Historisch Archief 1877-1940
. 1891
Zondag 21 September
A°. 1918
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P, L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden /l.50, f r', p. post ? 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling mail ,
10.Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
.0.30
,0.40
INHOUD
Nllllllllllllllll imilllllltlllllllllllilHIIIIIIMIIIIIINIMIHIimilllMMUIIIIIlll
Blz. l: De Troonrede. Onafhanke
lijkheidsfeesten en het Dampaleis. De
onverbeterlijke Tijd."
AnnadeSavornin Loman: Het Vredespaleis en Christus.
A. L. H. Obreen: De Zuiderzee, I. 2:
Feuilleton uit het Fransen van Collette.
Willy. Coenen over de Oedipus.
De la Baignoire over Speenhoff en de
Criliek. Matthijs Vermeulen : Muziek
in de Hoofdstad. W. Steenhoff:
Beeldhouwwerk voor 1575. 3: Inge
zonden: Partij-Justitie in Amersfoort.
Zeevaartkundig Onderwijs. 5: Betoo
ging van Kiesrechtvrouwen verboden door
den Haagschen burgemeester.?Allegra.
E. Heimans over Goud-slakken. 6:
W. Kromhout Kzn. over de architectuur
van het Vredespaleis. Jonas Bergman
over Nacht en Morgenrood van H. J.
Schimmel. 7: Van den Eeckhout:
Kleederdrachten. T. B. Roorda over
Japansche en Chineesche rolschilderijen.
8: Charivari. 9 : Financieele Kroniek
door v. d. M. 10: Financieele hulp
van Oostenrijk aan Bulgarije door v. d. S.
Dominee-dicht door V. S. M. Schotels
van den Kok. 11: Schaakspel door
R. J. Loman. Damspel door J.
de Haas. Teekening van Joh.
Braakensiek: de Antir. Partij.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Het
Nieuwe Ministerie met Alg. Kiesrecht en
Staatspensioen.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIMUIIIIIIIIIIIIIIMIII
DE TROONREDE
De Troonrede bevestigt de opvatting
van hen, die gezegd hebben: Aan een
strooming in het volk zelf, zooals die
ttjans bestaat, vór Algemeen Kiesrecht
en Staatspensioen, kan geene regeering,
welke zij ook wezen mag, zich lang ont
trekken. Zooals dit Weekblad het in de
plaat van Johan Braakensiek uitdrukte:
De arm des volks, die de parlementariërs
der Linkerzijde ophief, hief ze in de
richting der rijpe vruchten, die Algemeen
Kiesrecht heelen en Staatspensioen. Het
gebaar is duidelijk en gebiedend genoeg
geweest en is het nog. Geplukt zal er
moeten worden.
In tegenstelling met dr. A. Kuyper
vinden wij de Troonrede niet zeer
rechtsch", integendeel zeer bevredigend
linksch, en voor 't oogenblikjzeer bevredi
gend vooruitstrevend. Wij achten de
Troonrede een nieuw bewijs van de
stelling, dat het regeerend deel der
Nederlandsche burgerij alle hervormingen,
waaraan het zijn naam wel geven wil, eerst
onder den druk eener volksbeweging tot
stand brengt. Wie Cort van der Linden
zegt, zegt niet hervormingsijver, demo
cratie, Algemeen Kiesrecht-liefde dat
weet iedereen maar hij zegt staatsman.
En een verstandig staatsman zorgt de
resultante te zijn van zich opdringende
hervormingseischen.
Dat dus de twee groote hervormingen,
waarvoor de heeren Schaper en Vliegen
meenden, dat hun meteen on-socialistische
tegenwoordigheid in het ministerie nood
zakelijk was, op de baan staan, is nu
eene 'zekerheid. Dat het zaak is een
ministerie, waarvan wij zoo duidelijke
beloften hebben, tegelijk te steunen en
aan te drijven, behoeft geen betoog.
Wij voor ons vinden het bouwen van
een slagschip voor Indië, nadat zoovele
argumenten gegeven zijn voor 't instel
len eener torpedo- en onderzee-vloot in
dien baaienrijken archipel, een dubbel be
treurenswaardig plan, en de brutale
wensch dit slagschip door de Inlandsche
bevolking te doen betalen, eene oude en
ergerlijke regeeringswijze; wij betreuren
het onvolledige van de paragraaf, die
het vrouwenkiesrecht betreft, wenschten
natuurlijk de uitsluitingen" opgeheven,
waarvan gewaagd wordt in verband met
de uitbreiding van het kiezerscorps en
in verband met het staatspensioen (?ouder
domsrente"), maar de inhoud van de
Troonrede in haar geheel is van een
aard, die het ons onverantwoordelijk zou
doen vinden dit Ministerie, zoo 't op de
hoofdpunten waarborgen geeft, dat het
toe zal tasten, steun en aansporing te
onthouden.
De heer Kuyper is van den
vooruitstrevenden klank van het nieuwe staatsstuk
zoo geschrokken, dat hij reeds vaag te
kennen geeft 't ministerie voldoende
rechtsch te vinden om er is het zijne
bedoeling ? ? ooit een accoordje mee
aan te gaan! Niets zou voor het Minis
terie, voor het Liberalisme en voor onze
Hervormingen gevaarlijker zijn, dan aan
de bedoelingen van dezen vogelaar een
oogenblik te gelooven.
Wij eindigen met wat wij na de verkie
zingen direct geschreven hebben: Er is
thans wat groots te verrichten in onze
Nederlandsche staatkunde en verricht
het Liberalisme dit niet, laat het Liberalisme
de kans verloopenom weercrediet te win
nen bij het kiezerscorps, dan kon haar
zon wel eens voorgoed zijn uitgeschenen.
* * *
De Onafhankelijkheidsfeesten
Wat is het al ver af, dat Commissies
zich vormden in de elf en dertig steden
en de dertig en elf grietenijen van Neder
land om de viering voor te bereiden"
van het Eeuwfeest onzer Onafhankelijk
heid. Het ging haast ongemerkt, en toen
wij een week of zes na de eerste
berichten in de couranten ontwakend
de opmerking maakten, dat men toch
eigenlijk een misgreep deed met 1813
te gaan herdenken, waren wij hier in 't
land de eersten, die zich rekenschapgaven.
Moet men, vroegen wij toen, geestdrift gaan
verzoeken voor het eeuwfeest van hetgeen
in onze geschiedenis de lafst denkbare
periode uitmaakt? Moeten wij onze
landsfamilie herinneren aan een tijd, die leek
op een met moeite ontgaan failliet?
Wij mogen thans, nu de laatste vuur
pijlen wel ontbrand zijn en de tentoon
stellingen gaan verloopen, een terugblik
slaan en vragen: of wij geen gelijk had
den? Zeiden wij niet met recht, dat al
die commissies zich enkel en alleen consti
tueerden, omdat er nu eenmaal zoovelen
zijn, die begeerig zijn naar onderschei
dingen"?
Want de onderscheidingen" zullen
volgen ... hoewel een afstammelinge van
Willem I zich moest beleedigd voelen
door dit feestvieren om eene verheffing,
die meer van een vernedering had: toen
haar Huis niet steeg maar gestegen werd !
Juist vijftig jaar geleden maakte men
er Thorbecke een verwijt van, dat hij
de Onafhankelijkheidsfeesten van toen
niet in de Troonrede vermeldde, en dan
was lazen wij dezer dagen zijn ant
woord: dat hij uit kieschheid een Koning
uit het Huis van Oranje niet zelf had doen
gewagen van 1813. Hoe hij dit precies
meende, in welk verband hij dit verder
zeide, stond er niet bij, maar als men er uit
leest, dat de Oranjes, nog minder dan
de hyperlafhartige burgerij dier dagen,
over 1813 stof tot roemen hebben, dan
houdt men in elk geval zich aan een
goede opvatting.
Een diepere reden tot feestvieren,
dan in het feestvieren zelf ligt, was er
dus niet. En waar de basis onbreekt
hangt alles in de lucht. De festiviteiten,
die wij gezien hebben, hadden het
merkteeken van haar oorsprong : ze waren als
1813 zonder allure (denk aan al de jen
gelende kermissen, de ledige waterfeesten
en onordelijke illuminaties), opgeblazen
in den trant van Helmers (denk aan de
vlag op den Westertoren eensdeels voor
vrede, eensdeels voor oorlog" !), en schriel
(denk aan het uitblijven van eenige mo
numentale viering). Over de heele lijn is
de herdenking een mislukking geweest.
Wij hebben de eer de Regeering bij
deze voor te stellen naar aanleiding van
deze betreurenswaardige zaak geen enkele
ridderorde beschikbaar te stellen. Als
men er in slaagt de elf honderd en
dertig Commissieleden op den Dam te ver
zamelen, hun deze mededeeling en bloc
te doen en meteen alle lange neuzen door
de fotografie te vereeuwigen, blijft er nog
iets vroolijks van de Onafhankelijkheids
feesten over.
Onafhankelijkheidsfeesten Wie
heeft er van de voorsten onder de feest
vierders zich eenigszins onafhankelijk
gedragen? Is er n van al de op
audiëntie getogen heeren, die tot Hare
Majesteit gezegd heeft: Mevrouw, gij
houdt nog altijd het Amsterdamsche Raad
huis, waarin gij u tijdelijk gevestigd hebt,
en dat Amsterdam terugverlangt, bezet,
en met geen woord geeft gij in uitzicht,
dat de Stad, die u zoo beleefd en zoo
vriendelijk ontving, weldra het gelukkig
gebruik terug zal bekomen van haar
meest trotsche bouwwerk." Is er n
geweest, die zoo onafhankelijk was er
op te zinspelen?
Wij hebben het niet gehoord.
Onverbeterlijk
Eenige dagen geleden meldden de
bladen van een afschuwelijken moord
te Mühlhausen "door een onderwijzer,
een zekeren Wagner gepleegd. Zelfs een
leek zou uit het geval de conclusie trek
ken dat de dader een krankzinnige
is. De Tijd" weet er heel wat anders
van te vertellen. De dader is volgens
eigen verklaring een ongeloovige, dus
schrijft De Tijd":
Een natuurlijke verklaring voor de
verschrikkelijke daad van den onder
wijzer-misdadiger had daarentegen bij
de begrafenis der slachtoffers de dienst
doende dominee gegeven, toen hij in
zijn lijkrede verklaarde, dat het voort
schrijdend ongeloof onder het volk voor
deze vreeselijke daad mede verantwoor
delijk is. Wagner zelf had immers ge
zegd : Ik geloof aan geen God." Wijst
dit niet, vraagt de Germania", op de
hoofdoorzaak van 's mans vreeselijke
moorddadigheid ? En niet leert het, aan
ieder dat de verwoesting van het geloof
in God een der grootste zedelijke ge
varen voor de menschen beteekent?
Bijzonder voor religieus minder
toegerusten en met goederen minder ge^
zegende naturen is het verlies van het
geloof aan God, aan de goddelijke ge
rechtigheid en vergelding in het hier
namaals, de bron van veel misdadigs.
Het ongeloof als zoodanig heeft in de
wereldgeschiedenis nog nooit opvoedend
gewerkt en tot verbetering van het
menschdom bijgedragen, zooals ook
Griekenland en Rome met hun geschiede
nis van verval bewijzen.
Men moet maar durven! Met de meest
sprekende cijfers, die men zich denken
kan, (en DIE in de Amsterdammer ge
publiceerd zijn) toonde onlangs mr. W.
A. Bonger aan, dat de
principieelongeloovigen, d.w.z. zij die niet tot een
kerkgenootschap behooren, eene bij uit
stek geringe en de Katholieken een
buitengewoon groote ? misdadigheid
vertoonen. Hoever men, na publicatie dier
cijfers, met zijn conclusies moge gaan,
dat ongeloof geen oorzaak is van MIS
DADIGHEID kan men toch niet meer
ontkennen.
Toch durft De Tijd", en nogwel uit
n geval, waarin een ongeloovige
N. B. een krankzinnige een moord
pleegt, te concludeeren : ongeloof voert
tot misdaad. Met zooveel onbeschaamd
heid moest men eens onze Katholieke
medeburgers behandelen ! Het toeval wilde
juist, dat eenige dagen later een R. K.
priester zich aan een even afzichtelijken
moord schuldig maakte. De Tijd", die
erg bevriend is met de logica, zal nu
wel zeggen: het Roomsche Geloof voert
tot moord.
Onverbeterlijk is toch dat soort scri
benten !
Als Christus nog leefde!
Een flink woord in De Hollandsche Lelie" :
Als Christus nog leefde . . .
In Zijn naam wordt er weer
gehuicheld heden ten dage, dat het een lust
is! Zijn beeltenis durven ze, als een sym
bool, zetten in het Vredespaleis; 't beeld
van Hem, die hen allemaal er uit zou
geesden, precies als Hij het de farizeeërs
uit den Tempel deed, zoo Hij bij de
opening van dat Carnegie-product ware
tegenwoordig geweest God ja, wat zou
Hij ze de waarheid, de eerlijke waarheid
gezegd hebben, die mooi-opgedirkte man
netjes en vrouwtjes, die daar zijn komen
feestvieren, en elkaar ophemelen, terwijl
daarginds de Balkangrond nog druipt van
het onrechtvaardig vergoten bloed, en terwijl
gansch Europa zich africht op een
moorddadigen, vernielenden krijg.
Gegeeseld zou Hij hen nebben, Carnegie,
dien ouden ijdelen geld-verzamelaar vooraan,
en onbekommerd om 's mans mooie, nieuwe
ordelint op de borst. Hij, Christus, zou
niemand gespaard hebben, niemand, k niet
de man en de vrouw, die bij die gelegen
heid in den Vredestempel de replaats
innamen, en die een paar dagen later niets
beters wisten te doen, dan hun militaire
sympathieën openlijk botvieren, door rond
te rijden in admiraals-uniformen, en parades
bezoeken, en door zelfs een onwetend klein
kindje mee te sleepen naar het
hinderlijkstuitend schouwspel eener militaire
aan! staande moordenaarsbende.
Als Hij nog leefde en ... als ze Hem
genoodigd hadden ! . . .
i Maar ... dat hadden ze niet gedaan ! Kan
' je begrijpen.
Nu Hij dood is, nu ze er in Zijn naam
lustig op los kunnen huichelen, nu zetten ze
Zijn beeld, met groot vertoon, in een Vredes
paleis. Maar, als Hij-zelf nog geleefd had. ..,
denkt ge dat Hij, de man die met arme
i visschers als volgelingen door het land
zwierf, die met tollenaren en zondaren at,
j en die gevallen vrouwen vergaf, denkt ge
dat ze Hem hadden uitgenoodigd om te
zitten naast ministers en diplomaten en
rechtsche" Kamerleden, en, last not least,
naast he-t symbool dezer geld-eeuw, den
gouden Andrew Carnegie!
Kan je begrijpen!
Stel je voor, dat Hij daar een oogenblik
ware verschenen, onder dat schitterend"
gezelschap! Wat zouden ze Hem vreemd,
met afkeer, als een hunner onwaardig heb
ben aangezien, hoe zouden ze hun mooie
kleeren hebben saamgenomen, om niet door
de onaanzienlijke Verschijning besmet te
worden...
O God, o God het weerzinwekkend
gehuichel van deze dagen!
De wereld is zó'n huichel-oord, zoo'n
ongerechte leugenmassa, dat je er in voort
leeft met het machtelooze gevoel dat er toch
niets aan te doen is, dat je maar moet
trachten je ziel er bij te bezitten in lijd
zaamheid , en er om te spotlachen,
om al dien nonsens en kunst en kool.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN
* * *
De Droogmaking der Zuiderzee I
Tentoonstellingen hebben het groote voor
deel, dat zij ons in aantrekkelijken vorm op
de hoogte stellen van al het nieuwste, dat
in eenig vak het licht heeft gezien. Zoo is
menigeen met lustigen ijver getogen naar de
Scheepvaart-Modellen, welke dezen zomer op
E. N. T. O. S. de overzijde van het Y ver
sieren, om zich rekenschap te geven van den
huldigen stand van zaken op zee.
Wij willen dus niet ontkennen, min of
meer teleur gesteld te zijn, nu wij op die
Tentoonstelling de plannen voor Droog
making der Zuiderzee zien uitgestald, zooals
die gekomen zijn twintig jaren geleden uit
de handen eener Staats-comrnissie, en die
zien aanbevolen in een speciaal daartoe ver
vaardigd boekje, getiteld: DE AFSLUITING
EN GEDEELTELIJKE DROOGMAKING DER ZUI
DERZEE, alsof dat ontwerp gisteren gemaakt
ware.
Die plannen, zooals gezegd, zijn twintig
jaren oud, en gedurende dat tijdperk is in
techniek heel wat gebeurd, heel wat nieuws
uitgedacht en toegepast. Gaat het dus aan,
de voorstellen en denkbeelden van twintig
jaar oud voetstoots te gaan aanbevelen als
uiting van de hoogste technische wijsheid?
Het schijnt ons, dat daarmede aan het
Vaderland in het algemeen en aan de droog
making der Zuiderzee in het bijzonder een
slechte dienst gedaan wordt. Er zijn min
stens drie nieuwe feiten, welke van grooten
invloed kunnen zijn op de wijze van Droog
making der Zuiderzee, en deze feiten waren
op het veld der praktijk twintig jaren gele
den onbekend. Er is toen tegen de Zuiderzee
een rechtsvervolging ingesteld, en er is een
vonnis gewezen, waarbij een Afsluitdijk
zoude worden gelegd van het eiland
Wieringen Westwaarts naar de kust van
NoordHolland, en Noord-Oostwaarts naar de kust
van Friesland, en ten Zuiden van dien af
sluitdijk zouden dan op vier plaatsen
uitgestrektheden grond worden drooggelegd.
Dat ontwerp veronderstelt dus in de eerste
plaats, dat de vloedgolf, welke tweemalen
iedere vier-en-twintig uren langs de eilanden
Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland
geheel vrijelijk ons Vaderland binnentreedt
en weder verlaat, zulks kan blijven doen,
zonder dat iemand zich als het ware daar
over bekommert. En in de tweede plaats
laten wij door dat plan het geheele opper
vlak der Zuiderzee, gelegen tusschen de vier
Eilanden en de ontworpen Afsluiting, even
eens aan zijn lot over. Dat laatste vooral
mogen wij wel met recht zeggen, want dat
lot zal, als de afsluitdijk ooit tot stand komt,
niet gemakkelijk zijn.
Die vloedgolf dringt gewoonlijk landwaarts
in tot nabij het eiland Urk, maar gaan wij
nu door den Afsluitdijk het gebied, dat het
instroomende Noordzee-water gewoon is in
te nemen, half zoo groot maken, dan moet
het zich dus bergen op het halve oppervlak,
en aangezien het altijd met de zelfde kracht
uit zee komt opzetten, zoo zal het dus
noodzakelijk veel hooger zich opstuwen
achter de eilanden, dan tot nu toe het geval
was. In het oppervlak ten Noorden van den
Afsluitdijk zal dus steeds een geduchte
roering bestaan, een harde strijd tusschen
het water, dat wil indringen, en het water
dat hoog opgedrongen weder wil uitstroomen.
Men behoeft niet te vragen, of de Friesche
dijken ten Noorden van Piaam, waar de
Afsluitdijk aan de kust komt, en of de
ZuidOostelijke oever der vier eilanden, en of de
doorgangen tusschen die eilanden en den
Helder ook zullen te lijden hebben van dien
immer schuimenden Roompot! Als de Afsluit
dijk zelf dien geduchten Waterdrang uit zee
wederstaat, wat volstrekt nog niet zeker is,
dan zal al de schuring der indringende en
uitstroomende golven nederkomen op de
eilanden, en dan schijnt ons de tijd niet
verre, dat wij de geheele vier eilanden Texel,
Vlieland, Terschelling en Ameland zullen
zien wegwasschen door de Noordzee. Die
vier eilanden, zij zijn onze voorposten tegen
den steeds indringenden vijand, en wanneer
zij verdwijnen, dan doet onze veiligheid een
grooten stap terug. Dat zou een ramp zijn,
waartegen de Afsluitdijk, hoe sterk men hem
maken moge, op den duur zich niet zou
kunnen staande houden.
Wij zijn bij deze uiteenzetting begonnen
van de onderstelling, dat de afsluitdijk wer
kelijk voltooid is, maar dat laatste is zeer
twijfelachtig. Men heeft bij dat mooie ont
werp der Staats-commissie te veel uit het
oog verloren, dat wanneer die dijk gelegd .
wordt, de toegang tot het Zuidelijke deel van
de Zuiderzee tijdens het werk hoe langer hoe
nauwer wordt, dat het water ten Noorden
van den dijk dus hoe langer hoe hooger
opzet, en met des te meer kracht geperst
wordt door de nog overgebleven opening
in den dijk, en dan de reeds gemaakte,
maar nog 'niet aan elkander gesloten einden
van den dijk wel kan medeslepen. Of men
ooit een aannemer zal kunnen vinden, om
dat werk uit te voeren, en den dam dicht
te maken, en dicht te houden, wij zijn zoo
vrij van het te betwijfelen, want hierbij
bestaat een risiko, welke door hoegenaamd
niemand onder cijfers te brengen is.
De vloedgolf komt uit de Noordzee binnen
door vier openingen, en men deinst er voor
terug, om die vier toegangen ieder afzon
derlijk dicht te maken, en zoodoende het
kwaad in zijn waren grondslag aan te tasten.
Maar dan schroomt men niet om te zeggen:
Wanneer die vier stroomen tot n gekomen
zijn, zullen wij dien veel grooteren stroom
met gemak door den afsluitdijk gaan
afdammen!!! Daar zit de dwaling van dit
ontwerp.
De doodzonde, welke vastkleeft aan de
Zuiderzee, en welke, het koste wat het
wilde, moet worden Ie niet gedaan, is dat
de Noordzee tweemaal iedere vier-en-twintig
uren vrijelijk binnen stroomt, en weder uit
rolt, alsof ons Vaderland haar eigen gebied
ware. Dat is wat voor alles gekeerd moet
worden. In de midden-eeuwen stroomde de
Zuiderzee nabij Edam even zoo vrijelijk
Noord-Holland binnen, maar daaraan is in
de eerste helft der zestiende eeuw onder
Karel den vijfde en Philippus den tweede
gelukkig een einde gemaakt. Men heeft dien
open zeemond toen voor goed gesloten, en
zoodoende met vrucht aan het werk kunnen
tijgen, om de Meren en Uitgeveende Plassen
van het Noord-kwartier van Noord-Holland
droog te maken.
Is dat niet de ware weg, om ook de
Zuiderzee aan te tasten, en klein te krijgen ?
Die meening zijn wij toegedaan, en wij ver
dedigen die stelling niet alleen, omdat in
theorie die oplossing het meest aantrekkelijk
is, maar ook wijl de laatste jaren door een
nieuw feit ons een groote schrede nader
hebben gebracht tot de mogelijkheid om de
vier openingen, waardoor de Noordzee voort
durend op ruwe wijze binnentreedt, voor
goed te sluiten. Van die vier openingen
zijn er twee van betrekkelijk niet zeer groote
afmetingen, namelijk die tusschen Texel en
Vlieland, en tusschen Terschelling en
Ameland. Maar de beide anderen, tusschen
Niéuwe-Diep en Texel (het Marsdiep) en
tusschen Vlieland en Terschelling (de
Vliestroom) zijn ieder omstreeks een uur gaans
breed en twintig meters diep. Het is dus
zeer verklaarbaar, dat geaarzeld is, dichting
van zulke groote zeegaten in overweging te
nemen. Hoe zoude men met de vroegere
hulpmiddelen op den bodem van zulk een
afgrond van twintig nieters diepte vaste voet
kunnen verkrijgen, om voor goed de toe
treding der Noordzee te beletten ?
Welnu, de laatste jaren hebben materiaal
ter onzer beschikking gesteld, dat vermoe
delijk de verlangde oplossing geven kan,
om zeestraten van vijf kilometers breedte
en twintig meters diepte voor goed dicht
te maken. Dat materiaal is niet anders dan
de afgekeurde pantserschepen, welke den
arbeid van het afbreken niet waard zijn,
omdat zij zeer stevig in elkaar zijn gezet,
en daarom de ware lichamen zijn, om met
zand beladen achter en neven elkander ge
zonken te worden, ten einde den stroom af
te snijden. Men moet daarbij niet denken
aan onze betrekkelijk kleine kruisers, maar
aan de groote slagschepen van de mogend
heden. Met een vijftigtal zulke afgekeurde
cascoos zou men den Vliestroom dra meester
zijn, en voor bijna geen geld zijn zij te
krijgen, want niemand weet wat er mede
uit te richten. In de haven van Portsmouth
zijn er een groot aantal opgeborgen.
Schepen als waarmede de President der
Fransche Republiek voor een paar jaren te
Amsterdam was, hebben meer dan twee
honderd meters lengte, twintig meters breedte
en twintig meters hoogte. Vijf-en-twintig
van die schepen achter elkaar beslaan dus
een lengte van vijf kilometers, of een uur
gaans, en denken wij ons daarvan een
dubbele rij, zoo zouden wij vijftig van zulke
schepen noodig hebben, om den Vliestroom
af te snijden. De tusschenruimten in zulk
een stalen dam zouden dan met de noodige
materialen rijswerk, zand, puin, beton, dienen
te worden dichtgemaakt.
Voorheen weigerde men eenvoudig, om
zelfs de mogelijkheid van het afsnijden v#n
den Vliestroom te bespreken, zoo verre lag
dat werk buiten de grenzen van het denk
bare. Zulks is door de beschikbaarheid van
afgekeurde pantserschepen niet meer het
geval. Het is niet meer absurd, om te denken
aan het sluiten van den Vliestroom en van
het Marsdiep. De methode, om ieder der
vier zeeopeningen afzonderlijk dicht te maken,
schijnt ons minder ver te leggen, dan om
den vereenigden stroom dier vier openingen
op eenmaal te willen gaan afsnijden met dien
afsluitdijk tusschen Wieringen en Piaam.
Het is wel waar, dat in Marsdiep en Vlie
stroom twintig meters water staat, en dat
de dam tusschen Wieringen en Piaam in