De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 21 september pagina 1

21 september 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1891 Zondag 21 September A°. 1918 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P, L. WIESSING Abonnement per 3 maanden /l.50, f r', p. post ? 1.65 Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling mail , 10.Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 .0.30 ,0.40 INHOUD Nllllllllllllllll imilllllltlllllllllllilHIIIIIIMIIIIIINIMIHIimilllMMUIIIIIlll Blz. l: De Troonrede. Onafhanke lijkheidsfeesten en het Dampaleis. De onverbeterlijke Tijd." AnnadeSavornin Loman: Het Vredespaleis en Christus. A. L. H. Obreen: De Zuiderzee, I. 2: Feuilleton uit het Fransen van Collette. Willy. Coenen over de Oedipus. De la Baignoire over Speenhoff en de Criliek. Matthijs Vermeulen : Muziek in de Hoofdstad. W. Steenhoff: Beeldhouwwerk voor 1575. 3: Inge zonden: Partij-Justitie in Amersfoort. Zeevaartkundig Onderwijs. 5: Betoo ging van Kiesrechtvrouwen verboden door den Haagschen burgemeester.?Allegra. E. Heimans over Goud-slakken. 6: W. Kromhout Kzn. over de architectuur van het Vredespaleis. Jonas Bergman over Nacht en Morgenrood van H. J. Schimmel. 7: Van den Eeckhout: Kleederdrachten. T. B. Roorda over Japansche en Chineesche rolschilderijen. 8: Charivari. 9 : Financieele Kroniek door v. d. M. 10: Financieele hulp van Oostenrijk aan Bulgarije door v. d. S. Dominee-dicht door V. S. M. Schotels van den Kok. 11: Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening van Joh. Braakensiek: de Antir. Partij. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Het Nieuwe Ministerie met Alg. Kiesrecht en Staatspensioen. IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIMIMUIIIIIIIIIIIIIIMIII DE TROONREDE De Troonrede bevestigt de opvatting van hen, die gezegd hebben: Aan een strooming in het volk zelf, zooals die ttjans bestaat, vór Algemeen Kiesrecht en Staatspensioen, kan geene regeering, welke zij ook wezen mag, zich lang ont trekken. Zooals dit Weekblad het in de plaat van Johan Braakensiek uitdrukte: De arm des volks, die de parlementariërs der Linkerzijde ophief, hief ze in de richting der rijpe vruchten, die Algemeen Kiesrecht heelen en Staatspensioen. Het gebaar is duidelijk en gebiedend genoeg geweest en is het nog. Geplukt zal er moeten worden. In tegenstelling met dr. A. Kuyper vinden wij de Troonrede niet zeer rechtsch", integendeel zeer bevredigend linksch, en voor 't oogenblikjzeer bevredi gend vooruitstrevend. Wij achten de Troonrede een nieuw bewijs van de stelling, dat het regeerend deel der Nederlandsche burgerij alle hervormingen, waaraan het zijn naam wel geven wil, eerst onder den druk eener volksbeweging tot stand brengt. Wie Cort van der Linden zegt, zegt niet hervormingsijver, demo cratie, Algemeen Kiesrecht-liefde dat weet iedereen maar hij zegt staatsman. En een verstandig staatsman zorgt de resultante te zijn van zich opdringende hervormingseischen. Dat dus de twee groote hervormingen, waarvoor de heeren Schaper en Vliegen meenden, dat hun meteen on-socialistische tegenwoordigheid in het ministerie nood zakelijk was, op de baan staan, is nu eene 'zekerheid. Dat het zaak is een ministerie, waarvan wij zoo duidelijke beloften hebben, tegelijk te steunen en aan te drijven, behoeft geen betoog. Wij voor ons vinden het bouwen van een slagschip voor Indië, nadat zoovele argumenten gegeven zijn voor 't instel len eener torpedo- en onderzee-vloot in dien baaienrijken archipel, een dubbel be treurenswaardig plan, en de brutale wensch dit slagschip door de Inlandsche bevolking te doen betalen, eene oude en ergerlijke regeeringswijze; wij betreuren het onvolledige van de paragraaf, die het vrouwenkiesrecht betreft, wenschten natuurlijk de uitsluitingen" opgeheven, waarvan gewaagd wordt in verband met de uitbreiding van het kiezerscorps en in verband met het staatspensioen (?ouder domsrente"), maar de inhoud van de Troonrede in haar geheel is van een aard, die het ons onverantwoordelijk zou doen vinden dit Ministerie, zoo 't op de hoofdpunten waarborgen geeft, dat het toe zal tasten, steun en aansporing te onthouden. De heer Kuyper is van den vooruitstrevenden klank van het nieuwe staatsstuk zoo geschrokken, dat hij reeds vaag te kennen geeft 't ministerie voldoende rechtsch te vinden om er is het zijne bedoeling ? ? ooit een accoordje mee aan te gaan! Niets zou voor het Minis terie, voor het Liberalisme en voor onze Hervormingen gevaarlijker zijn, dan aan de bedoelingen van dezen vogelaar een oogenblik te gelooven. Wij eindigen met wat wij na de verkie zingen direct geschreven hebben: Er is thans wat groots te verrichten in onze Nederlandsche staatkunde en verricht het Liberalisme dit niet, laat het Liberalisme de kans verloopenom weercrediet te win nen bij het kiezerscorps, dan kon haar zon wel eens voorgoed zijn uitgeschenen. * * * De Onafhankelijkheidsfeesten Wat is het al ver af, dat Commissies zich vormden in de elf en dertig steden en de dertig en elf grietenijen van Neder land om de viering voor te bereiden" van het Eeuwfeest onzer Onafhankelijk heid. Het ging haast ongemerkt, en toen wij een week of zes na de eerste berichten in de couranten ontwakend de opmerking maakten, dat men toch eigenlijk een misgreep deed met 1813 te gaan herdenken, waren wij hier in 't land de eersten, die zich rekenschapgaven. Moet men, vroegen wij toen, geestdrift gaan verzoeken voor het eeuwfeest van hetgeen in onze geschiedenis de lafst denkbare periode uitmaakt? Moeten wij onze landsfamilie herinneren aan een tijd, die leek op een met moeite ontgaan failliet? Wij mogen thans, nu de laatste vuur pijlen wel ontbrand zijn en de tentoon stellingen gaan verloopen, een terugblik slaan en vragen: of wij geen gelijk had den? Zeiden wij niet met recht, dat al die commissies zich enkel en alleen consti tueerden, omdat er nu eenmaal zoovelen zijn, die begeerig zijn naar onderschei dingen"? Want de onderscheidingen" zullen volgen ... hoewel een afstammelinge van Willem I zich moest beleedigd voelen door dit feestvieren om eene verheffing, die meer van een vernedering had: toen haar Huis niet steeg maar gestegen werd ! Juist vijftig jaar geleden maakte men er Thorbecke een verwijt van, dat hij de Onafhankelijkheidsfeesten van toen niet in de Troonrede vermeldde, en dan was lazen wij dezer dagen zijn ant woord: dat hij uit kieschheid een Koning uit het Huis van Oranje niet zelf had doen gewagen van 1813. Hoe hij dit precies meende, in welk verband hij dit verder zeide, stond er niet bij, maar als men er uit leest, dat de Oranjes, nog minder dan de hyperlafhartige burgerij dier dagen, over 1813 stof tot roemen hebben, dan houdt men in elk geval zich aan een goede opvatting. Een diepere reden tot feestvieren, dan in het feestvieren zelf ligt, was er dus niet. En waar de basis onbreekt hangt alles in de lucht. De festiviteiten, die wij gezien hebben, hadden het merkteeken van haar oorsprong : ze waren als 1813 zonder allure (denk aan al de jen gelende kermissen, de ledige waterfeesten en onordelijke illuminaties), opgeblazen in den trant van Helmers (denk aan de vlag op den Westertoren eensdeels voor vrede, eensdeels voor oorlog" !), en schriel (denk aan het uitblijven van eenige mo numentale viering). Over de heele lijn is de herdenking een mislukking geweest. Wij hebben de eer de Regeering bij deze voor te stellen naar aanleiding van deze betreurenswaardige zaak geen enkele ridderorde beschikbaar te stellen. Als men er in slaagt de elf honderd en dertig Commissieleden op den Dam te ver zamelen, hun deze mededeeling en bloc te doen en meteen alle lange neuzen door de fotografie te vereeuwigen, blijft er nog iets vroolijks van de Onafhankelijkheids feesten over. Onafhankelijkheidsfeesten Wie heeft er van de voorsten onder de feest vierders zich eenigszins onafhankelijk gedragen? Is er n van al de op audiëntie getogen heeren, die tot Hare Majesteit gezegd heeft: Mevrouw, gij houdt nog altijd het Amsterdamsche Raad huis, waarin gij u tijdelijk gevestigd hebt, en dat Amsterdam terugverlangt, bezet, en met geen woord geeft gij in uitzicht, dat de Stad, die u zoo beleefd en zoo vriendelijk ontving, weldra het gelukkig gebruik terug zal bekomen van haar meest trotsche bouwwerk." Is er n geweest, die zoo onafhankelijk was er op te zinspelen? Wij hebben het niet gehoord. Onverbeterlijk Eenige dagen geleden meldden de bladen van een afschuwelijken moord te Mühlhausen "door een onderwijzer, een zekeren Wagner gepleegd. Zelfs een leek zou uit het geval de conclusie trek ken dat de dader een krankzinnige is. De Tijd" weet er heel wat anders van te vertellen. De dader is volgens eigen verklaring een ongeloovige, dus schrijft De Tijd": Een natuurlijke verklaring voor de verschrikkelijke daad van den onder wijzer-misdadiger had daarentegen bij de begrafenis der slachtoffers de dienst doende dominee gegeven, toen hij in zijn lijkrede verklaarde, dat het voort schrijdend ongeloof onder het volk voor deze vreeselijke daad mede verantwoor delijk is. Wagner zelf had immers ge zegd : Ik geloof aan geen God." Wijst dit niet, vraagt de Germania", op de hoofdoorzaak van 's mans vreeselijke moorddadigheid ? En niet leert het, aan ieder dat de verwoesting van het geloof in God een der grootste zedelijke ge varen voor de menschen beteekent? Bijzonder voor religieus minder toegerusten en met goederen minder ge^ zegende naturen is het verlies van het geloof aan God, aan de goddelijke ge rechtigheid en vergelding in het hier namaals, de bron van veel misdadigs. Het ongeloof als zoodanig heeft in de wereldgeschiedenis nog nooit opvoedend gewerkt en tot verbetering van het menschdom bijgedragen, zooals ook Griekenland en Rome met hun geschiede nis van verval bewijzen. Men moet maar durven! Met de meest sprekende cijfers, die men zich denken kan, (en DIE in de Amsterdammer ge publiceerd zijn) toonde onlangs mr. W. A. Bonger aan, dat de principieelongeloovigen, d.w.z. zij die niet tot een kerkgenootschap behooren, eene bij uit stek geringe en de Katholieken een buitengewoon groote ? misdadigheid vertoonen. Hoever men, na publicatie dier cijfers, met zijn conclusies moge gaan, dat ongeloof geen oorzaak is van MIS DADIGHEID kan men toch niet meer ontkennen. Toch durft De Tijd", en nogwel uit n geval, waarin een ongeloovige N. B. een krankzinnige een moord pleegt, te concludeeren : ongeloof voert tot misdaad. Met zooveel onbeschaamd heid moest men eens onze Katholieke medeburgers behandelen ! Het toeval wilde juist, dat eenige dagen later een R. K. priester zich aan een even afzichtelijken moord schuldig maakte. De Tijd", die erg bevriend is met de logica, zal nu wel zeggen: het Roomsche Geloof voert tot moord. Onverbeterlijk is toch dat soort scri benten ! Als Christus nog leefde! Een flink woord in De Hollandsche Lelie" : Als Christus nog leefde . . . In Zijn naam wordt er weer gehuicheld heden ten dage, dat het een lust is! Zijn beeltenis durven ze, als een sym bool, zetten in het Vredespaleis; 't beeld van Hem, die hen allemaal er uit zou geesden, precies als Hij het de farizeeërs uit den Tempel deed, zoo Hij bij de opening van dat Carnegie-product ware tegenwoordig geweest God ja, wat zou Hij ze de waarheid, de eerlijke waarheid gezegd hebben, die mooi-opgedirkte man netjes en vrouwtjes, die daar zijn komen feestvieren, en elkaar ophemelen, terwijl daarginds de Balkangrond nog druipt van het onrechtvaardig vergoten bloed, en terwijl gansch Europa zich africht op een moorddadigen, vernielenden krijg. Gegeeseld zou Hij hen nebben, Carnegie, dien ouden ijdelen geld-verzamelaar vooraan, en onbekommerd om 's mans mooie, nieuwe ordelint op de borst. Hij, Christus, zou niemand gespaard hebben, niemand, k niet de man en de vrouw, die bij die gelegen heid in den Vredestempel de replaats innamen, en die een paar dagen later niets beters wisten te doen, dan hun militaire sympathieën openlijk botvieren, door rond te rijden in admiraals-uniformen, en parades bezoeken, en door zelfs een onwetend klein kindje mee te sleepen naar het hinderlijkstuitend schouwspel eener militaire aan! staande moordenaarsbende. Als Hij nog leefde en ... als ze Hem genoodigd hadden ! . . . i Maar ... dat hadden ze niet gedaan ! Kan ' je begrijpen. Nu Hij dood is, nu ze er in Zijn naam lustig op los kunnen huichelen, nu zetten ze Zijn beeld, met groot vertoon, in een Vredes paleis. Maar, als Hij-zelf nog geleefd had. .., denkt ge dat Hij, de man die met arme i visschers als volgelingen door het land zwierf, die met tollenaren en zondaren at, j en die gevallen vrouwen vergaf, denkt ge dat ze Hem hadden uitgenoodigd om te zitten naast ministers en diplomaten en rechtsche" Kamerleden, en, last not least, naast he-t symbool dezer geld-eeuw, den gouden Andrew Carnegie! Kan je begrijpen! Stel je voor, dat Hij daar een oogenblik ware verschenen, onder dat schitterend" gezelschap! Wat zouden ze Hem vreemd, met afkeer, als een hunner onwaardig heb ben aangezien, hoe zouden ze hun mooie kleeren hebben saamgenomen, om niet door de onaanzienlijke Verschijning besmet te worden... O God, o God het weerzinwekkend gehuichel van deze dagen! De wereld is zó'n huichel-oord, zoo'n ongerechte leugenmassa, dat je er in voort leeft met het machtelooze gevoel dat er toch niets aan te doen is, dat je maar moet trachten je ziel er bij te bezitten in lijd zaamheid , en er om te spotlachen, om al dien nonsens en kunst en kool. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN * * * De Droogmaking der Zuiderzee I Tentoonstellingen hebben het groote voor deel, dat zij ons in aantrekkelijken vorm op de hoogte stellen van al het nieuwste, dat in eenig vak het licht heeft gezien. Zoo is menigeen met lustigen ijver getogen naar de Scheepvaart-Modellen, welke dezen zomer op E. N. T. O. S. de overzijde van het Y ver sieren, om zich rekenschap te geven van den huldigen stand van zaken op zee. Wij willen dus niet ontkennen, min of meer teleur gesteld te zijn, nu wij op die Tentoonstelling de plannen voor Droog making der Zuiderzee zien uitgestald, zooals die gekomen zijn twintig jaren geleden uit de handen eener Staats-comrnissie, en die zien aanbevolen in een speciaal daartoe ver vaardigd boekje, getiteld: DE AFSLUITING EN GEDEELTELIJKE DROOGMAKING DER ZUI DERZEE, alsof dat ontwerp gisteren gemaakt ware. Die plannen, zooals gezegd, zijn twintig jaren oud, en gedurende dat tijdperk is in techniek heel wat gebeurd, heel wat nieuws uitgedacht en toegepast. Gaat het dus aan, de voorstellen en denkbeelden van twintig jaar oud voetstoots te gaan aanbevelen als uiting van de hoogste technische wijsheid? Het schijnt ons, dat daarmede aan het Vaderland in het algemeen en aan de droog making der Zuiderzee in het bijzonder een slechte dienst gedaan wordt. Er zijn min stens drie nieuwe feiten, welke van grooten invloed kunnen zijn op de wijze van Droog making der Zuiderzee, en deze feiten waren op het veld der praktijk twintig jaren gele den onbekend. Er is toen tegen de Zuiderzee een rechtsvervolging ingesteld, en er is een vonnis gewezen, waarbij een Afsluitdijk zoude worden gelegd van het eiland Wieringen Westwaarts naar de kust van NoordHolland, en Noord-Oostwaarts naar de kust van Friesland, en ten Zuiden van dien af sluitdijk zouden dan op vier plaatsen uitgestrektheden grond worden drooggelegd. Dat ontwerp veronderstelt dus in de eerste plaats, dat de vloedgolf, welke tweemalen iedere vier-en-twintig uren langs de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland geheel vrijelijk ons Vaderland binnentreedt en weder verlaat, zulks kan blijven doen, zonder dat iemand zich als het ware daar over bekommert. En in de tweede plaats laten wij door dat plan het geheele opper vlak der Zuiderzee, gelegen tusschen de vier Eilanden en de ontworpen Afsluiting, even eens aan zijn lot over. Dat laatste vooral mogen wij wel met recht zeggen, want dat lot zal, als de afsluitdijk ooit tot stand komt, niet gemakkelijk zijn. Die vloedgolf dringt gewoonlijk landwaarts in tot nabij het eiland Urk, maar gaan wij nu door den Afsluitdijk het gebied, dat het instroomende Noordzee-water gewoon is in te nemen, half zoo groot maken, dan moet het zich dus bergen op het halve oppervlak, en aangezien het altijd met de zelfde kracht uit zee komt opzetten, zoo zal het dus noodzakelijk veel hooger zich opstuwen achter de eilanden, dan tot nu toe het geval was. In het oppervlak ten Noorden van den Afsluitdijk zal dus steeds een geduchte roering bestaan, een harde strijd tusschen het water, dat wil indringen, en het water dat hoog opgedrongen weder wil uitstroomen. Men behoeft niet te vragen, of de Friesche dijken ten Noorden van Piaam, waar de Afsluitdijk aan de kust komt, en of de ZuidOostelijke oever der vier eilanden, en of de doorgangen tusschen die eilanden en den Helder ook zullen te lijden hebben van dien immer schuimenden Roompot! Als de Afsluit dijk zelf dien geduchten Waterdrang uit zee wederstaat, wat volstrekt nog niet zeker is, dan zal al de schuring der indringende en uitstroomende golven nederkomen op de eilanden, en dan schijnt ons de tijd niet verre, dat wij de geheele vier eilanden Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland zullen zien wegwasschen door de Noordzee. Die vier eilanden, zij zijn onze voorposten tegen den steeds indringenden vijand, en wanneer zij verdwijnen, dan doet onze veiligheid een grooten stap terug. Dat zou een ramp zijn, waartegen de Afsluitdijk, hoe sterk men hem maken moge, op den duur zich niet zou kunnen staande houden. Wij zijn bij deze uiteenzetting begonnen van de onderstelling, dat de afsluitdijk wer kelijk voltooid is, maar dat laatste is zeer twijfelachtig. Men heeft bij dat mooie ont werp der Staats-commissie te veel uit het oog verloren, dat wanneer die dijk gelegd . wordt, de toegang tot het Zuidelijke deel van de Zuiderzee tijdens het werk hoe langer hoe nauwer wordt, dat het water ten Noorden van den dijk dus hoe langer hoe hooger opzet, en met des te meer kracht geperst wordt door de nog overgebleven opening in den dijk, en dan de reeds gemaakte, maar nog 'niet aan elkander gesloten einden van den dijk wel kan medeslepen. Of men ooit een aannemer zal kunnen vinden, om dat werk uit te voeren, en den dam dicht te maken, en dicht te houden, wij zijn zoo vrij van het te betwijfelen, want hierbij bestaat een risiko, welke door hoegenaamd niemand onder cijfers te brengen is. De vloedgolf komt uit de Noordzee binnen door vier openingen, en men deinst er voor terug, om die vier toegangen ieder afzon derlijk dicht te maken, en zoodoende het kwaad in zijn waren grondslag aan te tasten. Maar dan schroomt men niet om te zeggen: Wanneer die vier stroomen tot n gekomen zijn, zullen wij dien veel grooteren stroom met gemak door den afsluitdijk gaan afdammen!!! Daar zit de dwaling van dit ontwerp. De doodzonde, welke vastkleeft aan de Zuiderzee, en welke, het koste wat het wilde, moet worden Ie niet gedaan, is dat de Noordzee tweemaal iedere vier-en-twintig uren vrijelijk binnen stroomt, en weder uit rolt, alsof ons Vaderland haar eigen gebied ware. Dat is wat voor alles gekeerd moet worden. In de midden-eeuwen stroomde de Zuiderzee nabij Edam even zoo vrijelijk Noord-Holland binnen, maar daaraan is in de eerste helft der zestiende eeuw onder Karel den vijfde en Philippus den tweede gelukkig een einde gemaakt. Men heeft dien open zeemond toen voor goed gesloten, en zoodoende met vrucht aan het werk kunnen tijgen, om de Meren en Uitgeveende Plassen van het Noord-kwartier van Noord-Holland droog te maken. Is dat niet de ware weg, om ook de Zuiderzee aan te tasten, en klein te krijgen ? Die meening zijn wij toegedaan, en wij ver dedigen die stelling niet alleen, omdat in theorie die oplossing het meest aantrekkelijk is, maar ook wijl de laatste jaren door een nieuw feit ons een groote schrede nader hebben gebracht tot de mogelijkheid om de vier openingen, waardoor de Noordzee voort durend op ruwe wijze binnentreedt, voor goed te sluiten. Van die vier openingen zijn er twee van betrekkelijk niet zeer groote afmetingen, namelijk die tusschen Texel en Vlieland, en tusschen Terschelling en Ameland. Maar de beide anderen, tusschen Niéuwe-Diep en Texel (het Marsdiep) en tusschen Vlieland en Terschelling (de Vliestroom) zijn ieder omstreeks een uur gaans breed en twintig meters diep. Het is dus zeer verklaarbaar, dat geaarzeld is, dichting van zulke groote zeegaten in overweging te nemen. Hoe zoude men met de vroegere hulpmiddelen op den bodem van zulk een afgrond van twintig nieters diepte vaste voet kunnen verkrijgen, om voor goed de toe treding der Noordzee te beletten ? Welnu, de laatste jaren hebben materiaal ter onzer beschikking gesteld, dat vermoe delijk de verlangde oplossing geven kan, om zeestraten van vijf kilometers breedte en twintig meters diepte voor goed dicht te maken. Dat materiaal is niet anders dan de afgekeurde pantserschepen, welke den arbeid van het afbreken niet waard zijn, omdat zij zeer stevig in elkaar zijn gezet, en daarom de ware lichamen zijn, om met zand beladen achter en neven elkander ge zonken te worden, ten einde den stroom af te snijden. Men moet daarbij niet denken aan onze betrekkelijk kleine kruisers, maar aan de groote slagschepen van de mogend heden. Met een vijftigtal zulke afgekeurde cascoos zou men den Vliestroom dra meester zijn, en voor bijna geen geld zijn zij te krijgen, want niemand weet wat er mede uit te richten. In de haven van Portsmouth zijn er een groot aantal opgeborgen. Schepen als waarmede de President der Fransche Republiek voor een paar jaren te Amsterdam was, hebben meer dan twee honderd meters lengte, twintig meters breedte en twintig meters hoogte. Vijf-en-twintig van die schepen achter elkaar beslaan dus een lengte van vijf kilometers, of een uur gaans, en denken wij ons daarvan een dubbele rij, zoo zouden wij vijftig van zulke schepen noodig hebben, om den Vliestroom af te snijden. De tusschenruimten in zulk een stalen dam zouden dan met de noodige materialen rijswerk, zand, puin, beton, dienen te worden dichtgemaakt. Voorheen weigerde men eenvoudig, om zelfs de mogelijkheid van het afsnijden v#n den Vliestroom te bespreken, zoo verre lag dat werk buiten de grenzen van het denk bare. Zulks is door de beschikbaarheid van afgekeurde pantserschepen niet meer het geval. Het is niet meer absurd, om te denken aan het sluiten van den Vliestroom en van het Marsdiep. De methode, om ieder der vier zeeopeningen afzonderlijk dicht te maken, schijnt ons minder ver te leggen, dan om den vereenigden stroom dier vier openingen op eenmaal te willen gaan afsnijden met dien afsluitdijk tusschen Wieringen en Piaam. Het is wel waar, dat in Marsdiep en Vlie stroom twintig meters water staat, en dat de dam tusschen Wieringen en Piaam in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl