De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 7 september pagina 7

7 september 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

7 Sept. '13. No. 1889 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET NIEUWE KABINET Foto's Haagsch Illustratie-Bureau Mr. P. W. A. Cort van der Linden, oud-hoogleeraar, oud-minister van Justitie, Staatsraad, minister van Binnenlandsche Zaken, Kabinetsformateur Mr. M. W. F. Treub, oud wethouder van Amsterdam, oud-hoogleeraar,oud-lid der Tweede Kamer, minister van Landbouw, Nijverheid en Handel Jhr. Dr. J. Loudon, oudgezant, opvolger van den afgetreden minister van Buitenl. Zaken als gezant te Washington, minister van Buitenlandsche Zaken *1 Mr. B. Ort, advocaatgeneraal bij den Hoogen Raad, minister van Justitie Mr. Th. B. Pleyte, voor zitter van den Raad van Scheepvaart, minister van Koloniën A. E. J. Bertling, directeur Registratie en Domeinen, minister van Financiën Dr. C. Lely, ex-minister van Waterstaat, oud-gouverneur van Suriname, minister van Waterstaat J. J. Rambonnet, kapitein ter zee, commandant v/d. Evertsen", minister van Marine N. Bosboom, gep. kolonel der artillerie, lid der leger commissie, minister van Oorlog lUIIIIIIIHIIIIIMIIIIIIIttlllllllllllllllllllllllllllMIMMIlnillMIMIIIIIIMIIIIIIMIIIIMIIlllllllllMMIIIIIIIIIIIIMIIIIllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIII III l toch de hoofdkenmerken van dezen stijl ver toont en daarom als maatstaf bruikbaar is. Bij de beschouwing der afgebeelde ruimte moeten wij vór alles in het oog houden, dat de Oostaziaat bij deze stijlsoort uitgaat van het algemeen om daarna eerst af te dalen tot het bijzondere. Daarom neemt hij voor de perspectief een hooggelegen standpunt aan een chineesch schrijver spreekt ergens van ruiterstand punt" waarbij de beschouwer eerst den horizon waarneemt en zoo de geheele ruimte in zich laat stroomen, waarna hij langzaam afdaalt naar de dichterbij gelegen voor werpen. De Europeaan daarentegen neemt een wil lekeurig punt als fixeerpunt aan waarheen alle lijnen worden gericht waarbij het stukje ruimte geheel wordt geïsoleerd en waarbij deze lijnrichting alleen zin heeft bij fixeering van dit eene willekeurige punt. Wanneer wij dus het chineesche schilderij van boven naar beneden bezien, waarbij de stralen waaiervormig naar den beschouwer convergeeren, ondergaan wij het oneindige ruimtegevoel, dat wij beleven wanneer wij van een heuveltop het wijde landschap aan schouwen. Eerst bij langdurige intensive beschouwing komen de groote schoonheden van dit stuk ons tot bewustzijn. De niet overal doorgevoerde luchtperspectief waarin de groote Sungschilders onover troffen meesters waren en de hier en daar zwakke doorvoering in de teekening van het détail wijzen erop, dat dit een laat werk is uit deze periode. Een zeer fijne lucht-stemming vinden wij daarentegen op het Japansche stukje no. 25 in zaal 5 : de paarden van Tsunenobu Kano. Hier is, reeds door de doorvoering van het monochrome princiep dat in den bloeitijd van den Sungstijl overheerschte deze invloed bemerkbaar. Het landschap in fijnste toonverschillen als een.nevelvisioen op doemend, heeft allen samenhang met de realiteit verloren. Het is een zuiver lyrisch stemmingsstuk, waarbij alleen de vormgeving van den boomstam even stoort wij denken hierbij zelfs aan invloeden van Korin. Verwonderlijk is echter weer de absolute zekerheid waarmede met de enkele penseelveegjes de verschillend bewogen paarden even zijn aangeduid. Tot welke vrij treurige resultaten deze Sungstijl, wanneer door zwakke handen ge hanteerd, kan voeren, toonen de beide stukken nos. 36 en 37 die aan den geweldigen Tannyu worden toegeschreven zij zijn zelfs met zijn naam gesigneerd maar de signaturen zijn in het Oosten al even onbetrouwbaar als in het Westen. Op den eersten blik herinneren wij ons even de beroemde voorbeelden waarnaar zij zijn gemaakt. Onmiddelijk daarop zien wij echter de groote zwakheid in de teekening en de weeë sentimentaliteit, die zich voor diep gevoel wil uitgeven. Het slobberige slecht geteekende figuurtje op het linksche stuk en de zeer zwakke ezel op het rechtsche overtuigen reeds onmid dellijk, dat de groote meester hiervoor niet verantwoordelijk kan zijn. Een ander stuk waaruit de Sungstemming zuiver straalt maar in Japansche hand wat vergrofd is, No. 6 de bamboes struik in den maannevel boven het water. De bamboe zelf is wat woest neergeborsteld, maar het daarachter te voelen landschap is zeer fijn suggestief, en zuiver is het gevoel geweest, dat zoo zijn uiting vond. Gelijksoortige lyriek maar weder in Japansche vertaling vinden wij in No. 5 77 en 79 in zaal 6. De landschappen zijn zeer fijn daaren tegen de figuurtjes in dezen samenhang wat grof, terwijl de hier en daar op de gewaden opgelegde kleurtjes uit den toon vallen. Toch zijn het mooie werkjes en sterker, dan de zuiver in toongehouden maar ietwat slappe vogel No.67 daartusschen in. Aan de uiterste grens maar nog net daarbinnen vallend, staat het bamboesstuk No. 2 in zaal 4. Uit al deze werken spreekt echter hier meer, daar minder, de mystieke geestes richting, die in China in de wonderbare dichting van den ziener Laotsze en in Japan in de leer der mystieke Buddhistische Zensekte haren dichterlijken vorm vond. De gansche verschijnselen-wereld is slechts een zwakke afglans van het wezen der dingen, dat 'het zuiverst te benaderen is in de vormgegevene openbaringen van den kunstenaar ziener. Zoo wordt de schilderij geboren uit dezelfde stemming als het gedicht en de muziek. In dezen zin moet worden verstaan de uiting van een Chineesch letterkundige naar aanleiding van het werk van den grooten Chineeschen schilder-dichter Wang Wei" (699-759): Wanneer ik een gedicht hoor van Wang Wei, zie ik-zijn schilderij; wanneer ik een schilderij zie van Wang Wei, hoor ik zijn gedicht. Hetzelfde wordt gezegd in een opschrift dat Mi Fei, de Chineesche schilder (1051?1107) op een van zijn stukken plaatste: Wij schreden in het maanlicht langs den oever van het meer en wij kwamen overeen: ieder onzer zou een paar verzen dichten op een gegeven rijm Mi Tei alleen schreef een gedicht zonder woorden." (Slot volgt). T. B. ROORDA * * * Reisgedachten en verbeeldingen in Deze Engelschen van de middle class, het moet wel erkend worden, dat zij het leven beter weten te gebruiken en te genieten dan wij. Wie hen daar ziet op het strand in zonnigen morgen lang niet de voor naamste of de rijkste man krijgt wel een indruk van storelooze levensvreugd. Kleine kinderen met hun ouders, meisjes en jongens, alles ploetert en spartelt en schatert daar dooreen, zonder dat de sexen gescheiden, of de voorbijgangers tot doorloopen aangemaand worden, blijkbaar om dat het een zoowel als het ander onnoodig is. En daar er geen stroomingen of diepten te vreezen zijn, baait een elk juist zoover hij wil en ziet men dreumessen van vijf, zes jaar eindeloos met roeispanen en stuur tobben in bootjes, die dan eens op het zand vastzitten, dan weer, zee ingedreven worden door een stoot van vader of broer. Den ganschen zonnig-klaren middag gaat dit leven, badend, roeiend of zeilend, zoo voort, terwijl de oudere vrouwen voorde gehuurde tentjes rustig te handwerken zitten met een leege stoel naast hen, waarop telkens weer een jongen of een meisje komt plaats nemen om de bloote beenen of de haren te droogen en thee te drinken. En dit alles zonder gedruisch of geschreeuw in een sfeer van rijpe, argelooze levens-behagelijkheid en de zelf-verzekerdheid, waarmee zij alles doen. Het leven past zoo bij hen en zij passen zoo bij het leven. Met hun gezonde, open gezichten, hun slanke, buigzame lichamen en beheerschten, veerenden, zeer beslisten tred nemen zij het leven voortdurend in bezit en zijn geen oogenblik verwonderd, dat 't hun dient. Hun schoonheid, hun gratie is hun onbewust en zoo bemerken zij ook niet de volmaaktheid van hun uiterlijk be staan, het hooge peil van het Engelsche materieele leven.- Zoo zij het onschoone en schrale bij anderen al opletten, zal het hun toch niet verwonderen: die anderen zijn immers geen Engelschen ! Het is waar, dat hier de algemeene smaak hooger staat dan in de meeste andere landen. In huizen en huisraad, in kleeding en ver siering, in tuinaanleg en bloemenkweek zijn l de algemeene vormen en resultaten zelden iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiuuiimiiuiiiuiiiu Nadruk verboden Teekening door Willy Sluyter, naar zijne affiche voor de Larensche schilderijen-tentoonstelling, bij Jan Hamdorff leelijk of gering, en dit juist maakt menschen en wereld hier zoo bekorend van veilig omsloten welbehagelijkheid en tegelijk im poneerend door hoogere levenskunst. Onge twijfeld weten deze menschen van hun leven te maken wat er met mogelijkheid van te maken valt. Zij kennen alle materieele hulpbronnen en zij gebruiken hen zonder ophef, als iets dat van zelf spreekt. In deze opzichten zijn zij onweersprekelijk onze meerderen. Er is hier geen spraak van menschenliefde of eenige idealiteit. De lieden van deze soort bij ons zijn ook zoo teeder niet of zelfs maar minder egoïstisch, doch zij beheerschen niet het leven, niet zó, dat al zijn edelste bloemen: gemak, weelde, gezondheid, kracht, behendigheid en vooral de schoonheid er uit opbloeien. Zij zijn kleiner levenskunstenaars in een minder volmaakte gemeenschap. Eerst allengs erkent men ook den tegen kant van de munt. Deze menschen zijn allen gelijk welgemaakt, ilank, gezond, goed gekleed: mooie beschaafde menschen, maar ook allen gelijk, hetgeen nader zeggen wil, dat in deze karaktervolle samenleving de individuen zonder karakter zijn. Wie, eenmaal opmerkzaam geworden, hierop let, hoort n stemklank en n accent in al wat zij zeggen, hoort altijd dezelfde woorden (awfully, really, nice) uit de fijn gesneden monden en constateert, dat kinderen en volwas senen dezer classe eenzelfde vocabulair gebruiken, voor de laatsten nauwelijks uit gebreider dan voor de eersten. En zij schijnen hem op den duur allen kinderen, met precies de voor- en nadeelen aan dezen staat eigen. Hun wezen is rusteloosheid, beweging en zelfs harmonische beweging, hetgeen, naar de laatste verzekering, de schoonheid zelve is. Op elke plaats, waar men des zomers de menschen heen lokt, zijn geheele muren gevuld met de mededeeling hoe men er weer snel en practisch vandaan kan gaan. En de plaats zelf is vol gelegenheid tot uiterlijke beweging. Talloos zijn de soorten van sport en de Engelschman bedrijft" hen allen en met hartstocht. De natuur zelf is hem eigenlijk nooit iets.... op zich zelf. Hij gaat niet wandelen om te droomen en te dwepen, als de Duitscher. Hij moet altijd iets doen en zelfs iets bereiken. Zoo hij wandelt, zal het zijn om een record te slaan, of een bergtop te beklimmen of minstens om in 't veld te kampeeren of te pic-nicen. Zeker houdt hij van de natuur (scenery heet het bij hem), maar hij houdt er van als van zijn kleeren, zijn honden, zijn booten. Zij zouden niet te verdragen zijn, als zij anders dan bruikbaar en mooi waren, doch zij zijn n met hem en hij staat er niet tegenover. Aldus maken zij zijn inhoud, zijn wezen uit en moet hij wel aan deze uiterlijke dingen zich geven om zich tot bewustheid te brengen dat hij leeft. Vandaar die voor ons bewonderens waardige overgave aan al wat hij doet. Hij kan zich geheel geven aan wat hij bedrijft, omdat hij niets heeft over te houden. Het is niet de man, die met zijn zoontje weer kind wordt en nu met den grootsten ernst en transpireerende volharding kapellen vangt of in een netje naar krabbetjes vischt, het is de man, die nooit anders dan kind was en wiens ziel, juist als die van 't kind, op dit oogenblik enkel kapellen-vangen is Is dat spel gedaan, dan zal hij haastig een ander beginnen, weer een andere bezig heid voor zijn leden en zijn hoofd, omdat niets-doen voor hem gelijkstaat met nietleven en hij aan de mogelijkheid daarvan zelfs niet denktv Dit is de reden van die menigte van sporte'n en de hevigheid waarmede ze beoefend worden. Zij zijn van den Engelsch man het bloeiend dierlijk leven zelf en juist zooveel als zijn hersenen gaarne verdragen, niet enkel zijn hygiëne, of maar een aar dige kant van zijn bestaan, doch zijn levens noodzakelijkheid, al zijn bestaan, dat voort durend op zulk een soort van inspanning gericht is en daarom ook het geheele overige leven als sport bedrijft. De zaken", de wereldsche omgang, de kunst, alles is hem dat, waarin hij zich een oogenblik harts tochtelijk verliest, om zich in het teeken van een zakenman, van een wereldling, een kunstbeoefenaar weer te vinden. Voor dezul ken is het individualisme, waarin men zoo veel mogelijk (en steeds meer) zonder wereldsrhe bijmengselen zichzelven weervindt, een onbekende sfeer, en dat mag wel de reden zijn, waarom menschen van deze soort de kunsten verdere hoogere sporten" wel beoefenen, maar nimmer beseffen. Is niet de kunst steeds de weerspiegeling der tegengestelde verhouding van Ik en Wereld en kan dit eenigen zin hebben voor men schen, wier wezen van dat der wereld nog vrijwel ongescheiden leeft ? Aldus bedoelen wij met de voortreffelijkheid der Engel sche samenleving die van alle physieke kwaliteiten en alle lagere geestelijkheden, zoo ongeveer al het uiterlijke, zintuigelijke leven, dat voor de overgroote meerderheid van dit volk het gansche leven is. Het is mooi, en misschien vervelend op den duur, als men niets anders te zien krijgt. Maar bij ons is dit niet en het andere ook niet. Van lagere geestelijkheid gesproken Ik bedoel geenszins te zeggen, dat deze menschen weinig verstand hebben. Integen deel zijn de meesten hunner extremely clever" en verbeeldingrijker dan de gemid delde Hollander, maar wat wij de hoogere waarden en waarheden van het leven noemen en die alleen voor ons die beteekenis hebben indien wij hen .zelf vonden is voor den middleclass-Engelschman een onbekend en onbegeerd land. Zijn hoogere geestelijkheid is altijd model", hetgeen zeggen wil, dat hij zich vergenoegt met het bij gelegenheid napraten, zonder begrip, van hetgeen anderen eens als hun besef van het leven hebben uitgesproken. Niet dat hij voor zijn dagelijksch leven zulke dingen behoeft, maar ook in die verdere en vagere gebieden moet vastheid heerschén, zal hij op deze aarde rustig aan de sport kunnen doen, want twijfel is voor hem nergens te verdragen. Hij moet met de wereld in vrede kunnen leven en dit is voor menschen van onzen tijd alleen mogelijk door natuurlijke onbe wustheid, als bij kinderen, of willekeurige beperking van denken en gevoelen, als b.v. bij de katholieken. Des Engelsmans deel is echter de kinderlijke onbewustheid, die hem, overigens van nature vrijwel goedmoedig, tegenover leed en ellende steenhard maakt, indien datzelve leed hem niet officieel als zoodanig is gesignaleerd. Gelukt het echter hem hier of daar een nieuwen inconventioneelen misstand te doen inzien, dan raakt een deel van zijn goed geordendende wereld los en verdwijnt alle licht voor hem en heeft hij ziel1 en zaligheid er voor over om het euvel te verhelpen. Juist als de kinderen. Stoot hij daarbij op tegenstand, dan wordt het slagen hem dubbel waard en gaat zijn wezen op in den strijd tegen vivisectie, tegen prostitutie, tegen rooken en drinken, voor vrouwenkiesrecht enz. enz. en weet hij niets daarnevens. Ten slotte beteekenen zulke hobbies" voor hem slechts een ander soort sport en zal zijn geest in 't algemeen er geenszins door verruimd worden, die geest, die zich het best in lichamelijkheid en zintuigelijkheid openbaart, buiten de hoogere beschaving, die zelfcritiek en twijfel heet. Een cultuurstaat in zichzelve gesloten en compleet, zoo verschijnt ons de staat van leven der Engelsche middle class. En daarin is het jonge meisje de belangrijkste der verschijningen, om haar bekoorlijkheid en vreemde wezen. De meesten zijn slank en elegant en be wegen zich met volmaakte gratie. Hun ver schijning is een wonder van bevalligheid, duidelijk en positief als plaatjes in Christmasnumbers. Men vindt hen haast te mooi voor deze onvolmaakte wereld, ook omdat hun schoonheid zich zoo dadelijk en vol ledig schijnt te openbaren. Er is geen terughouding of wisseling in, en met hun prachtig glanzend haar, hun groote oogen, fijne neuzen en wonderlijk besneden mon den gaan zij, niets-ziende en albeheerschend, door het leven als hoogere wezens, aan wie alleen de geest ontbreekt om engelen te kunnen zijn. Daarbij zijn zij vlug en dartel als kinderen en even speelsch. Zij durven, in het bewust zijn van hun ongereptheid en macht, alles aan, ook het smakelooze en ongemanierde, dat zij echter nooit zonder gratie bedrijven, omdat zij onbewust zijn en van hinderlijke zelfbeschouwing vrij. Maar soms, in de avonduren, als zij wat opgewonden zijn en zich meer nog dan gewoonlijk voelen in hun voortreflijk ge dragen groot toilet", als zij zich geteekend en gepoederd hebben, krijgt hun verschijning iets schokkend canailleus en ziet men plot seling in deze opgemaakte gezichten en achtelooze houdingen het vermoeide en verleefde, dat herinnert aan vrouwen in nachtcafés en aantoont, waar de geest van gratie en schoonheid in het vulgaire omslaat. Want meer dan een uiterlijk aanzien is dit ook niet. De omgang van beide geslachten is de onbevangenheid en vrijheid zelve, waarbij haast alles geoorloofd is, omdat er werkelijk geen gevaar bestaat. Of is de flirt, het Engelsche verliefde spel, niet zelf het bewijs van de onhartstochtelijkheid dezer menschen? Het zou te gevaarlijk zijn als het anders was. Waar de schijn zoover ge dreven mag worden, moet de werkelijkheid wel ver verwijderd zijn, anders zou de toe stand op den duur niet houdbaar blijken. En als men opmerkt, hoe aan 't strand en in het salon jongens en meisjes allerlei intiemen omgang hebben, zonder dat dit iemand, ook van de ouderen, choqueert, dan blijkt wel, dat hier niets in gezien wordt," omdat er bij .dit ras niets in te zien i's. Hartstochtelijk, maar geheel niet sensueel, is de conclusie, waartoe men altijd weer komt, als men hen langen tijd heeft gade geslagen. Overgegeven aan het gansche uiterlijke leven, maar allerminst aan dat der zinnen, krachtig en koel en zoo bij uitstek eenvoudig, dat hun leven, als 't ware maar n kant heeft, naar de werkelijkheid ge keerd, als waren zij louter geschilderde beelden. Het is vanzelfsprekend, dat deze vrouwen rein zijn als kinderen door volstrekte onwetendheid. Zij hebben voor de wereld der mannen geen andere taak dan deze: beeldige, vrouwelijke verschijningen te zijn, de zachte lust der mannelijke oogen, de versiering hunner huizen. En daar zij zelven geen anderen geestesinhoud bezitten dan dit algemeene ideaal van vrouwelijkheid (gelijk het vooraf door mannen is opgesteld) kunnen zij ook niet bemerken, dat zij ouder en oud worden, maar zetten het spel der vrouwelijke bevalligheid voort tot de dood zich over hen ontfermt. Want het moet wel erkend worden, dat hier de pijnlijke kant van de zaak is: al deze grijze en gerimpelde oude vrouwen, gekleed als piepjonge meisjes en droeviglijk zonder waardigheid. Dat komt er van als men de vrouwen zoo opvoedt, hun alle eigen persoonlijkheid onthoudt, om er socicty-toys van te maken, allerliefst speelgoed voor den man in zijn leege uren, speelgoed, waar hij aardig en hoffelijk mee omgaat, maar dat hij terzij schuift, als ern stiger dingen hem roepen. Het malle ouwe wijf" is een gewoon verschijnsel dezer samenleving, zoo gewoon, dat alleen anderen dan Engelschen haar eigenlijk mal vinden, omdat zij de eenigen zijn die de gansche maatschappij op het Britsche eiland, door vergelijking, beoordeelen om te bevinden, dat de nieuwe kracht en het nieuwe wezen der vrouw in de Engelsche middenstandsmaatschappij zeker nog niet te vinden zijn. Trots sommige uiterlijke teekenen van het tegendeel, want wat men hier voor eman cipatie zou willen houden, was en is de vrijheid van verwende kinderen en de be schaving zal er geen draad zij bij spinnen. In 't algemeen heeft, denk ik, die hoogere beschaving der menschheid van dit in zich zelf volmaakte samenleven niet veel te hopen en zal men de dageraad eener nieuwe wereld ergens anders moeten verwachten. FRANS COENEN * * * De Duitsche Keizer en de Kunst Men vergelijke in den Weltspiegel" de afbeelding van den Dom van 1888 met die van 1913 -- en men weet precies wat de "kunst dezen Keizer te danken heeft. Niets! Leger en vloot hebben zich dór hem ont wikkeld, sport en verkeerswezen mét hem, handel, techniek en wetenschap zónder hem, de kunst ondanks hem. Kon het ook anders. De kunstscheppingen van den Keizer-zelf zijn zóonbelangrijk, dat ze nauw weer geven, wat hij bedoelde uit te drukken. Zoo is het ook niet dan natuurlijk, dat zijn liefde slechts woorden van verheerlijking heeft voor die dingen, tot welke hij zich door een geheim verlangen aangetrokken ge voelt. Wie de kunst tegentreedt als Wilhelm de Tweede, in volle wapenrusting, gesierd met helm en vederbosch, sporenrinkelend, den maarschalksstaf in de vuist, die prijst kunstwerken waardevol, welke pronkerig, heel licht begrijpelijk, representatief zijn en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl