De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 5 oktober pagina 1

5 oktober 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K°.1893 Zoudag 5 October A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P, L. WIESSING Abonnement pet 3 maanden /l.50, fr, p. post f 1.65 Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling ... . , mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.126 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333. AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels ?1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 0.30 .0.40 INHOUD ?iittiiimimiiitfttiiiMHiiiiiiiiiiiiiMiiHiiiimiiiiMintiiimiiimiiHimiiii Blz. l: M. H. Cohen : de Ziektewet, artsen en ziekenfondsen. H. van W.: De Manoeuvres. Sfi Anoe: Indische Troonreden, onderkoning Idenburg en zijn Hof. 2: Mr. K. Jansma: de heer Obreen en de droogmaking van de Zui derzee. L. H. Grondijs: Oedipus. Matthijs Vermeulen : Gustav Mahlers Ille Symphonie in het Concertgebouw. 3: Feuilleton naar Charles Louis Philippe. Ingez. A. J. M. L.: de Zuiderzee. 5: N. Mansfeldt-de W. H.: Tutti Frutti. Allegra. E. Heimans: In de Steen bakkerij. 6: Prof. dr. L. Knappert over De Regeering van Karel V in de Noordelijke Nederlanden" door dr. J. S. Theissen. Ed. Coenraads: 1813?1913, woorden en muziek. 7: Portret van jhr. P. Hartsen. Brabantsche mon niken door Willy Sluiter. Dr. P. van Olst over Kanaalaanleg. Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: Puzzle. Brieven van P. Lutius Ir., VIII. 11: Schaakspel door R. J. Loman. Damspel door J. de Haas. Teekening joh. Braakensiek: De Balkan. Bijvoegsel van Johan Braakensiek : De sluiting van E. N. T. O.S." en De Vrouw". !\N VERRE EN VAN NA De Ziektewet De Ziektewet-Talma is als elk stu k sociale wetgeving niet zonder belang, maar haar belangrijkheid ligt meer in het enkele feit van haar tot stand komen, dan in den gebrekkigen vorm van stum perige bekrompenheid, die ze gekregen heeft onder den invloed van vroegere politieke constellatie. Volstrekt onbe langrijk is het wie er vór en wie er tegen waren van de politieke vroedmeesters, die het onvoldragen wicht ter wereld hielpen komen; omdat ze er zoo hél weinig achter waren aan welke werkelijke belangen tegemoet gekomen moest en op welke grondslagen voort gebouwd kon worden. De ZiektewetTreub, die in de Troonrede werd aan gekondigd als k toekennend een recht op ziekenbehandeling en niet allén uit keering van ziekengeld, zal inderdaad belangrijk kunnen zijn. De regeering immers, die recht op ziektebehandeling toekent, neemt op zich de niet geringe verantwoordelijkheid, geneeskundige hulp op goede wijze bereikbaar te stellen, wat o.a. meebrengt regeling van het ziekenfondswezen. Dat een Ziektewet tegelijk mogelijk en noodzakelijk werd, is een gevolg van de ontwikkeling van het ziekenfonds wezen en van de vakvereeniging van ziekenfondsgeneesheeren. Deze ontston den beide onder den invloed derzelfde verandering van omstandigheden; wat echter geenszins zeggen wil, dat vereenigingen van geneesheeren werden tot vakvereenigingen, enkel om verweer te kunnen oefenen tegen het ziekenfonds wezen, en evenmin dat ziekenfondsen werden opgericht om de looneischen" der vereenigde geneesheeren te kunnen voldoen of te kunnen verminderen. Er kon van een artsenvakvereeniging noch van ziekenfondsen sprake zijn, zoo lang aan de vraag naar geneeskundige hulp zoowel als aan behoorlijke bestaans voorwaarden voor de artsen ruimschoots in den lande voldaan werd naar de eisenen des tijds". Eertijds waren in beide opzichten deze eischen n.l. betrek kelijk gering. In de eerste plaats zijn deze verzwaard door de meerdere ont wikkeling der geneeskundige techniek, die, in verschillende richting ver uiteenloopende vaardigheid en instrumentarium noodzakelijk makend, het aantal der specialisten moest doen toenemen. Maar een natuurlijk nog belangrijker oorzaak, waardoor meer van het werk der artsen werd gevorderd, was het verhoogen der eischen, die een talrijk deel der bevol king, evenals aan zijn levensvoorwaarden in het algemeen, ook aan zijn verzorging bij ziekte stelde. Tevoren was er voor de hedendaagsche verwikkelingen geen aanleiding. Dat intusschen tot het be houd van dien vrede van vroeger een lager onwikkelingspeil de noodzakelijke voorwaarde was, dat de lastige verwik kelingen een symptoom van gunstige ontwikkeling waren, hebben de laudatores temporis acti terdege te bedenken, als zij beweren dat de idealen van het bij uitstek humane medische beroep hun vervulling toen nader waren dan thans. Met het stijgen der eischen, die in toenemende mate gesteld en vervuld konden worden, kwamen beide partijen in verdrukking. Er werd door meerderen om meer geneeskundige hulp, en door meer geneeskundigen om hun arbeidsloon gevraagd. Die hulp, verleend uit goed gunstigheid, philanthropie of hoe dan ook genoemd, en dus te laag betaald, bracht de ne partij in conflict niet het zich ontwikkelend zelfbewustzijn der solidaire arbeidersklasse; de andere partij in den druk tusschen de uitbreiding van het geneeskundig arbeidsveld zonder evenredige uitbreiding van de bestaans voorwaarden voor geneeskundigen. Een halfslachtig systeem van ziekenfondsen, welker leden de verlangde hulp tegen betaling maar dan toch nog bij wijze van gunst konden krijgen (want de zieken fonds-betaling is een minimale) en waarbij de geneeskundige deelnemers het grootste deel van hun werk dus ergens anders vonden dan het grootste deel van hun loon, herstelde evenmin den ouden vrede als net aan de eischen van den nieuwen tijd beantwoordde. De hulpzoekende leden hadden hun eischen te beperken, omdat ze voort bleven sukkelen met het gegeven paard, dat men niet in den bek heeft te zien; en de hulpverleenende geneeskundigen konden ook niet voor zichzelf opkomen, omdat het moest blijven heeten, dat de linkerhand niet te weten heeft wat de rechter doet. Het bleef schipperen en mopperen aan weerskanten: voor de artsen te geringe betaling, voor de patiënten beperking van hun vrijheid in artsenkeus, beperking van het genot van specialistische hulp; zoodat beide partijen verongelijkt en benadeeld bleven worden. Dat de Ziektewet in dit alles in eens geheel zal kunnen voorzien is nauwelijks te verwachten, daartoe is het verschil tusschen hetgeen reeds bereikt werd en hetgeen te wenschen is nog te groot; of die wet echter de rationeele ontwik keling der verhoudingen, die in gang is, niet een eind achteruit zal zetten, is niet zonder zorg af te wachten; dat ze even wel van gunstigen invloed zal kunnen zijn valt niet te betwijfelen, juist in den allerlaatsten tijd is door de discussies over de Ziektewet weer scherp in het brandpunt van belangstelling gesteld de quaestie: wie nu toch wel in de zieken fondsen de machthebbers zullen zijn, de leden of de dokters. Speciaal van sociaaldemokratische zijde is de vraag met nadruk in eerstgenoemden zin beantwoord: zij willen den leden der ziekefondsen het geheele beheer geven; door de geneesheeren, zooals wel van zelf spreekt in laatstge noemden zin,zij willen de doktersdeleiding geven. Er zijn vrij bittere woorden gevallen bij dien strijd, aan weerskanten is het verwijt van eenzijdigheid, van vooropstelling van eigen belangen gehoord. Daarbij is maar al te zeer vergeten, dat elk der beide partijen toch in den grond van de zaak gelijk heeft met te beweren, dat er hier te groote belangen op het spel staan, om de behartiging ervan aan de andere groep allén toe te vertrouwen; en dat ze zich allebei evenzeer vergissen door zichzelf allén daarvoor aangewezen te achten. Indertijd heeft het Kamerlid Treub verklaard het verkeerd te achten dat de hoofdmacht in de ziekenfondsen berust bij de geneesheeren, en uitdruk kelijk gezegd, dat de dokter, de onder geschikte van het fonds, als zoodanig in het bestuur ervan niet thuis behoort. Vooral die kwalificatie als ondergeschikte van het ziekenfonds" zullen heel veel medici wel geweldig kwalijk opgenomen hebben. Het is echter nog twijfelachtig of ze daar wel gelijk in hebben; want het is natuurlijk mogelijk, dat minister Treub in een wet, die recht op ziekte behandeling toekent, meteen vorm en wezen der ziekenfondsen zózal weten te wijzigen, dat het lichamen worden, ingericht en bestuurd op van regeeringswege bepaalde manier, werkzaam onder controle van overheidswege, zódat het heele geval er wat anders uit zal zien dan of het nog de vraag was wie in de ziekenfondsen de baas kunnen spelen: de leden ervan of de dokters. Bleven deze ook dan nog onwillig hun ondergeschikt heid aan het ziekenfonds (wat nog iets anders is dan ondergeschiktheid aan de ziekenfonds-leden) te erkennen en de bestuursmacht opeischen, dan zouden ze waarlijk verdienen het verwijt, dat Treub als Kamerlid tot hen richtte, n.l. van hun overdreven solidariteit een kruidjeroer-me-niet te maken en, meenende dat hun eer en wetenschap aangetast worden, eischen te stellen, die uit maatschappelijk oogpunt verkeerd te achten zijn. Maar pok eerst dan, en niet wanneer de wet in de tegenovergestelde, even gevaarlijke richting stuurt, als die de medici in willen slaan, en aan de ziekenfondsleden de oppermacht in het fondsbestuur toekent. Want het moge waar zijn, dat niet ten onrechte voor de arbeiders een grootere invloed wordt opgeeischt op de regeling van de omstandigheden waaronder zij te leven, te lijden en te sterven hebben het is achtenswaard, dat zij selfhelp, zelfbestuur wenschen , die regeling geldt hier echter niet slechts hun belang alleen, maar belangen waarvan de richtige behartiging de geheele samenleving raakt. M. H. COHHN, Arts De Manoeuvres Ofschoon, wat tactiek en enscèneering betreft, van het werkelijk krijgsbedrijf slechts een zeer flauwe en onvolkomen afspiegeling, hebben deze oefeningen zich gekenmerkt door een bizoodergoed geslaagde imitatie van de officieele inlichtingendienst (de mededeelingen aan de pers), welks betrouwbaarhed wij in vroegere en latere oorlogen zoo op juiste waarde leerden schatten! De verslagen in de dagbladen over deze jongste krijgsverrichtingen van twee divisies onzer armee zijn al even tenden tieus als de berichten o. a. tijdens den Balkanoorlog gelanceerd. Deze kranten verslagen zijn bijna geheel product van officieele voorlichtingen, aangevuld met oppervlakkige impressies, in een rondkruisenden auto opgedaan, en met enthou siaste beschrijvingen over de kunstige mise-en-scène van een voor oningewijden uiterlijk natuurlijk altijd wel be langwekkend militair schouwspel. Geslaagd, volkomen geslaagd" prijst in een militaristisch slotwoord het Han delsblad deze manceuvres, en dit geeft de opinie van ongeveer alle oorlogscor respondenten'' weer. Het is aan te nemen, dat voor de hoogere bevelvoering, welke nu eens moest toonen of zij massa's weet te dirigeeren anders dan op het paradeveld, deze legeroefeningen inderdaad geslaagd" zijn. (Doch voordat van deze ervaring kan geprofiteerd worden, is deze bevelvoering gepensioneerd en eenandere oefensgereed). Dat echter in werkelijk heid aan de verplaatsing der onderdeelen, aan de inrichting, uitvoering en resul taten van voorpostendienst, enz. zoo goed als geen aandacht is gewijd, schijnt voor geen tegenspraak vatbaar, doch ernstiger is, dat men aangaande de gevechtsvaardigheid, het uithoudingsver mogen en den geest van den troep ons officieel bij den neus heeft gehad. Met opvallende voorliefde trompetten de bladen voortdurend over de goede stemming onder de soldaten, over enthou siasme en ambitie zelfs, en het Hbld. meent al te mogen constateeren (en het staat in zijn naïeve verblijding niet alleen): Er is iets anders gevaren in onze soldaten; er is meer plichtsbetrach ting, er is toewijding. Wij schrijven dezen goeden geest in de eerste plaats toe aan de alomtegenwoor digheid van de Koningin, die zich in die dagen onvermoeibaar betoonde en zich, vergezeld door den Prins, f in de gevechtslinie bevond f de rustende afdeelingen in de bivaks opzocht. Persoonlijk overtuigde H. M. zich zelfs ervan, of thans 's nachts de waakzaamheid door de beveili gende onderdeelen beter dan in 1911 betracht werd." Die alomtegenwoordigheid van de Koningin mag een belangrijke stimulans zijn bij vertooningen van schoolkinderen en padvinders, en bij een gedeelte van onze soldateska de groote massa der soldaten, van wie zeer velen socialisten zijn, toonden zich daar nooit bizonder gevoelig voor. Doch die plichtsbetrach ting, die toewijding! Het ware wenschelijk, dat de verslaggevers eens als ge meen soldaat de manoeuvres meemaak ten, in plaats van als grandseigneur in een auto rond te snorren, of met algeheele overgave aan de voeten van den voorlichtcnden officier te zitten. Dan zou de geest van de Nederlandsche miliciens, van wie de meesten vooral de stede lingen ??midden in de geestelijke en sociale evolutie van dezen tijd staan, directer en duidelijker tot hen spreken. Dan zouden vooral de opmerkingen en de houding van de meer-beschaafden en meer-ontwikkelden hen spoedig tot het inzicht brengen, dat het met de plichts betrachting, maar vooral met de toewij ding van de soldaten (en van o zooveel beroeps-officieren!) uitermate poover ge steld is. Het stumperige en tactlooze op treden van sectie-, peletons-, zoowel als van compagnies-commandanten l ) zouden zij dan tot hun ontsteltenis niet alleen constateeren, doch ook aan den lijve ervaren. Het is niet zeer moeilijk het oningewijde publiek een schoonen schijn voor te tooveren van militaire praal en pracht, van militaire praxis ook, doch hiervoor lijkt mij niet in de eerste plaats de perS aangewezen. Het publiek dient eens en voorgoed te weten, dat maiKEiivres niets zijn dan vooraf tamelijk tot in détails in scène gezette spiegelgevechten (daardoor als harlequinades!) welke besloten worden door apotheosen als de slag bij Rijssen". Wat zoo' n apotheose, zoo' n geweldige" storrnaanval op 's vijand's stellingen eigenlijk waard is (ook uit krijgskundig oogpunt) weten allen die zoo iets meemaakten, al of niet onder hoezee"geroep of Wilhelmus'. Doch den dagbladmenschen ontgaat het kunst matige, het opgeschroefde en vooze, van dergelijke vertooningen, welke met krijgvoeren in zeer ver verwijderd verband staan en den soldaat nergens beter voor geschikt maken dan voor critiek op systeem en leiding. Om dat te ontgaan is noodig dat het eigen initiatief, het zelfvertrou wen, en de intellectueele en menschelijke capaciteiten worden ontwikkeld, voor welke plaatsing van de persoonlijkheid" en het inzicht" van den soldaat op het' gestoelte der eere men alsnog terug deinst. Wellicht dat eerst Albanië al onze officieren een emplooi moet gegeven hebben als politie-organisator. H. VAN W. 1) C), a. gesignaleerd in De Amsterdammer van 2'J Dec. 1912 en 5 Januari 19115. Indische Troonreden en Circulaires De Indische Gouverneur-Generaal, die in heel veel opzichten, en somtijds op zeer bedenkelijke, hoewel lichtelijk belachelijke wijze, een koninkje te inviteeren tracht (zijne woning en omgeving heet in Indië dan ook het Paleis" en het Hof!!!"), is gewoon, op den verjaardag van de Koningin een soort Troonrede te houden, die dan ook in de pers met een air van enorm gewicht besproken wordt. De laatste Troonrede zoo zal ik haar maar noemen - op 1 September 11. door Zijne Excellentie (waarom eigenlijk niet Zijne Majesteit"?) uitgesproken, is door de nederlandsche pers ongeveer in haar geheel opgenomen, zoodat wij hier kunnen vols'taan, er naar te verwijzen. Als wij haar eens nauwkeurig onder de loupe houden, zien wij er in de diplomatieke houding om het te laten voorkomen, alsof alle geestelijke stroomingen, alle hervor mingen in oostersch denken en voelen, die thans naar tastbare, concrete hervormingen vragen, eigenlijk onder invloed en auspiciën van het brave, ouderlijke gouvernement gebeuren, terwijl het juist andersom is. De bewegingen zijn, niet van boven, maar van onderen af ontstaan, en, wel verre van het initiatief te nemen, is de regeering, door den drang van onderen af aan, inwendig a contre coeur, tot al de thans door haar ontworpen hervormingen gedrongen, ja, laten we gerust zeggen: gedwongen. Zonder de chineesche beweging zou de Ned.-lnd. regeering nooit of te nimmer voor onderwijs aan chineezen zijn gaan zorgen, evenmin zou het passenstelsei zijn veranderd, evenmin in principe tot afschaffing der politierol zijn besloten. Zonder de S (arekat) I (slam) de beruste S. 1. (door de inlanders op Java ook ironisch S. . . alanja /...denburg, d. i. de fout. de schuld van Idenburg genoemd !) zou de Ned.-lnd. Regeering even min een stap gedaan hebben in de richting van de talrijke concessies, thans in deze gouverneurlijke troonrede opgenoemd. Wij vestigen vooral de aandacht op de ietwat snorkende, zouden wij bijnazeggen woorden, die wij hieronder uit de Troon rede afschrijven. De Regeering geeft er zich volkomen rekenschap van wat ten deze Haar (let wel de hoofdletter) plicht is; hoe Zij (idem) wel allereerst rust en orde heeft te handhaven en daardoor ongestoorde ontwikkeling te verzekeren. Zij is tot vervulling van dien plicht volkomen in staat en bereid. Zij doorziet zeer wel hetgeen er geschiedt in de verschillende groepen der bevolking, en weel dat Zij den toestand volkomen beheerscht en dat voor onrust geen reden is." Men behoeft geen diplomaat te zijn om in deze woorden te zien een oratio pro domo" van den heer Idenburg zelven. Wie de laatste weken de behendige zwenking der meeste liberale bladen gevolgd heeft in hun oordeel over Idenburg, kan deze in verband brengen met de op het Plein natuurlijk wel van te voren bekende Buitenzorgsche Troonrede. Het ligt thans blijkbaar in de politiek, den heer Idenburg op den Buitenzorgschen troon" (!) te houden, en de door ons hier boven aangehaalde woorden zijn berekend, om den volke Je verkondigen, hoe de man der Zondagsrustcirculaires en der kersteningen den toestand beheerscht", zoodat er voor onrust geen reden is." Lieb Vaterland, kannst ruhigsein! Voor onrust geen reden!" Maar te Malang zoo lezen we in de Indische pers heeft dan toch maar het gehéle garnizoen, infanterie, cavalerie en artillerie, au grand complet, op een merkwaardigen Augustusavond, door de kotta gemarcheerd, omdat men een oproer vreesde, en overal in de binnenlanden lezen wij van troepen- en politiedemonstraties, zódemon stratief, dat er onder de bevolking gezegd werd: Kandjeng Goepernemèn mahoe lihat dara" (?de Regeering wil bloed zien"). Waartoe al dat wapengekletter, al die sabels en geweren, als er voor onrust geen reden is?" Waartoe al die militaire onrust als de G.G. den toestand volkomen be heerscht?" De kwestie is: er was achter de schermen besloten, dat de G.-G. Idenburg zou aan blijven (wellicht wilde de nieuwe Minister van Koloniën, indertijd de handigste advo caat van Indië, en dat wil wat zeggen, de rechtsche partij vooral niet tegen zich in nemen), en in deze Troonrede blijkt ten duidelijkste, hoe de G.-G. het noodig vond, zichzelf den beau róle" toe te bedeelen van beheerscher en onversaagde regeerder. En ten slotte: al de hervormingen en concessies, van onderen af opgedrongen, en zonder dezen democratischen drang nooit in het brein der regeering opgekomen, hee ten nu eigenlijk door het vaderlijke, alles begrijpende en voorziende gouvernement op eigen initiatief te zijn voorgenomen. Hoe fraai, verstandig, wijs, vaderlijk klinkt dat alles in de Buitenzorgsche Troonrede, maar voor den ingewijde hoe voos, hoe onwaar! En de onrust waar geen reden voor is," die dus niet bestaat, hoe weinig is zij in overeenstemming met het wapengekletter in kotta en binnenland, met de in de kazer nes geconsigneerde patrouilles, met de overal uitbrekende opstootjes en relletjes! * * * Van de Troonrede springen wij op de merkwaardige circulaire, ons uit de laatste indische mail bekend (van 22 Augustus 1913, ook reeds in de Javasche Courant" te vinden), waarin dit feit speaks volu mes" de G.-G. het urgent noodig vond, de H.H. landsdienaren, hare ambtenaren er nog eens aan te herinneren (reeds in 1904 was dit geschied, maar zij hadden er lak aan gehad), dat zij inlandsche ambtenaren en over 't algemeen inlandsch publiek niet met eene minachtende en krenkende" hou ding meer mogen behandelen, maar niet wellevendheid en tegemoetkoming", welke twee thans vaak zeer veel te wenschen over laten !!'' De S. I." heeft natuurlijk op deze her nieuwde herinnering gén invloed gehad! Alleen de vaderlijke, vooruitziende zorg van den G.-G. Die bedacht dat heelemaal zelf! De G.G. zegt zelf in de circulaire, dat bepaalde feiten hem nu en dan be reiken, die den algemcenen ongunstigen indruk" hieromtrent bevestigden. Terecht zegt een der indische bladen: waarom dan de N.-I. ambtenaren, welke deze feiten pleegden, niet onmiddelijk ont slagen en gestraft ? De waarheid is, dat over 't algemeen ieder die in Indië gewoond heeft, weet dit de N.-I. ambtenaren het volk" behan delen en bejegenen als beesten, en zelfs, dat zij veel al tegen europeanen, niet-ambtenaren, optreden met een hautain air, een laatdunkendheid en beleedigende Herablassendheit", die nu maar eens uit moesten zijn. In Indië is het publiek er voor de ambtenaren, zijn niet de ambtenaren er voor1 het publiek, ieder ambtenaar is er een godje en een hooge ambtenaar b.v. een resident een God. Lazen we niet in een der laatste Nrs. van het Soerabaiasch Handelsblad" (hoe moet het dan in de regeeringskring geweest zijn?) dat op een door hem gegeven feest de resident zich minzaam niet de gasten onderhield" ? Deze afgoderij, dit zich Godje en God heid voelen der ambtenaren (die dan, zie de circulaire, tegenover het publiek eene min achtende en krenkende houding" aannemen) zal eigenlijk eerst veranderen, als Buitenzorg het voorbeeld geeft, en de GouverrieurGeneraal er niet langer koninkje speelt in een hof". In allen ernst, nederlandsche lezer, in Buitenzorg, op het Paleis" (zoo heet de woning van den G.G.) troont een Hof". Een Hof" echter, niet van een koning, met blauwbloedige aristocraten, maar van een gewonen man uit den burgerstand, meestal omgeven

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl