De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 21 september pagina 2

21 september 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 Sept. '13. No> 1890 zijn ontworpen richting geulen van niet meer dan elf meters waterdiepte heeft af te snijden. Maar het is meer dan waarschijnlijk, dat wajineer men den dam zal willen sluiten, de laatste opening een geul zal zijn gewor den yan nog misschien heel wat meer dan twintig meters diepje, en wie waarborgt, dat de sterke stroom, daardoor heen persend, aan wederszijden den begonnen dam niet zal mede sleuren, en al het dure verrichte werk zal te niet doen? Naar onze beschei den meening is bij het sluiten der vier zee openingen ieder afzonderlijk op boven aan gegeven wijze minder risico, dan wanneer men een dam van negen-en-twintig.kilometers lengte op eenmaal wil gaan stichten. Wellicht zullen sommigen vreezen, dat die zware pantserschepen spoedig zullen wegzinken in het zand, en onze vier afsluitdammen dan langzaam maar zeker zullen verdwijnen in de diepte. Daarvoor behoeft men zich niet al te ongerust te maken, want op plaatsen, waar twintig meters water staat, moet de bodem noodzakelijk een zekere hardheid verkregen hebben. Er weegt een waterkolom van twintig meters hoogte, dat is_ een overdruk van twee athmospheren hierop. Voor dat onze pantserschepen in zulk een bodem zullen zijn weggezonken, zal de stroom van uit zee wel den tijd gehad hebben, van richting te veranderen en zijn voornemen te vergeten, van in de Zuiderzee te willen binnendringen. A. L. H. OBREEN, Ingenieur Niet de heer Balthazar Verhagen, maar de Oedipusvertooning Het is jammer, dat de heer Balthazar Verhagen niet verder over het Oedipusgeval verhandelen wil, ten nutte van den lezer, van mij en ook misschien van hemzelven. Maar dat hij niet praten wil, kan voor mij geen reden zijn ook te zwijgen. De zaak staat dan, naar mijn meening, aldus. De man-Oedipus wordt door zulk een aantal toevallige omstandigheden" bezocht, dat men wel aan boos opzet van de zijde des noodlots gelooven moet, om de zaak niet hoogst onwaarschijnlijk te achten. En dat boos opzet, die kwaadwilligheid was er voor den Griek inderdaad in zijn Noodlot. Groote gaven, een gelukkigen aanleg, voor spoed konden de goden in een sterveling zoo min lijden, als die andere sombere, vage macht, die boven hen stond en Noodlot heette, en het moet bij tijden een wanhopig gevoel zijn geweest voorden overigens niet zwaarmoedigen Griek, dat juist als 't hem bijzon der goed scheen te gaan, een zeker verderf hem bedreigde. Voor ons echter bestaat geen noodlot meer in den zin van een persoonlijke, naijverige macht. Wij weten, dat naast het wetmatige ook het toevallige heerscht en ons bedreigt. En niets meer dan dit demonstreert ons de Oedipus, van zijn specifiek-classieke ver schrikking ontdaan, niets meer dan dat soms auto's in de vaart rijden, pannen van het dak vallen en kinderen in potten kokend water geraken. In het leven nu spotten wij niet met deze dingen als zij gebeuren en het kan be klemmend zijn te denken, dat zij ons allen kunnen gebeuren. Maar... dit beteekent nog niet, dat het toevallige zoo maar als tooneeleffect te gebruiken is, dat het van tragische werking zou zijn... Wie hier aan twijfelt, transponeere Oedipus in een man van dezen tijd, die in een keldergat zou vallen, door een motor overreden worden, onschuldig in het gevang geraken zou, om eindelijk de verkeerde vrouw te trouwen. Zoo iemand zou Jan Ongeluk heeten en de held van een klucht zijn of, als zijn lotgevallen hél akelig waren, die van een melodrama. En nu is het curieus op te merken hoe alle vertolkers van den Oedipus, van Mounet-Sully af tot Royaards toe, hun kracht en de werking des drama's zochten in dat hél erge, melodramatische van bloedschande en uitgestoken oogen, als voelden zij wel, dat voor een hedendaagsch publiek er verder niets overblijft dan een belachelijk groot aantal toevalligheden, al te opzettelijk gestapeld op n ongelukkig hoof d. Geenszins dus wilde ik beweren, dat het bewustzijn der mogelijkheid van het onvoor ziene niet beklemmend kan zijn (er bestaat echter ook gelukkig toeval) maar wél, dat het toevallige niet zoo-maar dramatisch bruikbaar, dat het voor ons niet tragisch meer is. Of het toeval dan nooit, op geen wijze, onder geen omstandigheden tragisch bruik baar is, zou ik op dit oogenblik niet kunnen zeggen, maar dit is nu ook niet aan de orde. De heer Verhagen en ik zullen daar later nog wel eens over praten. FRANS COENEN * * * Tooneelcauserieën J. H. SPEENHOFF . Onlangs stond in dit Weekblad een tooneelstukje in n bedrijf afgedrukt, dat ge schreven was door J. W. BroedeleJ: en geïllustreerd door Grauss. Het omspande in een komisch-naargeestigen toon stationswachtkamer-verliefdheid en weduwnaarsromantiek. Het was kleine en ongewoon lichte literatuur. Voor een specifiek Neder landsen Klein-Theater, met hypermoderne tendenzen en nu en dan een grand-guignolkreet, was dit en zijn ook de dergelijke stukjes eigenlijk geschreven, die, soms eens onbeholpen, ook wel eens wat gewild en ernaast, maar dikwijls ook interessant en bij wijlen zeer geestig, door J. H. Speenhoff tegenwoordig worden vertoond: nu in Am sterdam. Ik kan u aanbevelen daarheen te gaan hij is in Bellevue, Leidsche Kade gij hoort oude en nieuwe liedjes van hem, en gij ziet wat deze dominee van den zang, deze cubist van de schilderkunst en deze moderne maanlicht-romanticus van het tooneel voor nieuws aan zijn land brengt, hij en zijn kring. Ik beschouw, wat hij ook van zijn leven voor geks moge verzinnen, Jacobus Speenhoff voor't geen men zoo on-eigenaardig noemt een Natuurmonument, m. a. w. een Nederlandsche eigen-rijkdom, dat dus diende beschermd te worden. Ik bewonder hem het meest, en zér, als dichter-zanger. In Europa zijn minstens duizend Pissuisses, maar er is maar n Speenhoff in de wereld. Hij heeft zijn eigen cachet en dat cachet is eendoor-en-door vaderlandsch. Bij hem vindt gij de boert van de twintigste eeuw, zooals zij is voortge komen, regelrecht, uit Breêro's en Langendijks boert, dwars door de kunstlooze decaden en de diakenhuiszielen van de negentiendeeeuw heen. Hem is het een lust de platte eerlijkheid van het volk in zijn kunst te ver edelen. Hij zingt u van den scheepskapitein, die in alle havens zijn liefjes heeft, en hij noemt hem den kiele-kiele-kapitein" en zingt die, zóafgedrukt, heelemaal niet aardige benaming des passagierenden kapiteins, met zoo veile sentimenteele en statige stem, zoo pprceleinbros en wiegekind-teeder, dat al de zielenooddruft en al de zielige nooddruft en al de gemiste teederheid en ruwe mismaakt heid van deze wereld op n groote zachtgeboterde Hollandsche suikervlinder lijkt. Op zoo'n oogenblik welt een traan in uw oog terwijl de lijster van het pleizierige lachen in uw keel fluit, 'n Fijne artiest is Speenhoff. Het recht heelemaal zichzelf te zijn heeft hij daarom. Temeer heeft hij dat recht, omdat hij zijn land zoo schoon, zoo klein, zoo oubollig, zoo teeder vertegen woordigt. Het is geen wonder, dat hij Bolland met sympathie toedicht. Bolland is een Nederlandsche hagepreeker van de schoontrillende Gedachte. Speenhoff is de Neder landsche dominee van het dierbare Gevoel. Ik moet lachen om de kapelaans en de predikanten, die Speenhoff in Brabant en op de Veluwe kwalijk gezind zijn. In die lieden ziet men de formule zich verzetten tegen het levende gemoed! Is het niet jammer, dat zulk een Neder lander met een maar-even passabel tooneeltroepje zijn werk moet doen ? Is het niet erg, dat hij in een bakbeest van een zaal, waarvan de versiering zelfs Cornelis Dake als decoratieve kunst onwaardig zou zijn, met slechte requisiten werken moet ? Schatten gouds besteedt onze dolle, ordelooze maat schappij om de miserabelste hondjens hun geeuwerige leventjes te doen rekken (waar voor betaald worden suikerbakker, zijde wever, dokter en apteker). Schatten, schatten gouds, vraag het maar aan den fabrikant der hondenpenningen! of aan de belasting, die de getallen kent! Is de wan-logica niet het Teeken dezer wereld en is ze er niet criant-pnharmonisch van ? Schatten gouds verslindt de weelde millioenen, mijne toehoorders , en op de verkeerde plaats! De camembert, de caviar en de canard truffébereiken ordinaire adressen en mesten onkruid vet waar orchideeën ver dorren. Op het gestoelte der macht zitten de opgeglansde middelmatigheden te lachen, en in geen branche van deze dadenrijke wereld zijn er van de tientallen leiders" meer dan een schamper kwart dozijn, die boven hun bedienden werkelijk uitblinken. Zie de tronies dier hoogedelgestrengen", dier artiesten", dier directeuren", dier professoren", dier regisseurs", dier kamerheeren", hoofdredacteuren", patroons", bestuursleden". Gij wordt gelukkig kind geboren, want als ge u, volwassen, aan de zottekraam moest wennen, die de samen leving is, gij kreegt het te kwaad. Daar hebt ge het Vermaak, het Feest, het Kunstgenot. Zeg niet: het volk heeft wat het wil en waard is. Als ge dat meent zult ge uw kinders hun gang laten gaan, als ze met houtjes scheepje varen in een vieswatergeul en voor bramen vergiftige bessen snoepen. Het volk is er om leiding te ont vangen, en het is de schoonheids-kreupele, de schoonheids-botterik, die hem voorgaat en hem verhindert van zijn leven te maken wat hij er toch nog best van maken kon. Nederland heeft buiten Speenhoff, die ten minste tot uiting kwam, nog meer Kunste naars, nog meer en grooter geesten, heeft een voldoend getal tooneelhervormers, en een massa nieuwlichters, en ze worden niet ge bezigd ! Een toeval blaast soms 't zaad van hun vinding op een vruchtbare plek en dan ziet ge ze gedeeltelijk bloeien. Een toeval maakt dat, nu hij al rijk werd aan jaren, de talent volle Royaards de middelen vindt wat te doen. Een toeval geeft een uitgelezen Ver kade het deel van een kans. Hoeveel Verkades blijven met hun licht sans jeu de mot onder de korenmaat? Wie zal ze tellen? Ik zeide: Speenhoff is een Natuurmonu ment. Aan de grachten in Amsterdam, in de handelshuizen hier en elders tassen zich de kapitalen op. Welke is het gebruik dat de wereld er van maakt? Eenige jonge zonen gaan er van op kostscholen met veel maintien, en de papa's gaan naar Brussel, de mama's koopen parelen en slechte schil derijen, maar het ware beter, dat fijnere geesten en harten er hun vollen wasdom door konden erlangen. Het ware, om maar n uit velen te noemen, beter dat Speenhoff, zeker k en niet in de laatste plaats Speenhoff, onbekrompen uiting kon geven aan zijn bedoelingen. De schoonheid was ermede gebaat. Maar zoolang dat alles niet anders is, raad ik u aan onder Speenhoffs bekoring te gaan vertoeven : Bellevue, Leidschekade, Amster dam, Nederland. DE LA BAIGNOIRE BABIES De spraak- en geestverwarring over de Critiek is nog niet af geloopen. In Amsterdam hadden zelfs geheime vergaderingen plaats van alles wat op de planken leeft en strebt, en daar werd geducht afgegeven op de critiek, die men murw en minzaam slaan wil. Zijn artiesten niet soms lieve kinderen ? Babies zijn het! Dat de onomkoopbare cri tiek, zooals die in Nederland regel is, met al de verscheidenheid van fouten die haar overigens kenmerken, het beste goed inhoudt wat de Tooneelkunst heeft, begrijpen zij nog maar niet. D. L. B. * * * Muziek in de Hoofdstad Concertgebouw. Men begon wederom, gelijk bij 't vorig feestconcert in de lente, met Webers Jubel ouverture. Dit werk, welks eerste maat me altijd herinnert aan het Meistersinger-voorspel; is eigenlijk geene compositie, doch een gelegenheidsstuk. Wanneer de fluiten het tweede thema aanheffen, komt er uit de verte wel iets teers aanzweven van melodie en klank, en later gonst die bekoring even lokkend terug, doch het geheel is vaag en zwak, en reeds na de eerste reprise kan het volkslied inzetten. Dit volkslied zou echter even goed kunnen invallen als slot van Webers Oberonof Freischütz-inleidingen, gelijk men meent dat alle volksliederen aansluiten bij deze Jubel-ouverture". Men had echter reeds lang op moeten merken, dunkt me, dat het Wien Neerlands Bloed" beter past bij Weber, omdat het uit dezelfde school stamt, dan de Wilhelmus. Ik weet wel dat het Wien Neerlands Bloed" een drenserig wijsje is, (het getuigt misschien van een belangrijke verbetering in den smaak, dat het allengs impopulair wordt) doch dan verkrijgt men tenminste een soort van eenheid. Een geluk kiger oplossing ware dat men een componist 'n stuk liet schrijven in een Rembrandt stijl, waarbij zich de Wilhelmus kon voegen. Als dit stuk gespeeld werd tijdens een verblijf van de Koninklijke Familie, wier tijd meer dan overmatig bezet is met 't bezoeken van Weeshuizen, Diakonessen-gestichten, Ten toonstellingen etc., zou men H. H. M. M. telephonisch kunnen verbinden met de Con certgebouw-zaal ; het voortreffelijke orchest, dat dikwijls eene nationale instelling ge noemd is, het bestuur, en de dirigent zouden zulke blijken van belangstelling eeds zeer waardeeren. Wij vierden Mevr. Noordewiers vijf-entwintig-jarig kunstenaarsschap. Over de persoonlijkheid der zangeres schreef de heer Van Dokkum in het vp/ig nummer van dit weekblad, zoodat ik mij kan beperken tot het concert, toen zij in bloemen en kransen gezet is. Er klonk .al verrukkelijke muziek in de Aria uit Judas Macabaus, waar Handel een wijle bijna Mahlersche figuren vindt: seraphisch in melod schem Ton". Dan zette Mozart in, klank van hobos en clarinetten als verstorven gerucht, welke de avond melodie draagt der violen, de stem zingt vogelgeluiden uit dit wemelen van boschloover. Nooit hoorde ik eene coloratuur zoo zacht wenkend en liefelijk als hier door Mevr. Noordewier, waar het fladderen van den toon een pastoralen zefier schijnt na te bootsen. Het vele applaus en de stemming maakten ons 't Geistlicher Lied" van Diepenbrock niet toegankelijker. Diepenbrock heeft blijde hymnen gecomponeerd en een van deze had Mevr. Noordewier kunnen kiezen; waarom nam zij voor dit jubileum eene meditatieve? Eene meditatieve met zoo diepzinnigen, mystieken en, het mag gezegd worden, extravaganten tekst? Wat men tot aan de pauze gehoord had was goede muziek, maar zij reikte toch niet verder dan de reëele wereld, min of meer omtooverd gezien. Had men ons nader kunnen brengen tot de hyperphysche krin gen, welke Diepenbrocks Geistliches Lied" raakt vanaf den aanvang, door Mahlers Scherzo te doen voorafgaan? Neen, want ook deze tonen bezingen de bloeiende aarde, al lijkt deze bloei soms eene verparadijsde stilte. Ik bewonder des te meer Mevr. Noor dewiers keuze. De drie liederen van Strauss waren eene concessie aan de vereerende hoorders; 't eene Die Heiligen Drei Könige" zou een aardig tafereeltje zijn in fra-angelesken of zoo ge wilt oud-Duitschen trant, wanneer het gedicht van Heine niet stoorde; 't andere Meinem Kinde" is een suikerig wiegeliedje, 't derde Caecilie," eene buiten gewoon smakelooze, Nibelungensche liefdes verklaring. Het Geistliches Lied" daaren tegen leek een uitdaging in dit milieu; ik zelf ben door de visie van den componist in de war geraakt, want ten opzichte van den extatischen tekst verwachtte ik niet deze meditatieve ingetogenheid en ruischenden orgelklank. Het meesterschap, waarmee Mevr. Noordewier dit zware lied zong (het is bijna oude psalmodie) heeft mij nog eens verbaasd. Mahlers scherzo uit de tweede symphonie is het meest hemelsche dat er op aarde of hemel te vinden is. De violen zetten in als kwam er een mysterieus menuet. De strijk instrumenten voeren deze melodie door, tot er eene vliedende triolenpassage begint, waarover hobos en clarinetten een ander thema blazen, vroolijk en weemoedig; bazui nen en trompetten klinken daar wijd en processioneel en sterven weg in de stilte; uit die nachtelijke eenzaamheid keert het menuet terug, wonderlijk suggestief ingeleid, en wordt verbonden met eene melodie der violoncellen; uit die omstrengeling van zangen groeit het meest onbeschrijfbare van deze muziek, een van Mahlers hoogste en edelmoedigste inventies, een transuniverseelen gloed van bekoorlijkheid. MATTHIJS VERMEULEN * * * Tentoonstelling van Noord-Nederlandsch schilder- en beeldhouwwerk vór 1575, in Utrecht I Als de Commissie van uitvoering met een strak gezicht ons kwam verzekeren, dat Utrecht met deze kunst-schouw deelneemt aan de veelvuldige en veel verscheiden fes tiviteiten en tentoonstellingen in dit jaar ter herdenking aan de vestiging van Neerlan'ds' Onafhankelijkheid, zouden we de keuze van eene tentoonstelling als deze wel ietwat grillig, althans moeielijk verklaarbaar kunnen vinden, maar gegeven het resultaat van de onderneming in het Gebouw voor Kun sten en Wetenschappen het haar toch zeker niet willen aanrekenen, dat het jubel jaar hier maar tot voorwendsel diende. In het voorwoord van den opvallend smaakvol verzorgden catalogus, komt de hoofdregelaar van deze tentoonstelling, Prof. Vogelsang, ons echter voor met deze beden kingen en erkent dat er tusschen deze uit stalling van vroeg-Nederlandsche kunst en een juichend herdenken van 1813 inderdaad weinig verband is. En toch, als de meest verstokte bedillaars bleven mokken, zou de toepasselijkheid van deze tentoonstelling, op de tegenwoordige vaderlandsch-historische herdenking nog wel uit te vinden zijn, en haar aanwezigheid daarmee gemotiveerd. Als men verder nu eens het officieele kleed van zooveel toepasselijke feestelijk heden of tentoonstellingen wegdenkt, valt dan ook daar niet soms op te merken, dat de herinnering aan een voor onze natie zegenrijk gebeuren, maar een voorwendsel is tot fuifgelegenheden ? En zoo bijv. Entos voor de overgroote meerderheid van de Hollandsche burgerij, toch bovenal zijn aan trekkelijkheid heeft om den langdurigen kermisjool, moeten we het dan niet zeer op prijs stellen, dat dit historische jubeljaar aanleiding was tot het ons bereiden van wat hoogere genietingen, door middel van de Utrechtsche tentoonstelling ? Waarlijk, deze hartversterking bij het jubileeren tus schen al dat jolend gefeest met confetti en serpentines, is ons zeer welkom! Deze tentoonstelling zal ons langer heuge lijk zijn dan die in 1894, eveneens te Utrecht, die al te veel een studieveld (of een sport terrein!) was voor kunstgeleerden. Want zij is inderdaad voor ons land een gebeurtenis van gewicht, en, gelijk in den catalogus met gepaste zelfvoldoening ge constateerd wordt: de eerste eenigzins omvangrijke poging op het gebied der NoordNederlandsche Middeleeuwsche Kunst." Er zijn schilderijen, teekeningen en sculpturen bij elkaar ongeveer 250 werken, die, verdeeld en over 't algemeen zeer gun stig geplaatst zijn, over drie of vier zalen. In de hoofdzaal zijn er wel op sommige zijschotten schilderijen gehangen, die zeer gebrekkig verlicht, kwalijk te zien zijn, ter wijl daar blijkbaar wat al te strak werd vastgehouden aan het systeem om een schilderij niet in een vlakke belichting te stellen. Op enkele uitzonderingen na, vormen die ongunstig geplaatste werken in esthetisch opzicht het minderwaardige deel van de tentoonstelling, vergelijkingsmateriaal voor de kunstwetenschappelijke studie. Een bijzonder aantrekkelijke kant aan deze tentoonstelling van Nbord-Nederlandsch schilder- en beeldhouw-werk is juist, dat de belangen van den kunstwetenschappelijken vorscher er niet bovenmatig in gediend wer den, ten nadeele van den niet-vakman, die in zijn kunstlievendheid maling heeft aan documenten. De, wél veel uitgebreider en rijker, ten toonstelling van Brugge in 1902, was van dien kunstwetenschappelijken snuffelgeest heel wat meer besmet. Toch was ook hier bij de organisatie uitbreiding van kunst historische kennis (of liever inzicht) het doelwit, maar' nauw merkbaar voor de niet-ingewijden. Van den ijver in het attribueeren, die veelal een sportatieve naijver is bij de heeren vakgeleerden, is gelukkig ook niet veel te merken. Wijselijk werd begrepen, dat met het vooropzetten vnn enkele bekende Noord-Nederlandsche kunstenaars, een groepsgewijze indeeling daaromheen van zoovele niet te benamen voortbrengselen, de beste weg is tot het benaderen van het auteurschap, en bovendien zeer ten voordeele yan een doordringende, dat is vruchtbaarder, studie van het kunstwaardig deel in het werk. De aanwezigheid van beeldhouw- naast schilder-werk verhoogt zeer de belangrijkheid van deze tentoonstelling. De veelvuldigheid van de houten beeldjes in het tijdperk der primitieve Nederlandsche kunst, is een veelbeteekend verschijnsel. Tot het begrip der schilderwerken kan de houtsculptuur ons veel bijbrengen; daar zijn zeer nauwe be trekkingen tusschen die twee verschuilende vormen, waarbij de picturale en de beel dende uiting als 't ware in elkaar overgaan. Die beeldjes, veelal gepolichromeerd (en die, naar mijn veronderstelling, aan de schil ders wel eens indirect tot model dienden) zijn in zekeren zin schilderijtjes, gelijk de schilderwerken weer sculpturen waren. Uit dezen overvloed van primitieve werken, met hun verwante hoedanigheden en hun vage onderlinge overeenkomstigheden, die uit dien tijd vooral de stellige omlijning van het individueele uit het gemeenschap pelijke dikwijls ondoenlijk maken, treden er enkele in afzondering naar voren als vroegnederlandsche schilders. (Op een critische beschouwing van enkele werken betreffende de onwaarschijnlijkheid van hun NoordNederlandsche afkomst kan ik hier niet ingaan.) De hoofdfiguren zijn dan ongeveer Geertgen tot St.Jans, Cornelis Engelbrechtsz., Jacob Cornelisz., Lucas van Leyden, Jeroen Bosch, en later volgend: Jan van Scorel, Corn. Buys, Maerten van Heemskerck en Pieter Aertsz. Jammer dat Breughel ontbreekt. (De zoogen. Meester van de Virgo inter Virgines zou ik hierbij afzonderlijk willen aanduiden, daar het Nederlandsen karakter eraan minder nadrukkelijk is. Deze meester bezorgt ons intusschen, in vergelijking met een aan hem toegeschreven werk in het Rijksmuseum, verrassingen). Een nadere beschouwing van het werk dezer verschillende meesters en van hun onmiddellijke omgeving, moet ik tot volgende week uitstellen, 't zal toch een beschouwing in vogelvlucht moeten wezen! Ik heb nu slechts er nadrukkelijk op willen wijzen, dat de tentoonstelling, afgescheiden van haar profijtelijken kant voor de kunsth. studie, in hooge mate genietbaar is ook voor de leeken. Want het materiaal van kunstwaardig uitgelezen gehalte, vormt hier den doorslag bij het saamgebrachte. Van alle der genoemde schilders, zijn hier uit particuliere collecties en uit musea stalen hunner kunst bij elkaar, waarmee voor velen met hun vage kennis, een licht zal opgaan over de hooge waarde en stille bekoring van de kunstuiting bij deze veelal anonyme werken. De tentoonstelling blijft, verwonderlijk genoeg, slechts tot 3 October geopend. Is er geen kans ze op algemeen verlan gen" wat verlengd te krijgen ? W. STEENHOFF Ingezonden Partij-Justitie De commissaris van politie te Amersfoort, de heer A. Nijhoff, is voor enkele weken als hulp-officier van justitie opgetreden op eene wijze, die in het algemeen belang publiek dient gemaakt te worden. Bij gelegenheid der herstemmingen voor den Amersfoortschen raad werd door mij namens eenige vrijzinnige kiezers", een strooibillet verspreid, dat die onderteekening droeg. In dat strooibillet werd over de fractie Gerritsen?Reikens gesproken, maar op eene manier, die elke gedachte aan beleediging buiten sloot. Ieder, die elementaire notie van smaad of beleediging bezit, ziet dat, bij de lezing van dat strooibillet, op het eerste gezicht. De officier van justitie" te Utrecht verklaarde mij dan ook persoonlijk: Er staat niets in het strooibillet dat ook maar eenige aanlei ding zou kunnen gegeven hebben tot ver volging. Die klacht lijkt op niets, en ik zou dan ook dadelijk hebben gezegd dat er in 't geheel niet van beleediging sprake kon zijn. Deze verklaring van den Officier doet in dit geval wel de deur dicht. Van dit strooibillet nu was uitgevischt, dat het was gedrukt bij de wed. Van Weingen alhier. Nu vervoegde zich, dit was het eerste bedrijf, bij haar de drukker A. W. H. Eijmann om van haar den naam van den schrijver los te krijgen. Er werd blijkbaar door zijn committenten jacht gemaakt op iemand, want een bepaald persoon werd door hem genoemd. De wed. Van Weingen liet niets los. Tweede bedrijf: Bij de wed. Van Weingen vervoegt zich de commissaris van politie A. Nijhoff, vergezeld van den inspecteur M. A. E. Seeuwen, en onder voorhouding van groote boete en gijzeling weet de com missaris van politie in het bezit te geraken van de copie van dit onschuldige strooi billet. Daar genoemde weduwe niet mijn naam, maar wel mijn adres wist, vervoegde zij zich bij mij en nu genoemde commissaris zich toch al in het bezit had weten te stel len van de copie zeide ik tegen haar, dat ze nu mijn naam ook kon noemen, waarde commissaris haar om gevraagd had. Denzelfden avond werd ik door den commissaris ontboden en werd mij een ver hoor afgenomen. Zijnerzijds deelde hij mij mede, door een klacht van de heeren Ger ritsen en Reikens tot het onderzoek verplicht te zijn, en dat hij het resultaat van het onderzoek aan de klagers zou meedeelen, waarna het aan hen stond de klacht al of niet te handhaven. Dat de commissaris, hetgeen hem gebleken was trouw aan de klagers heeft gerappor teerd, blijkt uit een ingezonden stukje in het Amersfoortsch Dagblad van 16Julil913, dat aldus eindigt: Door de personen, die zich door dit strooibillet beleedigd achten, werd een aanklacht ingediend bij de justitie, en toen bleek, dat steller en schrijver van dit billet was zekere Oosterhoudt. Met het oog op dit resultaat van het onderzoek hebben de aanklagers hun klacht ingetrokken. D. Dat deze mededeelingen ook met grooten spoed plaats hadden, bleek mij bij mijn bezoek aan den officier van justitie te Utrecht, die reeds door mijn rechtsgeleerden raads man met het oog op deze eigenaardige zaak was bezocht geworden. Zijn H. E. G. verklaarde mij: Ja, mijnheer, ik heb er reeds breedvoerig met uw raadsman over gespro ken en na het onderhoud direct den com missaris per telefoon te spreken gevraagd om hem te zeggen, dat ik het niet wenschelijk vond, dat hij van de verklaring mededeeling deed aan de klagers. Maar de inspecteur Posthuma die mij, wegens afwe zigheid van den commissaris, te woord stond, zeide dat de mededeelingen door den commissaris reeds hadden plaats gehad." Tot zoover de gebeurtenissen. Ik constateer, dat het gevolg van den grooten dienstijver van den commissaris van politie is geweest: dat de politieke nieuwsgierigheid der klagers bevredigd is geworden, welke nieuwsgierigheid eerst langs anderen weg bevrediging had gezocht, maar niet gevonden. fk constateer verder dat genoemde com missaris van politie mij verklaarde, dat hij zich niet behoefde te verdiepen in de vraag of in den inhoud van het strooibillet belee diging STAK, doch dat hij tot het onderzoek verplicht was, indien de klagers zich belee digd ACHTTEN. De eigenaardige, haast zou men zeggen naïeve justitiëele opvattingen zetten dus voor een ieder de deur open om van de Justitie te maken een partij-instrument, m. a. w. men kan de justie op die wijze er voor spannen feiten op te sporen niet omdat de gerech tigheid dat eischt, maar omdat politieke belangen het vragen. Het misbruik dat in dezen van de justitie werd gemaakt, meende ik in het algemeen belang te moeten signaleeren. Amersfoort B. J. v. OOSTERHOUDT Een nader woord over den nieuwen Inspecteur Zeevaartkundig onderwijs Met gevoelens van verbazing, welke allengs bij het lezen plaats maakten voor gevoelens van ontstemming, werd door ons van het artikel Inspecteur Zeevaartkundig onder wijs" onderteekend H. J., voorkomende in het Weekblad van 7 September j.l. kennis genomen. De verbazing werd opgewekt door de passages, waarin de afgetreden Minister Heemskerk verweten wordt met de benoe ming van den nieuwen titularis een mis greep te hebben gedaan, en de ontstemming trad op bij de ontdekking, dat H. J., zonder zich behoorlijk op de hoogte te hebben gesteld van den werkkring van een Inspec teur van scheepvaart in Ned. Indië en van de antecedenten van den heer M. J. v. Alphen de Veer, zulk een ongunstig oordeel over de gedane keuze durfde uitspreken. Met de inzending van dit nader woord" zal getracht worden den belangstellenden lezers tot het inzicht te brengen, dat integen deel de onderwerpelijke benoeming een gelukkige daad van den nu afgetreden Minister mag genoemd worden. Over de wenschelijkheid om het zeevaartkundig onderwijs in Nederland te reorganiseeren is men het in bevoegde kringen vrijwel eens. Op welke wijze en in welke mate die reorganisatie zal moeten plaats hebben, zal nader moeten worden uitgemaakt. Verwacht mag worden, dat het noodige overleg met deskundige vereenigingen en personen ter zake niet zal worden nagelaten. Het ligt nu naar onze meening voor de hand, dat voorstellen tot reorganisatie het best zullen worden uitgewerkt, door iemand van nabij bekend met het zeevaartkundig onderwijs (een eisch ook door H. J. ge steld), doch buitendien en wij cursiveeren, door iemand die op de hoogte is van de behoeften der scheepvaart (koopv aar dijvaart) met betrekking tot bekwaamheid en kennis van het personeel. Immers en dit is onze gevestigde over tuiging, het zeevaartkundig onderwijs be hoort zich te richten naar hetgeen de koopvaardijvaart noodig heeft, niet het omge keerde moet het geval zijn. Wij zouden vreezen, dat een ervaren zee vaartkundig vakleeraar moeielijk weerstand zal kunnen bieden aan de bij hem alleszins begrijpelijke neiging om het zeevaartkundig onderwijs tot een hooger peil op te voeren en dat daarvan de scheepvaart moeielijkheden ondervinden zal hij het voltallig hou den van haar personeel, wanneer de examen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl