Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
14 Sept. '13.'- No.
is uitgevallen en het binnenhalen daarvan
minder bezwaar heeft opgeleverd, dan men
beeft gevreesd; slechts in enkele gevallen
was het gebrek aan arbeidskrachten merkbaar,
daar zoowel krijgsgevangenen als
Macedonische vluchtelingen met de door de regeering
georganiseerde arbeidsafdeelingen, die al
waar noodig was?naar sommige districten
werden gedirigeerd, flink samenwerkten.
Maar minder gemakkelijk zal het gaan
dezen oogst te realiseeren, daar alom aan
trekvee en vervoermiddelen gebrek is.
Door Bulgarije in zijn tegenwoordig
zorgvolle omstandigheden financieel te hulp te
komen, zou Oostenrijk natuurlijk zijn
politieken invloed in dit gedeelte van den Balkan
versterken, hetgeen met het oog op het echec,
door de Oostenrijksche diplomaten in de
jongste Balkan-aangelegenheden geleden,
wenschelijk en noodig schijnt te zijn. En
om dit doel te bereiken, heeft men de hulp
van de bank-instellingen ingeroepen, die nu
goede,diensten kunnen bewijzen. ,
De vraag echter is, of zulk een voorschot
aan Bulgarije van blijvend nut kan zijn en
men voor dit doel niet meer op het spel
zet, dan de winst waard is.
Bulgarije is thans, naar men wil hopen,
aan het einde van den moorddadiger! strijd,
waarin het 't onderspit heeft moeten delven
en die zijn krachten totaal heeft uitgeput.
Het tracht thans belangrijke kapitalen,
men spreekt van minstens een half milliard
francs van het buitenland te leenen, een
bedrag, dat Oostenrijk het nooit zou kunnen
verschaffen, doch waarin het hoogstens voor
een bescheiden gedeelte zou kunnen deel
nemen.
Maar Bulgarije wil die kapitalen niet alleen
voor zijn economische en militaire weder
geboorte gebruiken, maar ook om zich tot
den revanche-oorlog voor te bereiden en
gereed te maken.
En de Fransche financiers willen het slechts
dan kapitaal ter beschikking stellen, wanneer
zij een vér strekkende controle verkrijgen
over het besteden van die gelden en daar
van geen gebruik wordt gemaakt om binnen
enkele jaren een nieuwen Balkan-oorlog te
doen ontstaan. Zij weigeren dus den Bul
garen in den dringenden financieelen nood
van het oogenblik de hulp, tenzij de ver
langde controle worde toegestaan.
Wél zou men in Frankrijk geneigd zijn,
Bulgarije ten deele te helpen om in de
allereerste behoeften te voorzien, door het
bijv. een niet te groot bedrag te leenen. De
Matin sprak onlangs van 200 millioen francs,
maar daarvan zou dan eerst de kleinste
helft, reeds vroeger geleend, worden terug
gehouden. En aan het uitbetalen van de
resteerende 100 a 120 millioen francs wordt
de voorwaarde verbonden, dat noch Bul
garije, noch Turkije financieel zullen worden
geholpen, zoolang de onderhandelingen welke
thans tusschen beide regeeringen omtrent
den definitieven vrede worden gevoerd, niet
tot een bevredigend einde zijn gebracht.
Misschien .zou, wanneer die onderhande
lingen te lang worden gerekt, van Fransche
zijde toch nog hulp worden verstrekt, want
Bulgarije heeft eerlang geld noodig om de
vervallen coupons van zijn leeningen, in
Frankrijk gesloten, te kunnen betalen. En
d« Fransche bankinstellingen hebben groot
belang erbij, dat de interest van die schul
den op den vervaldag wordt voldaan. Maar
voorloopig gelooft men nog, Bulgarije door
het weigeren van oogenblikkelijke hulp tot
het aannemen van de gestelde voorwaarden
te kunnen dwingen, te meer daar ook Rus
land en de andere Europeesche Staten om
dezelfde redenen weigeren te helpen.
Wanneer nu Oostenrijk-Hongarije aan de
Bulgaren de hulp verleent, die anderen wei
geren te verschaffen, dan plaatst het zich
tegenover de Fransche en eigenlijk tegenover
de geheele Europeesche haute finance en in
zekeren zin ook tegenover de politieke mach
ten, die zich ten doel stellen, het spoedig
opnieuw uitbreken van een Balkan-oorlog
zoo mogelijk te verhinderen.
12/9 '13. v. D. S.
itimiititimimititiiiiMiuiimiitiMMiiiiHiijijiii
Puzzle
BRUG-REBUS
.A
Over bovenstaand zeer breed kanaal moet
een legerbevelhebber zijn troepen voeren
van A naar B. Hij heeft weinig tijd en weinig
materiaal, zoo weinig materiaal, dat hij er
slechts een brug van bouwen kan, die dwars
over 'tkanaal ligt, niet een, die hij schuins
zou men liggen. Waar zal hij deze brug
nu doen leggen en waarom zal hij haar daar
doen leggen, waar hij, man van doorzicht,
haar leggen doet ?
Duidelijke antwoorden aan
M. J.
p,a Red. Weekblad Amsterdammer,
Keizersgracht 333.
* * *
August Bebel f
Ihr Halben und ihr Lauen, kommt heran!
In diesem Grabe ruht ein ganzer Mann.
Maulchristen, betet! Dieser Atheist
Bestaunt das Wunder!?war ein echter Christ.
Ihr Patrioten, wenn's noch welche gibt,
Wer hat wie er sein Vaterland geliebt?
Staatsmanner, lernt, wie einer neuen Welt
Umsonst die Dummheit sich entgegenstellt!
Ihr Generale, zieht den Federhut!
Der Marschall Vorwarts watet nicht im Blut.
Gekrente Haupter, sagt mir, wessen Reich
Auf dieser Erde wohl dem seinen gleich!
Du aber, Menschheit, hebë stolz das Haupt!
Denn, der hier ruht, er hat an dich geglaubt.
(Simplicissimus)
EDGAR STEIGER
* * *
Ingezonden
Antwoord aan den heer Frans Coenen
Het blijkt dus werkelijk met onze bescha
ving zójammerlijk gesteld te zijn, dat men
zelfs tegen de bezoedeling van Sophokles'
meesterwerk zijne stem niet meer kan ver
heffen, zonder, bij wijze van spreken, het
mikpunt te worden voor koolstronken en
vooze tomaten, en dat nog wel van de zijde
der letterkundigen. De scheldwoorden van
den heer Frans Coenen laten mij overigens
koud. Hunne waarde bestaat slechts daarin,
dat zij, willen we hopen, als eene
kalmeerende ontlading zullen hebben gewerkt
van zijn zoo plotseling overprikkeld centrale
zenuwstelsel en dit tot de normale slapheid *)
van zijn gematigd realisme zullen hebben
teruggebracht, waarin hij dan, evenals in
-het hem gaarne gegunde, verheffende besef
zijner moderniteit" verder storeloos" mag
blijven volharden.
De heer Canter, die zich verzette tegen
het invoeren der Reinhardt-trucs, vernietigde
zijne verdienste, door oneerbiedig over
Sophokles te spreken en was barbaar" ge
noeg, om den grooten dichter voor
barbaarsch" .te verklaren. Daarvoor verdiende
hij eene terechtwijzing. Indien nu de heer
Coenen den heer Canter in bescherming
wenscht te nemen, dan moge hij zich een
kunstmonument phantaseeren, met Sophokles
tot fundament en Hofmannsthal, Canter en
Coenen als de drie gratiën van het moder
nisme" in top. Het is alles even
hartverheffend.
De quaestie loopt niet over de beteekenis
derpedipus-sage, maar pverde barbaarsche"
knoeierij van den Berlijner.
Eerst wanneer Sophokles' werk, niet in
eene door weglating der lyrische partijen
en door vergroving van den overigen tekst,
op het uiterlijk effect berekende bewerking,
maar in eene werkelijk getrouwe en tevens
superieure vertaling en volgens de traditiën
der Helleensche tragedie wordt opgevoerd,
kan de vraag aan de orde komen, of het
Oedipus-probleem voor ons nog beteekenis
heeft. Of die beteekenis den heer Coenen
duidelijk gemaakt kan worden, is twijfel
achtig en wel om twee redenen:
in de eerste plaats schakelt hij met een
journalistisch zinnetje (?mystificaties van
nijdig noodlot behoorlijk uitgesloten") reeds
bij voorbaat den kern van.het probleem uit,
m. a. w. hij is zómodern", dat hij niet
eens meer w.eet, dat het probleem der antieke
tragedie steeds is de worsteling van een
held met eene bovenmenschelijke macht,
het zij dit een god of het Noodlot is;
en voorts blijkt uit het voorbeeld van den
heer C. zelf, hoe moeilijk en ondankbaar het
is, een ongeloovig of ongevoelig mensch
duidelijk te maken, wat tragisch is. Immers,
juist de figuur van Oedipus is een typische
illustratie, hoe alle menschelijk deugdzaam
willen en handelen doorgevoerd, onvermij
delijk tot ongeluk en misdaad leidt en de
edele juist aan zijnen adel te gronde gaat"
tenzij de verminking van Sophokles' werk
door Hofmannsthal het den heeren Canter
en Coenen onmogelijk heeft gemaakt, iets
van Sophokles' bedoelingen te begrijpen.
Dit laatste was juist hetgeen ik wilde be
wijzen.
In een weekblad kan men niet treden in
philologische beschouwingen ten bewijze,
dat elk woord bij Sophokles op zijn plaats
staat en hoe. de beroemde tragische ironie,
waarin Sophokles de onovertroffen meester
was, eene voortdurende dubbelzinnigheid
verwekt. Voor hen, die het stuk in den
origineelen tekst kennen, zal deze uitspraak
trouwens niets ongewoons hebben. Juist de
bezorgdheid voor de beperkte vermogens
der simpele liên", die den heer Coenen zoo
dierbaar zijn, doet mij op het oogenblik
afzien van verdere uiteenzettingen, temeer
waar elke beschouwing onmogelijk wordt
in een debat met iemand, die van de nijdige
gezindheid blijkt, om iedere, hem in zijne
simpelheid" niet gelaufige" uitdrukking
voor pompeusen humbug" enz. te verklaren.
Bij historisch-philplogische zaken als deze
moet men wel Nietzsche en Burckhardt
citeeren, de eenige autoriteiten buiten de
voor ons ontoegankelijke vak-philologen, op
wie men zich beroepen kan.
Wagner en Schopenhauer werden door mij
niet genoemd.
Diepenbrock heeft met het geval niets te
maken. Hij werd er alleen even zijdelings
bij betrokken, om aan te toonen dat de heer
Canter door zijne houding tegenover D.'s
werk het recht had verbeurd, om voor een
nationaal Nederlandsch werk op onze
onafhankelijkheidsfeesten te pleiten.
BALTHAZAR VERHAGEN
*) Indien slap, n'est pas slap qui veut.
RED.
* * *
Nogmaals Oedipus op Sonsbeek
De heer Balthazar Verhagen noemt in zijn
bespreking van de Oedipus-vertooning door
Royaards in het weekblad van 31 Aug.
tweemaal mijn naam, minder waardeerend
dan ik, die toch blijkbaar het met den heer
Verhagen eens ben op zoovele punten, als
't ware zijn gezaghebbende stem door mijne
gezag-looze, heb doen voorafgaan, verwacht
mocht hebben. Barbaarsch noem ik den
Oedipus ten eerste om de leidende gedachte
van het Helleensche noodlots-idée dat heden
ten dage b.v. nog bij de Turken voortleeft,
waar wij de praktijk ervan o.m. hebben
kunnen aanschouwen in het cholera-kamp
nabij Constantinopel, dat Van Tricht als
oorlogsverslaggever in De Nieuwe Courant"
zoo aanschouwelijk heeft geschetst. De ethica
van den Oedipus is: De mensch wordt
zonder zijn schuld door de goden in
dit leven met zulk een reeks van ramp
spoeden overladen, dat men het best doet,
zichzelf de oogen uit te rukken om de
ellende der menschheid niet langer te zien."
Tegen deze Helleensche, m. i. barbaarsche,
levensopvatting staat de Semitische, dat God
rechtvaardig is, de zonde straft, de deugd
beloont. Stel tegenover Oedipus, Job en gij
kunt de twee stelsels zuiver beoordeelen.
Waaruit spruiten de rampen van Oedipus
voort ? De man heeft de goddelijke of zoo
gij wilt de natuurwetten geschonden. Hij
heeft, als jonge man, een vrouw getrouwd,
die twintig jaar ouder was dan hij. Alleen
menschen, die dergelijke perverse instincten
yolgen, kan het overkomen, dat zij hun
moeder trouwen. Als zulke lieden dan later
wee, wee" roepen en zich de oogen uit
rukken, moeten zij de godheid niet beschul
digen, maar zichzelf. Als gij de zonde doet,
draag dan ook moedig de gevolgen van de
zonde.
Voor ons moderne menschen, met twintig
eeuwen Semitische, beschaving, (dat ik het
Christendom ook als een vrucht van die
beschaving beschouw, duidde ik in mijn losse
opmerkingen aan) is Oedipus belachelijk en
walgelijk. Deze barbaar is laf van het begin.
tot het einde. Hem is vreemd: zelfverloo
chening, deemoed, besef van hoogere, voor
menschen onbegrijpelijke goddelijke recht
vaardigheid; hij is liefdeloos en een vol
komen egoïst. Aan zijn eigen, onbeduidend
hachje offert hij, de koning toch, volk, vader
land, moeder en vrouw op, en bij zijn af
scheid, geeft hij ook nog eventjes zijn kin
deren den vloek der bewustheid mede en
laat ze als weezen achter. Stel eens tegenover
dezen held" van de Helleensche tragédie,
den held van de semetische tragédie op
Gplgptha, die maar eene klacht om zijn zelfs
wil uitte: Mij dorst."
Den vorm van de Helleensche kunst kunnen
wij blijven waardeeren, het wezen, de geest
is barbaarsch en verouderd.
Nogmaals noemt de heer Verhagen mij,
zeggend, dat een pleidooi voor de opvoeding
van een stuk van een Nederlandsch dichter
niet kan komen van mij, omdat ik de
Gysbreghtvertooning met de muziek van
Diepenbrock heb tegengewerkt.
Ten eerste dan, kan dat pleidooi wél van
mij komen, want het is van mij gekomen.
Ten tweede heb ik de Gysbreghtvertooning
niet tegengewerkt. Ik heb alleen in een critiek
mijn eerlijke overtuiging uitgesproken, dat
de muziek van Diepenbrock niet paste bij
de Gysbreght, zijnde de Gysbreght zeven
tiende eeuwsch en ,de Diepenbrocksche
muziek twintigste eeuwsch. Men moet ook
in de dichtkunst, antiek niet restaureeren
met modern namaak-antiek. Niet tegenwerken
was dus dit, maar heilzaam onderricht in
stijlkunst.
BERNARD CANTER
* * *
Als wij de Turken, de cholera, de Nieuwe
Courant en de heeren Van Tricht en Job,
die tot Sophokles in geenerlei verband staan,
uitschakelen, dan blijft alleen te constateeren
over, dat de heer Canterals modern mensch",
met zijne volle 20 eeuwen Semitische be
schaving" het meesterwerk, waarover hij in
zulke, inderdaad onbehoorlijke,termen schrijft,
nog niet eens in zijn uiterlijk verband, laat
staan in zijnen geest heeft begrepen. Eene
wederlegging van het bovenstaande kan dan
ook achterwege blijven.
Slechts zou men dit kunnen zeggen:
Indien wij nu nog nige, zij het ook frag
mentarische, waarachtige cultuur hebben
overgehouden, dan danken wij dit aan de
onuitroeibare kiemkracht van den antieken
geest, die zelfs door de knoeierijen van een
v. Hofmannsthal (dit product van Semiti
sche beschaving"), niet geheel vermoord kan
worden.
De meening van den heer Canter over de
Gysbreght-muziek getuigt van ontoeganke
lijkheid voor het innerlijk wezen der
muzische kunsten. En zijn heilzaam onderricht
in stijlkunst" is tegenover een zoo groot
kunstenaar als Diepenbrock wel zeer mis
plaatst.
B. V.
IMIIIUIIMIIIIMIHIIllMIIIIIIIHIltlllllllMIIItltll
Varia
Vischvangst van vogels
Het is den mensch, immer tuk op lust en
sensatie, niet ongewoon, dat hij 't eene dier
africht om er het andere mee te vangen,
alsof uit zich zelf de dieren des velds en
de vogelen des hemels er al niet op uit
waren elkaar ten eigen bate te verderven.
De Japaneezen hebben het echter wel zeer ver
in deze kunst gebracht, waar zij een heel
bedrijf uitoefenen door middel van afge
richte vogels.
Aalscholvers, die, de naam getuigt het
reeds, zich met visch voeden, worden zoo
afgericht, dat zij de visschen, op de tafel
der Japanners begeerd, niet doorzweigen,
doch in de groote bekken vasthouden. De
Japansche visscher, die er een zestiental met
lange lijnen aan zijn schuit heeft bevestigd,
palmt het touw waaraan een in de vangst
geslaagde vogel bevestigd is, naar binnen
en bevrijdt het dier van den last, welke het
wel gaarne tot eigen lust had aangewend.
Dan wordt de vogel opnieuw te water ge
laten om buit te verschalken.
Deze vischvangst met vogels wordt niet
alleen overdag, maar ook des nachts uitge
oefend. Ieder bootje is fantastisch verlicht
door in ijzeren manden opgehangen vuren
en komt, als 't ware door een stoet van
vogels getrokken, langzaam het water
afzakken.
M. C.
Bacteriën in openbare zweminrichtingen
Het is geen overdaad om in ons land
het nut en het genot van het zwemmen
nog eens te betoogen, en er op aan te
dringen dat de schooljeugd gaat deelen in
de genoegens van het zwembad. Er is echter
aan het gebruik maken van een
zweminrichting, waarin het water niet
voortververscht wordt, een nadeel verbonden,
dat tot nog toe weinig werd onder de oogen
gezien. Men is er hier en daar op uit door
het vooraf verplicht stellen van douches
de reinheid van het water langer te behou
den, doch dat ondervangt niet het euvel,
hetwelk wij op het oog hebben en dat ook
voornamelijk voor volkszweminrichtingen
geldt.
Niet alleen gezonde doch ook zieke
menschen maken gebruik van het water, en er
plonsen heel wat lieden het koele nat in,
die (ondanks douche) een massa bacteriën
bij zich dragen, soms van zeer ernstige
ziekten. In Londen is het water van ver
schillende inrichtingen onderzocht en men
kwam tot de conclusie, dat vlak na de
verversching het water betrekkelijk weinig
bacteriën bezat, doch na een dag gebruik
een schrikbarend aantal: 342000 per kubieke
centimeter. Daaronder waren de veroorzakers
van typhus, dysenterie enz., en daar het
water bijna bij ieder zwemmer ook slijm
vliezen van neus en mond aanraakt, is de
verpoozing in het bad minder gevaarloos
dan men oppervlakkig zou denken.
Behalve geregelde toestrooming van versch
water, wordt chemisch reinigen aanbevolen,
met welke methode men in Bradford uit
stekende resultaten bereikte.
M. C.
De taal der Roodhuiden
De tijden van de roode wolf",
Arendsveer", zijn voorbij; op zijn best treft men
hun nazaten nog aan in een of ander rond
trekkend circus, en de daar ter attractie van
het publiek optredende Roodhuiden zijn
meestentijds minder gedegenereerd dan hun
stamv*rwanten, die door de regeering der
Vereenigde Staten in parken werden verza
meld. Doch naast de meest kenmerkende
eigenschappen van het ras, is pok de taal
aan het verdwijnen, de eigenaardige keeltaal,
welke den lezers van Aimard van nabij
bekend is.
Engelsch schijnt hun echter niet te beha
gen en ook Fransch mondt hun niet bizonder.
De bezoekers van de Amerikaansche
Roodhuiden-verzamelingen moeten in 't latijn
converseeren met de jonge squaws, die er
dikwijls uitzien als mondaine Parisiennes.
De voorkeur van dit bijna uitgestorven volk
voor deze doode taal moet voornamelijk te
zoeken zijn in den invloed van de katholieke
geestelijkheid.
M. C.
* * *
Inhoud van Tijdschriften
De Samenwerking, afl. 11: Dr. H. W. Ph. E.
van den Bergh van Eysinga, Van der
menschheid veelsprekend gelaat. Dr. A. J. Resink,
De weigering en de kerkelijke gevolgen.
Daan v. d. Zee, Luiende klokken. A. v. d.
Tempel, Theorie en Praktijk der
Anti-revolutipnaire partij. D. v. d. Zee, Het
ChristenSocialisme.
Ons Tijdschrift, afl. 8: Mr. B. de Gaay
Fortman, Adam Frangois Jules Armand van
der Duyn van Maasdam. I. I. Brants,
Verzen. O. Ruysch, Grootvader. Willem
de Mérode, Verzen. G. L. Tichelman,
Chesterton en zijn boek Orthodoxie".
J. A. Rispens; Verzen.
De Witte Mier IV: Stephane Mallarmé,
Bladzijden. J. Gr., Brief aan een boek
drukker., Losse indrukken van de Grafische
Tentoonstelling te Amsterdam, enz.
Ome Kunst, No. 9: Emile Verhasren, Jacob
Verbercht, Lambriseerder. Albertine de
Haas, Coba Ritsema. Kunstberichten.
De Vrouw en haar Huis, No. 5: Uit de
oude doos. M. v. IJsselstein, De kunst en
het handwerk in onze woning. E. M.
Rogge, Hedendaagsche gebruikskunst.
Maurits Wagenvoort, De Vrouw in het
Oosten III. E. M. Rogge, De Vrouw en
de Wereldvrede, Congresindrukken. G. te
Winkel, Het Winkelgrachtje 1813. L. de
Bussy-Kruysse, Het omgaan met onze
zieken, enz.
De Nieuwe Tijd, No. 8,9: E. Kupers, Wet
telijke bescherming van Huisarbeiders.
S. J. Pothuis, Het N. V. V. in 1912.
P. J. de Bruine Ploos van Amstel, De
Engelschen en Russen in Noord Holland.
S. Boon, Maria's bruidszang. Dr. W. v.
Ravesteijn Jr., Voor honderd jaar. J. C.
Peltenberg, Het nieuwe collectieve contract
in het Amsterdamsche bouwvak.
Vragen van .den Dag, afl. 9: F. M. Knobel,
Grooter Nederland. Paul Reclus, De
Chineesche Revolutie, Distillatie van Steen
kolen en de Aarde. A. Th. Heyling,
Psalmvertalingen. O. I. Thoden van Vel
zen, Los Angelos en omstreken. H. E.
Kuylman, De Geitenmelker. J. Daalder
Dzn., De plaats der vogels in de natuur,
Van Maand tot Maand.
De levende Natuur, afl. 9: S. Leef mans,
Uit Java's Oosthoek. W. H. J. van der
Beek, Het boute Brandnetelvlindertje.
K. J. J. Lotsky, Een excursie langs de
Potomac-rivier. Chr. H. J. Raad,
Schoolgenot naast vacantie-vreugde. G.
Blokhuis, Jeneverbes.
Moteschott, Ne. 10: B, Verlegen kinderen.
Cu, Wat kan men tegen insectensteken
doen? G. W. B, De loop der bevolking
in Nederland over 1912. B. v. H., De
Hygiène op de I. G. T.
Damspel
iiillllliiiiiiiiiiiiuMMnmiimMiiiiiiiiiiimiiiHiilMiiiiiiilM mi n
10e Jaargang 14 September 1913
Redacteur: J. DE HAAS
Graaf Florisstraat 152, Amsterdam
Verzoeke alle mededeelingen, deze rubriek
betreffende, aan bovenstaand adres te richten.
ONZE CURSUS
Wederom een slagzet van een nieuw type.
Een dubbele slagzet. Deze hebben altijd iets
eigenaardigs. Wij zetten de schijven maar
weer in den aanvangsstand en spelen als volgt:
Wit
Zwart
20-24
1. 33-28
2. 32-27
In 't algemeen wordt deze zet hier niet
gespeeld, hoewel deze o.i. zeer goed speel
baar is.
2. 17-22
3. 28:17 12:32
4. 37:28 18-23
5. 38-32 7-12
6. 43-38 12-18
7. 31-27 14-2
8. 36-31 9-14
9. 31-26 24-29
10. 41-36
Thans is de slagzet mogelijk.
ZWART
WIT
11. 27-21 16:27
12. 32:21 23:43
13. 34:12 8:17
(43:34 maakt geen verschil)
14. 21:12 43:34
15. 40:18
bij dezen slag 3 schijven
geWit heeft
wonnen.
OPLOSSING VAN HET VRAAGSTUK
Stand:
Zwart 13 schijven op 6,9, 11/13, 15, 19, 20,
23'25
Wit 13'schijven op 22, 28, 32, 33, 35/40,43,
45, 48.
Wit Zwart
1. 12-17
2 22-18 13'22
Op 23:12 gaat wit naar dam door 28-22,32:3.
3. 39-34
Zwart kan nu niet verhinderen dat wit bij
den volgenden zet door 34-30 een schijf
wint. Tracht hij dit te verhinderen, dan
wordt het voor zwart nog erger. Probeert
dit maar eens. Zooals gij ziet is de oplossing
eenvoudig en toch moeilijk. De stille zet
39-34 maakt het nog al lastig.
Wij publiceerden dit vraagstukje in hoofd
zaak daar gij dien slagzet, die heel mooi
is, wellicht in een partij kunt toepassen.
Het verbaast ons niet, dat er weinig oplossers
waren, daar deze slagzet slechts weinig
voorkomt.
Goede oplossingen ingezonden door D. v.
Nieuwkerk; F. Spoon te Rotterdam.
Het volgende vraagstuk is uit een partij
en ligt dus onder ieders bereik.
ZWART
. WIT
Wit speelt en wint.
«
CORRESPONDENTIE
D. v. N. te R. In hoofdzaak om den type
slag. Behandeling der opening komt later.
WEDSTRIJD OM HET MEESTERSCHAP
(Vervolg en slot)
C. J. Lochtenberg (11 punten), lid van
Gezellig Samenzijn, behoort tot de spelers,
die door veel spelen sterke dammers worden.
Hij heeft wel aanleg, doch niet voldoende,
om zonder hulp sterker te worden. Hij heeft
zoo uit zichzelf een zekere hoogte bereikt,
maar hooger te komen (zonder wetenschap
pelijk onderricht) zal heel moeilijk voor hem
zijn. Of hij moet veel spelen met sterke
spelers. Zooals Lochtenberg nu speelt,
speelde hij eenige jaren geleden. Een goede
positiespeler in de regelmatige partij, die
van de opening af tot een zeker gedeelte
van het middenspel uitmuntend zijn stand
weet op te bouwen, maar als hij zijn voor
deel moet doen met zijn beteren stand dan
schiet hij tekort. Men krijgt zoo den indruk,
dat hij dan niet precies weet hoe hij moet
voortzetten.
Ten opzichte van het onregelmatig spel
meenden wij vroeger, dat hij daarin nogal
thuis was, maar van die meenig zijn wij
teruggekomen, in zoover, dat hij wel succes
heeft tegen zwakkere spelers, maar tegen
sterkere spelers faalt hij er mee.
Een juiste taxatie van den stand mist hij.
Bijv. in zijn partij tegen de De Jong meende
hij zeer goed te staan, terwijl dit geen
oogenblik het geval was. Dit juiste begrip
van de stelling is alleen te verkrijgen, alweer
door zeer veel te spelen met sterke spelers;
tenzij men buitengewonen aanleg heeft.
Lochtenberg maakt ook nog al blunders
die ontstaan door een zeker gezichtsbedrog,
bijv. in zijn partij tegen Presburg en Beers.
Men ziet, deze speler moet nog heel veel
leeren wil hij er komen.
Toch heeft hij kwaliteiten; in 't bijzonder
positiegevoel in de regelmatige partij, wat
een belangrijke factor is. Ook het eindspel
speelt hij niet zwak; er is dus bij ijverige
studie wel wat van hem te verwachten.
C. J. de Goeij, van Gezellig Samenzijn
(10 punten). Deze speler beoefent zooals hij
ons mededeelde, het spel slechts 3 jaren. Dit
in aanmerking genomen, wekt het verbazing,
dat een speler in zoo'n korten tijd het zoover
heeft kunnen brengen. Al moeten wij hieraan
toevoegen, dat hij nog lang geen sterke speler
is. Daarvoor ontbreekt hem genoegzame ken
nis van het spel; en is hij nog te een
zijdig. Hij kan uitsluitend regelmatige positie
partijen spelen. Dit soort spel speelt hij zeer
goed, maar dat is alles. Hij accepteert geen
insluiting of opsluiting ; hij voelt, dat het zijn
kracht te boven gaat. Speelt zwart bijv. 11-16,
dan zal de Goeij er niet aan denken 31-26
te spelen, daar waagt hij zieh niet aan. Zijn
heele spel draagt het kenmerk van vrees
achtige voorzichtigheid; vandaar dat hij
tracht het spel zoo eenvoudig mogelijk te
maken. Hoe minder schijven pp het bord, hoe
veiliger hij zich voelt. Daarbij hecht de Goeij
aan een bepaald figuur, dat nog al vaak in
de klassieke partij voorkomt. Om dit te
bereiken, ruilt hij zooveel mogelijk achter
waarts af, om dan weer opnieuw zijn stand
op te bouwen. Zeer sterk kwam dit uit in
zijn partij tegen Damme, daarin werd voort
durend achterwaarts afgeruild. Ondernemen
doet De Goeij niets; het is bij hem kalmpjes
afwachten." Het spreekt vanzelf, dat het niet
zoo gemakkelijk gaat van zulk een speler te
winnen. Men bereikt dit slechts door zich de
betere stelling te verschaffen; zooals Rozelaar
het tegen hem deed. Tracht men te haastig
het spel te forceeren (zooals De Beer deed),
dan kan het wel eens misloopen.
Het laagst aantal punten behaalde de heer
P. M. Soudijn, lid van D. I. O. te Den Haag.
Wij zullen zijn kwaliteiten hier niet bespre
ken, want, al behoort hij niet tot de sterken,
hij kan toch beter dan zijn resultaat aanwijst.
In Rotterdam begon hij vrij goed. In Am
sterdam echter was het zeer slecht. Wij heb
ben reden te vermoeden, dat zijn ongesteld
heid, die hem noodzaakte zich van verdere
deelname te onthouden, wel van invloed was.
Wat wij echter in den heer Sondijn waar
deeren, is zijn echte sportmansgeest, die hem
deed meespelen tot bijna aan het einde. Toen
hij zich terugtrok was het noodzakelijk.
Hulde voor deze goede opvatting!
Hiermede is onze bepreking geëindigd
Wij hebben zonder onderscheid de goede
en minder goede kwaliteiten der spelers
besproken.