De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 14 september pagina 10

14 september 1913 – pagina 10

Dit is een ingescande tekst.

10 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 14 Sept. '13.'- No. is uitgevallen en het binnenhalen daarvan minder bezwaar heeft opgeleverd, dan men beeft gevreesd; slechts in enkele gevallen was het gebrek aan arbeidskrachten merkbaar, daar zoowel krijgsgevangenen als Macedonische vluchtelingen met de door de regeering georganiseerde arbeidsafdeelingen, die al waar noodig was?naar sommige districten werden gedirigeerd, flink samenwerkten. Maar minder gemakkelijk zal het gaan dezen oogst te realiseeren, daar alom aan trekvee en vervoermiddelen gebrek is. Door Bulgarije in zijn tegenwoordig zorgvolle omstandigheden financieel te hulp te komen, zou Oostenrijk natuurlijk zijn politieken invloed in dit gedeelte van den Balkan versterken, hetgeen met het oog op het echec, door de Oostenrijksche diplomaten in de jongste Balkan-aangelegenheden geleden, wenschelijk en noodig schijnt te zijn. En om dit doel te bereiken, heeft men de hulp van de bank-instellingen ingeroepen, die nu goede,diensten kunnen bewijzen. , De vraag echter is, of zulk een voorschot aan Bulgarije van blijvend nut kan zijn en men voor dit doel niet meer op het spel zet, dan de winst waard is. Bulgarije is thans, naar men wil hopen, aan het einde van den moorddadiger! strijd, waarin het 't onderspit heeft moeten delven en die zijn krachten totaal heeft uitgeput. Het tracht thans belangrijke kapitalen, men spreekt van minstens een half milliard francs van het buitenland te leenen, een bedrag, dat Oostenrijk het nooit zou kunnen verschaffen, doch waarin het hoogstens voor een bescheiden gedeelte zou kunnen deel nemen. Maar Bulgarije wil die kapitalen niet alleen voor zijn economische en militaire weder geboorte gebruiken, maar ook om zich tot den revanche-oorlog voor te bereiden en gereed te maken. En de Fransche financiers willen het slechts dan kapitaal ter beschikking stellen, wanneer zij een vér strekkende controle verkrijgen over het besteden van die gelden en daar van geen gebruik wordt gemaakt om binnen enkele jaren een nieuwen Balkan-oorlog te doen ontstaan. Zij weigeren dus den Bul garen in den dringenden financieelen nood van het oogenblik de hulp, tenzij de ver langde controle worde toegestaan. Wél zou men in Frankrijk geneigd zijn, Bulgarije ten deele te helpen om in de allereerste behoeften te voorzien, door het bijv. een niet te groot bedrag te leenen. De Matin sprak onlangs van 200 millioen francs, maar daarvan zou dan eerst de kleinste helft, reeds vroeger geleend, worden terug gehouden. En aan het uitbetalen van de resteerende 100 a 120 millioen francs wordt de voorwaarde verbonden, dat noch Bul garije, noch Turkije financieel zullen worden geholpen, zoolang de onderhandelingen welke thans tusschen beide regeeringen omtrent den definitieven vrede worden gevoerd, niet tot een bevredigend einde zijn gebracht. Misschien .zou, wanneer die onderhande lingen te lang worden gerekt, van Fransche zijde toch nog hulp worden verstrekt, want Bulgarije heeft eerlang geld noodig om de vervallen coupons van zijn leeningen, in Frankrijk gesloten, te kunnen betalen. En d« Fransche bankinstellingen hebben groot belang erbij, dat de interest van die schul den op den vervaldag wordt voldaan. Maar voorloopig gelooft men nog, Bulgarije door het weigeren van oogenblikkelijke hulp tot het aannemen van de gestelde voorwaarden te kunnen dwingen, te meer daar ook Rus land en de andere Europeesche Staten om dezelfde redenen weigeren te helpen. Wanneer nu Oostenrijk-Hongarije aan de Bulgaren de hulp verleent, die anderen wei geren te verschaffen, dan plaatst het zich tegenover de Fransche en eigenlijk tegenover de geheele Europeesche haute finance en in zekeren zin ook tegenover de politieke mach ten, die zich ten doel stellen, het spoedig opnieuw uitbreken van een Balkan-oorlog zoo mogelijk te verhinderen. 12/9 '13. v. D. S. itimiititimimititiiiiMiuiimiitiMMiiiiHiijijiii Puzzle BRUG-REBUS .A Over bovenstaand zeer breed kanaal moet een legerbevelhebber zijn troepen voeren van A naar B. Hij heeft weinig tijd en weinig materiaal, zoo weinig materiaal, dat hij er slechts een brug van bouwen kan, die dwars over 'tkanaal ligt, niet een, die hij schuins zou men liggen. Waar zal hij deze brug nu doen leggen en waarom zal hij haar daar doen leggen, waar hij, man van doorzicht, haar leggen doet ? Duidelijke antwoorden aan M. J. p,a Red. Weekblad Amsterdammer, Keizersgracht 333. * * * August Bebel f Ihr Halben und ihr Lauen, kommt heran! In diesem Grabe ruht ein ganzer Mann. Maulchristen, betet! Dieser Atheist Bestaunt das Wunder!?war ein echter Christ. Ihr Patrioten, wenn's noch welche gibt, Wer hat wie er sein Vaterland geliebt? Staatsmanner, lernt, wie einer neuen Welt Umsonst die Dummheit sich entgegenstellt! Ihr Generale, zieht den Federhut! Der Marschall Vorwarts watet nicht im Blut. Gekrente Haupter, sagt mir, wessen Reich Auf dieser Erde wohl dem seinen gleich! Du aber, Menschheit, hebë stolz das Haupt! Denn, der hier ruht, er hat an dich geglaubt. (Simplicissimus) EDGAR STEIGER * * * Ingezonden Antwoord aan den heer Frans Coenen Het blijkt dus werkelijk met onze bescha ving zójammerlijk gesteld te zijn, dat men zelfs tegen de bezoedeling van Sophokles' meesterwerk zijne stem niet meer kan ver heffen, zonder, bij wijze van spreken, het mikpunt te worden voor koolstronken en vooze tomaten, en dat nog wel van de zijde der letterkundigen. De scheldwoorden van den heer Frans Coenen laten mij overigens koud. Hunne waarde bestaat slechts daarin, dat zij, willen we hopen, als eene kalmeerende ontlading zullen hebben gewerkt van zijn zoo plotseling overprikkeld centrale zenuwstelsel en dit tot de normale slapheid *) van zijn gematigd realisme zullen hebben teruggebracht, waarin hij dan, evenals in -het hem gaarne gegunde, verheffende besef zijner moderniteit" verder storeloos" mag blijven volharden. De heer Canter, die zich verzette tegen het invoeren der Reinhardt-trucs, vernietigde zijne verdienste, door oneerbiedig over Sophokles te spreken en was barbaar" ge noeg, om den grooten dichter voor barbaarsch" .te verklaren. Daarvoor verdiende hij eene terechtwijzing. Indien nu de heer Coenen den heer Canter in bescherming wenscht te nemen, dan moge hij zich een kunstmonument phantaseeren, met Sophokles tot fundament en Hofmannsthal, Canter en Coenen als de drie gratiën van het moder nisme" in top. Het is alles even hartverheffend. De quaestie loopt niet over de beteekenis derpedipus-sage, maar pverde barbaarsche" knoeierij van den Berlijner. Eerst wanneer Sophokles' werk, niet in eene door weglating der lyrische partijen en door vergroving van den overigen tekst, op het uiterlijk effect berekende bewerking, maar in eene werkelijk getrouwe en tevens superieure vertaling en volgens de traditiën der Helleensche tragedie wordt opgevoerd, kan de vraag aan de orde komen, of het Oedipus-probleem voor ons nog beteekenis heeft. Of die beteekenis den heer Coenen duidelijk gemaakt kan worden, is twijfel achtig en wel om twee redenen: in de eerste plaats schakelt hij met een journalistisch zinnetje (?mystificaties van nijdig noodlot behoorlijk uitgesloten") reeds bij voorbaat den kern van.het probleem uit, m. a. w. hij is zómodern", dat hij niet eens meer w.eet, dat het probleem der antieke tragedie steeds is de worsteling van een held met eene bovenmenschelijke macht, het zij dit een god of het Noodlot is; en voorts blijkt uit het voorbeeld van den heer C. zelf, hoe moeilijk en ondankbaar het is, een ongeloovig of ongevoelig mensch duidelijk te maken, wat tragisch is. Immers, juist de figuur van Oedipus is een typische illustratie, hoe alle menschelijk deugdzaam willen en handelen doorgevoerd, onvermij delijk tot ongeluk en misdaad leidt en de edele juist aan zijnen adel te gronde gaat" tenzij de verminking van Sophokles' werk door Hofmannsthal het den heeren Canter en Coenen onmogelijk heeft gemaakt, iets van Sophokles' bedoelingen te begrijpen. Dit laatste was juist hetgeen ik wilde be wijzen. In een weekblad kan men niet treden in philologische beschouwingen ten bewijze, dat elk woord bij Sophokles op zijn plaats staat en hoe. de beroemde tragische ironie, waarin Sophokles de onovertroffen meester was, eene voortdurende dubbelzinnigheid verwekt. Voor hen, die het stuk in den origineelen tekst kennen, zal deze uitspraak trouwens niets ongewoons hebben. Juist de bezorgdheid voor de beperkte vermogens der simpele liên", die den heer Coenen zoo dierbaar zijn, doet mij op het oogenblik afzien van verdere uiteenzettingen, temeer waar elke beschouwing onmogelijk wordt in een debat met iemand, die van de nijdige gezindheid blijkt, om iedere, hem in zijne simpelheid" niet gelaufige" uitdrukking voor pompeusen humbug" enz. te verklaren. Bij historisch-philplogische zaken als deze moet men wel Nietzsche en Burckhardt citeeren, de eenige autoriteiten buiten de voor ons ontoegankelijke vak-philologen, op wie men zich beroepen kan. Wagner en Schopenhauer werden door mij niet genoemd. Diepenbrock heeft met het geval niets te maken. Hij werd er alleen even zijdelings bij betrokken, om aan te toonen dat de heer Canter door zijne houding tegenover D.'s werk het recht had verbeurd, om voor een nationaal Nederlandsch werk op onze onafhankelijkheidsfeesten te pleiten. BALTHAZAR VERHAGEN *) Indien slap, n'est pas slap qui veut. RED. * * * Nogmaals Oedipus op Sonsbeek De heer Balthazar Verhagen noemt in zijn bespreking van de Oedipus-vertooning door Royaards in het weekblad van 31 Aug. tweemaal mijn naam, minder waardeerend dan ik, die toch blijkbaar het met den heer Verhagen eens ben op zoovele punten, als 't ware zijn gezaghebbende stem door mijne gezag-looze, heb doen voorafgaan, verwacht mocht hebben. Barbaarsch noem ik den Oedipus ten eerste om de leidende gedachte van het Helleensche noodlots-idée dat heden ten dage b.v. nog bij de Turken voortleeft, waar wij de praktijk ervan o.m. hebben kunnen aanschouwen in het cholera-kamp nabij Constantinopel, dat Van Tricht als oorlogsverslaggever in De Nieuwe Courant" zoo aanschouwelijk heeft geschetst. De ethica van den Oedipus is: De mensch wordt zonder zijn schuld door de goden in dit leven met zulk een reeks van ramp spoeden overladen, dat men het best doet, zichzelf de oogen uit te rukken om de ellende der menschheid niet langer te zien." Tegen deze Helleensche, m. i. barbaarsche, levensopvatting staat de Semitische, dat God rechtvaardig is, de zonde straft, de deugd beloont. Stel tegenover Oedipus, Job en gij kunt de twee stelsels zuiver beoordeelen. Waaruit spruiten de rampen van Oedipus voort ? De man heeft de goddelijke of zoo gij wilt de natuurwetten geschonden. Hij heeft, als jonge man, een vrouw getrouwd, die twintig jaar ouder was dan hij. Alleen menschen, die dergelijke perverse instincten yolgen, kan het overkomen, dat zij hun moeder trouwen. Als zulke lieden dan later wee, wee" roepen en zich de oogen uit rukken, moeten zij de godheid niet beschul digen, maar zichzelf. Als gij de zonde doet, draag dan ook moedig de gevolgen van de zonde. Voor ons moderne menschen, met twintig eeuwen Semitische, beschaving, (dat ik het Christendom ook als een vrucht van die beschaving beschouw, duidde ik in mijn losse opmerkingen aan) is Oedipus belachelijk en walgelijk. Deze barbaar is laf van het begin. tot het einde. Hem is vreemd: zelfverloo chening, deemoed, besef van hoogere, voor menschen onbegrijpelijke goddelijke recht vaardigheid; hij is liefdeloos en een vol komen egoïst. Aan zijn eigen, onbeduidend hachje offert hij, de koning toch, volk, vader land, moeder en vrouw op, en bij zijn af scheid, geeft hij ook nog eventjes zijn kin deren den vloek der bewustheid mede en laat ze als weezen achter. Stel eens tegenover dezen held" van de Helleensche tragédie, den held van de semetische tragédie op Gplgptha, die maar eene klacht om zijn zelfs wil uitte: Mij dorst." Den vorm van de Helleensche kunst kunnen wij blijven waardeeren, het wezen, de geest is barbaarsch en verouderd. Nogmaals noemt de heer Verhagen mij, zeggend, dat een pleidooi voor de opvoeding van een stuk van een Nederlandsch dichter niet kan komen van mij, omdat ik de Gysbreghtvertooning met de muziek van Diepenbrock heb tegengewerkt. Ten eerste dan, kan dat pleidooi wél van mij komen, want het is van mij gekomen. Ten tweede heb ik de Gysbreghtvertooning niet tegengewerkt. Ik heb alleen in een critiek mijn eerlijke overtuiging uitgesproken, dat de muziek van Diepenbrock niet paste bij de Gysbreght, zijnde de Gysbreght zeven tiende eeuwsch en ,de Diepenbrocksche muziek twintigste eeuwsch. Men moet ook in de dichtkunst, antiek niet restaureeren met modern namaak-antiek. Niet tegenwerken was dus dit, maar heilzaam onderricht in stijlkunst. BERNARD CANTER * * * Als wij de Turken, de cholera, de Nieuwe Courant en de heeren Van Tricht en Job, die tot Sophokles in geenerlei verband staan, uitschakelen, dan blijft alleen te constateeren over, dat de heer Canterals modern mensch", met zijne volle 20 eeuwen Semitische be schaving" het meesterwerk, waarover hij in zulke, inderdaad onbehoorlijke,termen schrijft, nog niet eens in zijn uiterlijk verband, laat staan in zijnen geest heeft begrepen. Eene wederlegging van het bovenstaande kan dan ook achterwege blijven. Slechts zou men dit kunnen zeggen: Indien wij nu nog nige, zij het ook frag mentarische, waarachtige cultuur hebben overgehouden, dan danken wij dit aan de onuitroeibare kiemkracht van den antieken geest, die zelfs door de knoeierijen van een v. Hofmannsthal (dit product van Semiti sche beschaving"), niet geheel vermoord kan worden. De meening van den heer Canter over de Gysbreght-muziek getuigt van ontoeganke lijkheid voor het innerlijk wezen der muzische kunsten. En zijn heilzaam onderricht in stijlkunst" is tegenover een zoo groot kunstenaar als Diepenbrock wel zeer mis plaatst. B. V. IMIIIUIIMIIIIMIHIIllMIIIIIIIHIltlllllllMIIItltll Varia Vischvangst van vogels Het is den mensch, immer tuk op lust en sensatie, niet ongewoon, dat hij 't eene dier africht om er het andere mee te vangen, alsof uit zich zelf de dieren des velds en de vogelen des hemels er al niet op uit waren elkaar ten eigen bate te verderven. De Japaneezen hebben het echter wel zeer ver in deze kunst gebracht, waar zij een heel bedrijf uitoefenen door middel van afge richte vogels. Aalscholvers, die, de naam getuigt het reeds, zich met visch voeden, worden zoo afgericht, dat zij de visschen, op de tafel der Japanners begeerd, niet doorzweigen, doch in de groote bekken vasthouden. De Japansche visscher, die er een zestiental met lange lijnen aan zijn schuit heeft bevestigd, palmt het touw waaraan een in de vangst geslaagde vogel bevestigd is, naar binnen en bevrijdt het dier van den last, welke het wel gaarne tot eigen lust had aangewend. Dan wordt de vogel opnieuw te water ge laten om buit te verschalken. Deze vischvangst met vogels wordt niet alleen overdag, maar ook des nachts uitge oefend. Ieder bootje is fantastisch verlicht door in ijzeren manden opgehangen vuren en komt, als 't ware door een stoet van vogels getrokken, langzaam het water afzakken. M. C. Bacteriën in openbare zweminrichtingen Het is geen overdaad om in ons land het nut en het genot van het zwemmen nog eens te betoogen, en er op aan te dringen dat de schooljeugd gaat deelen in de genoegens van het zwembad. Er is echter aan het gebruik maken van een zweminrichting, waarin het water niet voortververscht wordt, een nadeel verbonden, dat tot nog toe weinig werd onder de oogen gezien. Men is er hier en daar op uit door het vooraf verplicht stellen van douches de reinheid van het water langer te behou den, doch dat ondervangt niet het euvel, hetwelk wij op het oog hebben en dat ook voornamelijk voor volkszweminrichtingen geldt. Niet alleen gezonde doch ook zieke menschen maken gebruik van het water, en er plonsen heel wat lieden het koele nat in, die (ondanks douche) een massa bacteriën bij zich dragen, soms van zeer ernstige ziekten. In Londen is het water van ver schillende inrichtingen onderzocht en men kwam tot de conclusie, dat vlak na de verversching het water betrekkelijk weinig bacteriën bezat, doch na een dag gebruik een schrikbarend aantal: 342000 per kubieke centimeter. Daaronder waren de veroorzakers van typhus, dysenterie enz., en daar het water bijna bij ieder zwemmer ook slijm vliezen van neus en mond aanraakt, is de verpoozing in het bad minder gevaarloos dan men oppervlakkig zou denken. Behalve geregelde toestrooming van versch water, wordt chemisch reinigen aanbevolen, met welke methode men in Bradford uit stekende resultaten bereikte. M. C. De taal der Roodhuiden De tijden van de roode wolf", Arendsveer", zijn voorbij; op zijn best treft men hun nazaten nog aan in een of ander rond trekkend circus, en de daar ter attractie van het publiek optredende Roodhuiden zijn meestentijds minder gedegenereerd dan hun stamv*rwanten, die door de regeering der Vereenigde Staten in parken werden verza meld. Doch naast de meest kenmerkende eigenschappen van het ras, is pok de taal aan het verdwijnen, de eigenaardige keeltaal, welke den lezers van Aimard van nabij bekend is. Engelsch schijnt hun echter niet te beha gen en ook Fransch mondt hun niet bizonder. De bezoekers van de Amerikaansche Roodhuiden-verzamelingen moeten in 't latijn converseeren met de jonge squaws, die er dikwijls uitzien als mondaine Parisiennes. De voorkeur van dit bijna uitgestorven volk voor deze doode taal moet voornamelijk te zoeken zijn in den invloed van de katholieke geestelijkheid. M. C. * * * Inhoud van Tijdschriften De Samenwerking, afl. 11: Dr. H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga, Van der menschheid veelsprekend gelaat. Dr. A. J. Resink, De weigering en de kerkelijke gevolgen. Daan v. d. Zee, Luiende klokken. A. v. d. Tempel, Theorie en Praktijk der Anti-revolutipnaire partij. D. v. d. Zee, Het ChristenSocialisme. Ons Tijdschrift, afl. 8: Mr. B. de Gaay Fortman, Adam Frangois Jules Armand van der Duyn van Maasdam. I. I. Brants, Verzen. O. Ruysch, Grootvader. Willem de Mérode, Verzen. G. L. Tichelman, Chesterton en zijn boek Orthodoxie". J. A. Rispens; Verzen. De Witte Mier IV: Stephane Mallarmé, Bladzijden. J. Gr., Brief aan een boek drukker., Losse indrukken van de Grafische Tentoonstelling te Amsterdam, enz. Ome Kunst, No. 9: Emile Verhasren, Jacob Verbercht, Lambriseerder. Albertine de Haas, Coba Ritsema. Kunstberichten. De Vrouw en haar Huis, No. 5: Uit de oude doos. M. v. IJsselstein, De kunst en het handwerk in onze woning. E. M. Rogge, Hedendaagsche gebruikskunst. Maurits Wagenvoort, De Vrouw in het Oosten III. E. M. Rogge, De Vrouw en de Wereldvrede, Congresindrukken. G. te Winkel, Het Winkelgrachtje 1813. L. de Bussy-Kruysse, Het omgaan met onze zieken, enz. De Nieuwe Tijd, No. 8,9: E. Kupers, Wet telijke bescherming van Huisarbeiders. S. J. Pothuis, Het N. V. V. in 1912. P. J. de Bruine Ploos van Amstel, De Engelschen en Russen in Noord Holland. S. Boon, Maria's bruidszang. Dr. W. v. Ravesteijn Jr., Voor honderd jaar. J. C. Peltenberg, Het nieuwe collectieve contract in het Amsterdamsche bouwvak. Vragen van .den Dag, afl. 9: F. M. Knobel, Grooter Nederland. Paul Reclus, De Chineesche Revolutie, Distillatie van Steen kolen en de Aarde. A. Th. Heyling, Psalmvertalingen. O. I. Thoden van Vel zen, Los Angelos en omstreken. H. E. Kuylman, De Geitenmelker. J. Daalder Dzn., De plaats der vogels in de natuur, Van Maand tot Maand. De levende Natuur, afl. 9: S. Leef mans, Uit Java's Oosthoek. W. H. J. van der Beek, Het boute Brandnetelvlindertje. K. J. J. Lotsky, Een excursie langs de Potomac-rivier. Chr. H. J. Raad, Schoolgenot naast vacantie-vreugde. G. Blokhuis, Jeneverbes. Moteschott, Ne. 10: B, Verlegen kinderen. Cu, Wat kan men tegen insectensteken doen? G. W. B, De loop der bevolking in Nederland over 1912. B. v. H., De Hygiène op de I. G. T. Damspel iiillllliiiiiiiiiiiiuMMnmiimMiiiiiiiiiiimiiiHiilMiiiiiiilM mi n 10e Jaargang 14 September 1913 Redacteur: J. DE HAAS Graaf Florisstraat 152, Amsterdam Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek betreffende, aan bovenstaand adres te richten. ONZE CURSUS Wederom een slagzet van een nieuw type. Een dubbele slagzet. Deze hebben altijd iets eigenaardigs. Wij zetten de schijven maar weer in den aanvangsstand en spelen als volgt: Wit Zwart 20-24 1. 33-28 2. 32-27 In 't algemeen wordt deze zet hier niet gespeeld, hoewel deze o.i. zeer goed speel baar is. 2. 17-22 3. 28:17 12:32 4. 37:28 18-23 5. 38-32 7-12 6. 43-38 12-18 7. 31-27 14-2 8. 36-31 9-14 9. 31-26 24-29 10. 41-36 Thans is de slagzet mogelijk. ZWART WIT 11. 27-21 16:27 12. 32:21 23:43 13. 34:12 8:17 (43:34 maakt geen verschil) 14. 21:12 43:34 15. 40:18 bij dezen slag 3 schijven geWit heeft wonnen. OPLOSSING VAN HET VRAAGSTUK Stand: Zwart 13 schijven op 6,9, 11/13, 15, 19, 20, 23'25 Wit 13'schijven op 22, 28, 32, 33, 35/40,43, 45, 48. Wit Zwart 1. 12-17 2 22-18 13'22 Op 23:12 gaat wit naar dam door 28-22,32:3. 3. 39-34 Zwart kan nu niet verhinderen dat wit bij den volgenden zet door 34-30 een schijf wint. Tracht hij dit te verhinderen, dan wordt het voor zwart nog erger. Probeert dit maar eens. Zooals gij ziet is de oplossing eenvoudig en toch moeilijk. De stille zet 39-34 maakt het nog al lastig. Wij publiceerden dit vraagstukje in hoofd zaak daar gij dien slagzet, die heel mooi is, wellicht in een partij kunt toepassen. Het verbaast ons niet, dat er weinig oplossers waren, daar deze slagzet slechts weinig voorkomt. Goede oplossingen ingezonden door D. v. Nieuwkerk; F. Spoon te Rotterdam. Het volgende vraagstuk is uit een partij en ligt dus onder ieders bereik. ZWART . WIT Wit speelt en wint. « CORRESPONDENTIE D. v. N. te R. In hoofdzaak om den type slag. Behandeling der opening komt later. WEDSTRIJD OM HET MEESTERSCHAP (Vervolg en slot) C. J. Lochtenberg (11 punten), lid van Gezellig Samenzijn, behoort tot de spelers, die door veel spelen sterke dammers worden. Hij heeft wel aanleg, doch niet voldoende, om zonder hulp sterker te worden. Hij heeft zoo uit zichzelf een zekere hoogte bereikt, maar hooger te komen (zonder wetenschap pelijk onderricht) zal heel moeilijk voor hem zijn. Of hij moet veel spelen met sterke spelers. Zooals Lochtenberg nu speelt, speelde hij eenige jaren geleden. Een goede positiespeler in de regelmatige partij, die van de opening af tot een zeker gedeelte van het middenspel uitmuntend zijn stand weet op te bouwen, maar als hij zijn voor deel moet doen met zijn beteren stand dan schiet hij tekort. Men krijgt zoo den indruk, dat hij dan niet precies weet hoe hij moet voortzetten. Ten opzichte van het onregelmatig spel meenden wij vroeger, dat hij daarin nogal thuis was, maar van die meenig zijn wij teruggekomen, in zoover, dat hij wel succes heeft tegen zwakkere spelers, maar tegen sterkere spelers faalt hij er mee. Een juiste taxatie van den stand mist hij. Bijv. in zijn partij tegen de De Jong meende hij zeer goed te staan, terwijl dit geen oogenblik het geval was. Dit juiste begrip van de stelling is alleen te verkrijgen, alweer door zeer veel te spelen met sterke spelers; tenzij men buitengewonen aanleg heeft. Lochtenberg maakt ook nog al blunders die ontstaan door een zeker gezichtsbedrog, bijv. in zijn partij tegen Presburg en Beers. Men ziet, deze speler moet nog heel veel leeren wil hij er komen. Toch heeft hij kwaliteiten; in 't bijzonder positiegevoel in de regelmatige partij, wat een belangrijke factor is. Ook het eindspel speelt hij niet zwak; er is dus bij ijverige studie wel wat van hem te verwachten. C. J. de Goeij, van Gezellig Samenzijn (10 punten). Deze speler beoefent zooals hij ons mededeelde, het spel slechts 3 jaren. Dit in aanmerking genomen, wekt het verbazing, dat een speler in zoo'n korten tijd het zoover heeft kunnen brengen. Al moeten wij hieraan toevoegen, dat hij nog lang geen sterke speler is. Daarvoor ontbreekt hem genoegzame ken nis van het spel; en is hij nog te een zijdig. Hij kan uitsluitend regelmatige positie partijen spelen. Dit soort spel speelt hij zeer goed, maar dat is alles. Hij accepteert geen insluiting of opsluiting ; hij voelt, dat het zijn kracht te boven gaat. Speelt zwart bijv. 11-16, dan zal de Goeij er niet aan denken 31-26 te spelen, daar waagt hij zieh niet aan. Zijn heele spel draagt het kenmerk van vrees achtige voorzichtigheid; vandaar dat hij tracht het spel zoo eenvoudig mogelijk te maken. Hoe minder schijven pp het bord, hoe veiliger hij zich voelt. Daarbij hecht de Goeij aan een bepaald figuur, dat nog al vaak in de klassieke partij voorkomt. Om dit te bereiken, ruilt hij zooveel mogelijk achter waarts af, om dan weer opnieuw zijn stand op te bouwen. Zeer sterk kwam dit uit in zijn partij tegen Damme, daarin werd voort durend achterwaarts afgeruild. Ondernemen doet De Goeij niets; het is bij hem kalmpjes afwachten." Het spreekt vanzelf, dat het niet zoo gemakkelijk gaat van zulk een speler te winnen. Men bereikt dit slechts door zich de betere stelling te verschaffen; zooals Rozelaar het tegen hem deed. Tracht men te haastig het spel te forceeren (zooals De Beer deed), dan kan het wel eens misloopen. Het laagst aantal punten behaalde de heer P. M. Soudijn, lid van D. I. O. te Den Haag. Wij zullen zijn kwaliteiten hier niet bespre ken, want, al behoort hij niet tot de sterken, hij kan toch beter dan zijn resultaat aanwijst. In Rotterdam begon hij vrij goed. In Am sterdam echter was het zeer slecht. Wij heb ben reden te vermoeden, dat zijn ongesteld heid, die hem noodzaakte zich van verdere deelname te onthouden, wel van invloed was. Wat wij echter in den heer Sondijn waar deeren, is zijn echte sportmansgeest, die hem deed meespelen tot bijna aan het einde. Toen hij zich terugtrok was het noodzakelijk. Hulde voor deze goede opvatting! Hiermede is onze bepreking geëindigd Wij hebben zonder onderscheid de goede en minder goede kwaliteiten der spelers besproken.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl