Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
28 Sept. '13. - No* 1891
van het feest ..sterk-persoonlijke
kenteekenetl vertoont.
Het is moeilijk de balans op te maken
van de kosten der feestviering. Laat ons
zeggen, dat het geheele land, met op
tochten, vuurwerken, tentoonstellingen,
feestmaaltijden en andere fuiferijen, ver
sieringen en verlichtingen drie millioen
gulden uitgegeven heeft. Ik geef dit cijfer
gaarne ter accountants-correctie. Wat
hadden wij voor die drie millioen b l
ijv e n d s kunnen hebben!
BERNARD CANTER
* * *
Handelshoogeronderwijs
Langzamerhand groeit het. Eerst was 't
een enkele school; de Openbare Handels
school hier te Amsterdam bestaat 'n goede
25 jaar. Avondkursussen kwamen in veel
behoeften voorzien, niet alleen in die van
de oprichters... Vereenigingen tot verbete
ring van dit vakonderwijs ontstonden; ver
scheiden Hoogere Burgerscholen kregen
een verlengstuk: de handelsklassen. De
middenstand organiseerde zich en de
daghandelsscholen (als van de Alg.
Winkeliersvereeniging) ontstonden, soms van gemeente
wege, als in Zwolle, Winschoten, Deventer,
Alkmaar. Meerdere plannen zijn in voor
bereiding. En de kroon wordt er in Rotterdam
op dit werk gezet: de Handelshoogeschool.
Met al deze dingen is men niet over n
nacht ijs gegaan. Lang, heel lang klonk het
geklaag: wij moeten handelsscholen hebben.
Wie heeft ooit beter dan Potgieter geweten,
hoe de pennelikkers" uit de school van Jan
Borliut 'n slavenleventje leidden, 'n
armoebaantje met wat verguld er op, niet te boven
kwamen, omdat het baantje hen onbarm
hartig in benepen omstandigheden, met
benepen kennis, met benepen gezichtskring
vasthield. Later pas, toen ook Potgieter
meegewerkt had aan den bloei en groei van
zijn" stad, later pas stuurde Haesje Claes'
dochter haar jongens ter schole.
En ver vór hem was er al veel geroep
geweest: scholen moeten we hebben. Zoo
verscheen er in den tijd der spectatoriale
geschriften een interessant weekblad, De
Koopman. Er is geen nieuws onder de zon.
Daar spreken heele bladzijden van behoeften,
die nog in dezen tijd maar ten deele
kunnen worden bevredigd. Een vader, die
niet onwaarschijnlijk zijn jongens het weel
derige pad ziet betreden, waarop in de
18eeeuw heel wat zaken zijn gestrand, betoogt
in 1770: En zomen met mij alles nagaat en
rijp overlegt, zo ziet men hoe langer hoe
meer de noodzakelijkheid van een Akademie
(voor den handel), daar men de Jongelingen
zoodra zij van de laage scholen afkomen
gelijk het in andere Fakulteiten toegaat,
bestellen kan, en daar ze wat leeren, in een
genoegzaam streng verband zijn, en desnoods,
als 't niet anders zijn kan, uithollen kunnen.
Om wijs en voorzigtig te worden, om
zig vroeg tot ijver en naarstigheid te ge
wennen, en om naderhand een bestendige
leevensaart aan te neemen."
Dat konden de zakenmenschen slecht ver
kroppen: voor alle mogelijke vakken was
de voorbereiding geregeld, slechts niet voor
dat, waarin 't geld werd gemaakt, t geld,
de ziel van de negotie, de negotie de ziel
van den Staat. Wat word er al een geld
jaarlijks besteed aan de onnodigste schooien,
aan hoogleeraars en mindere leeraers, aan
meesters en naleezers, aan vrijdommen en
aan zo een omslag van grilligheden! Alles
om een hoop luie lediggangers te voeden,
om een hoop trotse en waanwijze
schoolvossen te leeren leven op lasten en kosten
FEUILLETON
iimiiiiiiiiiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiuiiMiiiiiiMiiiimiHiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii
De Aarde neemt...
[door W. WERESAJEF
Uit het Russisch manuscript vertaald
door A. Saalborn
De soldaten-dragers brachten de beide
gewonden in de fanza, *) die tot
hospitaalafdeeling voor de officieren ingericht was.
Een arts met bevroren knevel stond in zijn
kiel met den dokter van dienst in een half
donkere gang en vertelde, hoe de binnen
gebrachte officieren verwond werden: in
het bivak, anderhalf werst van de stelling,
ze speelden whist in een loopgraaf, daar
kwam een zes-duims projectiel over de ver
schansing vliegen, juist op de loopgraaf;
de eene officier werd in stukken gescheurd,
deze twee werden gewond, de vierde bleef
ongedeerd.
In de fanza brandde eenzaam een
hanglamp. De gewonden lagen op draagbaren, in
dekens en pelsjassen gehuld.
Nu, graaf, hoe staat het ? vroeg schor
lachend de een.
Poe chao (slecht) antwoordde glim
lachend de ander en zweeg. Bij U kapi
tein, is alleen maar het bolletje geraakt?
Nee, en het handje ook.
En beiden lachten. Graaf Ramenski, majoor
van de generale staf, had een mooi,
rijnbesneden, intelligent gezicht; kapitein
Nadesjdin daarentegen zag er uit als een grof
armee-officier uit een klein Poolsch plaatsje.
Beiden lagen met bloed bespat, in bloedige
verbanden, met vuile, bleeke, ingevallen
gezichten, en zij wisten volstrekt niet, hoe
zwaar gewond zij waren. Het gebeurde was
te dwaas, te onverwacht, te onnoodig.
Maar we hadden met die aankoop zeker
vijf gespeeld, zei de kapitein.
Nooit had u dat klaar gespeeld. Waar
mee ?
Waarmee ? Met ruiten. Ik had bij de
koop acht ruiten.
De majoor glimlachte.
En Wentskofski had de ruiten verdeeld.
Dat... kan... niet. De kapitein hief
zijn bebloed hoofd van het kussen. Het is
immers duidelijk. Het spel was in ruiten;
hij had nu goed gegeven. En in klaveren
kon men niet overnemen. Dus je moest wel.
Maar hoe zou het met hem zijn ?
Zij zwegen. Ramenski had gezien, toen
men na de ontploffing met lantarens kwam
kijken, hoe het verbrande hoofd van den
tweeden luitenant Wentskofski tusschen
modder en balken lag, met af gerukten schedel
*) Een Chineesche, nogal ruime schuur
of loods.
yan arme ingezetenen! Waar anders word
doch dit geld aan besteed als aan een
overtolligen en vermeerderenden zwerm van
gemeste lanterfanten, gepermitteerde moor
denaars en openbaare wargeesten, die voor
wel omtrent de helft onnut zijn? En niets
besteed men aan de ziel van alles, aan den
koophandel, aan de fabryken, of aan de
kunsthandwerken, daar in alle welgeregelde
landen, akademien voor zijn".
Akademiën voor den Handel. De Koop
man" vermeldt in 1767, dat zulke door
luchtige scholen" hebben bestaan in de
Hanzesteden Novogorod, Antwerpen, Bergen.
De schrijver van een bij ons in 1767 ver
taald werkje: Grondregelen eens Volmaakt
Koopmans Systhema, de Leipziger
hoogleeraar Ludovici, had daarin ook op het
stichten van dergelijke scholen aangedrongen.
Maar stil. Een inzender, een Amsterdamsen
zakenman, had van een op te richten
handelsacademie gehoord. Op de beurs en
in de koffiehuizen werd over deze nieuwig
heid gesproken. De Koopman" weet er alles
van en -licht zijn lezers in. Juist in dezen
tijd is het merkwaardig, te vernemen, hoe
een praktische geleerde in onze stad de koe
bij de horens wilde vatten : den 5 Aug. a.s.
zal Benjamin Bosma, Meester der Vrije
Kpnsten en Doctor der Wijsbegeerte, ten
zijnen Huize een Koopman-Akademie of
Oefenschool des Koophandels aanvangen."
Deze school, door een geleerde van naam,
schrijver van eenige natuurkundige werken,
docent in verschillende wiskundige vakken,
op te richten, zou de eerste stap worden
om ons Gemeenbest te maaken tot een
Hooge School van Commercie, en ons
Steunpilaaren geeven van 't Vaderland."
De Koopman" juicht het plan bizonder toe:
hoeveel ouders, van plan, hun kinderen in
den handel te doen, vinden het na de lagere
school wat te vroeg, of zenden ze naar een
notaris, de oefenschool van Jan Borliut"
daar zij niet zelden hun hand bederven..."
We kunnen hier t geheele Plan, gelijk
het als een soort van prospectus de wereld
werd ingestuurd, niet bespreken. Dit Plan be
stond uit een Opdragt, het Ontwerp zelve en
de AlgemeeneOrde en wetten der Akademie".
In de Opdragt werden de te onderwijzen
vakken genoemd. Hieronder treffen ons de
aanwezigheid van: Kennis der zedelijke en
burgerlijke wetten naast het handelsrecht.
Maar ook: Kennis van den Godsdienst, de
Metaphysika, Logika, Muzyk, Tekenkunde,
zelfs de Dril- en Schermkunst. Ook zou
men een Munt- en Waaren-Kabinet aan
leggen naast een algemeene boekerij, 't Meest
bizondere, 't meest getuigend van 't gezond
verstand des heeren Bosma was wel, dat
men bij dat alles een Geïmagineerde Com
mercie zal drijven".
Dit is nader uitgewerkt in het Ontwerp
zelve: Er zullen zes klasses" zijn. Naast de
meer gewone wetenschappen worden in de
2e klasse al genoemd de bijboeken, zelfs
het pakken der koopmanschappen, het ont
vangen en afleveren, het rabat, interest,
agio, wissel, enz. In de derde moeten de
leerlingen o.a. facturen opmaken en 't klad
journaal bijhouden. In de zesde klasse komt
ten slotte de Handel op den hoogen trap",
waartoe behoort: het eigenlijk Imaginair
Commercieeren, schepen uitreeden, assuran
tiën doen. kommissiën waarnemen,
kompagnieschappen aanvaarden, en daar beneven
verscheide jongelingen uit de laagere klassen
tot zijnen dienst hebben, dien hij teffens
ook zal moeten onderwijzen in al 'tgeen op
een koopmanskantoor vereischt wordt."
Een paedagogische maatregel was zeker
wel, dat des Zaterdags alles herhaald moest
worden van de afgeloopen week.
Ook uit het Reglement zullen we 'n paar
bizonderheden naar voren halen. Er blijkt
uit, dat de leerlingen, willen ze aangenomen
en maar n oog. En de kapitein, die pas
veel later wakker geworden was, had uit de
gesprekken van de dokters begrepen, dat
Wentskofski gedood was. Maar beiden ver
zwegen voor elkaar, wat ze wisten. Ramenski
lag roerloos naar de bewalmde zoldering
te turen.
Wat dunkt u, graaf, onze portretjes
zullen nu wel in de Nieuwe Tijd komen,
zei de kapitein.
Nu, nu, dat denk ik niet. Of misschien
ook wel. Hoe is dat alles toch zoo gek
gebeurd ?
Ja, gek, bevestigde de kapitein.
De dokter en twee zusters kwamen de
fanza binnen. De arts voelde beiden officieren
den pols en beval toen, Ramenski naar de
ambulance te dragen. Daar was het gezellig
door het volle licht van de drie lampen.
Men legde Ramenski op de operatietafel;
hij kreunde hierbij en drukte de tanden op
elkaar. Om hem heen waren veel artsen,
zusters, chirurgen, allen in witte jassen.
Ramenski, die in lang geen vrouw gezien
had, liet zijn blik rusten op de zuster, die
zich over zijn been gebogen had. Lief
hing het zwarte, krullende haar langs
het ovaal der wangen; de fijne,
jonkvrouwelijke handen waren zichtbaar tot de
ellebogen. Het Roode Kruis was op de
zachtgewelfde borst. De zuster hield in haar hand
zijn rechterknie, een chirurg trok voorzichtig
de wollen kous uit. Het afgeslagen been
wipte op en neer. Ramenski trok rimpels
in zijn gezicht en zoog sissend de lucht in
tusschen de op elkaar geperste tanden.
Kinderachtig! Ik kerm en kreun, en de
wonden hebben niets te beteekenen, zei hij
krampachtig.
Onder de kous was nog een sok. Toen
de chirurg ook die wilde uittrekken, wendde
Ramenski zich opeens om en zeide snel:
Die sok is niet noodig uit te doen.
Waarom niet ? vroeg de dokter ver
wonderd.
Ramenski schaamde zich voor de zusters.
Neemt u me niet kwalijk. Maar ik heb
in geen maand tijd een bad gehad. Mijn
voeten zullen wel erg vuil zijn.
Onzin, dat is niets.
Hij werd uitgekleed en men nam het
hulpverband af. De gezichten der omstanders
werden toen vol medelijden. Al het vleesch
van de linkerzijde en van de heup was
doorwoeld of afgereten, in de linkerhiel stak een
groote splinter van het projectiel en het
rechter dijbeen was verbrijzeld.
De chirurg hield de lijk-kleurige, vuile
hiel in zijn hand. En al dit bebloede, reeds
rottende vleesch was met aarde en witte
beensplinters bedekt. De soldaat, die de
lamp bij hield, keerde zich verbleekt af,
zette de lamp neer en verliet wankelend het
lokaal. Ramenski, met de handen onder het
hoofd, vroeg onrustig:
l
worden, hun moedertaal moeten kunnen lezen
en schrijven en den leeftijd moeten hebbei
bereikt van ... van 9 jaren ! Elke me u c
leerling wordt plechtig gerecipieerd en 'egt
'n belofte af van goed gedrag.
Een niet onaardig overleg schuilt er in
den lesrooster: 's morgens wordt gestudeerd,
's middags kantoor gehouden. De eerste
morgenuren zijn aan de mathematische, de
latere aan de taalvakken gewijd.
Heelzaakkundig is dit artikel: Van 10 (tot 12 uur
zullen sommige jongelieden gezonden worden
naar de Beurs, om aanteekeningen te doen
van de aangeplakte biljetten, van alle
verkoopingen van goederen en schepen, en van
de scheepen die op hun vertrek leggen".
Andere zullen ondertusschen met een des
kundige gaan op de plaatsen waar de koop
manschappen, die verkocht zullen worden,
liggen ter bezichtiging van ieder. En nog
anderen zullen moeten gaan naar 't
PostComptoir om de Texelsche Lijst af te
schrijven", gelijk bekend de lijst der schepen,
die te Texel waren binnengeloopen.
Bij de kennis der koopmanschappen be
hoort ook wat men in de dagelijksche
nieuwspapieren verhandelt.
Het kantoor wordt gehouden van half drie
tot half vijf. Elk bekleedt daar een post
naar zijn bekwaamheden. Extra schooluren
zijn gewijd aan Excercitien met den
Snaphaan" en aan 't bezoeken der verkoopingen.
Gelijk men ziet, was het program er wel
op ingericht, om de zakenmenschen happig
te maken. En wat hoorde men na 't bekend
worden daarvan? Niets dan bezwaren. Ook
deze bezwaren maken ons wel duidelijk,
dat er geen nieuws is onder de zon. Iemand
vraagt: wat is dat voor heer, die Dr. Bosma.
Van welk gewag in zaken van negotie?
Heeft de man kantoren gezien? Is hij koop
man ? Is hij werkelijk boekhouder geweest ?
Neen? Wat zullen onze kinderen dan bij
zoo iemand kunnen leeren ?
Een ander bezwaar werd geopperd. Men
hoort het nu nog tegen alle vakonderwijs:
De leerlingen zullen na de school zichzelf
als meesters aanzien, zullen ongeschikt blij
ken, om op een bepaald kantoor de eischen
van de praktijk te leeren!
Men ziet uit dit alles, dat er heel wat
belangstelling was voor deze nieuwigheid.
Maar... de tijd was er n van plannen
maken,... die niet uitgevoerd werden. Of er
wel iets van 't schoon ontwerp is tot stand ge
komen? 'k Geloof het niet. De verschenen
jaargangen van De Koopman" spreken nooit
meer over deze school. Wel wordt in 1770
nog eens geklaagd over 't ontbreken van
een handelsakademie. Theologen, ja, die
worden opgeleid; medelijden moet hem in
't hart vaaren, die het oog eens vestigt op
het ongeloofelijk aantal van kandidaaten en
Proponenten inde H. Theologie, die alomme
door Nederland omzwerven en op hun eigen
smeer teeren, die het al afloopen, bekruipen
en bekuipen om,een Beroepje, en nogtans
jaaren, of wel hun leeven lang, op 't
stinkbankje blijven zitten."
Hier hoort men de klacht, door Potgieter
zeventig jaar later zoo warm-gevoelend
herhaald in: Als een visch op het droge.
Erün 1773 merkt De Koopman" nog zonder
meer op, hoe het onderwijs in den koop
mansstijl veronachtzaamd wordt: overigens
zeer beschaafde menschen schrijven brieven,
die alles te wenschen overlaten. Dit jaar is
een van de slechtste geweest voor den han
del: de beste huizen tuimelden. Ieder kwam
met plannen tot herstel van 't geschokt
crediet. De Koopman" achtte het beste,
voor de aankomende Handeldrijvende Jeugd
een Hooge School op te regten in de voor
naamste Commercie-stadt van een Land, om
er Jonge kooplieden aan te kweeken, en die
in de Theorie van den Koophandel te
onderwijzen."
llniMIIIMttmilllllllMIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMHIl Ullllllllllllllll
Nu, dokter, is het been heel ?
Hij kreeg geen antwoord. De dokter ver
wijderde voorzichtig de splinter uit de ver
brijzelde hiel. Ramenski beefde en knarste
met zijn tanden.
Wel, wel, nu zie ik 't, mijn hiel is
vermorzeld, zei hij op klagenden toon,
een ontkennend antwoord verwachtend.
De dokter haalde den ijzeren splinter uit de
wond, geheel verbogen, gekarteld, als een
zaag. Is-ie er uit? Laat hem eens zien,
dokter. Ik wil hem graag zien.
Het stuk ijzer werd afgespoeld en aan
Ramenski gebracht. Oh. Hij zweeg een
oogenblik. En plotseling werd hij opgewekt:
Dokter, mag ik dat stuk ijzer ter herin
nering?
Natuurlijk mag u.
Dank u. Hoor eens, vriend, pak het in
een stuk papier en leg het daar op de
vensterbank. Maar laat het niet wegraken,
zei hij tot den chirurg. Maar de dood drukte
langzaam een vaal teeken op zijn voorhoofd.
De hoofd-arts kwam binnen, een statig
grijsaard. Hij wierp een blik op Ramenski
en zette groote oogen op. Ook Ramenski
zag hem oplettend aan.
Bent u het, graaf, riep de hoofd-arts
verwonderd.
Ja, ik ben het. En u hier, Ivan
Seminowitsj. Ik wist het niet, glimlachte
Ramenski zwak.
De hoofdarts kwam dichterbij, drukte hem
warm de hand:
U was immers bij de garde.
Ja, in het voorjaar liet ik me naar hier
overplaatsen bij het Oost-Siberische Jagers
regiment. Dus u bent ook hier. Ze zijn
allemaal hier. Wat is dat nu gek geloopen.
U hebt het zeker gehoord. In drie veldslagen
ben ik geweest, en niets, en nu, bij het
kaartspel, is het mis.
Dus zoo moeten we elkander ontmoe
ten, zuchtte de hoofd-arts.
Ramenski keek weer naar de zoldering.
Ja, op jacht hebben we elkaar leeren
kennen, in het goevernement Orlof, zei hij
terugdenkend. En voor het eerst werd het
hem bewust, dat er iets sombers dreigde,
heel nabij. De kalme valeien van Orlof kwamen
in zijn herinnering, de moeraslanden, waar
de dauw grijs over lag, als de zon op kwam...
ook aan zijn familie dacht hij...
De dokter haalde intusschen met de pincet
uit de wonden stukjes van een zakdoek, een
vormloos beursje en verbogen munten. De
zuster stond bij de schouders van Ramenski.
Weer zag hij haar tot den elleboog ontbloote
slanke armen, en ook den jongen, blanken
hals onder den kin, en een teere, onbe
grijpelijke smart woelde in zijn hart. Hij
vroeg:
Zustertje, geef me uw hand.
De zuster reikte haar hand met een stillen
glimlach. En toen hij de hand van het
Zoo bleef het dus bij wenschen. De nu
komende tijd van verval, het Fransche
régime, de eerste helft der 19e eeuw met
pas een weinig opleving tegen het eind,
deze tijden waren niet gunstig voor nieuwe
soorten van scholen. Pas daarna begon
men de hand aan den ploeg te slaan. Pas
nu, in onze dagen, beginnen in breeder
kringen de belanghebbenden in te zien, hoe
in de struggle for life de geschooldheid een
sprong vór geeft, nu, na haast 150 jaar
worden scholen ingericht als uitgedacht
door den Amsterdammer geleerde dr. Ben
jamin Bosma.
Adam, 18 Sept. P. BEISHUIZEN GZN.
I< >& ?!<
(Zie voor het vervolg van De droogma
king der Zuiderzee" pag. 10).
Kroniek der Gedichten
XXIII
Volgend gedichtje schrijf ik over uit het
bundeltje: J. J. de Stoppelaar: De Parel
duiker - C. M. B. Dixon en Co. Apel
doorn 1912":
De Parel duiker
Hier won ik eenmaal lijfsgevaar-bewust
Diep uit den vloed mijn mat juweel van pijn
En droeg het stil in den verholen rust
Van weemoeds cierlooze' onbesneden schrijn.
En als in droom, die nog geen slaap kan zijn,
O, tusschen land en zee: geluk en lust,
Ben ik terug aan de ongewisse lijn:
De smalle strook de breede band: de kust.
En onder 't kleed vandaan, weg van mijn hart,
Vlak van den hartbrand van mijn levend bloed
Neem ik de prijs, die 'k wegdroeg uit den vloed,
Uit den gebroken schrijn in mijne hand
En zie, maar bevend, dat mijn parel brandt
Als gloeiend zaad ontloken en ontschorst.
Waarop ik laat volgen dit gedichtje uit:
Verzen van Johan Borgman. Uitgegeven
door. C. A. J. van Dishoek te Bussum: in
het jaar 1912":
De Man en de Vrouw
Ik zag een man, die stil te lezen zat
Aan zwarte tafel; langzaam blad na blad
Viel om en schaduw gleed langs bleeke
handen.
Een schemerlamp scheen laag; langs vale
wanden
Wat dwalend licht. In sombre hoek,
die was
Van schemer donker zat een vrouw, die ras
De naalden tikte tege' elkander; ze breide
Een kleed van witte wolle en weende. In wijde
Omplooiing hing haar rouw. Moe rustte
ze en bad
Droef-zacht. Ik zag een man, die stil te
lezen zat.
Het komt mij voor dat uit deze twee
proeven de aanleg, de inzichten
voorzoover ze hun-zelf duidelijk zijn , de
persoonlijkheid in zoover ze reeds is,
aan te geven en te verklaren zijn van
deze twee jonge dichters, die beiden ken
schetsend mogen heeten, de eene met veel
meer kunde maar dan ook meer pretentie,
de andere zeer onbeholpen nog maar blijk
baar met meer innigheid, van waar de
jongste dichters onzer dagen heil zoeken.
De eerste bezit, bij reeds gevorderde
imiiiiiiiumiiiiiiiiiiiiMiiiHiiiiiiiiiiiii
meisje in de zijne hield, en haar warmte
voelde vloeien langs zijn kille vingers, was
hetH of er een doorzichtige sluier voor zijn
oogen daalde. Allen en alles rondom werd
hem vreemd, vreemd ook die zwarte haren
rondom dat jonge hoofd, vreemd, waarom
de menschen liepen en praatten, waarom in
de verte de kanonnen bulderden. Alles
maakte zich van hem los en scheen zoo
eindeloos klein en nietig.
De dokter keek oplettend naar Ramenski
en zei zuchtend:
Overste, uw rechter voet zal geampu
teerd moeten worden.
Mij goed, fluisterde eenvoudig en on
verschillig de gewonde. Maar het is over
bodig, ik ga toch dood.
Waarom nu zulke gedachten ? We doen
het immers juist, om u te redden.
Goed.
We zullen nu eerst uw makker, den
kapitein, eens onderzoeken en verbinden, en
dan bent u aan de beurt.
Men droeg Ramenski terug naar de fanza,
en bracht den kapitein naar de operatieplaats.
Ramenski lag op zijn rug en staarde niet
wijde, onbewegelijke oogen naar de zoldering.
Alles was veranderd. Iets strengs, iets diep
ernstigs was in de ziel gekomen. Het donkere
Niets" spreidde zich over haar heen en zij
begon te buigen voor de grootschheid en on
begrijpelijkheid dezer plotseling opkomende
duisternis.
De verbonden kapitein werd teruggebracht.
De dokter en de zusters kwamen met hem
binnen. Hij rookte een sigaret en blies den
rook door de neusgaten, en vroeg met tar
tende, heesche stem:
Dus, dokter, mijn handje, hè, moet af
gesneden worden ?
Misschien, maar, 't is immers de rechter
hand. We zullen nog wachten tot morgen.
Ramenski luisterde verwonderd. Waartoe
die valsche, opgewonden toon ? Doet het
er dan iets toe, wat men er van denkt.
Maar hij bedacht onwillig, dat zijn houding
ook zoo was. Hoe vreemd.
Men bracht hem naar de operatiezaal.
* * *
Des morgens was het verband zeer pijn
lijk. Men droeg den kapitein weg voor de
operatie. Ramenski lag in het bed bij het
venster, dat met papier in plaats van glas
beplakt was, en opgeschoven. Hij keek in
de verte naar de blauwe verschansingen en
de stralende hemel. Na de kwellingen van
het verband volgde een zachte gelukkige
rust, maar ook het klare bewustzijn, dat de
dood niet ver was. De Februarizon brandde
fel, de wijde lucht was gedrenkt met tinte
lend licht, de wereld straalde in schoonheid
en blijdschap. Ramenski had het leven harts
tochtelijk lief, met smart keek hij naar de
natuur, die hij verlaten moest, maar tegelijk
was het, of hij van een hoogte keek, en
bekwaamheid die het gevolg is van aanpas
singsvermogen, eene ingenieuze verbeelding
die hem vooralsnog hoofdzakelijk verleidt
tot pseudo-dichterlijke acrobatie, dewelke
echter, bij vollere gemoedsrijpheid, heerlijk
bestanddeel kan worden in edel dichterschap.
De tweede, die ploetert in een poel van
poëtische gemeenplaatsen en zich niet te
uiten vermag dan in ontleende plunje,
toont een goed hart te bezitten, dat een nogal
ruim hart is; en ik weet niet waarom hij,
met wat meer bedrevenheid, vanwege zijn
hartelijke ontvankelijkheid en zijne onbe
twistbare, zij het dan ook slinksche mede
deelbaarheid, later niet niet echt dichter zou
blijken te zijn.
Verbeelding en hart: literaire antethesis
waar lang kan over getwist. In Du Sang,
de la Voluptéet de la Mort" schrijft Maurice
Barres, als epigraaf van een der daarin
gebundelde stukken, ongeveer deze woorden,
die ik citeer uit het hoofd: Qu'importe si
un poète a peu de cceur, pourvu qu il ait
de l'imagination". Deze uitspraak zijn velen
sedert Verwey in Holland bijgetreden. Al
zal nu wel tusschen het Fransche
imagination" en het Hollandsche verbeelding" een
zekere afstand liggen, zooals het Fransche
doorgaans in Frankrijk, en het
Nederlandsche sedert Verwey, die het eenvoudig
tegenover impressionisme en zintuiglijkheid
als bezonnenheid en beschouwing stelt,
begrepen werden. Het eerste, geheel vrij
heid; het tweede bij uitstek gebondenheid;
het eene folie du logis"; waar het andere
is niet alleen keurende en ordineerende,
maar omscheppende en gebiedende macht:
rede die beheerscht natuur, en de natuur
niet meer begrijpt dan als rede.
Die beteekenis van verbeelding", in Hol
land onder de jongere dichters gangbaar,
is er natuurlijk. Wil zij er bij ons, Vlamin
gen, moeilijk in, dan is het omdat wij,
kinderlijker, losser, minder-bedacht naarden
geest, meer naar de Fransche opvatting
hellen, al verschillen beide opvattingen naar
haren grond. Wij zijn niet zoo cerebraal
als de Hollanders, omdat de eigen bescha
ving ten onzent steeds door allerlei invloeden
is gestremd geworden, en dat wij nooit ge
noeg met rust zijn gelaten geweest, om die
vreemde invloeden te verwerken. Wij wor
den als eene rots aangeketst door duizend
pijlen van vernuft; als eene rots schieten
wij bij eiken schamp een schitterenden gen
ster; maar als eene rots blijven wij ook
doorgaans hard en gesloten. Gaan wij wél
open; vindt eene gedachte, eene beschouwing,
de Idee is een woord, den ingang, dan hebben
wij doorgaans de macht niet meer, ertegen te
strijden en wij worden bezeten geheel. Zoo
maakte een vriend van mij onlangs
Schopenhauer door: hij kende rust noch duur zoolang
hij het middel niet gevonden had, de oplossing
der Vlaamsche Beweging in de bekeering
tot het Boeddhisme te zien. Dit eenvoudig,
omdat wij geene rasbeschaving hebben.
Met onzen prachtigen aanleg, wij die rijk
en gezond bloed bij de scherpste der zin
tuigen bezitten, wij vol natuurlijken
scheppingsdrang zoo in het sensuëele als in het
mystieke, wij lijden gebrek aan natuurlijke,
aangeborene, van onze voorouders me
gekregene middelen, neen: organen, die alle
ontvangen begrip, en tot zelfs de sensaties,
weten te plaatsen op de hoorige plaats,
zoodat zij onzer eigen personaliteit, en den
onderscheidenen personaliteiten
wiergemeenschappelijke hoedanigheden den rasgeest
uitmaken.ten goede komen. Wij zijn even rijk be
deeld als andere volkeren, maar wij ontberen
die onbewuste schifting, die natuurlijke orde,
dewelke beletten dat alle nieuwe aanwinst
overlading en ballast wordt. Ons brein is als
de maag van een bedelaar die lang zou gehon
gerd hebben: bij de eerste gulzige beet al
schijnt ze hem vol. Is zij er minder gezond
llllllllllllllMIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinillllllllllllllllllllllii
met medelijden zag, hoe alles klein en nietig
was. Waartoe ? In den hof, achter de
aarden verschansingen deinde zachtjes in
de zon het mat-gele, dorre gras. Een enkel
verdroogd grashalmpje is belangrijker en
mooier dan dat onmetelijke Niets" in al
zijn grootschheid; dit kleine grashalmpje is
werkelijk, vol blijdschap spreekt het met ge
heel zijn wezen, maar ginder is alleen het
donkere, leege neen". En toch is onder de
ernstige, plechtige schaduw van dit neen"
een wereld van vuur, vol beweging, levendig.
Ramenski had een lichte koorts, zijn lichaam
rilde. Achter het tafeltje bij de deur zat de
zuster van gisteren en schreef recepten. Zij
schreef, de fijn gebogen arm bewoog onmerk
baar, haar meisjesachtige gestalte in de
bruine japon deed aan een gymnasiaste
denken. In het hoofd van Ramenski gebeurde
iets eigenaardigs, zijn oogen zagen iets
vreemds: de zuster schreef, de gebogen arm
ging langzaam heen en weer, en verder was
er niets: de zuster zelf was als een plaatje,
vlak, vaag, onveranderlijk, onbeduidend,
tijdloos, een ijl beeld, dat ergens in de ruimte
was, zonder leven, zonder diepte. Het was
zóvreemd, dat Ramenski de oogen wijd
opende en riep :
Zustertje.
De zuster stond op en kwam bezorgd naar
zijn bed. De zon speelde op haar fijne, licht
gebruinde huid, de oogen in het ovale ge
zicht, half toegeknepen Nee, ze leeft...
iemand zal eens met van liefde bevende
handen die gestalte omvatten, die wangen
kussen.... Ramenski vroeg peinzend :
Zegt u eens, zustertje, is de kapitein
zwaar verwond ? Het meisje trok de zwarte
wenkbrauwen op en daardoor kreeg het
gezicht een volkomen kinderlijke uitdrukking
Zijn hand is vernield, die wordt nu
juist geamputeerd. Maar de schedel is
beleedigd, de dokter is bang voor hersenvlies
ontsteking.
Ramenski zweeg een oogenblik, glimlachte
en vroeg:
En ik? Weet u ook, of ik zal blijven
leven ?
Dat weet ik niet. Dat moet u aan den
dokter vragen.
Maar haar kinderlijke, bruine ougen stonden
ernstig, strak, doordringend, alsof ze iets
ongeziens, almachtig groots, gewaar werd.
Ramenski begreep, dat was het donkere iets,
dat zich over zijn ziel spreidde.
Weer zat de zuster bij de deur aan haar
tafeltje, en schreef, weer bewoog langzaam
haar teer gebogen arm. Alles was nu heel
gewoon, maar dat gewone had toch iets
vreemds, zooals daar even het ongewone.
Met wegvagend begrijpen keek Ramenski
naar de zuster. Wat is zij eigenlijk? En
wat zijn die droge plantjes buiten ? En wat
de blauwe verschansingen ginder, die zoo
schitteren in het zonlicht? Alles was vreemd,