De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 28 september pagina 2

28 september 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 Sept. '13. - No* 1891 van het feest ..sterk-persoonlijke kenteekenetl vertoont. Het is moeilijk de balans op te maken van de kosten der feestviering. Laat ons zeggen, dat het geheele land, met op tochten, vuurwerken, tentoonstellingen, feestmaaltijden en andere fuiferijen, ver sieringen en verlichtingen drie millioen gulden uitgegeven heeft. Ik geef dit cijfer gaarne ter accountants-correctie. Wat hadden wij voor die drie millioen b l ijv e n d s kunnen hebben! BERNARD CANTER * * * Handelshoogeronderwijs Langzamerhand groeit het. Eerst was 't een enkele school; de Openbare Handels school hier te Amsterdam bestaat 'n goede 25 jaar. Avondkursussen kwamen in veel behoeften voorzien, niet alleen in die van de oprichters... Vereenigingen tot verbete ring van dit vakonderwijs ontstonden; ver scheiden Hoogere Burgerscholen kregen een verlengstuk: de handelsklassen. De middenstand organiseerde zich en de daghandelsscholen (als van de Alg. Winkeliersvereeniging) ontstonden, soms van gemeente wege, als in Zwolle, Winschoten, Deventer, Alkmaar. Meerdere plannen zijn in voor bereiding. En de kroon wordt er in Rotterdam op dit werk gezet: de Handelshoogeschool. Met al deze dingen is men niet over n nacht ijs gegaan. Lang, heel lang klonk het geklaag: wij moeten handelsscholen hebben. Wie heeft ooit beter dan Potgieter geweten, hoe de pennelikkers" uit de school van Jan Borliut 'n slavenleventje leidden, 'n armoebaantje met wat verguld er op, niet te boven kwamen, omdat het baantje hen onbarm hartig in benepen omstandigheden, met benepen kennis, met benepen gezichtskring vasthield. Later pas, toen ook Potgieter meegewerkt had aan den bloei en groei van zijn" stad, later pas stuurde Haesje Claes' dochter haar jongens ter schole. En ver vór hem was er al veel geroep geweest: scholen moeten we hebben. Zoo verscheen er in den tijd der spectatoriale geschriften een interessant weekblad, De Koopman. Er is geen nieuws onder de zon. Daar spreken heele bladzijden van behoeften, die nog in dezen tijd maar ten deele kunnen worden bevredigd. Een vader, die niet onwaarschijnlijk zijn jongens het weel derige pad ziet betreden, waarop in de 18eeeuw heel wat zaken zijn gestrand, betoogt in 1770: En zomen met mij alles nagaat en rijp overlegt, zo ziet men hoe langer hoe meer de noodzakelijkheid van een Akademie (voor den handel), daar men de Jongelingen zoodra zij van de laage scholen afkomen gelijk het in andere Fakulteiten toegaat, bestellen kan, en daar ze wat leeren, in een genoegzaam streng verband zijn, en desnoods, als 't niet anders zijn kan, uithollen kunnen. Om wijs en voorzigtig te worden, om zig vroeg tot ijver en naarstigheid te ge wennen, en om naderhand een bestendige leevensaart aan te neemen." Dat konden de zakenmenschen slecht ver kroppen: voor alle mogelijke vakken was de voorbereiding geregeld, slechts niet voor dat, waarin 't geld werd gemaakt, t geld, de ziel van de negotie, de negotie de ziel van den Staat. Wat word er al een geld jaarlijks besteed aan de onnodigste schooien, aan hoogleeraars en mindere leeraers, aan meesters en naleezers, aan vrijdommen en aan zo een omslag van grilligheden! Alles om een hoop luie lediggangers te voeden, om een hoop trotse en waanwijze schoolvossen te leeren leven op lasten en kosten FEUILLETON iimiiiiiiiiiiiiiMiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiuiiMiiiiiiMiiiimiHiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii De Aarde neemt... [door W. WERESAJEF Uit het Russisch manuscript vertaald door A. Saalborn De soldaten-dragers brachten de beide gewonden in de fanza, *) die tot hospitaalafdeeling voor de officieren ingericht was. Een arts met bevroren knevel stond in zijn kiel met den dokter van dienst in een half donkere gang en vertelde, hoe de binnen gebrachte officieren verwond werden: in het bivak, anderhalf werst van de stelling, ze speelden whist in een loopgraaf, daar kwam een zes-duims projectiel over de ver schansing vliegen, juist op de loopgraaf; de eene officier werd in stukken gescheurd, deze twee werden gewond, de vierde bleef ongedeerd. In de fanza brandde eenzaam een hanglamp. De gewonden lagen op draagbaren, in dekens en pelsjassen gehuld. Nu, graaf, hoe staat het ? vroeg schor lachend de een. Poe chao (slecht) antwoordde glim lachend de ander en zweeg. Bij U kapi tein, is alleen maar het bolletje geraakt? Nee, en het handje ook. En beiden lachten. Graaf Ramenski, majoor van de generale staf, had een mooi, rijnbesneden, intelligent gezicht; kapitein Nadesjdin daarentegen zag er uit als een grof armee-officier uit een klein Poolsch plaatsje. Beiden lagen met bloed bespat, in bloedige verbanden, met vuile, bleeke, ingevallen gezichten, en zij wisten volstrekt niet, hoe zwaar gewond zij waren. Het gebeurde was te dwaas, te onverwacht, te onnoodig. Maar we hadden met die aankoop zeker vijf gespeeld, zei de kapitein. Nooit had u dat klaar gespeeld. Waar mee ? Waarmee ? Met ruiten. Ik had bij de koop acht ruiten. De majoor glimlachte. En Wentskofski had de ruiten verdeeld. Dat... kan... niet. De kapitein hief zijn bebloed hoofd van het kussen. Het is immers duidelijk. Het spel was in ruiten; hij had nu goed gegeven. En in klaveren kon men niet overnemen. Dus je moest wel. Maar hoe zou het met hem zijn ? Zij zwegen. Ramenski had gezien, toen men na de ontploffing met lantarens kwam kijken, hoe het verbrande hoofd van den tweeden luitenant Wentskofski tusschen modder en balken lag, met af gerukten schedel *) Een Chineesche, nogal ruime schuur of loods. yan arme ingezetenen! Waar anders word doch dit geld aan besteed als aan een overtolligen en vermeerderenden zwerm van gemeste lanterfanten, gepermitteerde moor denaars en openbaare wargeesten, die voor wel omtrent de helft onnut zijn? En niets besteed men aan de ziel van alles, aan den koophandel, aan de fabryken, of aan de kunsthandwerken, daar in alle welgeregelde landen, akademien voor zijn". Akademiën voor den Handel. De Koop man" vermeldt in 1767, dat zulke door luchtige scholen" hebben bestaan in de Hanzesteden Novogorod, Antwerpen, Bergen. De schrijver van een bij ons in 1767 ver taald werkje: Grondregelen eens Volmaakt Koopmans Systhema, de Leipziger hoogleeraar Ludovici, had daarin ook op het stichten van dergelijke scholen aangedrongen. Maar stil. Een inzender, een Amsterdamsen zakenman, had van een op te richten handelsacademie gehoord. Op de beurs en in de koffiehuizen werd over deze nieuwig heid gesproken. De Koopman" weet er alles van en -licht zijn lezers in. Juist in dezen tijd is het merkwaardig, te vernemen, hoe een praktische geleerde in onze stad de koe bij de horens wilde vatten : den 5 Aug. a.s. zal Benjamin Bosma, Meester der Vrije Kpnsten en Doctor der Wijsbegeerte, ten zijnen Huize een Koopman-Akademie of Oefenschool des Koophandels aanvangen." Deze school, door een geleerde van naam, schrijver van eenige natuurkundige werken, docent in verschillende wiskundige vakken, op te richten, zou de eerste stap worden om ons Gemeenbest te maaken tot een Hooge School van Commercie, en ons Steunpilaaren geeven van 't Vaderland." De Koopman" juicht het plan bizonder toe: hoeveel ouders, van plan, hun kinderen in den handel te doen, vinden het na de lagere school wat te vroeg, of zenden ze naar een notaris, de oefenschool van Jan Borliut" daar zij niet zelden hun hand bederven..." We kunnen hier t geheele Plan, gelijk het als een soort van prospectus de wereld werd ingestuurd, niet bespreken. Dit Plan be stond uit een Opdragt, het Ontwerp zelve en de AlgemeeneOrde en wetten der Akademie". In de Opdragt werden de te onderwijzen vakken genoemd. Hieronder treffen ons de aanwezigheid van: Kennis der zedelijke en burgerlijke wetten naast het handelsrecht. Maar ook: Kennis van den Godsdienst, de Metaphysika, Logika, Muzyk, Tekenkunde, zelfs de Dril- en Schermkunst. Ook zou men een Munt- en Waaren-Kabinet aan leggen naast een algemeene boekerij, 't Meest bizondere, 't meest getuigend van 't gezond verstand des heeren Bosma was wel, dat men bij dat alles een Geïmagineerde Com mercie zal drijven". Dit is nader uitgewerkt in het Ontwerp zelve: Er zullen zes klasses" zijn. Naast de meer gewone wetenschappen worden in de 2e klasse al genoemd de bijboeken, zelfs het pakken der koopmanschappen, het ont vangen en afleveren, het rabat, interest, agio, wissel, enz. In de derde moeten de leerlingen o.a. facturen opmaken en 't klad journaal bijhouden. In de zesde klasse komt ten slotte de Handel op den hoogen trap", waartoe behoort: het eigenlijk Imaginair Commercieeren, schepen uitreeden, assuran tiën doen. kommissiën waarnemen, kompagnieschappen aanvaarden, en daar beneven verscheide jongelingen uit de laagere klassen tot zijnen dienst hebben, dien hij teffens ook zal moeten onderwijzen in al 'tgeen op een koopmanskantoor vereischt wordt." Een paedagogische maatregel was zeker wel, dat des Zaterdags alles herhaald moest worden van de afgeloopen week. Ook uit het Reglement zullen we 'n paar bizonderheden naar voren halen. Er blijkt uit, dat de leerlingen, willen ze aangenomen en maar n oog. En de kapitein, die pas veel later wakker geworden was, had uit de gesprekken van de dokters begrepen, dat Wentskofski gedood was. Maar beiden ver zwegen voor elkaar, wat ze wisten. Ramenski lag roerloos naar de bewalmde zoldering te turen. Wat dunkt u, graaf, onze portretjes zullen nu wel in de Nieuwe Tijd komen, zei de kapitein. Nu, nu, dat denk ik niet. Of misschien ook wel. Hoe is dat alles toch zoo gek gebeurd ? Ja, gek, bevestigde de kapitein. De dokter en twee zusters kwamen de fanza binnen. De arts voelde beiden officieren den pols en beval toen, Ramenski naar de ambulance te dragen. Daar was het gezellig door het volle licht van de drie lampen. Men legde Ramenski op de operatietafel; hij kreunde hierbij en drukte de tanden op elkaar. Om hem heen waren veel artsen, zusters, chirurgen, allen in witte jassen. Ramenski, die in lang geen vrouw gezien had, liet zijn blik rusten op de zuster, die zich over zijn been gebogen had. Lief hing het zwarte, krullende haar langs het ovaal der wangen; de fijne, jonkvrouwelijke handen waren zichtbaar tot de ellebogen. Het Roode Kruis was op de zachtgewelfde borst. De zuster hield in haar hand zijn rechterknie, een chirurg trok voorzichtig de wollen kous uit. Het afgeslagen been wipte op en neer. Ramenski trok rimpels in zijn gezicht en zoog sissend de lucht in tusschen de op elkaar geperste tanden. Kinderachtig! Ik kerm en kreun, en de wonden hebben niets te beteekenen, zei hij krampachtig. Onder de kous was nog een sok. Toen de chirurg ook die wilde uittrekken, wendde Ramenski zich opeens om en zeide snel: Die sok is niet noodig uit te doen. Waarom niet ? vroeg de dokter ver wonderd. Ramenski schaamde zich voor de zusters. Neemt u me niet kwalijk. Maar ik heb in geen maand tijd een bad gehad. Mijn voeten zullen wel erg vuil zijn. Onzin, dat is niets. Hij werd uitgekleed en men nam het hulpverband af. De gezichten der omstanders werden toen vol medelijden. Al het vleesch van de linkerzijde en van de heup was doorwoeld of afgereten, in de linkerhiel stak een groote splinter van het projectiel en het rechter dijbeen was verbrijzeld. De chirurg hield de lijk-kleurige, vuile hiel in zijn hand. En al dit bebloede, reeds rottende vleesch was met aarde en witte beensplinters bedekt. De soldaat, die de lamp bij hield, keerde zich verbleekt af, zette de lamp neer en verliet wankelend het lokaal. Ramenski, met de handen onder het hoofd, vroeg onrustig: l worden, hun moedertaal moeten kunnen lezen en schrijven en den leeftijd moeten hebbei bereikt van ... van 9 jaren ! Elke me u c leerling wordt plechtig gerecipieerd en 'egt 'n belofte af van goed gedrag. Een niet onaardig overleg schuilt er in den lesrooster: 's morgens wordt gestudeerd, 's middags kantoor gehouden. De eerste morgenuren zijn aan de mathematische, de latere aan de taalvakken gewijd. Heelzaakkundig is dit artikel: Van 10 (tot 12 uur zullen sommige jongelieden gezonden worden naar de Beurs, om aanteekeningen te doen van de aangeplakte biljetten, van alle verkoopingen van goederen en schepen, en van de scheepen die op hun vertrek leggen". Andere zullen ondertusschen met een des kundige gaan op de plaatsen waar de koop manschappen, die verkocht zullen worden, liggen ter bezichtiging van ieder. En nog anderen zullen moeten gaan naar 't PostComptoir om de Texelsche Lijst af te schrijven", gelijk bekend de lijst der schepen, die te Texel waren binnengeloopen. Bij de kennis der koopmanschappen be hoort ook wat men in de dagelijksche nieuwspapieren verhandelt. Het kantoor wordt gehouden van half drie tot half vijf. Elk bekleedt daar een post naar zijn bekwaamheden. Extra schooluren zijn gewijd aan Excercitien met den Snaphaan" en aan 't bezoeken der verkoopingen. Gelijk men ziet, was het program er wel op ingericht, om de zakenmenschen happig te maken. En wat hoorde men na 't bekend worden daarvan? Niets dan bezwaren. Ook deze bezwaren maken ons wel duidelijk, dat er geen nieuws is onder de zon. Iemand vraagt: wat is dat voor heer, die Dr. Bosma. Van welk gewag in zaken van negotie? Heeft de man kantoren gezien? Is hij koop man ? Is hij werkelijk boekhouder geweest ? Neen? Wat zullen onze kinderen dan bij zoo iemand kunnen leeren ? Een ander bezwaar werd geopperd. Men hoort het nu nog tegen alle vakonderwijs: De leerlingen zullen na de school zichzelf als meesters aanzien, zullen ongeschikt blij ken, om op een bepaald kantoor de eischen van de praktijk te leeren! Men ziet uit dit alles, dat er heel wat belangstelling was voor deze nieuwigheid. Maar... de tijd was er n van plannen maken,... die niet uitgevoerd werden. Of er wel iets van 't schoon ontwerp is tot stand ge komen? 'k Geloof het niet. De verschenen jaargangen van De Koopman" spreken nooit meer over deze school. Wel wordt in 1770 nog eens geklaagd over 't ontbreken van een handelsakademie. Theologen, ja, die worden opgeleid; medelijden moet hem in 't hart vaaren, die het oog eens vestigt op het ongeloofelijk aantal van kandidaaten en Proponenten inde H. Theologie, die alomme door Nederland omzwerven en op hun eigen smeer teeren, die het al afloopen, bekruipen en bekuipen om,een Beroepje, en nogtans jaaren, of wel hun leeven lang, op 't stinkbankje blijven zitten." Hier hoort men de klacht, door Potgieter zeventig jaar later zoo warm-gevoelend herhaald in: Als een visch op het droge. Erün 1773 merkt De Koopman" nog zonder meer op, hoe het onderwijs in den koop mansstijl veronachtzaamd wordt: overigens zeer beschaafde menschen schrijven brieven, die alles te wenschen overlaten. Dit jaar is een van de slechtste geweest voor den han del: de beste huizen tuimelden. Ieder kwam met plannen tot herstel van 't geschokt crediet. De Koopman" achtte het beste, voor de aankomende Handeldrijvende Jeugd een Hooge School op te regten in de voor naamste Commercie-stadt van een Land, om er Jonge kooplieden aan te kweeken, en die in de Theorie van den Koophandel te onderwijzen." llniMIIIMttmilllllllMIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIMHIl Ullllllllllllllll Nu, dokter, is het been heel ? Hij kreeg geen antwoord. De dokter ver wijderde voorzichtig de splinter uit de ver brijzelde hiel. Ramenski beefde en knarste met zijn tanden. Wel, wel, nu zie ik 't, mijn hiel is vermorzeld, zei hij op klagenden toon, een ontkennend antwoord verwachtend. De dokter haalde den ijzeren splinter uit de wond, geheel verbogen, gekarteld, als een zaag. Is-ie er uit? Laat hem eens zien, dokter. Ik wil hem graag zien. Het stuk ijzer werd afgespoeld en aan Ramenski gebracht. Oh. Hij zweeg een oogenblik. En plotseling werd hij opgewekt: Dokter, mag ik dat stuk ijzer ter herin nering? Natuurlijk mag u. Dank u. Hoor eens, vriend, pak het in een stuk papier en leg het daar op de vensterbank. Maar laat het niet wegraken, zei hij tot den chirurg. Maar de dood drukte langzaam een vaal teeken op zijn voorhoofd. De hoofd-arts kwam binnen, een statig grijsaard. Hij wierp een blik op Ramenski en zette groote oogen op. Ook Ramenski zag hem oplettend aan. Bent u het, graaf, riep de hoofd-arts verwonderd. Ja, ik ben het. En u hier, Ivan Seminowitsj. Ik wist het niet, glimlachte Ramenski zwak. De hoofdarts kwam dichterbij, drukte hem warm de hand: U was immers bij de garde. Ja, in het voorjaar liet ik me naar hier overplaatsen bij het Oost-Siberische Jagers regiment. Dus u bent ook hier. Ze zijn allemaal hier. Wat is dat nu gek geloopen. U hebt het zeker gehoord. In drie veldslagen ben ik geweest, en niets, en nu, bij het kaartspel, is het mis. Dus zoo moeten we elkander ontmoe ten, zuchtte de hoofd-arts. Ramenski keek weer naar de zoldering. Ja, op jacht hebben we elkaar leeren kennen, in het goevernement Orlof, zei hij terugdenkend. En voor het eerst werd het hem bewust, dat er iets sombers dreigde, heel nabij. De kalme valeien van Orlof kwamen in zijn herinnering, de moeraslanden, waar de dauw grijs over lag, als de zon op kwam... ook aan zijn familie dacht hij... De dokter haalde intusschen met de pincet uit de wonden stukjes van een zakdoek, een vormloos beursje en verbogen munten. De zuster stond bij de schouders van Ramenski. Weer zag hij haar tot den elleboog ontbloote slanke armen, en ook den jongen, blanken hals onder den kin, en een teere, onbe grijpelijke smart woelde in zijn hart. Hij vroeg: Zustertje, geef me uw hand. De zuster reikte haar hand met een stillen glimlach. En toen hij de hand van het Zoo bleef het dus bij wenschen. De nu komende tijd van verval, het Fransche régime, de eerste helft der 19e eeuw met pas een weinig opleving tegen het eind, deze tijden waren niet gunstig voor nieuwe soorten van scholen. Pas daarna begon men de hand aan den ploeg te slaan. Pas nu, in onze dagen, beginnen in breeder kringen de belanghebbenden in te zien, hoe in de struggle for life de geschooldheid een sprong vór geeft, nu, na haast 150 jaar worden scholen ingericht als uitgedacht door den Amsterdammer geleerde dr. Ben jamin Bosma. Adam, 18 Sept. P. BEISHUIZEN GZN. I< >& ?!< (Zie voor het vervolg van De droogma king der Zuiderzee" pag. 10). Kroniek der Gedichten XXIII Volgend gedichtje schrijf ik over uit het bundeltje: J. J. de Stoppelaar: De Parel duiker - C. M. B. Dixon en Co. Apel doorn 1912": De Parel duiker Hier won ik eenmaal lijfsgevaar-bewust Diep uit den vloed mijn mat juweel van pijn En droeg het stil in den verholen rust Van weemoeds cierlooze' onbesneden schrijn. En als in droom, die nog geen slaap kan zijn, O, tusschen land en zee: geluk en lust, Ben ik terug aan de ongewisse lijn: De smalle strook de breede band: de kust. En onder 't kleed vandaan, weg van mijn hart, Vlak van den hartbrand van mijn levend bloed Neem ik de prijs, die 'k wegdroeg uit den vloed, Uit den gebroken schrijn in mijne hand En zie, maar bevend, dat mijn parel brandt Als gloeiend zaad ontloken en ontschorst. Waarop ik laat volgen dit gedichtje uit: Verzen van Johan Borgman. Uitgegeven door. C. A. J. van Dishoek te Bussum: in het jaar 1912": De Man en de Vrouw Ik zag een man, die stil te lezen zat Aan zwarte tafel; langzaam blad na blad Viel om en schaduw gleed langs bleeke handen. Een schemerlamp scheen laag; langs vale wanden Wat dwalend licht. In sombre hoek, die was Van schemer donker zat een vrouw, die ras De naalden tikte tege' elkander; ze breide Een kleed van witte wolle en weende. In wijde Omplooiing hing haar rouw. Moe rustte ze en bad Droef-zacht. Ik zag een man, die stil te lezen zat. Het komt mij voor dat uit deze twee proeven de aanleg, de inzichten voorzoover ze hun-zelf duidelijk zijn , de persoonlijkheid in zoover ze reeds is, aan te geven en te verklaren zijn van deze twee jonge dichters, die beiden ken schetsend mogen heeten, de eene met veel meer kunde maar dan ook meer pretentie, de andere zeer onbeholpen nog maar blijk baar met meer innigheid, van waar de jongste dichters onzer dagen heil zoeken. De eerste bezit, bij reeds gevorderde imiiiiiiiumiiiiiiiiiiiiMiiiHiiiiiiiiiiiii meisje in de zijne hield, en haar warmte voelde vloeien langs zijn kille vingers, was hetH of er een doorzichtige sluier voor zijn oogen daalde. Allen en alles rondom werd hem vreemd, vreemd ook die zwarte haren rondom dat jonge hoofd, vreemd, waarom de menschen liepen en praatten, waarom in de verte de kanonnen bulderden. Alles maakte zich van hem los en scheen zoo eindeloos klein en nietig. De dokter keek oplettend naar Ramenski en zei zuchtend: Overste, uw rechter voet zal geampu teerd moeten worden. Mij goed, fluisterde eenvoudig en on verschillig de gewonde. Maar het is over bodig, ik ga toch dood. Waarom nu zulke gedachten ? We doen het immers juist, om u te redden. Goed. We zullen nu eerst uw makker, den kapitein, eens onderzoeken en verbinden, en dan bent u aan de beurt. Men droeg Ramenski terug naar de fanza, en bracht den kapitein naar de operatieplaats. Ramenski lag op zijn rug en staarde niet wijde, onbewegelijke oogen naar de zoldering. Alles was veranderd. Iets strengs, iets diep ernstigs was in de ziel gekomen. Het donkere Niets" spreidde zich over haar heen en zij begon te buigen voor de grootschheid en on begrijpelijkheid dezer plotseling opkomende duisternis. De verbonden kapitein werd teruggebracht. De dokter en de zusters kwamen met hem binnen. Hij rookte een sigaret en blies den rook door de neusgaten, en vroeg met tar tende, heesche stem: Dus, dokter, mijn handje, hè, moet af gesneden worden ? Misschien, maar, 't is immers de rechter hand. We zullen nog wachten tot morgen. Ramenski luisterde verwonderd. Waartoe die valsche, opgewonden toon ? Doet het er dan iets toe, wat men er van denkt. Maar hij bedacht onwillig, dat zijn houding ook zoo was. Hoe vreemd. Men bracht hem naar de operatiezaal. * * * Des morgens was het verband zeer pijn lijk. Men droeg den kapitein weg voor de operatie. Ramenski lag in het bed bij het venster, dat met papier in plaats van glas beplakt was, en opgeschoven. Hij keek in de verte naar de blauwe verschansingen en de stralende hemel. Na de kwellingen van het verband volgde een zachte gelukkige rust, maar ook het klare bewustzijn, dat de dood niet ver was. De Februarizon brandde fel, de wijde lucht was gedrenkt met tinte lend licht, de wereld straalde in schoonheid en blijdschap. Ramenski had het leven harts tochtelijk lief, met smart keek hij naar de natuur, die hij verlaten moest, maar tegelijk was het, of hij van een hoogte keek, en bekwaamheid die het gevolg is van aanpas singsvermogen, eene ingenieuze verbeelding die hem vooralsnog hoofdzakelijk verleidt tot pseudo-dichterlijke acrobatie, dewelke echter, bij vollere gemoedsrijpheid, heerlijk bestanddeel kan worden in edel dichterschap. De tweede, die ploetert in een poel van poëtische gemeenplaatsen en zich niet te uiten vermag dan in ontleende plunje, toont een goed hart te bezitten, dat een nogal ruim hart is; en ik weet niet waarom hij, met wat meer bedrevenheid, vanwege zijn hartelijke ontvankelijkheid en zijne onbe twistbare, zij het dan ook slinksche mede deelbaarheid, later niet niet echt dichter zou blijken te zijn. Verbeelding en hart: literaire antethesis waar lang kan over getwist. In Du Sang, de la Voluptéet de la Mort" schrijft Maurice Barres, als epigraaf van een der daarin gebundelde stukken, ongeveer deze woorden, die ik citeer uit het hoofd: Qu'importe si un poète a peu de cceur, pourvu qu il ait de l'imagination". Deze uitspraak zijn velen sedert Verwey in Holland bijgetreden. Al zal nu wel tusschen het Fransche imagination" en het Hollandsche verbeelding" een zekere afstand liggen, zooals het Fransche doorgaans in Frankrijk, en het Nederlandsche sedert Verwey, die het eenvoudig tegenover impressionisme en zintuiglijkheid als bezonnenheid en beschouwing stelt, begrepen werden. Het eerste, geheel vrij heid; het tweede bij uitstek gebondenheid; het eene folie du logis"; waar het andere is niet alleen keurende en ordineerende, maar omscheppende en gebiedende macht: rede die beheerscht natuur, en de natuur niet meer begrijpt dan als rede. Die beteekenis van verbeelding", in Hol land onder de jongere dichters gangbaar, is er natuurlijk. Wil zij er bij ons, Vlamin gen, moeilijk in, dan is het omdat wij, kinderlijker, losser, minder-bedacht naarden geest, meer naar de Fransche opvatting hellen, al verschillen beide opvattingen naar haren grond. Wij zijn niet zoo cerebraal als de Hollanders, omdat de eigen bescha ving ten onzent steeds door allerlei invloeden is gestremd geworden, en dat wij nooit ge noeg met rust zijn gelaten geweest, om die vreemde invloeden te verwerken. Wij wor den als eene rots aangeketst door duizend pijlen van vernuft; als eene rots schieten wij bij eiken schamp een schitterenden gen ster; maar als eene rots blijven wij ook doorgaans hard en gesloten. Gaan wij wél open; vindt eene gedachte, eene beschouwing, de Idee is een woord, den ingang, dan hebben wij doorgaans de macht niet meer, ertegen te strijden en wij worden bezeten geheel. Zoo maakte een vriend van mij onlangs Schopenhauer door: hij kende rust noch duur zoolang hij het middel niet gevonden had, de oplossing der Vlaamsche Beweging in de bekeering tot het Boeddhisme te zien. Dit eenvoudig, omdat wij geene rasbeschaving hebben. Met onzen prachtigen aanleg, wij die rijk en gezond bloed bij de scherpste der zin tuigen bezitten, wij vol natuurlijken scheppingsdrang zoo in het sensuëele als in het mystieke, wij lijden gebrek aan natuurlijke, aangeborene, van onze voorouders me gekregene middelen, neen: organen, die alle ontvangen begrip, en tot zelfs de sensaties, weten te plaatsen op de hoorige plaats, zoodat zij onzer eigen personaliteit, en den onderscheidenen personaliteiten wiergemeenschappelijke hoedanigheden den rasgeest uitmaken.ten goede komen. Wij zijn even rijk be deeld als andere volkeren, maar wij ontberen die onbewuste schifting, die natuurlijke orde, dewelke beletten dat alle nieuwe aanwinst overlading en ballast wordt. Ons brein is als de maag van een bedelaar die lang zou gehon gerd hebben: bij de eerste gulzige beet al schijnt ze hem vol. Is zij er minder gezond llllllllllllllMIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIinillllllllllllllllllllllii met medelijden zag, hoe alles klein en nietig was. Waartoe ? In den hof, achter de aarden verschansingen deinde zachtjes in de zon het mat-gele, dorre gras. Een enkel verdroogd grashalmpje is belangrijker en mooier dan dat onmetelijke Niets" in al zijn grootschheid; dit kleine grashalmpje is werkelijk, vol blijdschap spreekt het met ge heel zijn wezen, maar ginder is alleen het donkere, leege neen". En toch is onder de ernstige, plechtige schaduw van dit neen" een wereld van vuur, vol beweging, levendig. Ramenski had een lichte koorts, zijn lichaam rilde. Achter het tafeltje bij de deur zat de zuster van gisteren en schreef recepten. Zij schreef, de fijn gebogen arm bewoog onmerk baar, haar meisjesachtige gestalte in de bruine japon deed aan een gymnasiaste denken. In het hoofd van Ramenski gebeurde iets eigenaardigs, zijn oogen zagen iets vreemds: de zuster schreef, de gebogen arm ging langzaam heen en weer, en verder was er niets: de zuster zelf was als een plaatje, vlak, vaag, onveranderlijk, onbeduidend, tijdloos, een ijl beeld, dat ergens in de ruimte was, zonder leven, zonder diepte. Het was zóvreemd, dat Ramenski de oogen wijd opende en riep : Zustertje. De zuster stond op en kwam bezorgd naar zijn bed. De zon speelde op haar fijne, licht gebruinde huid, de oogen in het ovale ge zicht, half toegeknepen Nee, ze leeft... iemand zal eens met van liefde bevende handen die gestalte omvatten, die wangen kussen.... Ramenski vroeg peinzend : Zegt u eens, zustertje, is de kapitein zwaar verwond ? Het meisje trok de zwarte wenkbrauwen op en daardoor kreeg het gezicht een volkomen kinderlijke uitdrukking Zijn hand is vernield, die wordt nu juist geamputeerd. Maar de schedel is beleedigd, de dokter is bang voor hersenvlies ontsteking. Ramenski zweeg een oogenblik, glimlachte en vroeg: En ik? Weet u ook, of ik zal blijven leven ? Dat weet ik niet. Dat moet u aan den dokter vragen. Maar haar kinderlijke, bruine ougen stonden ernstig, strak, doordringend, alsof ze iets ongeziens, almachtig groots, gewaar werd. Ramenski begreep, dat was het donkere iets, dat zich over zijn ziel spreidde. Weer zat de zuster bij de deur aan haar tafeltje, en schreef, weer bewoog langzaam haar teer gebogen arm. Alles was nu heel gewoon, maar dat gewone had toch iets vreemds, zooals daar even het ongewone. Met wegvagend begrijpen keek Ramenski naar de zuster. Wat is zij eigenlijk? En wat zijn die droge plantjes buiten ? En wat de blauwe verschansingen ginder, die zoo schitteren in het zonlicht? Alles was vreemd,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl