Historisch Archief 1877-1940
28 Sept '13. No. 1891
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDE.RLAND
naar de willekeur van het lot, dat een
toevallige afbeelding uit een kunsthisto
risch werk als model aanwees; of wilt
ge iets weten omtrent het fransche
gobelin, dat, naar de aanwezige
werkteekening te oordeelen even banaal wordt
als de bekende en op onverklaarbare
redenen beroemdelproducten van
deManufacture des Gobelins. Of meent ge mis
schien dat ik voor u alle decoratieve
sculptuur ga bezichtigen, tot welker
roem wordt gezegd, dat elk motief, zelfs
?elke motief van elk kapiteel, anders is,
een nieuwe vondst oftewel inventie.
Maar waarbij dan vergeten wordt te
zeggen, dat alles overeenkomt in saai
heid en vervelendheid en dat daarmee
't beeldhouwwerk dan weer vele touches
of nature" gemeen heeft met alle andere
detailleering van vloeren, muren, zolde
ringen, trapdeuren en vensters, 't Is alles
even quasi-rijk en toch weer even penibel
en droog, 't is alles zoo dat de burger
pers pleegt te spreken van een inge
togen rijkdom", een rijke deftigheid."
't Is alles saai en suf, gepoetst en ge
wreven, geschuurd en gezalfd, zonder
kantjes of hoekjes waar heertjes of
dametjes de gelakte neusjes van hun
schoentjes of de gepolijste conventietjes
van hun zieltjes en beursjens aan zouden
blesseeren kunnen. <
't Is alles koekoek n zang, maar daar
mee much ado about nothing,
pretentieuse holheid, die voor edelen zwier,
opgedirkte leugen, die voor sobere waar
heid, pieterige lafheid, die voor nobele
ingetogenheid wil poseeren, 't Is van het
begin tot het eind, van de stoep en de
serredeuren en de romaansche gang en
de vet-vergulde lampekapstokken, tot aan
de topjes van de opgeprikte torentjes en
de plafonds van de eere-zalen en zalen
voor andere doellooze doeleinden n
zelfde kool, boerenbedrog, ploertige leu
gen in wezen en verschijning.
WALTER VAN DIEDENHOVEN
* * *
Tentoonstelling van
Noord-Neder
landsche schilder- en beeld
houwwerken vór 1575, te Utrecht
H
Ik wil niet gaan opsommen uit de herin
nering van een enkel bezoek, al wat er aan
deze tentoonstelling al zoo genietbaar is,
waarbij wel een en ander kon vergeten wor
den en vrij zeker verschillende nog niet
opgemerkte doch belangrijke werken onbe
sproken zouden blijven. Zoo'n verslag zou
ook minder overeenkomstig zijn aan de
grondgedachte bij den opzet van deze ten
toonstelling, die ten doel heeft de geestes
houding bij een geslacht van kunstenaars
uit een bepaalden, tiidkring te belichten.
Het is een tentoonstelling om er zijn
conclusle's uit te trekken:'
Om uit het complex der verschijningen
na te speuren de gemeenschappelijke ken
merken van de vroegste hollandsche beel
dende kunst, kan de aandacht allereerst en
bovenal zich vestigen op enkele naar voren
tredende en bij name bekende schilders
en daarnaast op sommige anonieme werken,
die tusschen al het andere bijzonder aan
trekkelijk zijn. Ik denk onder deze bijv. aan het
schilderij uit het Aartsbisschoppelijk museum
(dat van zijn rijken inhoud zooveel uitleende)
voorstellend de verschijning van Maria aan
de Dominicanen in een tempel, een werk dat
hier wel een der meest primitieve uitingen
is, dat de ontwikkeling van het schilderwezen
uit de miniatuur op aanschouwelijke wijze
demonstreert. Het is de miniatuur, die in
den schilderijvorm nieuwe middelen vond tot
rijker tooi, en volkomener uitbeelding. Het
schilderswerk boeit hier door een zekere
voornaam pralende kleur, met den stillen
gloed van paarlemoeren weerschijnen; het
heeft voor hollandsche kunst zelfs ongemeen
coloristische eigenschappen.
Dan, het merkwaardige schilderij uit de
kerk van Alkmaar, dat in evenveel
afgeslotene tafereelen, de zeven werken van barm
hartigheid voorstelt. Het versierende element
van het vorige werk is hier geheel afwezig,
het streven is nu minder gericht op een
schoon uitgedoschte, dan op een ware voor
stelling. Het onderwerp leende zich ook in
't bijzonder, blijkbaar zér naar den zin
van den schilder, tot een natuurgetrouw
afbeelden van handelende mensehen en
plaatselijke situatie's.
En dan is het niet alleen treffend hoe
zuiver en fijn hier reeds werd waargenomen
een binnenvertrek in het kalme, heldere
daglicht, of de huizen in de buitenlucht,
maar ook hoe deze Primitief al van een
expressief teekenvermogen blijk geeft, bij
zijn typeeren van gebrekkigen en haveloozen,
waarbij we soms aan den ouden Breughel
moeten denken, en hij ons een voorganger
kan schijnen van karakterschilders" in de
toekomst, als Brouwer, Quast en Ostade.
Vervolgens het ontroerend intieme schil
derijtje uit het Keulsche museum, dat ik
daar verleden jaar zag en nu met vreugde
te midden van deze vroeg-Nederlanders
terugvond. Tot onderwerp heeft het: het
Heilige Gezin. Ze zitten om een tafel, aan
de eettafel van een burgergezin. Maria, de
huisvrouw, heeft op haar schoot het
Jesuskind, dat spelenderwijs een groot brood in
zijn armen houdt; Josef snijdt een sneedje
roggebrood. De groote bekoring in de voor
stelling van deze traditioneele figuren der
heilige Familie ligt buiten de fijne kwali
teiten van het schilderswerk op zichzelf in
de uitdrukking van het stille menschelijk
gebaren. De gewijdheid van het onderwerp
is hoogstens, en naïvelijk, aangeduid door
een bloemkransje om Maria's hoofd, de
waarachtig bezielende factor tot de kunst
uiting was echter een belangstelling, die
zich verscherpte en verteederde tegelijk, voor
de realiteit van het huiselijk leven in zijn
vredigste momenten.
En aan den geest van dit ingetogen,
emotievolle schilderijtje is dan wel zeer nh.
het werk van Geertgen tot St. Jans. We
willen ons hier bepalen bij de kenschetsing
siflner kunst tot het kleine schilderijtje uit
de collectie Kaufmann: de geboorte van
Christus". Het verrassende ervan voor dien
tijd is de gretige toepassing van het kunst
lichteffect aan het onderwerp, en wel zoo
precieus uitgewerkt, dat we, over Elsheimer
en Rembrandt heen, even aan de tafereelen
bij kaarslicht van Gerard Dou denken.
Heel even ook maar, want de keurige
afwerking, die geen toets in het schilder
werk onuitgestreken liet, is hier gericht op de
volkomen verwerkelijking van een bezonken
intentie, de voltooiing van het beeld eener
geheimzinnige natuurverschijning als
miseen-scène voor een wonderlijk gebeuren, door
een devoten geest zich stil gedroomd.
Het kleine paneeltje is inderdaad eerder
gemediteerd dan geschilderd, en gelijk het
vrouwtje de Moeder Gods met sta
rende oogen en half geopend mondje in
algeheele zelfvergetenheid in liefde-aanbid
ding over haar pasgeborene gebogen is, zoo
lijkt dit heele schilderijtje met al zijn
minutieuse bijzonderheden, in n ademlooze
verrukking geschilderd.
Geertgen is een nog wat geheimzinnige
figuur onder de Noord-Nederlandsche Pri
mitieven, broeder in de orde van St. Jan,
die reeds op acht en twintig jarigen leeftijd
gestorven zou zijn. Zijn werk heeft raadsel
achtige trekken van overeenkomst met
Quinten Massys, en gelijk bij dezen met
zijn Legende van de H. Anna in het Brus
selsen museum en de bekende Piëta in
Antwerpen, is er ook weer bij Geertgen
een gelijke ontwikkeling in naturalistische
richting waar te nemen bij zijn twee schil
derijen in het Rijksmuseum: het Zoenoffer
des Nieuwen Verbonds en de Aanbidding
der Wijzen.
Cornelis Engebrechtsz is een geheel andere
kunstenaars-persoonlijkheid; voor een
NoordNederlander vertoont hij meer dan eenig
ander dramatische neigingen in zijn dikwijls
bewegingsvolle, soms ook onrustige compo
sities. Het is mogelijk, dat hij in Antwerpen
rondgezien en gewerkt heeft. Zijn hoofdwerk
is in Leiden de bekende triptiek, waarvan
de zijluiken vooral hem sterk karakteriseeren,
(wel jammer hier niet aanwezig). Hij is veel
uitbundiger dan Geertgen. Zijn teekening is
ook straffer, met de klemmende vormduiding
soms van een graveur. Hij kan zich ver
lustigen, te buiten gaan soms in een fel
verbeelden van gruwzame voorvallen uit de
Passie, als de Duitsche Primitieven. Een
klein maar zeer mooi schilderijtje is hier:
Maria Magdalena en Johannes de Dooper"
uit het Suermondt Museum in Aken. En
weer om kwaliteiten van toch eigenlijk
minder specifiek hollandschen aard; want
wat ons bovenal treft in dit schilderijtje
is een zekere plechtige zwijgzaamheid in de
handeling der figuren (al zegt de catalogus
dat ze met elkaar in gesprek zijn) en vooral
de allure van Magdalena, die statig schijnt
voort te schrijden.
Toch is Engebrechtsz van zijn
landgenooten niet af te zonderen en bij een ander
klein schilderijtje op deze tentoonstelling
(een fragment) dat op kinderlijk aandoen
lijke wijze verhaalt hoe Johannes en Maria
hunne smart uitweenen bij de afneming van
het kruis, kan men aarzelen tusschen een
attributie van hem of van Geertgen.
Wanneer we de suggestieve tempera (?)
schilderingen van Jacob Cornelisz uit de
Nieuwe Kerk te Amsterdam buiten be
schouwing lafenj doet zijn andere werk hem
tusschen zijn land- en tijdgenooten- als de
meest nuchtere geest en de meest zakelijke
technicus opmerken.
Wel laat een klein cirkelvormig paneeltje
voorstellend de Rust op de vlucht naar
Egypte" met mooie kleurkwaliteiten hem
aan zijn gunstigste kanten kennen, maar als
we het dorre onbehagelijke schilderij uit
het Casselsch Museum, dat hem toch juister
karakteriseert, tot maatstaf nemen, dan zien
we in hem toch bovenal den wel bedreven,
schilder en graveur, die zich Dürer gaarne
tot voorbeeld nam, maar wiens religieuze
voorstellingen banaler gedacht en min
der doorvoeld zijn dan in de kunst der
vorigen. Het portret uit 't Museum Bpymans
representeert hem hier het voordeeligst, en
toch zijn de hoedanigheden, waardoor 't
uitmunt, bovenal van dien aard, waarmee
in de 17e eeuw Van der Helst zich van zijn
groote tijdgenooten onderscheidt.
Het delicate, snedige portretje van Lucas
van Leyden kan hier dienen ter vergelijking,
om het verschil aan te duiden tusschen den
kundigen vakman en den kunstenaar.
Het is jammer, dat Lucas van Leijden
met de andere werken, hier aan zijn minder
gunstigen,?dat is.den manieristischen kant
te zien is. Vooral bij de Madonna met het
Kind." Wat de Renaissance aan verjonging
bracht in de kunst, door een jubelende erken
ning van het leven en de natuur, vertoont
hier een twijfelachtig zegenrijke uitwerking.
De teekening vooral in het genoemde
schilderijtje is gechargeerd en de kleur
van een kille helderheid, is wezenloos als
op het bekende Laatste Oordeel" in het
Leidsch Museum."
Zoo naderen we bij een zeer oppervlakkige
kennisneming dezer tentoonstelling, waarmee
slechts enkele van de meest geprononceerde
inheemsche verschijningen naar voren kunnen
worden gebracht, tot Jan van Scorel en
Maerten van Heemskerk. Met terloopsche op
merking van een zwierig uitgedoscht en koen
geschilderd vrouweportret van den laatste,
moeten we ons met nadere beschouwingen
tot Scorel bepalen, om in terugblik op zijn
voorgangers, tot een korte algemeene
defenitie te raken van het karakter der
NoordNederlandsche primitieven.
Scorel is hier werkelijk glansrijk vertegen
woordigd als portretschilder. Met zijn
Jerusalemvaarders en enkele andere werken
uit Kunstliefde en het Aartsbisschoppelijk
Museum te Utrecht, kenden we hem reeds
als de scherpzinnige determinist in de por
tretkunst. Maar brillanter facetten aan zijn
klare en gave kunst zijn ons uit deze
Utrechtsche tentoonstelling komen toelichten. Wat
een verrassing allereerst het allerkostelijkste
portretje van zijn vriendin Agatha van
Schoonhoven uit de Gallerie Doria te Rome!
De geserreerde omlijning en effene dunne
schildering, die zijn portretten kenmerken,
vindt men hier terug, en het is verwon
derlijk hoe die wat strakke en evenmatige
manier van Scorel zich eigende tot het
schilderen van een jonge vrouw, die met den
schalschen lonk uit hare oogen enhetcoquette
glimlachje om den mond, tot een zoo liefelijke
verschijning van bloeiend jong leven werd.
Of wel het oude-vrouwekopje, ondanks de
strenge techniek, toch zoo vloeiend van
voordracht en sappig in de kleur, dat
het in de schilderkunst ons toelijkt, wat in
de beeldhouwkunst een bas-relief is; of
nog het statige, groote portret van Bisschop
George van Egmont, een jonkmansbeeltenis
van een werkelijk magistrale stelligheid in
opbouw en uitvoering, waarbij men geneigd
is enkele der portretten van Jerusalemvaar
ders, die wel eens aan Antonis Moor wor
den toegeschreven, toch ook voor werk van
Scorel te houden: eindelijk zelfs die vrouw
met haar spinnewiel geconterfeit (in den
catalogus wel wat onderschattend aangeduid
als school van Scorel), een portret van een
voor Scorel zeldzaam gedegene schildering.
En dan zien we hem ineens aan zijn
italianiseerenden kant, die wel zijn
tegenzijde veelal blijkt met zijn bijbelsche
compósitie's.
De bewering, dat de naijverige bewon
dering voor italiaansche meesterwerken een
schadelijke uitwerking had op de ontwik
keling van een groep hollandsche schilders,
is zoo niet anderen nagezegd dan toch
al te zeer afhankelijk van afzonderlijke
appreciatie, dus kortzichtig. De invloed van
de Italiaansche kunst, door velen zoo gretig
ondergaan, moet tot den groei der holland
sche kunst, als collectieve geestesbeweging
begrepen, ook een heilzaam aandeel gehad
hebben.
Alleen werden individueele krachten er
wel eens mee belemmerd in hun natuurlijke
ontwikkeling. Voor vele Noord-Nederlanders
blijkt het italiaansche ideaal dan ook een
geestelijk voedsel geweest te zijn, dat zij
niet recht verteeren konden. Ze dwaalden
af, in pronkzuchtige vertooning van hun ge
schoolde knapheid, naar manierisme en
gekunsteldheid.Ze denken den meer gekuischten
vorm van een uitheemsche kunst hun eigen
werk aan te passen, maar cultiveeren een
surrogaat, dat tegenover kunst zich verhoudt
als een ledepop tegenover een levend mensen.
Ze zijn dan volgens het gezegde van
Leonardo, de navolgers van groote meesters,
die geen kinderen, maar kleinkinderen der
natuur zijn.
Maar later moet weer de reactie volgen,
hét inzicht komen van de afdwaling langs
wegen, die intusschen nieuwe uitzichten
heeft geopend.
Pieter Aertsz. is op de tentoonstelling niet
juist op die wijze vertegenwoordigd, om in
zijn kunst een verschijnsel van die reactie
overtuigend aan te toonen. Toch kan ook
uit zijn kerkelijke schilderijen reeds waar
genomen worden, hoe de kunstvorm er naar
streeft zich van gekunsteldheid te ontdoen,
in de krachtige opleving van den waren
Nederlandschen kunstaard, die in aanleg
meer intiem gestemd dan weelde gezind is.
W. STEENHOFF
* * *
Goeman Borgesius
Onbegrijpelijk en toch waar is het dat de
heer Goeman Borgesius ondanks zijn inder
daad merkwaardigen staat van dienst ten
bate van 's lands belang onder de vrijzinnige
leden van de Tweede Kamer als eenige het
twijfelachtig voorrecht geniet, in en buiten
de Kamer gehoond te worden als geen ander.
In de Kamer gnuifden vooral de jongere
leden van rechts, als hij het woord ging
nemen het was alè«en af spraak, waaraan
inzonderheid zij zicfi bezondigden, die
door spottend lachen en gewilde interrupties
zich doen kennen. Wel maakte de heer
Borgesius het er eenigszins naar. Maar dan
toch alleen voor hen, die meer op het
uiterlijk letten, dan ondanks het vaak
komische in zijn optreden waardeering
kunnen voelen voor de ernst, het politiek
inzicht en het harde werken van dezen
parlementairen veteraan.
Zijn typisch Groningsen accent,
hetallerdolst zich vergissen in zijn beeldspraak en
de eigenaardige wijze van spreken dat
alles scheen onweerstaanbaar te prikkelen.
Maar wat kunnen de lachers van hun kant er
tegenover stellen, behalve goedkoopen spot ?
De oude Bos" is, ieder onbevooroordeelde
zal het moeten toegeven, staatsman, een
politicus die in de Kamer en daarbuiten
nauwelijks zijn wedergade kent.
Maar het was een geheele mise-en-scène,
die Borgesius noodig had, wanneer hij het
woord zou gaan voeren. Scheef loopend in
de gekleede jas, die altijd was dichtgeknoopt
en... altijd vuil, dook hij met het ietwat
cholerisch hoofd in zijn kraag. Blazend,
proestend haast, den mond met de dunne
lippen vooruit stekend, beende hij, als hij
het woord gevraagd had, naar zijn bankje.
Het wachten was altijd op een glaasje water
en dan kostte het hem een aanloop om na
het nasale M'nr de vositter! en als de
toeloopende Kamerleden eindelijk hun plaatsje
hadden gevonden, een slachtoffer uit te
pikken tot wien hij zeer in het bijzonder
het woord zou richten.
Een der Unie-liberalen achtte zich daar
voor aangewezen: verreweg de meeste
keeren was de heer Roodhuyzen op die
post van eer aanwezig, maar soms was
helaas, was! het ook den" heer de
Klerk. Het is een functie, waarvoor niet
iedereen geschikt is! Men moet zich weten
op te offeren. Herhaaldelijk toch verdween
de schildknaap bijna geheel voor het oog
van de andere Kamerleden, zoo boog Bor
gesius zich voor, over en langs hem heen.
En dan deed de welsprekendheid van den
leider zich vaak ook op andere,
min-aangename wijze gelden, onmiddellijk naarden
trawant, die in dergelijke oogenblikken van
uitersten nood eigen figuur trachtte te
redden door een krachtig: Zeer juist!, dat
echter wat dof klonk onder die verdrukking.
Maar eindelijk dan had Borgesius zijn
draai te pakken. Het rechterpand van de
planken jas werd omgeslagen, het rechter
been plantte zich op zijn zitbankje en de
redevoering stak van wal, koers richtend
tot iedereen vór, zijdelings of achter den
spreker behalve tot den man, die het doel
wit was van zijn betoog. De eenigszins
bevende hand hief, gevaarlijk voor de
nabijzittenden, het glas water omhoog en
het slot van de meest venijnige zetten
moest dan maar uit het glas een weg zoeken
naar de leden, die om hem heen stonden te
luisteren.
Want de aandacht van de Kamer had
Borgesius altijd en dat niet alleen omdat
hij de erkende leider was van den talrijksten
groep ter linkerzijde. Zijne zeer bijzondere
welsprekendheid trok links en rechts aan en
ondanks het spottend lachen, waarmee de
wat overmoedig-jonge verzameling katho
lieke Kamerleden zoo gul was als het dezen
tegenstander gold, kon men toch gewaar
worden dat Borgesius den toestand
beheerschte en zijn gehoor meester was.
Bor|Mr. H. Goeman Borgesius
gesius is een volksredenaar, niet donderend
en opzweepend-vurig gelijk Troelstra, maar
toch een die steeds den juisten toon weet
te pakken. Hij spreekt, niet nuchter en koel
zijn argumenten wiskunstig-zuiver naast
elkaar schikkend gelijk een Bos, noch ver
bluffend door rhetorisch buitengewoon fraaie
beeldspraak als een Kuyper, maar
electriseerend voor wie het politiek moment weet
te vatten en genieten van vlijmende slagen
van ironie en spot. De oude Bor laat zich
zelf graag meesleepen in het vuur van zijn
rede, maar goed politicus weet hij steeds
een wachter voor zijn tong te zetten. Zelf
wordt hij warm in zijn betoog hij is niet
de volmaakte tooneelspeler Troelstra, die
onmiddellijk na een donderenden uitval snel
even kijkt naar zijn partijgenooten en pa
pieren kan gaan schikken. In de telkens
wederkeerende uitbarstingen van hartstocht
knijpt Borgesius de handen samen, zijn stem
slaat over tot wat huilerigs en het gezicht
wordt tot barstens rood. Zijn sarcasme
stoot hij uit, met een scheeven glimlach
langs zijn lippen glijdend en dan zijn het
voor hem de beste zetten.
Zijn woord gaat niet
onweerstaanbaarbetoogend tot het nuchtere verstand.
Borfesius is op zijn best in een groot politiek
ebat of wanneer het voor zijn politiek zaak
is door eenig voorstel leiding te nemen.
Vurig was hij, ondanks zijn lange loopbaan,
wanneer Lohman trachtte de leiding van de
vergadering te nemen, Heemskerk
elegantvenijnig met de linkerzijde spotte, Nolens
met gewilde bonhommie
zich-op-een-hoogstandpunt-plaatste. Borgesius is gauw ge
prikkeld, zijn woord prikt en steekt en zijn
geheele persoon werkt op den tegenstander
gelijk een roode lap op een stier. Verguisd
is hij, onverdiend echter in die mate. Zeker
was zijn optreden vaak te veel van politiek
doortrokken, maar een tacticus als hij is,
kon men in de Kamer slechts vinden bij de
sociaaldemocraten in Troelstra en vroeger
bij de antirevolutionnairen in Kuyper.
Men heeft, van rechts, getracht, hem on
mogelijk te maken door den bijnaam van
politieleen slimmeling in de dagen van
strijd hem eens door Treub toegevoegd. Is
het gretig 'gebruik maken door rechts van
dit innig-hatelijke woord niet een bewijs
van politiek doorzicht bij dezen, zij het ook
van laag allooi?
Nu is dan Borgesius op het gestoelte der
eere geplaatst en het is een typische wraak
van de politieke Nemesis, dat juist hij ge
roepen is om leiding te geven aan de ver
gadering. Hij is een krachtig man, wien het
leiden van vergaderingen zeker niet onbe
kend is, maar dan waren het bijeenkomsten
van politieke geestverwanten. Het is een
groot vraagteeken, hoe het nu met hem gaan
zal en hij heeft de moeilijke vergelijking te
doorstaan met zijn onmiddellijken ambts
voorganger. Maar als voorzitter zal hij zich
niet in de debatten mengen. Al zal men
hem dus als spreker en partijleider missen,
wat jammer is, misschien is een beleidvol,
krachtig voorzitter gewonnen. En deze ruil
zal voor het evenwichtige in de Kamerde
batten geen slechte zijn.
Met de typeering aldus van den man die
in het Kabinet van sociale rechtvaardigheid
volgens getuigenis nu ook van den tegen
stander zoo verbazend veel heeft tot
stand gebracht, is een schandelijke mis
kenning gepleegd. Al heeft die in politicis
in het afgeloopen tijdperk ook de gewenschte
vruchten gedragen, daar Borgesius in de
Kamer slechts zelden meer op den voorgrond
is getreden, maar in vele gevallen den heer
Patijn met zijn koperen geluid en te ge
makkelijke bespraaktheid in het vuur heeft
gezonden.
Toch zal Borgesius bij de vrijzinnigen
de groote man blijven daarvoor zijn beider
verleden te zeer ineen gevlochten. Kuyper
ondervond het in 1905, de liberale concen
tratie is een bewijs te meer, dat zijn enthou
siasme voor de liberale zaak onverzwakt
heeft stand gehouden. De parlementaire
veteraan blijft, ondanks zijn leeftijd en de
hatelijk-persoonlijke aanvallen waarvoor
hij nu wel gevrijwaard zal zijn bij zijn
idealen ... en bij zijn zeer slechte sigaren.
TACHUS
IMIIIIIIIIfHIlUlllimimtltnilltim IIIIIIMIIMtUIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllHIHIIIIIIHIMHMIIIHIUUIUIIUIIIHIIIIIIIIIIIIIIHtlllllllHtlllll
Amsterdammers
VI
Teekening van P
Mr. j. KAPPEIJNE VAN DE COPPELLO,
Stadsadvocaat van Amsterdam