeld te zijn? Frederik van Eeden gaf er, een drietal der voeten. Met hoog-zoemend geluid gleed het verlichte rijtuig tegen de hoogte op; knisterend viel een vonk omlaag, die even blauw-wit lichtte ; toen de wagen het hoogste punt bereikt had, verdween het paarsblauwe lichtje op het achterbalcon uit het gezicht. Af en toe nog het geping der bel. In de verte galmde nog de stem van den liedjesventer... Zoodra de meeste winkelzaken sloten, de straat op sommige punten niet meer fel-licht was, Werd het druk woelende leven minder. Jonge meisjes, kittige dingetjes van 'n jaar zestien, zeventien, met van de frisschekoude hooggekleurde wangen en schitterblije oogen, van ateliers en winkels komend, stapten gearmd onder druk praten en kirrend gelach een paar malen nog de straat op en neer, in hun vroolijken overmoed lachend tegen de heeren, die in de café's zaten. Dienstmeisjes die hun inkoopen gedaan hadden, gingen vlug naar huis. De stroom der menschen op de trottoirs dunde. Er liepen tenslotte slechts hier en daar nog wat menschen met zeker-vlugge schreden naar hun doel. Zoo was lederen avond met het sluiten der winkels plotseling de stadsdrukte verdwenen. In de groote restaurants zaten mannen, donkere figuren in de behagelijk warme schemering. Aan een enkel tafeltje zaten mannen en vrouwen lacherig en opgewonden te praten. Het zwakke licht der getemperde electri sche lampjes werd weifelender door den blauwen tabakswalm, die alles als in een nevel hulde. Buiten werden de geruchten schaarscher. Af en toe klonk gedempt lachgeluid vanuit de koffiehuizen; het dichtslaan van een bierpul, getikkel van messen en vorken werd zwak hoorbaar. De straat was nu bijkans uitgeleefd. Alleen uit een paar sigarenwinkels viel nog lichtsch'ijn naar buiten. Nu en dan kwamen een paar mannen uit een café, gingen luidpratend door de stilte. Een vrouw werd zichtbaar in de straat. Zij liep rustig, het hoofd hoog, voorbij de lichtuitstraling der enkele winkels. Haar jaar geleden, in eene voorlezing der jonge Vlaamsche balie te Brussel, eene reden voor op, die hij, onder gewijzigden vorm, verleden week nog in de tentoonstelling te Gent met nadruk herhaalde: de dichter is hoofdzakelijk in déze een uitzonderlijk en uitverkoren we zen, dat hij zich zelf moet houden voor een apostel. Dit zijn natuurlijk Van Eeden's eigen woorden niet: het is er alleen de kern van; waaruit blijkt dat hij den dramatischen vorm voor het gedicht verkiest, omdat hij beter, wijl der menigte onmiddelijk aansprekend, apostellijk en propagandeerend te werken vermag. Deze formule leidt ons terug tot den oor sprong van het Europeesche drama: het passiespel eerst aan het altaar, daarna tegen den kerkmuur. Dat zij iemand als Van Eeden verleiden moest, zal weinigen verwonderen. Veel verklaren zal zij echter niet bij dichters die ook wel drama's schreven, zonder er daarom aan te denken, de menschen te bekeeren. Zij vindt al tegenspraak bij den pessimistischen Euripides en den nihilistischen Aristophanes, tenzij men vernielen het eerste stadium tot opbouw noemde. Zij ver klaart geen enkelen der Fransche of der Nederlandsche klassieken, zelfs Racine niet, noch Vondel, die In hunne treurspelen wél de heerlijkheid van het katholicisme hebben verkondigd, maar daarom nog niet als proselyten zullen gecanoniseerd worden, daar ze niets anders hebben bereikt dan schoonheid-zonder-meer. Ik meen dat de schrijver van IJsbrand" om gelijk vergeefs bij Shakes peare zal aanbellen. Ibsen zal wel door niemand voor een stichter van Geloof worden gehouden, hij die zichzelf toch wel eens tegengesproken heeft. En wót dan te doen met Mallarmé's Hérodiade" (al is zij on voltooid gebleven), waarvan de hermetiale dichter beweerde een drama-voor-het-volk te willen maken, eene uitspraak die geene beteekenis kan hebben dan dat deze geslotene er zich geheel, met de volledige en absolute schoonheid die hij, naar zijne discipelen beweren, in zich voelde wonen, in uitstorten wilde?... Elk kunstwerk en dus ook het drama, draagt, wel is waar, in zichzelf eene moreele les. Maar hoevele zijn er, vooral in de schouwburgzaal, die ze, zelfs uit een Levende Lijk" van Tolstoï, weten te halen, wanneer zij er niet met zwoegenden opzet als eene schildpadschelf of gemetseld ligt? En trouwens, hierop komt het dan op de uitkomst, de uitwerking komt het dan nog veel minder aan. Wij sporen hier alleen des dichters bedoeling na. En kan deze er in elk geval, bewust of onbewust, op uit zijn, te gaan propagandeeren als een guitaarspelend meisje van het Leger des Heils? De neiging tot het schrijven, bij dichters, van drama's, meer bepaald van drama's in gebonden stijl (ik gebruik met opzet de uitdrukking gebonden stijl"), zal wel elders haar reden vinden dan in zulk bedenksel: in den psycho-physiologischen grond nl., waar trouwens het begin van alle poëzie te zoeken is. Op twintig- vijfentwintig-jarigen leeftijd, wanneer, bij den poëtischen schepper, de eigenlijke poëtische kwelling in de op dringerigste werkelijkheid haar aanvang neemt, is geene bezigheid verblijdend en beangstigend als de lyrische zelf-ontginning. Het is de smartelijkste, daarom juist de steeds-opnieuw-gèzochte genieting, die men niet ondergaat, dan met het vooruitzicht op eene ingebeelde straf, en die men te ge weldiger lief heeft Ik heb hier geen recht dan op constataties bij anderen. Eigen onder vindingen, hoe ik ze ook in hunne thans vale, maar nog schoone naaktheid, gaarne vertoonen wou, mogen alleen nog gelden als vergelijkingsterrein. Laat ze hier echter althans getuigen van de steeds pijnlijker, scherpe gewaarwording, van de hart-bonzende botsing in 't vaak-smartelijke binnenst, van het onbegrijpelijk-klare inzicht waar men daarna, heel dikwijls, bij het uiten als ver bijsterd en slechts half-bewust weer maar eens onder lijdt. Weest gerust: het gaat over. De zenuwen worden eraan gewoon. Men is langzamer hand al verliest er de productie niet zoo zeer in waarde bij dan gij gingt vreezen gewoon geraakt aan impressie en aanpassing op het gevoel. Men leert redelijk schrijven. En het is dan ook veel beter voor het hart. Er komt bij dat men niet zoozeer meer aan het uitzonderlijke in zien, voelen en lichaam, nauw omsloten door een witten gebreiden sportmantel, die haar tot de knieën reikte en haar vormen meer toonde dan verborg, leek vreemd-groot in de bijna ver laten straat. Op het weelderig goud-lichtend haar droeg zij een zwarten vilthoed, van voren opge slagen ; een paar witte struisveeren als eenige versiering lagen los naar achteren gebogen. Met trotsch geheven hoofd schreed zij veerkrachtig voorbij, zich bewust van haar lichaamsmooiheid. Bij Willems" vluchtig binnenkijkend, zag zij dames en heeren soupeeren aan kleine tafeltjes waarop het kristalwerk op hagel wit laken fonkelde. Een hoog-lachende stem klonk gedempt tot haar door... Zij zag, hoewel zij recht vooruit keek nu, hoe een vrouw voorover boog om langs de half teruggeschoven kantgordijntjes haar goed te kunnen opnemen. Zij kon niet nalaten even bitter te glimlachen om het nieuwsgierig gebaar van die vrouw. Die zat lekkertjes aan haar souper, en keek op haar neer... of had meelij met haar misschien, woelde het oproerig door haar hoofd. In donker-broeiende bitterheid liet zij een oogenblik het hoofd zinken. Dan opeens, zichzelf uit haar denken rukkend, wierp zij het hoofd in den nek. Wat ging het haar ook eigenlijk aan, wat die van haar dacht. Bij het Zuiderdiep vlaagde de felle Oostewind fijne stuifsneeuw als een uiteengedreven witte wolk over de droge steenen. Zij voelde het prikkelen als van fijne naalden op haar strak-koude gezicht, waartegen zij de hand hield ter beschutting. Zij huiverde nog in haar wollen mantel, versnelde haar pas, om gauw weer tusschen de huizen te zijn, waar de wind niet zoo nijdig snerpend woei. Zij kwam bij het Heereplein, dat met zijn leege perken en witgeverfde banken en bloem bakken in een vreemde verlatenheid lag. Op de brug kwamen hotelwagens, de ijzeren wielbanden zwaar bonkerend op het hard-droog gevroren plaveisel. De laatste sneltrein uit Holland was binnen gekomen. In het witte licht der booglampen zag zij een donkere warreling van menschen, die zich naar de stad haastten. uitdrukken hecht. Natuurlijk omdat het uit zonderlijke der eigen personaliteit aan 't af slijten gaat. Men wordt, het leven maakt u, algemeener. Een verlies? Ja, vermits gij u in zekeren zin van u-zelf gaat ver vreemden. Neen, daar gij meer alzijdigmenschelijk wordt. Aan u-zelf zijt gij, met kans op een juister uitzicht, beter de anderen gaan kennen. Weldra voelt gij, met heel juiste, zelfs juistere wijl meer onbevangene schatting van u-zelf, uwe plaats onder de menschen. Indien gij het nu maar aangingt, een drama te gaan verzinnen. Ik geloof wel dat de tijd ervoor geko men is!... De mystieke Frederik van Eeden (mystiek in dezen zin dat hij het zoekt in de verborgenheden, en met de minste ontdekking aldaar gaat prijken als een kind dat eene sedert lang verstopte pop terugvindt, hoe gehavend zij ook weze), de Van Eeden die de eigene lyriek zoo spoedig tot rhetoriek zou maken, en die, nog heel jong, aan dra maturgische dilettanterij had meegedaan, kon niet anders dan zich heel spoedig naar het tooneel te keeren, en dit natuurlijk met een verklarende nota erbij. De verstandelijke Albert Verwey moest, logisch, in deze haven aanlanden. Het was voor hem de veiligste Uit de drie bundels Verzamelde Gedich ten" (Amsterdam, Versluys, 1911?'12) van hem dien ik, in vollen ernst, den Meester" noem, heb ik nog de drie treurspelen: Johan van Oldenbarneveldt", Jacoba van Beieren" en Cola Rienzi" te bespreken. Goddank, ik mag het doen met haast onvermengde bewondering. Niet dat Verwey den geboren dramaticus zou zijn, de veelvuldige, overvloedige, per slot steeds romantische en niet steeds kies keurige, die wij ons bij het woord louter dramaticus voorstellen. Gij zult het niet verwachten van dezen die, lyricus, alle na tuurlijke gemoedsopwelling aan de Idee gaat toetsen. Die zelf-kontróle is het echter, die der voortreffelijkheid van Verwey ten gronde ligt. Het is het schrander-critische (hoe dan ook partijdige), het verstandelijke (hoe dan ook vooropgezette) dat hem toelaat, tooneelen goed ineen en personages flink op hunne pooten te zetten. Men heeft gezeid: het verloop is fragmentair en illogisch; de psychologie is niet uitgewerkt; de taal is, in hare gezochtheid, grof; de karakterteekening is te vlak en te hoekig. Ik zal op zijn West-Vlaamsch antwoorden: Questie!?... Laat een regisseur als Verkade (liefst Verkade, om zijne vereenvoudigende neigingen), n dier drama's, zelfs den Johan van Olden barneveldt" die misschien het minst-geslaagde maar het meest-gewilde is, ten tooneele voeren: misschien staan wij beiden verrast om de scenische uitwerking. Want juist omdat bij Verwey als grondregel geldt wat de Fransche dramaturg noemt ramagé", juist omdat zijne figuren samengesteld zijn met het zoeken naar beknopte, hoe dan ook verkorte uitdrukking men denkt aan Ku bistische schilders kon zijn dramatisch werk, in zijn vlug en naakt verloop, dat nu en dan, te gepaster ure, geestig weet te zijn, naar wijze en aanwijzing van Shakespeare, hoewel zonder dezes wijdloopendheid, hem doen kennen onder eene, thans zoo niet in hare volkomenheid te schatten personaliteit,... die niet veel moeite zou hebben, het pp de lyrische dito van dezen dichter te win nen. Hoe uitnemend zij zich weet te uiten blijke trouwens uit dit fragmentje uit Cola Rienzi": Stefano Is 't beter dat een voorstander van 't volk Kwistig of schriel zij ? Cola Geen van beide, dunkt me. Stefano Dat is de vraag ontgaan. De vraag neemt aan Dat een van twee het beste is. Cola Dwaze vraag Die aanneemt wat eerst zelf een vraag is. Stefano Wijze, Vraag-echte vraag, die afstamt van een vraag. Vierde Gast Vraag-volle vraag, die vragen in zich sluit. Cola Baar' dan uw vraag haar vragen en wees gij Stefano-de oudste-vroedvrouw bij uw vraag. Zaken-reizigers, diep in hun jaskraag gedoken, groote valiezen dragend, gingen haar druk pratend voorbij, letten niet eens op haar. Moeders met kinderen, zorgvuldig in warme omslagdoeken gewikkeld, huisvaders tam er naast loopend, zwoegend onder pakjes en koffertjes... allen verlangend om vlug thuis te komen... Zij bleef even staan, keek naar de voorbij trekkende menschen, bijna afgunstig. Als zij thuis kwam; had ze niets, was er niemand die haar goeiendag zei, die naar haar komst verlangde. Ja toch, haar poes... Ze moest even lachen, als zij aan de kluchtige manieren van het dier dacht. Als zij de kamer in kwam, maakte het een snorrend geluidje, alsof het vrouw" zei, zoo klonk dat. En dan zoo lang dwingend vleien tot zij het op haar schoot had genomen. Net een klein kind soms in zijne manieren. Maar een poes was toch maar een beest, hè; die was aan halig en lief voor haar als je maar lekker eten en drinken gaf. Maar een beetje echte hartelijkheid, zooals anderen... Wat zanikte zij vanavond toch, vond zij zelf. Welke verstandige meid stond nu te piekeren over hoe anderen het hadden! Zullie hadden ook hun ellende, hun ruzie en zorgen eiken dag. Nee, zoo mooi hadden die het ook altijd niet; zij wist het toch nog van thuis vroeger! Toch bleef zij de menschen nakijken. Dan draaide zij zich om, wilde doprloopen. Zij liep tegen iemand aan, een reiziger blijkbaar. Even moest zij lachen om het zotte van het tegen elkaar botsen. Zij stond vlak vór hem. Zijn gezicht was dicht bij het hare. Hij mompelde een verontschuldiging; dan opeens haar herkennend : Allemachtig... Anny... ben jij het ?" ... Toen zij hem goed aankeek, flitste eene oude herinnering door haar denken. Zij wilde smartelijk-verheugd zijn naam noemen, maar zij bedwong zich en zei snel en uit de hoogte: U vergist zich zeker... ik ken u niet." Maar zijn stem drong zacht aan en zijne oogen zochten diep in de hare... Bent u werkelijk Anny niet... Anny Stokers ?"... Is Verwey, de intellectueele Verwey, een goed bewijs van de waarheid mijner, trouwens nogal logische en gemakkelijke, thesis komen geven, al kan het gebeuren, zooals Herman Poort in Groot Nederland" be weerde, dat het alleen langs cerebralen, langs niet natuurlijken, onbewusten, onontkomelijken weg zou zijn geschied, mevrouw Roland Holst van der Schalk kon mij, met haar Thomas More" (Rotterdam MCMXI1 W. L. en J. Brusse) logenstraffen. Meeren veel meer immers dan bij den hoogst-eigen Van Eeden ligt er den drang tot propagandeeren, zelfs tot bij brutale onbeleefdheid, opeen, al is er onmiskenbaar zucht toe: hier is het dramatisch conflict niet zuiver gehouden. Neen, dit treurspel reikt tot het scenisch begrip en de, in hare norsche naaktheid sluwe, tooneelmatige vaardigheid van Ver wey niet. Dit is een drama van geloof, dat zich uit moet storten, dat mededeelzaam heid zocht. Is het echter hier komt het op aan bloot uit dien zucht naar proselytisme geschreven ? De vrouw, zij is als kunstenaresse hoofd zakelijk bewogenheid en beweging. Over< wogenheid en statiek is des mans. Wij heb ben aan den lichame geene gratie, omdat de rythmus bij ons innerlijk blijft, terwijl in elke vrouw eene Isadora Duncan sluimert. Het is zoolang niet geleden dat ik het hier schreef: wat van mevrouw Roland Holst eene groote dichteres maakt, het is niet haar beeldvorming, die schoolsch is, maar de weelde van haar rythmus. In de Opstandelingen" heeft zij den rythmus, die noodzakelijkheid van beweging, naar buiten gebracht. In een drama ? Maar wie heeft er ooit aan gedacht, die heerlijke Opstandelingen" in hunne naakte en mys terieuze lyriek aldus te noemen?... Neen: in de veruiterlijkte bewogenheid van eene grootsche vrouwenziel. Thomas More" nu is meer gebonden gebleven aan de regels der tooneelletterkunde. Mijns inziens: téveel. Er is getracht zelfs naar echte, (in deze traditioneele con versatietaai. Wilt gij een staaltje? Het is zoo erg als bij 't ergste in Verwey: Cypraeus. Heer Thomas, nauw terug van overzee drijft mij een drang dit liefgeworden huis dat ik zoo vaak droombetrad, na een dag van lang verlangen, weder te betreden wakend, en mij in werklijkheid te laven aan uw oneind'ge heuschheid, aan dit leven van scherts-doorweven ernst,geluk'ge arbeid waar droombegooch' ling mij hongrig naar liet. Moet ik u echter zeggen dat de panischlyrische dichteres het bezwaarlijk bij zulk vlijtig, maar .fletsch enpluïsme uithoudt. Telkens onderdrukt zij echten zang en vervult mij dan met verwachting. Vaak weet zij den zang niet meer binnen den boezem te prangen, en dan vloeit het over van uitge storte, niet meer terug te houden liefde. Ik zou hier kunnen aanhalen. Ik laat u echter 't volledige genot over dit drama, dat niet onvermengd te genieten maar om zijn eb bende en vloedende schoonheid te menschelijker is. KAREL VAN DE WOESTIJNE # * * Ingezonden De Oedipusvertooningen en de heer Balthazar Verhagen De situatie is als volgt: De heer Royaards heeft, ter gelegenheid van de Arnhemscheonafhankelijkheidsfeesten, Sophocles' Oedipus opgevoerd. De heer Bernard Canter is over deze opvoering en derzelver combinatie met onze onafhanke lijkheid slecht te spreken, hetgeen zijn recht is, al behoeft men het niet eens te zijn. Maar de heer Balthazar Verhagen, hoewel weinig ingenomen met den tekst, waarin de Oedipus gespeeld werd, verdedigt echter de Arnhemsche autoriteiten en vooral het drama zelf tegen's heerenCanters aantijgingen. Hetgeen weer zijn recht zou mogen heeten, als hij het maar niet zoo heel erg von-obenherab deed en zoo zeer achteloos-geleerd en zoo bijzonder solemneel-onbegrijpelijk. Zie, wij willen wel leeren, maar de leerIIIIMIIII1IIMIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIII1IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Zijne woorden vielen langzaam met zachten nadruk. Alles van vroeger, half vergeten reeds, kwam nu weer duidelijk in haar denken staan, nu zijne blikken in de hare rustten. Zij moest zich weer geweld aandoen om niet zijn naam te noemen, als eene liefkozing van het verleden, van de jaren toen zij, als meisje, hem kende en zij dikwijls samen uitgegaan waren. Zij voelde een onbestemden wrevel in zich opkomen en zei koud en stroef: Nee, die ben ik niet. Maar zij sloeg hare oogen neer, kon niet velen zooals hij haar aanzag. Zij vond het zelf kinderachtig, sentimenteel, maar ze was vanavond nu eenmaal zoo. Zij kon vanavond niet zijn als anders; zijn stem kon ze niet verdragen, zooals die op haar indrong. Anny... ken je me niet meer ? ... Het maakte haar nijdig op zichzelf. Maar waarom zou ze nog langer ontkennen; hij wist nu toch wie ze was! En wat deed het er voor haar ook toe... Hard, zenuwachtig bracht zij de woorden uit. Ja, ik ken je nog wél... ik ben Anny geweest... Maar ik ben nu Truus... Noem me zoo Willem... Zoo noemt ieder me..." Hij keek even verwonderd. Ieder... zei je ?" Zij knikte ten antwoord, zonder hem aan te zien. Dus... eh ..." Na een oogenblik zei ze alleen kort : Ja." Hij wilde niet verder vragen, omdat hij begreep. Hij voelde een wrevel in zich, omdat hij haar had aangesproken. Nu zat je er mee! Beroerde boel ook... In stugge ge slotenheid liep hij naast haar voort. Toen zij bij het Zuiderdiep gekomen waren, bleef zij staan,hem vragend aanziende.Maar hij bleef haar oogen ontwijken en keek onwillig langs haar heen. Zeg Wim, ga je nu mee..., vroeg zij zacht, maar zonder haar gewone lachje, het liegend gevlei, ik woon een eindje verderop." Nee kind ... ik heb een kamer besteld in Willems; 'k moet morgen vroeg de pro vincie in..." Maar zij, aandringend met licht-frillende stem, vroeg telkens weer.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl