De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 28 september pagina 7

28 september 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

28 Sept '13. No. 1891 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDE.RLAND naar de willekeur van het lot, dat een toevallige afbeelding uit een kunsthisto risch werk als model aanwees; of wilt ge iets weten omtrent het fransche gobelin, dat, naar de aanwezige werkteekening te oordeelen even banaal wordt als de bekende en op onverklaarbare redenen beroemdelproducten van deManufacture des Gobelins. Of meent ge mis schien dat ik voor u alle decoratieve sculptuur ga bezichtigen, tot welker roem wordt gezegd, dat elk motief, zelfs ?elke motief van elk kapiteel, anders is, een nieuwe vondst oftewel inventie. Maar waarbij dan vergeten wordt te zeggen, dat alles overeenkomt in saai heid en vervelendheid en dat daarmee 't beeldhouwwerk dan weer vele touches of nature" gemeen heeft met alle andere detailleering van vloeren, muren, zolde ringen, trapdeuren en vensters, 't Is alles even quasi-rijk en toch weer even penibel en droog, 't is alles zoo dat de burger pers pleegt te spreken van een inge togen rijkdom", een rijke deftigheid." 't Is alles saai en suf, gepoetst en ge wreven, geschuurd en gezalfd, zonder kantjes of hoekjes waar heertjes of dametjes de gelakte neusjes van hun schoentjes of de gepolijste conventietjes van hun zieltjes en beursjens aan zouden blesseeren kunnen. < 't Is alles koekoek n zang, maar daar mee much ado about nothing, pretentieuse holheid, die voor edelen zwier, opgedirkte leugen, die voor sobere waar heid, pieterige lafheid, die voor nobele ingetogenheid wil poseeren, 't Is van het begin tot het eind, van de stoep en de serredeuren en de romaansche gang en de vet-vergulde lampekapstokken, tot aan de topjes van de opgeprikte torentjes en de plafonds van de eere-zalen en zalen voor andere doellooze doeleinden n zelfde kool, boerenbedrog, ploertige leu gen in wezen en verschijning. WALTER VAN DIEDENHOVEN * * * Tentoonstelling van Noord-Neder landsche schilder- en beeld houwwerken vór 1575, te Utrecht H Ik wil niet gaan opsommen uit de herin nering van een enkel bezoek, al wat er aan deze tentoonstelling al zoo genietbaar is, waarbij wel een en ander kon vergeten wor den en vrij zeker verschillende nog niet opgemerkte doch belangrijke werken onbe sproken zouden blijven. Zoo'n verslag zou ook minder overeenkomstig zijn aan de grondgedachte bij den opzet van deze ten toonstelling, die ten doel heeft de geestes houding bij een geslacht van kunstenaars uit een bepaalden, tiidkring te belichten. Het is een tentoonstelling om er zijn conclusle's uit te trekken:' Om uit het complex der verschijningen na te speuren de gemeenschappelijke ken merken van de vroegste hollandsche beel dende kunst, kan de aandacht allereerst en bovenal zich vestigen op enkele naar voren tredende en bij name bekende schilders en daarnaast op sommige anonieme werken, die tusschen al het andere bijzonder aan trekkelijk zijn. Ik denk onder deze bijv. aan het schilderij uit het Aartsbisschoppelijk museum (dat van zijn rijken inhoud zooveel uitleende) voorstellend de verschijning van Maria aan de Dominicanen in een tempel, een werk dat hier wel een der meest primitieve uitingen is, dat de ontwikkeling van het schilderwezen uit de miniatuur op aanschouwelijke wijze demonstreert. Het is de miniatuur, die in den schilderijvorm nieuwe middelen vond tot rijker tooi, en volkomener uitbeelding. Het schilderswerk boeit hier door een zekere voornaam pralende kleur, met den stillen gloed van paarlemoeren weerschijnen; het heeft voor hollandsche kunst zelfs ongemeen coloristische eigenschappen. Dan, het merkwaardige schilderij uit de kerk van Alkmaar, dat in evenveel afgeslotene tafereelen, de zeven werken van barm hartigheid voorstelt. Het versierende element van het vorige werk is hier geheel afwezig, het streven is nu minder gericht op een schoon uitgedoschte, dan op een ware voor stelling. Het onderwerp leende zich ook in 't bijzonder, blijkbaar zér naar den zin van den schilder, tot een natuurgetrouw afbeelden van handelende mensehen en plaatselijke situatie's. En dan is het niet alleen treffend hoe zuiver en fijn hier reeds werd waargenomen een binnenvertrek in het kalme, heldere daglicht, of de huizen in de buitenlucht, maar ook hoe deze Primitief al van een expressief teekenvermogen blijk geeft, bij zijn typeeren van gebrekkigen en haveloozen, waarbij we soms aan den ouden Breughel moeten denken, en hij ons een voorganger kan schijnen van karakterschilders" in de toekomst, als Brouwer, Quast en Ostade. Vervolgens het ontroerend intieme schil derijtje uit het Keulsche museum, dat ik daar verleden jaar zag en nu met vreugde te midden van deze vroeg-Nederlanders terugvond. Tot onderwerp heeft het: het Heilige Gezin. Ze zitten om een tafel, aan de eettafel van een burgergezin. Maria, de huisvrouw, heeft op haar schoot het Jesuskind, dat spelenderwijs een groot brood in zijn armen houdt; Josef snijdt een sneedje roggebrood. De groote bekoring in de voor stelling van deze traditioneele figuren der heilige Familie ligt buiten de fijne kwali teiten van het schilderswerk op zichzelf in de uitdrukking van het stille menschelijk gebaren. De gewijdheid van het onderwerp is hoogstens, en naïvelijk, aangeduid door een bloemkransje om Maria's hoofd, de waarachtig bezielende factor tot de kunst uiting was echter een belangstelling, die zich verscherpte en verteederde tegelijk, voor de realiteit van het huiselijk leven in zijn vredigste momenten. En aan den geest van dit ingetogen, emotievolle schilderijtje is dan wel zeer nh. het werk van Geertgen tot St. Jans. We willen ons hier bepalen bij de kenschetsing siflner kunst tot het kleine schilderijtje uit de collectie Kaufmann: de geboorte van Christus". Het verrassende ervan voor dien tijd is de gretige toepassing van het kunst lichteffect aan het onderwerp, en wel zoo precieus uitgewerkt, dat we, over Elsheimer en Rembrandt heen, even aan de tafereelen bij kaarslicht van Gerard Dou denken. Heel even ook maar, want de keurige afwerking, die geen toets in het schilder werk onuitgestreken liet, is hier gericht op de volkomen verwerkelijking van een bezonken intentie, de voltooiing van het beeld eener geheimzinnige natuurverschijning als miseen-scène voor een wonderlijk gebeuren, door een devoten geest zich stil gedroomd. Het kleine paneeltje is inderdaad eerder gemediteerd dan geschilderd, en gelijk het vrouwtje de Moeder Gods met sta rende oogen en half geopend mondje in algeheele zelfvergetenheid in liefde-aanbid ding over haar pasgeborene gebogen is, zoo lijkt dit heele schilderijtje met al zijn minutieuse bijzonderheden, in n ademlooze verrukking geschilderd. Geertgen is een nog wat geheimzinnige figuur onder de Noord-Nederlandsche Pri mitieven, broeder in de orde van St. Jan, die reeds op acht en twintig jarigen leeftijd gestorven zou zijn. Zijn werk heeft raadsel achtige trekken van overeenkomst met Quinten Massys, en gelijk bij dezen met zijn Legende van de H. Anna in het Brus selsen museum en de bekende Piëta in Antwerpen, is er ook weer bij Geertgen een gelijke ontwikkeling in naturalistische richting waar te nemen bij zijn twee schil derijen in het Rijksmuseum: het Zoenoffer des Nieuwen Verbonds en de Aanbidding der Wijzen. Cornelis Engebrechtsz is een geheel andere kunstenaars-persoonlijkheid; voor een NoordNederlander vertoont hij meer dan eenig ander dramatische neigingen in zijn dikwijls bewegingsvolle, soms ook onrustige compo sities. Het is mogelijk, dat hij in Antwerpen rondgezien en gewerkt heeft. Zijn hoofdwerk is in Leiden de bekende triptiek, waarvan de zijluiken vooral hem sterk karakteriseeren, (wel jammer hier niet aanwezig). Hij is veel uitbundiger dan Geertgen. Zijn teekening is ook straffer, met de klemmende vormduiding soms van een graveur. Hij kan zich ver lustigen, te buiten gaan soms in een fel verbeelden van gruwzame voorvallen uit de Passie, als de Duitsche Primitieven. Een klein maar zeer mooi schilderijtje is hier: Maria Magdalena en Johannes de Dooper" uit het Suermondt Museum in Aken. En weer om kwaliteiten van toch eigenlijk minder specifiek hollandschen aard; want wat ons bovenal treft in dit schilderijtje is een zekere plechtige zwijgzaamheid in de handeling der figuren (al zegt de catalogus dat ze met elkaar in gesprek zijn) en vooral de allure van Magdalena, die statig schijnt voort te schrijden. Toch is Engebrechtsz van zijn landgenooten niet af te zonderen en bij een ander klein schilderijtje op deze tentoonstelling (een fragment) dat op kinderlijk aandoen lijke wijze verhaalt hoe Johannes en Maria hunne smart uitweenen bij de afneming van het kruis, kan men aarzelen tusschen een attributie van hem of van Geertgen. Wanneer we de suggestieve tempera (?) schilderingen van Jacob Cornelisz uit de Nieuwe Kerk te Amsterdam buiten be schouwing lafenj doet zijn andere werk hem tusschen zijn land- en tijdgenooten- als de meest nuchtere geest en de meest zakelijke technicus opmerken. Wel laat een klein cirkelvormig paneeltje voorstellend de Rust op de vlucht naar Egypte" met mooie kleurkwaliteiten hem aan zijn gunstigste kanten kennen, maar als we het dorre onbehagelijke schilderij uit het Casselsch Museum, dat hem toch juister karakteriseert, tot maatstaf nemen, dan zien we in hem toch bovenal den wel bedreven, schilder en graveur, die zich Dürer gaarne tot voorbeeld nam, maar wiens religieuze voorstellingen banaler gedacht en min der doorvoeld zijn dan in de kunst der vorigen. Het portret uit 't Museum Bpymans representeert hem hier het voordeeligst, en toch zijn de hoedanigheden, waardoor 't uitmunt, bovenal van dien aard, waarmee in de 17e eeuw Van der Helst zich van zijn groote tijdgenooten onderscheidt. Het delicate, snedige portretje van Lucas van Leyden kan hier dienen ter vergelijking, om het verschil aan te duiden tusschen den kundigen vakman en den kunstenaar. Het is jammer, dat Lucas van Leijden met de andere werken, hier aan zijn minder gunstigen,?dat is.den manieristischen kant te zien is. Vooral bij de Madonna met het Kind." Wat de Renaissance aan verjonging bracht in de kunst, door een jubelende erken ning van het leven en de natuur, vertoont hier een twijfelachtig zegenrijke uitwerking. De teekening vooral in het genoemde schilderijtje is gechargeerd en de kleur van een kille helderheid, is wezenloos als op het bekende Laatste Oordeel" in het Leidsch Museum." Zoo naderen we bij een zeer oppervlakkige kennisneming dezer tentoonstelling, waarmee slechts enkele van de meest geprononceerde inheemsche verschijningen naar voren kunnen worden gebracht, tot Jan van Scorel en Maerten van Heemskerk. Met terloopsche op merking van een zwierig uitgedoscht en koen geschilderd vrouweportret van den laatste, moeten we ons met nadere beschouwingen tot Scorel bepalen, om in terugblik op zijn voorgangers, tot een korte algemeene defenitie te raken van het karakter der NoordNederlandsche primitieven. Scorel is hier werkelijk glansrijk vertegen woordigd als portretschilder. Met zijn Jerusalemvaarders en enkele andere werken uit Kunstliefde en het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht, kenden we hem reeds als de scherpzinnige determinist in de por tretkunst. Maar brillanter facetten aan zijn klare en gave kunst zijn ons uit deze Utrechtsche tentoonstelling komen toelichten. Wat een verrassing allereerst het allerkostelijkste portretje van zijn vriendin Agatha van Schoonhoven uit de Gallerie Doria te Rome! De geserreerde omlijning en effene dunne schildering, die zijn portretten kenmerken, vindt men hier terug, en het is verwon derlijk hoe die wat strakke en evenmatige manier van Scorel zich eigende tot het schilderen van een jonge vrouw, die met den schalschen lonk uit hare oogen enhetcoquette glimlachje om den mond, tot een zoo liefelijke verschijning van bloeiend jong leven werd. Of wel het oude-vrouwekopje, ondanks de strenge techniek, toch zoo vloeiend van voordracht en sappig in de kleur, dat het in de schilderkunst ons toelijkt, wat in de beeldhouwkunst een bas-relief is; of nog het statige, groote portret van Bisschop George van Egmont, een jonkmansbeeltenis van een werkelijk magistrale stelligheid in opbouw en uitvoering, waarbij men geneigd is enkele der portretten van Jerusalemvaar ders, die wel eens aan Antonis Moor wor den toegeschreven, toch ook voor werk van Scorel te houden: eindelijk zelfs die vrouw met haar spinnewiel geconterfeit (in den catalogus wel wat onderschattend aangeduid als school van Scorel), een portret van een voor Scorel zeldzaam gedegene schildering. En dan zien we hem ineens aan zijn italianiseerenden kant, die wel zijn tegenzijde veelal blijkt met zijn bijbelsche compósitie's. De bewering, dat de naijverige bewon dering voor italiaansche meesterwerken een schadelijke uitwerking had op de ontwik keling van een groep hollandsche schilders, is zoo niet anderen nagezegd dan toch al te zeer afhankelijk van afzonderlijke appreciatie, dus kortzichtig. De invloed van de Italiaansche kunst, door velen zoo gretig ondergaan, moet tot den groei der holland sche kunst, als collectieve geestesbeweging begrepen, ook een heilzaam aandeel gehad hebben. Alleen werden individueele krachten er wel eens mee belemmerd in hun natuurlijke ontwikkeling. Voor vele Noord-Nederlanders blijkt het italiaansche ideaal dan ook een geestelijk voedsel geweest te zijn, dat zij niet recht verteeren konden. Ze dwaalden af, in pronkzuchtige vertooning van hun ge schoolde knapheid, naar manierisme en gekunsteldheid.Ze denken den meer gekuischten vorm van een uitheemsche kunst hun eigen werk aan te passen, maar cultiveeren een surrogaat, dat tegenover kunst zich verhoudt als een ledepop tegenover een levend mensen. Ze zijn dan volgens het gezegde van Leonardo, de navolgers van groote meesters, die geen kinderen, maar kleinkinderen der natuur zijn. Maar later moet weer de reactie volgen, hét inzicht komen van de afdwaling langs wegen, die intusschen nieuwe uitzichten heeft geopend. Pieter Aertsz. is op de tentoonstelling niet juist op die wijze vertegenwoordigd, om in zijn kunst een verschijnsel van die reactie overtuigend aan te toonen. Toch kan ook uit zijn kerkelijke schilderijen reeds waar genomen worden, hoe de kunstvorm er naar streeft zich van gekunsteldheid te ontdoen, in de krachtige opleving van den waren Nederlandschen kunstaard, die in aanleg meer intiem gestemd dan weelde gezind is. W. STEENHOFF * * * Goeman Borgesius Onbegrijpelijk en toch waar is het dat de heer Goeman Borgesius ondanks zijn inder daad merkwaardigen staat van dienst ten bate van 's lands belang onder de vrijzinnige leden van de Tweede Kamer als eenige het twijfelachtig voorrecht geniet, in en buiten de Kamer gehoond te worden als geen ander. In de Kamer gnuifden vooral de jongere leden van rechts, als hij het woord ging nemen het was alè«en af spraak, waaraan inzonderheid zij zicfi bezondigden, die door spottend lachen en gewilde interrupties zich doen kennen. Wel maakte de heer Borgesius het er eenigszins naar. Maar dan toch alleen voor hen, die meer op het uiterlijk letten, dan ondanks het vaak komische in zijn optreden waardeering kunnen voelen voor de ernst, het politiek inzicht en het harde werken van dezen parlementairen veteraan. Zijn typisch Groningsen accent, hetallerdolst zich vergissen in zijn beeldspraak en de eigenaardige wijze van spreken dat alles scheen onweerstaanbaar te prikkelen. Maar wat kunnen de lachers van hun kant er tegenover stellen, behalve goedkoopen spot ? De oude Bos" is, ieder onbevooroordeelde zal het moeten toegeven, staatsman, een politicus die in de Kamer en daarbuiten nauwelijks zijn wedergade kent. Maar het was een geheele mise-en-scène, die Borgesius noodig had, wanneer hij het woord zou gaan voeren. Scheef loopend in de gekleede jas, die altijd was dichtgeknoopt en... altijd vuil, dook hij met het ietwat cholerisch hoofd in zijn kraag. Blazend, proestend haast, den mond met de dunne lippen vooruit stekend, beende hij, als hij het woord gevraagd had, naar zijn bankje. Het wachten was altijd op een glaasje water en dan kostte het hem een aanloop om na het nasale M'nr de vositter! en als de toeloopende Kamerleden eindelijk hun plaatsje hadden gevonden, een slachtoffer uit te pikken tot wien hij zeer in het bijzonder het woord zou richten. Een der Unie-liberalen achtte zich daar voor aangewezen: verreweg de meeste keeren was de heer Roodhuyzen op die post van eer aanwezig, maar soms was helaas, was! het ook den" heer de Klerk. Het is een functie, waarvoor niet iedereen geschikt is! Men moet zich weten op te offeren. Herhaaldelijk toch verdween de schildknaap bijna geheel voor het oog van de andere Kamerleden, zoo boog Bor gesius zich voor, over en langs hem heen. En dan deed de welsprekendheid van den leider zich vaak ook op andere, min-aangename wijze gelden, onmiddellijk naarden trawant, die in dergelijke oogenblikken van uitersten nood eigen figuur trachtte te redden door een krachtig: Zeer juist!, dat echter wat dof klonk onder die verdrukking. Maar eindelijk dan had Borgesius zijn draai te pakken. Het rechterpand van de planken jas werd omgeslagen, het rechter been plantte zich op zijn zitbankje en de redevoering stak van wal, koers richtend tot iedereen vór, zijdelings of achter den spreker behalve tot den man, die het doel wit was van zijn betoog. De eenigszins bevende hand hief, gevaarlijk voor de nabijzittenden, het glas water omhoog en het slot van de meest venijnige zetten moest dan maar uit het glas een weg zoeken naar de leden, die om hem heen stonden te luisteren. Want de aandacht van de Kamer had Borgesius altijd en dat niet alleen omdat hij de erkende leider was van den talrijksten groep ter linkerzijde. Zijne zeer bijzondere welsprekendheid trok links en rechts aan en ondanks het spottend lachen, waarmee de wat overmoedig-jonge verzameling katho lieke Kamerleden zoo gul was als het dezen tegenstander gold, kon men toch gewaar worden dat Borgesius den toestand beheerschte en zijn gehoor meester was. Bor|Mr. H. Goeman Borgesius gesius is een volksredenaar, niet donderend en opzweepend-vurig gelijk Troelstra, maar toch een die steeds den juisten toon weet te pakken. Hij spreekt, niet nuchter en koel zijn argumenten wiskunstig-zuiver naast elkaar schikkend gelijk een Bos, noch ver bluffend door rhetorisch buitengewoon fraaie beeldspraak als een Kuyper, maar electriseerend voor wie het politiek moment weet te vatten en genieten van vlijmende slagen van ironie en spot. De oude Bor laat zich zelf graag meesleepen in het vuur van zijn rede, maar goed politicus weet hij steeds een wachter voor zijn tong te zetten. Zelf wordt hij warm in zijn betoog hij is niet de volmaakte tooneelspeler Troelstra, die onmiddellijk na een donderenden uitval snel even kijkt naar zijn partijgenooten en pa pieren kan gaan schikken. In de telkens wederkeerende uitbarstingen van hartstocht knijpt Borgesius de handen samen, zijn stem slaat over tot wat huilerigs en het gezicht wordt tot barstens rood. Zijn sarcasme stoot hij uit, met een scheeven glimlach langs zijn lippen glijdend en dan zijn het voor hem de beste zetten. Zijn woord gaat niet onweerstaanbaarbetoogend tot het nuchtere verstand. Borfesius is op zijn best in een groot politiek ebat of wanneer het voor zijn politiek zaak is door eenig voorstel leiding te nemen. Vurig was hij, ondanks zijn lange loopbaan, wanneer Lohman trachtte de leiding van de vergadering te nemen, Heemskerk elegantvenijnig met de linkerzijde spotte, Nolens met gewilde bonhommie zich-op-een-hoogstandpunt-plaatste. Borgesius is gauw ge prikkeld, zijn woord prikt en steekt en zijn geheele persoon werkt op den tegenstander gelijk een roode lap op een stier. Verguisd is hij, onverdiend echter in die mate. Zeker was zijn optreden vaak te veel van politiek doortrokken, maar een tacticus als hij is, kon men in de Kamer slechts vinden bij de sociaaldemocraten in Troelstra en vroeger bij de antirevolutionnairen in Kuyper. Men heeft, van rechts, getracht, hem on mogelijk te maken door den bijnaam van politieleen slimmeling in de dagen van strijd hem eens door Treub toegevoegd. Is het gretig 'gebruik maken door rechts van dit innig-hatelijke woord niet een bewijs van politiek doorzicht bij dezen, zij het ook van laag allooi? Nu is dan Borgesius op het gestoelte der eere geplaatst en het is een typische wraak van de politieke Nemesis, dat juist hij ge roepen is om leiding te geven aan de ver gadering. Hij is een krachtig man, wien het leiden van vergaderingen zeker niet onbe kend is, maar dan waren het bijeenkomsten van politieke geestverwanten. Het is een groot vraagteeken, hoe het nu met hem gaan zal en hij heeft de moeilijke vergelijking te doorstaan met zijn onmiddellijken ambts voorganger. Maar als voorzitter zal hij zich niet in de debatten mengen. Al zal men hem dus als spreker en partijleider missen, wat jammer is, misschien is een beleidvol, krachtig voorzitter gewonnen. En deze ruil zal voor het evenwichtige in de Kamerde batten geen slechte zijn. Met de typeering aldus van den man die in het Kabinet van sociale rechtvaardigheid volgens getuigenis nu ook van den tegen stander zoo verbazend veel heeft tot stand gebracht, is een schandelijke mis kenning gepleegd. Al heeft die in politicis in het afgeloopen tijdperk ook de gewenschte vruchten gedragen, daar Borgesius in de Kamer slechts zelden meer op den voorgrond is getreden, maar in vele gevallen den heer Patijn met zijn koperen geluid en te ge makkelijke bespraaktheid in het vuur heeft gezonden. Toch zal Borgesius bij de vrijzinnigen de groote man blijven daarvoor zijn beider verleden te zeer ineen gevlochten. Kuyper ondervond het in 1905, de liberale concen tratie is een bewijs te meer, dat zijn enthou siasme voor de liberale zaak onverzwakt heeft stand gehouden. De parlementaire veteraan blijft, ondanks zijn leeftijd en de hatelijk-persoonlijke aanvallen waarvoor hij nu wel gevrijwaard zal zijn bij zijn idealen ... en bij zijn zeer slechte sigaren. TACHUS IMIIIIIIIIfHIlUlllimimtltnilltim IIIIIIMIIMtUIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllHIHIIIIIIHIMHMIIIHIUUIUIIUIIIHIIIIIIIIIIIIIIHtlllllllHtlllll Amsterdammers VI Teekening van P Mr. j. KAPPEIJNE VAN DE COPPELLO, Stadsadvocaat van Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl