Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21 Sept. '13. No> 1890
zijn ontworpen richting geulen van niet meer
dan elf meters waterdiepte heeft af te snijden.
Maar het is meer dan waarschijnlijk, dat
wajineer men den dam zal willen sluiten,
de laatste opening een geul zal zijn gewor
den yan nog misschien heel wat meer dan
twintig meters diepje, en wie waarborgt,
dat de sterke stroom, daardoor heen persend,
aan wederszijden den begonnen dam niet
zal mede sleuren, en al het dure verrichte
werk zal te niet doen? Naar onze beschei
den meening is bij het sluiten der vier zee
openingen ieder afzonderlijk op boven aan
gegeven wijze minder risico, dan wanneer
men een dam van negen-en-twintig.kilometers
lengte op eenmaal wil gaan stichten.
Wellicht zullen sommigen vreezen, dat
die zware pantserschepen spoedig zullen
wegzinken in het zand, en onze vier
afsluitdammen dan langzaam maar zeker zullen
verdwijnen in de diepte. Daarvoor behoeft
men zich niet al te ongerust te maken, want
op plaatsen, waar twintig meters water staat,
moet de bodem noodzakelijk een zekere
hardheid verkregen hebben. Er weegt een
waterkolom van twintig meters hoogte, dat
is_ een overdruk van twee athmospheren
hierop. Voor dat onze pantserschepen in
zulk een bodem zullen zijn weggezonken,
zal de stroom van uit zee wel den tijd gehad
hebben, van richting te veranderen en zijn
voornemen te vergeten, van in de Zuiderzee
te willen binnendringen.
A. L. H. OBREEN,
Ingenieur
Niet de heer Balthazar Verhagen,
maar de Oedipusvertooning
Het is jammer, dat de heer Balthazar
Verhagen niet verder over het Oedipusgeval
verhandelen wil, ten nutte van den lezer,
van mij en ook misschien van hemzelven.
Maar dat hij niet praten wil, kan voor
mij geen reden zijn ook te zwijgen.
De zaak staat dan, naar mijn meening,
aldus. De man-Oedipus wordt door zulk een
aantal toevallige omstandigheden" bezocht,
dat men wel aan boos opzet van de zijde
des noodlots gelooven moet, om de zaak
niet hoogst onwaarschijnlijk te achten. En
dat boos opzet, die kwaadwilligheid was er
voor den Griek inderdaad in zijn Noodlot.
Groote gaven, een gelukkigen aanleg, voor
spoed konden de goden in een sterveling
zoo min lijden, als die andere sombere, vage
macht, die boven hen stond en Noodlot heette,
en het moet bij tijden een wanhopig gevoel
zijn geweest voorden overigens niet
zwaarmoedigen Griek, dat juist als 't hem bijzon
der goed scheen te gaan, een zeker verderf
hem bedreigde.
Voor ons echter bestaat geen noodlot meer
in den zin van een persoonlijke, naijverige
macht. Wij weten, dat naast het wetmatige
ook het toevallige heerscht en ons bedreigt.
En niets meer dan dit demonstreert ons de
Oedipus, van zijn specifiek-classieke ver
schrikking ontdaan, niets meer dan dat soms
auto's in de vaart rijden, pannen van het
dak vallen en kinderen in potten kokend
water geraken.
In het leven nu spotten wij niet met deze
dingen als zij gebeuren en het kan be
klemmend zijn te denken, dat zij ons allen
kunnen gebeuren. Maar... dit beteekent nog
niet, dat het toevallige zoo maar als
tooneeleffect te gebruiken is, dat het van tragische
werking zou zijn... Wie hier aan twijfelt,
transponeere Oedipus in een man van dezen
tijd, die in een keldergat zou vallen, door
een motor overreden worden, onschuldig in
het gevang geraken zou, om eindelijk de
verkeerde vrouw te trouwen. Zoo iemand
zou Jan Ongeluk heeten en de held van een
klucht zijn of, als zijn lotgevallen hél akelig
waren, die van een melodrama.
En nu is het curieus op te merken
hoe alle vertolkers van den Oedipus, van
Mounet-Sully af tot Royaards toe, hun
kracht en de werking des drama's zochten
in dat hél erge, melodramatische van
bloedschande en uitgestoken oogen, als
voelden zij wel, dat voor een hedendaagsch
publiek er verder niets overblijft dan een
belachelijk groot aantal toevalligheden, al te
opzettelijk gestapeld op n ongelukkig hoof d.
Geenszins dus wilde ik beweren, dat het
bewustzijn der mogelijkheid van het onvoor
ziene niet beklemmend kan zijn (er bestaat
echter ook gelukkig toeval) maar wél, dat
het toevallige niet zoo-maar dramatisch
bruikbaar, dat het voor ons niet tragisch
meer is.
Of het toeval dan nooit, op geen wijze,
onder geen omstandigheden tragisch bruik
baar is, zou ik op dit oogenblik niet kunnen
zeggen, maar dit is nu ook niet aan de orde.
De heer Verhagen en ik zullen daar later
nog wel eens over praten.
FRANS COENEN
* * *
Tooneelcauserieën
J. H. SPEENHOFF
. Onlangs stond in dit Weekblad een
tooneelstukje in n bedrijf afgedrukt, dat ge
schreven was door J. W. BroedeleJ: en
geïllustreerd door Grauss. Het omspande
in een komisch-naargeestigen toon
stationswachtkamer-verliefdheid en
weduwnaarsromantiek. Het was kleine en ongewoon
lichte literatuur. Voor een specifiek Neder
landsen Klein-Theater, met hypermoderne
tendenzen en nu en dan een
grand-guignolkreet, was dit en zijn ook de dergelijke
stukjes eigenlijk geschreven, die, soms eens
onbeholpen, ook wel eens wat gewild en
ernaast, maar dikwijls ook interessant en
bij wijlen zeer geestig, door J. H. Speenhoff
tegenwoordig worden vertoond: nu in Am
sterdam. Ik kan u aanbevelen daarheen te
gaan hij is in Bellevue, Leidsche Kade
gij hoort oude en nieuwe liedjes van hem,
en gij ziet wat deze dominee van den zang,
deze cubist van de schilderkunst en deze
moderne maanlicht-romanticus van het tooneel
voor nieuws aan zijn land brengt, hij en zijn
kring. Ik beschouw, wat hij ook van zijn
leven voor geks moge verzinnen, Jacobus
Speenhoff voor't geen men zoo on-eigenaardig
noemt een Natuurmonument, m. a. w. een
Nederlandsche eigen-rijkdom, dat dus diende
beschermd te worden. Ik bewonder hem het
meest, en zér, als dichter-zanger. In Europa
zijn minstens duizend Pissuisses, maar er is
maar n Speenhoff in de wereld. Hij heeft zijn
eigen cachet en dat cachet is eendoor-en-door
vaderlandsch. Bij hem vindt gij de boert van
de twintigste eeuw, zooals zij is voortge
komen, regelrecht, uit Breêro's en
Langendijks boert, dwars door de kunstlooze decaden
en de diakenhuiszielen van de
negentiendeeeuw heen. Hem is het een lust de platte
eerlijkheid van het volk in zijn kunst te ver
edelen. Hij zingt u van den scheepskapitein,
die in alle havens zijn liefjes heeft, en hij
noemt hem den kiele-kiele-kapitein" en zingt
die, zóafgedrukt, heelemaal niet aardige
benaming des passagierenden kapiteins, met
zoo veile sentimenteele en statige stem, zoo
pprceleinbros en wiegekind-teeder, dat al de
zielenooddruft en al de zielige nooddruft en
al de gemiste teederheid en ruwe mismaakt
heid van deze wereld op n groote
zachtgeboterde Hollandsche suikervlinder lijkt.
Op zoo'n oogenblik welt een traan in uw
oog terwijl de lijster van het pleizierige
lachen in uw keel fluit, 'n Fijne artiest is
Speenhoff. Het recht heelemaal zichzelf te
zijn heeft hij daarom. Temeer heeft hij dat
recht, omdat hij zijn land zoo schoon, zoo
klein, zoo oubollig, zoo teeder vertegen
woordigt. Het is geen wonder, dat hij
Bolland met sympathie toedicht. Bolland is een
Nederlandsche hagepreeker van de
schoontrillende Gedachte. Speenhoff is de Neder
landsche dominee van het dierbare Gevoel.
Ik moet lachen om de kapelaans en de
predikanten, die Speenhoff in Brabant en op
de Veluwe kwalijk gezind zijn. In die lieden
ziet men de formule zich verzetten tegen
het levende gemoed!
Is het niet jammer, dat zulk een Neder
lander met een maar-even passabel
tooneeltroepje zijn werk moet doen ? Is het niet
erg, dat hij in een bakbeest van een zaal,
waarvan de versiering zelfs Cornelis Dake
als decoratieve kunst onwaardig zou zijn,
met slechte requisiten werken moet ? Schatten
gouds besteedt onze dolle, ordelooze maat
schappij om de miserabelste hondjens hun
geeuwerige leventjes te doen rekken (waar
voor betaald worden suikerbakker, zijde
wever, dokter en apteker). Schatten, schatten
gouds, vraag het maar aan den fabrikant
der hondenpenningen! of aan de belasting,
die de getallen kent! Is de wan-logica
niet het Teeken dezer wereld en is ze er
niet criant-pnharmonisch van ? Schatten
gouds verslindt de weelde millioenen,
mijne toehoorders , en op de verkeerde
plaats! De camembert, de caviar en de
canard truffébereiken ordinaire adressen
en mesten onkruid vet waar orchideeën ver
dorren. Op het gestoelte der macht zitten
de opgeglansde middelmatigheden te lachen,
en in geen branche van deze dadenrijke
wereld zijn er van de tientallen leiders"
meer dan een schamper kwart dozijn, die
boven hun bedienden werkelijk uitblinken.
Zie de tronies dier hoogedelgestrengen",
dier artiesten", dier directeuren", dier
professoren", dier regisseurs", dier
kamerheeren", hoofdredacteuren", patroons",
bestuursleden". Gij wordt gelukkig kind
geboren, want als ge u, volwassen, aan de
zottekraam moest wennen, die de samen
leving is, gij kreegt het te kwaad.
Daar hebt ge het Vermaak, het Feest, het
Kunstgenot. Zeg niet: het volk heeft wat
het wil en waard is. Als ge dat meent zult
ge uw kinders hun gang laten gaan, als ze
met houtjes scheepje varen in een
vieswatergeul en voor bramen vergiftige bessen
snoepen. Het volk is er om leiding te ont
vangen, en het is de schoonheids-kreupele,
de schoonheids-botterik, die hem voorgaat
en hem verhindert van zijn leven te maken
wat hij er toch nog best van maken kon.
Nederland heeft buiten Speenhoff, die ten
minste tot uiting kwam, nog meer Kunste
naars, nog meer en grooter geesten, heeft een
voldoend getal tooneelhervormers, en een
massa nieuwlichters, en ze worden niet ge
bezigd ! Een toeval blaast soms 't zaad van hun
vinding op een vruchtbare plek en dan ziet
ge ze gedeeltelijk bloeien. Een toeval maakt
dat, nu hij al rijk werd aan jaren, de talent
volle Royaards de middelen vindt wat te
doen. Een toeval geeft een uitgelezen Ver
kade het deel van een kans. Hoeveel Verkades
blijven met hun licht sans jeu de mot
onder de korenmaat? Wie zal ze tellen?
Ik zeide: Speenhoff is een Natuurmonu
ment. Aan de grachten in Amsterdam, in
de handelshuizen hier en elders tassen zich
de kapitalen op. Welke is het gebruik dat
de wereld er van maakt? Eenige jonge
zonen gaan er van op kostscholen met veel
maintien, en de papa's gaan naar Brussel,
de mama's koopen parelen en slechte schil
derijen, maar het ware beter, dat fijnere
geesten en harten er hun vollen wasdom door
konden erlangen. Het ware, om maar n
uit velen te noemen, beter dat Speenhoff,
zeker k en niet in de laatste plaats
Speenhoff, onbekrompen uiting kon geven
aan zijn bedoelingen.
De schoonheid was ermede gebaat.
Maar zoolang dat alles niet anders is, raad
ik u aan onder Speenhoffs bekoring te gaan
vertoeven : Bellevue, Leidschekade, Amster
dam, Nederland.
DE LA BAIGNOIRE
BABIES
De spraak- en geestverwarring over de
Critiek is nog niet af geloopen. In Amsterdam
hadden zelfs geheime vergaderingen plaats
van alles wat op de planken leeft en strebt,
en daar werd geducht afgegeven op de
critiek, die men murw en minzaam slaan
wil. Zijn artiesten niet soms lieve kinderen ?
Babies zijn het! Dat de onomkoopbare cri
tiek, zooals die in Nederland regel is, met
al de verscheidenheid van fouten die haar
overigens kenmerken, het beste goed inhoudt
wat de Tooneelkunst heeft, begrijpen zij nog
maar niet. D. L. B.
* * *
Muziek in de Hoofdstad
Concertgebouw.
Men begon wederom, gelijk bij 't vorig
feestconcert in de lente, met Webers Jubel
ouverture. Dit werk, welks eerste maat me
altijd herinnert aan het
Meistersinger-voorspel; is eigenlijk geene compositie, doch een
gelegenheidsstuk. Wanneer de fluiten het
tweede thema aanheffen, komt er uit de verte
wel iets teers aanzweven van melodie en klank,
en later gonst die bekoring even lokkend
terug, doch het geheel is vaag en zwak, en
reeds na de eerste reprise kan het volkslied
inzetten. Dit volkslied zou echter even goed
kunnen invallen als slot van Webers
Oberonof Freischütz-inleidingen, gelijk men meent
dat alle volksliederen aansluiten bij deze
Jubel-ouverture". Men had echter reeds lang
op moeten merken, dunkt me, dat het Wien
Neerlands Bloed" beter past bij Weber,
omdat het uit dezelfde school stamt, dan
de Wilhelmus. Ik weet wel dat het Wien
Neerlands Bloed" een drenserig wijsje is,
(het getuigt misschien van een belangrijke
verbetering in den smaak, dat het allengs
impopulair wordt) doch dan verkrijgt men
tenminste een soort van eenheid. Een geluk
kiger oplossing ware dat men een componist
'n stuk liet schrijven in een Rembrandt stijl,
waarbij zich de Wilhelmus kon voegen. Als
dit stuk gespeeld werd tijdens een verblijf
van de Koninklijke Familie, wier tijd meer
dan overmatig bezet is met 't bezoeken van
Weeshuizen, Diakonessen-gestichten, Ten
toonstellingen etc., zou men H. H. M. M.
telephonisch kunnen verbinden met de Con
certgebouw-zaal ; het voortreffelijke orchest,
dat dikwijls eene nationale instelling ge
noemd is, het bestuur, en de dirigent
zouden zulke blijken van belangstelling
eeds zeer waardeeren.
Wij vierden Mevr. Noordewiers
vijf-entwintig-jarig kunstenaarsschap. Over de
persoonlijkheid der zangeres schreef de heer
Van Dokkum in het vp/ig nummer van dit
weekblad, zoodat ik mij kan beperken tot
het concert, toen zij in bloemen en kransen
gezet is. Er klonk .al verrukkelijke muziek
in de Aria uit Judas Macabaus, waar Handel
een wijle bijna Mahlersche figuren vindt:
seraphisch in melod schem Ton". Dan zette
Mozart in, klank van hobos en clarinetten
als verstorven gerucht, welke de avond
melodie draagt der violen, de stem zingt
vogelgeluiden uit dit wemelen van
boschloover. Nooit hoorde ik eene coloratuur zoo
zacht wenkend en liefelijk als hier door
Mevr. Noordewier, waar het fladderen van
den toon een pastoralen zefier schijnt na te
bootsen.
Het vele applaus en de stemming maakten
ons 't Geistlicher Lied" van Diepenbrock
niet toegankelijker. Diepenbrock heeft blijde
hymnen gecomponeerd en een van deze had
Mevr. Noordewier kunnen kiezen; waarom nam
zij voor dit jubileum eene meditatieve? Eene
meditatieve met zoo diepzinnigen, mystieken
en, het mag gezegd worden, extravaganten
tekst? Wat men tot aan de pauze gehoord
had was goede muziek, maar zij reikte toch
niet verder dan de reëele wereld, min of
meer omtooverd gezien. Had men ons nader
kunnen brengen tot de hyperphysche krin
gen, welke Diepenbrocks Geistliches Lied"
raakt vanaf den aanvang, door Mahlers
Scherzo te doen voorafgaan? Neen, want
ook deze tonen bezingen de bloeiende aarde,
al lijkt deze bloei soms eene verparadijsde
stilte. Ik bewonder des te meer Mevr. Noor
dewiers keuze. De drie liederen van Strauss
waren eene concessie aan de vereerende
hoorders; 't eene Die Heiligen Drei Könige"
zou een aardig tafereeltje zijn in
fra-angelesken of zoo ge wilt oud-Duitschen trant,
wanneer het gedicht van Heine niet stoorde;
't andere Meinem Kinde" is een suikerig
wiegeliedje, 't derde Caecilie," eene buiten
gewoon smakelooze, Nibelungensche liefdes
verklaring. Het Geistliches Lied" daaren
tegen leek een uitdaging in dit milieu; ik
zelf ben door de visie van den componist
in de war geraakt, want ten opzichte van
den extatischen tekst verwachtte ik niet deze
meditatieve ingetogenheid en ruischenden
orgelklank. Het meesterschap, waarmee Mevr.
Noordewier dit zware lied zong (het is bijna
oude psalmodie) heeft mij nog eens verbaasd.
Mahlers scherzo uit de tweede symphonie
is het meest hemelsche dat er op aarde of
hemel te vinden is. De violen zetten in als
kwam er een mysterieus menuet. De strijk
instrumenten voeren deze melodie door, tot
er eene vliedende triolenpassage begint,
waarover hobos en clarinetten een ander
thema blazen, vroolijk en weemoedig; bazui
nen en trompetten klinken daar wijd en
processioneel en sterven weg in de stilte;
uit die nachtelijke eenzaamheid keert het
menuet terug, wonderlijk suggestief ingeleid,
en wordt verbonden met eene melodie der
violoncellen; uit die omstrengeling van
zangen groeit het meest onbeschrijfbare van
deze muziek, een van Mahlers hoogste en
edelmoedigste inventies, een
transuniverseelen gloed van bekoorlijkheid.
MATTHIJS VERMEULEN
* * *
Tentoonstelling van
Noord-Nederlandsch schilder- en beeldhouwwerk
vór 1575, in Utrecht
I
Als de Commissie van uitvoering met
een strak gezicht ons kwam verzekeren, dat
Utrecht met deze kunst-schouw deelneemt
aan de veelvuldige en veel verscheiden fes
tiviteiten en tentoonstellingen in dit jaar ter
herdenking aan de vestiging van Neerlan'ds'
Onafhankelijkheid, zouden we de keuze van
eene tentoonstelling als deze wel ietwat
grillig, althans moeielijk verklaarbaar kunnen
vinden, maar gegeven het resultaat van
de onderneming in het Gebouw voor Kun
sten en Wetenschappen het haar toch
zeker niet willen aanrekenen, dat het jubel
jaar hier maar tot voorwendsel diende.
In het voorwoord van den opvallend
smaakvol verzorgden catalogus, komt de
hoofdregelaar van deze tentoonstelling, Prof.
Vogelsang, ons echter voor met deze beden
kingen en erkent dat er tusschen deze uit
stalling van vroeg-Nederlandsche kunst en
een juichend herdenken van 1813 inderdaad
weinig verband is.
En toch, als de meest verstokte bedillaars
bleven mokken, zou de toepasselijkheid van
deze tentoonstelling, op de tegenwoordige
vaderlandsch-historische herdenking nog wel
uit te vinden zijn, en haar aanwezigheid
daarmee gemotiveerd.
Als men verder nu eens het officieele
kleed van zooveel toepasselijke feestelijk
heden of tentoonstellingen wegdenkt, valt
dan ook daar niet soms op te merken, dat
de herinnering aan een voor onze natie
zegenrijk gebeuren, maar een voorwendsel
is tot fuifgelegenheden ? En zoo bijv. Entos
voor de overgroote meerderheid van de
Hollandsche burgerij, toch bovenal zijn aan
trekkelijkheid heeft om den langdurigen
kermisjool, moeten we het dan niet zeer
op prijs stellen, dat dit historische jubeljaar
aanleiding was tot het ons bereiden van
wat hoogere genietingen, door middel van
de Utrechtsche tentoonstelling ? Waarlijk,
deze hartversterking bij het jubileeren tus
schen al dat jolend gefeest met confetti en
serpentines, is ons zeer welkom!
Deze tentoonstelling zal ons langer heuge
lijk zijn dan die in 1894, eveneens te Utrecht,
die al te veel een studieveld (of een sport
terrein!) was voor kunstgeleerden.
Want zij is inderdaad voor ons land een
gebeurtenis van gewicht, en, gelijk in den
catalogus met gepaste zelfvoldoening ge
constateerd wordt: de eerste eenigzins
omvangrijke poging op het gebied der
NoordNederlandsche Middeleeuwsche Kunst."
Er zijn schilderijen, teekeningen en
sculpturen bij elkaar ongeveer 250 werken,
die, verdeeld en over 't algemeen zeer gun
stig geplaatst zijn, over drie of vier zalen.
In de hoofdzaal zijn er wel op sommige
zijschotten schilderijen gehangen, die zeer
gebrekkig verlicht, kwalijk te zien zijn, ter
wijl daar blijkbaar wat al te strak werd
vastgehouden aan het systeem om een
schilderij niet in een vlakke belichting te
stellen. Op enkele uitzonderingen na, vormen
die ongunstig geplaatste werken in esthetisch
opzicht het minderwaardige deel van de
tentoonstelling, vergelijkingsmateriaal voor
de kunstwetenschappelijke studie.
Een bijzonder aantrekkelijke kant aan deze
tentoonstelling van Nbord-Nederlandsch
schilder- en beeldhouw-werk is juist, dat de
belangen van den kunstwetenschappelijken
vorscher er niet bovenmatig in gediend wer
den, ten nadeele van den niet-vakman, die
in zijn kunstlievendheid maling heeft aan
documenten.
De, wél veel uitgebreider en rijker, ten
toonstelling van Brugge in 1902, was van
dien kunstwetenschappelijken snuffelgeest
heel wat meer besmet. Toch was ook hier
bij de organisatie uitbreiding van kunst
historische kennis (of liever inzicht) het
doelwit, maar' nauw merkbaar voor de
niet-ingewijden. Van den ijver in het
attribueeren, die veelal een sportatieve naijver
is bij de heeren vakgeleerden, is gelukkig
ook niet veel te merken.
Wijselijk werd begrepen, dat met het
vooropzetten vnn enkele bekende
Noord-Nederlandsche kunstenaars, een groepsgewijze
indeeling daaromheen van zoovele niet te
benamen voortbrengselen, de beste weg is
tot het benaderen van het auteurschap,
en bovendien zeer ten voordeele yan een
doordringende, dat is vruchtbaarder, studie
van het kunstwaardig deel in het werk.
De aanwezigheid van beeldhouw- naast
schilder-werk verhoogt zeer de belangrijkheid
van deze tentoonstelling. De veelvuldigheid
van de houten beeldjes in het tijdperk der
primitieve Nederlandsche kunst, is een
veelbeteekend verschijnsel. Tot het begrip der
schilderwerken kan de houtsculptuur ons
veel bijbrengen; daar zijn zeer nauwe be
trekkingen tusschen die twee verschuilende
vormen, waarbij de picturale en de beel
dende uiting als 't ware in elkaar overgaan.
Die beeldjes, veelal gepolichromeerd (en
die, naar mijn veronderstelling, aan de schil
ders wel eens indirect tot model dienden)
zijn in zekeren zin schilderijtjes, gelijk de
schilderwerken weer sculpturen waren.
Uit dezen overvloed van primitieve werken,
met hun verwante hoedanigheden en hun
vage onderlinge overeenkomstigheden, die
uit dien tijd vooral de stellige omlijning
van het individueele uit het gemeenschap
pelijke dikwijls ondoenlijk maken, treden er
enkele in afzondering naar voren als
vroegnederlandsche schilders. (Op een critische
beschouwing van enkele werken betreffende
de onwaarschijnlijkheid van hun
NoordNederlandsche afkomst kan ik hier niet
ingaan.) De hoofdfiguren zijn dan ongeveer
Geertgen tot St.Jans, Cornelis Engelbrechtsz.,
Jacob Cornelisz., Lucas van Leyden, Jeroen
Bosch, en later volgend: Jan van Scorel,
Corn. Buys, Maerten van Heemskerck en
Pieter Aertsz. Jammer dat Breughel ontbreekt.
(De zoogen. Meester van de Virgo inter
Virgines zou ik hierbij afzonderlijk willen
aanduiden, daar het Nederlandsen karakter
eraan minder nadrukkelijk is. Deze meester
bezorgt ons intusschen, in vergelijking met
een aan hem toegeschreven werk in het
Rijksmuseum, verrassingen).
Een nadere beschouwing van het werk
dezer verschillende meesters en van hun
onmiddellijke omgeving, moet ik tot volgende
week uitstellen, 't zal toch een beschouwing
in vogelvlucht moeten wezen!
Ik heb nu slechts er nadrukkelijk op willen
wijzen, dat de tentoonstelling, afgescheiden
van haar profijtelijken kant voor de kunsth.
studie, in hooge mate genietbaar is ook
voor de leeken. Want het materiaal van
kunstwaardig uitgelezen gehalte, vormt hier
den doorslag bij het saamgebrachte.
Van alle der genoemde schilders, zijn
hier uit particuliere collecties en uit musea
stalen hunner kunst bij elkaar, waarmee
voor velen met hun vage kennis, een licht
zal opgaan over de hooge waarde en stille
bekoring van de kunstuiting bij deze veelal
anonyme werken.
De tentoonstelling blijft, verwonderlijk
genoeg, slechts tot 3 October geopend.
Is er geen kans ze op algemeen verlan
gen" wat verlengd te krijgen ?
W. STEENHOFF
Ingezonden
Partij-Justitie
De commissaris van politie te Amersfoort,
de heer A. Nijhoff, is voor enkele weken
als hulp-officier van justitie opgetreden op
eene wijze, die in het algemeen belang
publiek dient gemaakt te worden.
Bij gelegenheid der herstemmingen voor
den Amersfoortschen raad werd door mij
namens eenige vrijzinnige kiezers", een
strooibillet verspreid, dat die onderteekening
droeg. In dat strooibillet werd over de
fractie Gerritsen?Reikens gesproken, maar
op eene manier, die elke gedachte aan
beleediging buiten sloot.
Ieder, die elementaire notie van smaad of
beleediging bezit, ziet dat, bij de lezing van
dat strooibillet, op het eerste gezicht. De
officier van justitie" te Utrecht verklaarde
mij dan ook persoonlijk: Er staat niets in
het strooibillet dat ook maar eenige aanlei
ding zou kunnen gegeven hebben tot ver
volging. Die klacht lijkt op niets, en ik zou
dan ook dadelijk hebben gezegd dat er in
't geheel niet van beleediging sprake kon zijn.
Deze verklaring van den Officier doet in
dit geval wel de deur dicht.
Van dit strooibillet nu was uitgevischt,
dat het was gedrukt bij de wed. Van Weingen
alhier.
Nu vervoegde zich, dit was het eerste
bedrijf, bij haar de drukker A. W. H. Eijmann
om van haar den naam van den schrijver los
te krijgen. Er werd blijkbaar door zijn
committenten jacht gemaakt op iemand, want
een bepaald persoon werd door hem genoemd.
De wed. Van Weingen liet niets los.
Tweede bedrijf: Bij de wed. Van Weingen
vervoegt zich de commissaris van politie
A. Nijhoff, vergezeld van den inspecteur
M. A. E. Seeuwen, en onder voorhouding
van groote boete en gijzeling weet de com
missaris van politie in het bezit te geraken
van de copie van dit onschuldige strooi
billet.
Daar genoemde weduwe niet mijn naam,
maar wel mijn adres wist, vervoegde zij
zich bij mij en nu genoemde commissaris
zich toch al in het bezit had weten te stel
len van de copie zeide ik tegen haar, dat
ze nu mijn naam ook kon noemen, waarde
commissaris haar om gevraagd had.
Denzelfden avond werd ik door den
commissaris ontboden en werd mij een ver
hoor afgenomen. Zijnerzijds deelde hij mij
mede, door een klacht van de heeren Ger
ritsen en Reikens tot het onderzoek verplicht
te zijn, en dat hij het resultaat van het
onderzoek aan de klagers zou meedeelen,
waarna het aan hen stond de klacht al of
niet te handhaven.
Dat de commissaris, hetgeen hem gebleken
was trouw aan de klagers heeft gerappor
teerd, blijkt uit een ingezonden stukje in
het Amersfoortsch Dagblad van 16Julil913,
dat aldus eindigt:
Door de personen, die zich door
dit strooibillet beleedigd achten, werd
een aanklacht ingediend bij de justitie,
en toen bleek, dat steller en schrijver
van dit billet was zekere Oosterhoudt.
Met het oog op dit resultaat van het
onderzoek hebben de aanklagers hun
klacht ingetrokken. D.
Dat deze mededeelingen ook met grooten
spoed plaats hadden, bleek mij bij mijn
bezoek aan den officier van justitie te Utrecht,
die reeds door mijn rechtsgeleerden raads
man met het oog op deze eigenaardige
zaak was bezocht geworden. Zijn H. E. G.
verklaarde mij: Ja, mijnheer, ik heb er reeds
breedvoerig met uw raadsman over gespro
ken en na het onderhoud direct den com
missaris per telefoon te spreken gevraagd
om hem te zeggen, dat ik het niet
wenschelijk vond, dat hij van de verklaring
mededeeling deed aan de klagers. Maar de
inspecteur Posthuma die mij, wegens afwe
zigheid van den commissaris, te woord
stond, zeide dat de mededeelingen door den
commissaris reeds hadden plaats gehad."
Tot zoover de gebeurtenissen.
Ik constateer, dat het gevolg van den
grooten dienstijver van den commissaris
van politie is geweest: dat de politieke
nieuwsgierigheid der klagers bevredigd is
geworden, welke nieuwsgierigheid eerst
langs anderen weg bevrediging had gezocht,
maar niet gevonden.
fk constateer verder dat genoemde com
missaris van politie mij verklaarde, dat hij
zich niet behoefde te verdiepen in de vraag
of in den inhoud van het strooibillet belee
diging STAK, doch dat hij tot het onderzoek
verplicht was, indien de klagers zich belee
digd ACHTTEN.
De eigenaardige, haast zou men zeggen
naïeve justitiëele opvattingen zetten dus voor
een ieder de deur open om van de Justitie
te maken een partij-instrument, m. a. w. men
kan de justie op die wijze er voor spannen
feiten op te sporen niet omdat de gerech
tigheid dat eischt, maar omdat politieke
belangen het vragen.
Het misbruik dat in dezen van de justitie
werd gemaakt, meende ik in het algemeen
belang te moeten signaleeren.
Amersfoort
B. J. v. OOSTERHOUDT
Een nader woord over den nieuwen
Inspecteur Zeevaartkundig onderwijs
Met gevoelens van verbazing, welke allengs
bij het lezen plaats maakten voor gevoelens
van ontstemming, werd door ons van het
artikel Inspecteur Zeevaartkundig onder
wijs" onderteekend H. J., voorkomende in
het Weekblad van 7 September j.l. kennis
genomen.
De verbazing werd opgewekt door de
passages, waarin de afgetreden Minister
Heemskerk verweten wordt met de benoe
ming van den nieuwen titularis een mis
greep te hebben gedaan, en de ontstemming
trad op bij de ontdekking, dat H. J., zonder
zich behoorlijk op de hoogte te hebben
gesteld van den werkkring van een Inspec
teur van scheepvaart in Ned. Indië en van
de antecedenten van den heer M. J. v. Alphen
de Veer, zulk een ongunstig oordeel over
de gedane keuze durfde uitspreken.
Met de inzending van dit nader woord"
zal getracht worden den belangstellenden
lezers tot het inzicht te brengen, dat integen
deel de onderwerpelijke benoeming een
gelukkige daad van den nu afgetreden
Minister mag genoemd worden.
Over de wenschelijkheid om het
zeevaartkundig onderwijs in Nederland te
reorganiseeren is men het in bevoegde kringen vrijwel
eens. Op welke wijze en in welke mate die
reorganisatie zal moeten plaats hebben, zal
nader moeten worden uitgemaakt. Verwacht
mag worden, dat het noodige overleg met
deskundige vereenigingen en personen ter
zake niet zal worden nagelaten.
Het ligt nu naar onze meening voor de
hand, dat voorstellen tot reorganisatie het
best zullen worden uitgewerkt, door iemand
van nabij bekend met het zeevaartkundig
onderwijs (een eisch ook door H. J. ge
steld), doch buitendien en wij cursiveeren,
door iemand die op de hoogte is van de
behoeften der scheepvaart (koopv aar dijvaart)
met betrekking tot bekwaamheid en kennis
van het personeel.
Immers en dit is onze gevestigde over
tuiging, het zeevaartkundig onderwijs be
hoort zich te richten naar hetgeen de
koopvaardijvaart noodig heeft, niet het omge
keerde moet het geval zijn.
Wij zouden vreezen, dat een ervaren zee
vaartkundig vakleeraar moeielijk weerstand
zal kunnen bieden aan de bij hem alleszins
begrijpelijke neiging om het zeevaartkundig
onderwijs tot een hooger peil op te voeren
en dat daarvan de scheepvaart
moeielijkheden ondervinden zal hij het voltallig hou
den van haar personeel, wanneer de
examen