Historisch Archief 1877-1940
K°.1893
Zoudag 5 October
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P, L. WIESSING
Abonnement pet 3 maanden /l.50, fr, p. post f 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling ... . , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.126
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333. AMSTERDAM
Advertentiën van 1?5 regels ?1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
Reclames, per regel
?0.25
0.30
.0.40
INHOUD
?iittiiimimiiitfttiiiMHiiiiiiiiiiiiiMiiHiiiimiiiiMintiiimiiimiiHimiiii
Blz. l: M. H. Cohen : de Ziektewet,
artsen en ziekenfondsen. H. van W.:
De Manoeuvres. Sfi Anoe: Indische
Troonreden, onderkoning Idenburg en
zijn Hof. 2: Mr. K. Jansma: de heer
Obreen en de droogmaking van de Zui
derzee. L. H. Grondijs: Oedipus.
Matthijs Vermeulen : Gustav Mahlers Ille
Symphonie in het Concertgebouw. 3:
Feuilleton naar Charles Louis Philippe.
Ingez. A. J. M. L.: de Zuiderzee. 5:
N. Mansfeldt-de W. H.: Tutti Frutti.
Allegra. E. Heimans: In de Steen
bakkerij. 6: Prof. dr. L. Knappert
over De Regeering van Karel V in de
Noordelijke Nederlanden" door dr. J. S.
Theissen. Ed. Coenraads: 1813?1913,
woorden en muziek. 7: Portret van
jhr. P. Hartsen. Brabantsche mon
niken door Willy Sluiter. Dr. P.
van Olst over Kanaalaanleg.
Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d.
M. 10: Puzzle. Brieven van P.
Lutius Ir., VIII. 11: Schaakspel door
R. J. Loman. Damspel door J. de
Haas. Teekening joh. Braakensiek:
De Balkan.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek : De
sluiting van E. N. T. O.S." en De Vrouw".
!\N VERRE EN VAN NA
De Ziektewet
De Ziektewet-Talma is als elk stu k
sociale wetgeving niet zonder belang,
maar haar belangrijkheid ligt meer in
het enkele feit van haar tot stand komen,
dan in den gebrekkigen vorm van stum
perige bekrompenheid, die ze gekregen
heeft onder den invloed van vroegere
politieke constellatie. Volstrekt onbe
langrijk is het wie er vór en wie er
tegen waren van de politieke
vroedmeesters, die het onvoldragen wicht ter
wereld hielpen komen; omdat ze er zoo
hél weinig achter waren aan welke
werkelijke belangen tegemoet gekomen
moest en op welke grondslagen voort
gebouwd kon worden. De
ZiektewetTreub, die in de Troonrede werd aan
gekondigd als k toekennend een recht
op ziekenbehandeling en niet allén uit
keering van ziekengeld, zal inderdaad
belangrijk kunnen zijn. De regeering
immers, die recht op ziektebehandeling
toekent, neemt op zich de niet geringe
verantwoordelijkheid, geneeskundige hulp
op goede wijze bereikbaar te stellen,
wat o.a. meebrengt regeling van het
ziekenfondswezen.
Dat een Ziektewet tegelijk mogelijk
en noodzakelijk werd, is een gevolg van
de ontwikkeling van het ziekenfonds
wezen en van de vakvereeniging van
ziekenfondsgeneesheeren. Deze ontston
den beide onder den invloed derzelfde
verandering van omstandigheden; wat
echter geenszins zeggen wil, dat
vereenigingen van geneesheeren werden tot
vakvereenigingen, enkel om verweer te
kunnen oefenen tegen het ziekenfonds
wezen, en evenmin dat ziekenfondsen
werden opgericht om de looneischen"
der vereenigde geneesheeren te kunnen
voldoen of te kunnen verminderen.
Er kon van een artsenvakvereeniging
noch van ziekenfondsen sprake zijn, zoo
lang aan de vraag naar geneeskundige
hulp zoowel als aan behoorlijke bestaans
voorwaarden voor de artsen ruimschoots
in den lande voldaan werd naar de
eisenen des tijds". Eertijds waren in
beide opzichten deze eischen n.l. betrek
kelijk gering. In de eerste plaats zijn
deze verzwaard door de meerdere ont
wikkeling der geneeskundige techniek,
die, in verschillende richting ver
uiteenloopende vaardigheid en instrumentarium
noodzakelijk makend, het aantal der
specialisten moest doen toenemen. Maar
een natuurlijk nog belangrijker oorzaak,
waardoor meer van het werk der artsen
werd gevorderd, was het verhoogen der
eischen, die een talrijk deel der bevol
king, evenals aan zijn levensvoorwaarden
in het algemeen, ook aan zijn verzorging
bij ziekte stelde. Tevoren was er voor
de hedendaagsche verwikkelingen geen
aanleiding. Dat intusschen tot het be
houd van dien vrede van vroeger een
lager onwikkelingspeil de noodzakelijke
voorwaarde was, dat de lastige verwik
kelingen een symptoom van gunstige
ontwikkeling waren, hebben de
laudatores temporis acti terdege te bedenken,
als zij beweren dat de idealen van het
bij uitstek humane medische beroep hun
vervulling toen nader waren dan thans.
Met het stijgen der eischen, die in
toenemende mate gesteld en vervuld
konden worden, kwamen beide partijen
in verdrukking. Er werd door meerderen
om meer geneeskundige hulp, en door
meer geneeskundigen om hun arbeidsloon
gevraagd. Die hulp, verleend uit goed
gunstigheid, philanthropie of hoe dan
ook genoemd, en dus te laag betaald,
bracht de ne partij in conflict niet het
zich ontwikkelend zelfbewustzijn der
solidaire arbeidersklasse; de andere partij
in den druk tusschen de uitbreiding van
het geneeskundig arbeidsveld zonder
evenredige uitbreiding van de bestaans
voorwaarden voor geneeskundigen. Een
halfslachtig systeem van ziekenfondsen,
welker leden de verlangde hulp tegen
betaling maar dan toch nog bij wijze van
gunst konden krijgen (want de zieken
fonds-betaling is een minimale) en waarbij
de geneeskundige deelnemers het grootste
deel van hun werk dus ergens anders
vonden dan het grootste deel van hun
loon, herstelde evenmin den ouden vrede
als net aan de eischen van den nieuwen
tijd beantwoordde. De hulpzoekende
leden hadden hun eischen te beperken,
omdat ze voort bleven sukkelen met het
gegeven paard, dat men niet in den bek
heeft te zien; en de hulpverleenende
geneeskundigen konden ook niet voor
zichzelf opkomen, omdat het moest blijven
heeten, dat de linkerhand niet te weten
heeft wat de rechter doet. Het bleef
schipperen en mopperen aan weerskanten:
voor de artsen te geringe betaling, voor
de patiënten beperking van hun vrijheid
in artsenkeus, beperking van het genot
van specialistische hulp; zoodat beide
partijen verongelijkt en benadeeld bleven
worden.
Dat de Ziektewet in dit alles in eens
geheel zal kunnen voorzien is nauwelijks
te verwachten, daartoe is het verschil
tusschen hetgeen reeds bereikt werd en
hetgeen te wenschen is nog te groot;
of die wet echter de rationeele ontwik
keling der verhoudingen, die in gang is,
niet een eind achteruit zal zetten, is niet
zonder zorg af te wachten; dat ze even
wel van gunstigen invloed zal kunnen
zijn valt niet te betwijfelen, juist in den
allerlaatsten tijd is door de discussies
over de Ziektewet weer scherp in het
brandpunt van belangstelling gesteld de
quaestie: wie nu toch wel in de zieken
fondsen de machthebbers zullen zijn, de
leden of de dokters. Speciaal van
sociaaldemokratische zijde is de vraag met nadruk
in eerstgenoemden zin beantwoord: zij
willen den leden der ziekefondsen het
geheele beheer geven; door de geneesheeren,
zooals wel van zelf spreekt in laatstge
noemden zin,zij willen de doktersdeleiding
geven. Er zijn vrij bittere woorden gevallen
bij dien strijd, aan weerskanten is het
verwijt van eenzijdigheid, van
vooropstelling van eigen belangen gehoord.
Daarbij is maar al te zeer vergeten, dat
elk der beide partijen toch in den grond
van de zaak gelijk heeft met te beweren,
dat er hier te groote belangen op het
spel staan, om de behartiging ervan aan
de andere groep allén toe te vertrouwen;
en dat ze zich allebei evenzeer vergissen
door zichzelf allén daarvoor aangewezen
te achten. Indertijd heeft het Kamerlid
Treub verklaard het verkeerd te achten
dat de hoofdmacht in de ziekenfondsen
berust bij de geneesheeren, en uitdruk
kelijk gezegd, dat de dokter, de onder
geschikte van het fonds, als zoodanig
in het bestuur ervan niet thuis behoort.
Vooral die kwalificatie als ondergeschikte
van het ziekenfonds" zullen heel veel
medici wel geweldig kwalijk opgenomen
hebben. Het is echter nog twijfelachtig
of ze daar wel gelijk in hebben; want
het is natuurlijk mogelijk, dat minister
Treub in een wet, die recht op ziekte
behandeling toekent, meteen vorm en
wezen der ziekenfondsen zózal weten
te wijzigen, dat het lichamen worden,
ingericht en bestuurd op van
regeeringswege bepaalde manier, werkzaam onder
controle van overheidswege, zódat het
heele geval er wat anders uit zal zien
dan of het nog de vraag was wie in de
ziekenfondsen de baas kunnen spelen:
de leden ervan of de dokters. Bleven deze
ook dan nog onwillig hun ondergeschikt
heid aan het ziekenfonds (wat nog iets
anders is dan ondergeschiktheid aan de
ziekenfonds-leden) te erkennen en de
bestuursmacht opeischen, dan zouden ze
waarlijk verdienen het verwijt, dat Treub
als Kamerlid tot hen richtte, n.l. van
hun overdreven solidariteit een
kruidjeroer-me-niet te maken en, meenende dat
hun eer en wetenschap aangetast worden,
eischen te stellen, die uit maatschappelijk
oogpunt verkeerd te achten zijn. Maar
pok eerst dan, en niet wanneer de wet
in de tegenovergestelde, even gevaarlijke
richting stuurt, als die de medici in willen
slaan, en aan de ziekenfondsleden de
oppermacht in het fondsbestuur toekent.
Want het moge waar zijn, dat niet ten
onrechte voor de arbeiders een grootere
invloed wordt opgeeischt op de regeling
van de omstandigheden waaronder zij
te leven, te lijden en te sterven hebben
het is achtenswaard, dat zij selfhelp,
zelfbestuur wenschen , die regeling
geldt hier echter niet slechts hun belang
alleen, maar belangen waarvan de
richtige behartiging de geheele samenleving
raakt.
M. H. COHHN, Arts
De Manoeuvres
Ofschoon, wat tactiek en enscèneering
betreft, van het werkelijk krijgsbedrijf
slechts een zeer flauwe en onvolkomen
afspiegeling, hebben deze oefeningen
zich gekenmerkt door een bizoodergoed
geslaagde imitatie van de officieele
inlichtingendienst (de mededeelingen aan
de pers), welks betrouwbaarhed wij
in vroegere en latere oorlogen zoo
op juiste waarde leerden schatten! De
verslagen in de dagbladen over deze
jongste krijgsverrichtingen van twee
divisies onzer armee zijn al even tenden
tieus als de berichten o. a. tijdens den
Balkanoorlog gelanceerd. Deze kranten
verslagen zijn bijna geheel product van
officieele voorlichtingen, aangevuld met
oppervlakkige impressies, in een
rondkruisenden auto opgedaan, en met enthou
siaste beschrijvingen over de kunstige
mise-en-scène van een voor
oningewijden uiterlijk natuurlijk altijd wel be
langwekkend militair schouwspel.
Geslaagd, volkomen geslaagd" prijst
in een militaristisch slotwoord het Han
delsblad deze manceuvres, en dit geeft
de opinie van ongeveer alle oorlogscor
respondenten'' weer. Het is aan te nemen,
dat voor de hoogere bevelvoering, welke
nu eens moest toonen of zij massa's weet
te dirigeeren anders dan op het
paradeveld, deze legeroefeningen inderdaad
geslaagd" zijn. (Doch voordat van deze
ervaring kan geprofiteerd worden, is deze
bevelvoering gepensioneerd en eenandere
oefensgereed). Dat echter in werkelijk
heid aan de verplaatsing der onderdeelen,
aan de inrichting, uitvoering en resul
taten van voorpostendienst, enz. zoo
goed als geen aandacht is gewijd, schijnt
voor geen tegenspraak vatbaar, doch
ernstiger is, dat men aangaande de
gevechtsvaardigheid, het uithoudingsver
mogen en den geest van den troep ons
officieel bij den neus heeft gehad.
Met opvallende voorliefde trompetten
de bladen voortdurend over de goede
stemming onder de soldaten, over enthou
siasme en ambitie zelfs, en het Hbld.
meent al te mogen constateeren (en het
staat in zijn naïeve verblijding niet alleen):
Er is iets anders gevaren in onze
soldaten; er is meer plichtsbetrach
ting, er is toewijding. Wij schrijven
dezen goeden geest in de eerste
plaats toe aan de alomtegenwoor
digheid van de Koningin, die zich
in die dagen onvermoeibaar betoonde
en zich, vergezeld door den Prins,
f in de gevechtslinie bevond f de
rustende afdeelingen in de bivaks
opzocht. Persoonlijk overtuigde H. M.
zich zelfs ervan, of thans 's nachts
de waakzaamheid door de beveili
gende onderdeelen beter dan in 1911
betracht werd."
Die alomtegenwoordigheid van de
Koningin mag een belangrijke stimulans
zijn bij vertooningen van schoolkinderen
en padvinders, en bij een gedeelte van
onze soldateska de groote massa der
soldaten, van wie zeer velen socialisten
zijn, toonden zich daar nooit bizonder
gevoelig voor. Doch die plichtsbetrach
ting, die toewijding! Het ware
wenschelijk, dat de verslaggevers eens als ge
meen soldaat de manoeuvres meemaak
ten, in plaats van als grandseigneur in
een auto rond te snorren, of met
algeheele overgave aan de voeten van den
voorlichtcnden officier te zitten. Dan zou
de geest van de Nederlandsche miliciens,
van wie de meesten vooral de stede
lingen ??midden in de geestelijke en
sociale evolutie van dezen tijd staan,
directer en duidelijker tot hen spreken.
Dan zouden vooral de opmerkingen en
de houding van de meer-beschaafden en
meer-ontwikkelden hen spoedig tot het
inzicht brengen, dat het met de plichts
betrachting, maar vooral met de toewij
ding van de soldaten (en van o zooveel
beroeps-officieren!) uitermate poover ge
steld is. Het stumperige en tactlooze op
treden van sectie-, peletons-, zoowel als
van compagnies-commandanten l ) zouden
zij dan tot hun ontsteltenis niet alleen
constateeren, doch ook aan den lijve
ervaren.
Het is niet zeer moeilijk het oningewijde
publiek een schoonen schijn voor te
tooveren van militaire praal en pracht,
van militaire praxis ook, doch hiervoor
lijkt mij niet in de eerste plaats de perS
aangewezen.
Het publiek dient eens en voorgoed
te weten, dat maiKEiivres niets zijn dan
vooraf tamelijk tot in détails in scène
gezette spiegelgevechten (daardoor als
harlequinades!) welke besloten worden
door apotheosen als de slag bij
Rijssen". Wat zoo' n apotheose, zoo' n
geweldige" storrnaanval op 's vijand's
stellingen eigenlijk waard is (ook uit
krijgskundig oogpunt) weten allen die
zoo iets meemaakten, al of niet onder
hoezee"geroep of Wilhelmus'. Doch
den dagbladmenschen ontgaat het kunst
matige, het opgeschroefde en vooze, van
dergelijke vertooningen, welke met
krijgvoeren in zeer ver verwijderd verband
staan en den soldaat nergens beter voor
geschikt maken dan voor critiek op systeem
en leiding. Om dat te ontgaan is noodig
dat het eigen initiatief, het zelfvertrou
wen, en de intellectueele en menschelijke
capaciteiten worden ontwikkeld, voor
welke plaatsing van de persoonlijkheid"
en het inzicht" van den soldaat op het'
gestoelte der eere men alsnog terug
deinst. Wellicht dat eerst Albanië al
onze officieren een emplooi moet gegeven
hebben als politie-organisator.
H. VAN W.
1) C), a. gesignaleerd in De Amsterdammer
van 2'J Dec. 1912 en 5 Januari 19115.
Indische Troonreden en Circulaires
De Indische Gouverneur-Generaal, die in
heel veel opzichten, en somtijds op zeer
bedenkelijke, hoewel lichtelijk belachelijke
wijze, een koninkje te inviteeren tracht
(zijne woning en omgeving heet in Indië
dan ook het Paleis" en het Hof!!!"), is
gewoon, op den verjaardag van de Koningin
een soort Troonrede te houden, die dan
ook in de pers met een air van enorm
gewicht besproken wordt.
De laatste Troonrede zoo zal ik haar
maar noemen - op 1 September 11. door
Zijne Excellentie (waarom eigenlijk niet
Zijne Majesteit"?) uitgesproken, is door
de nederlandsche pers ongeveer in haar
geheel opgenomen, zoodat wij hier kunnen
vols'taan, er naar te verwijzen.
Als wij haar eens nauwkeurig onder de
loupe houden, zien wij er in de diplomatieke
houding om het te laten voorkomen, alsof
alle geestelijke stroomingen, alle hervor
mingen in oostersch denken en voelen, die
thans naar tastbare, concrete hervormingen
vragen, eigenlijk onder invloed en auspiciën
van het brave, ouderlijke gouvernement
gebeuren, terwijl het juist andersom is. De
bewegingen zijn, niet van boven, maar van
onderen af ontstaan, en, wel verre van het
initiatief te nemen, is de regeering, door den
drang van onderen af aan, inwendig a contre
coeur, tot al de thans door haar ontworpen
hervormingen gedrongen, ja, laten we gerust
zeggen: gedwongen.
Zonder de chineesche beweging zou de
Ned.-lnd. regeering nooit of te nimmer voor
onderwijs aan chineezen zijn gaan zorgen,
evenmin zou het passenstelsei zijn veranderd,
evenmin in principe tot afschaffing der
politierol zijn besloten. Zonder de S (arekat)
I (slam) de beruste S. 1. (door de inlanders
op Java ook ironisch S. . . alanja
/...denburg, d. i. de fout. de schuld van Idenburg
genoemd !) zou de Ned.-lnd. Regeering even
min een stap gedaan hebben in de richting
van de talrijke concessies, thans in deze
gouverneurlijke troonrede opgenoemd.
Wij vestigen vooral de aandacht op de
ietwat snorkende, zouden wij bijnazeggen
woorden, die wij hieronder uit de Troon
rede afschrijven.
De Regeering geeft er zich volkomen
rekenschap van wat ten deze Haar (let
wel de hoofdletter) plicht is; hoe Zij
(idem) wel allereerst rust en orde heeft
te handhaven en daardoor ongestoorde
ontwikkeling te verzekeren. Zij is tot
vervulling van dien plicht volkomen in
staat en bereid. Zij doorziet zeer wel
hetgeen er geschiedt in de verschillende
groepen der bevolking, en weel dat Zij
den toestand volkomen beheerscht en
dat voor onrust geen reden is."
Men behoeft geen diplomaat te zijn om
in deze woorden te zien een oratio pro
domo" van den heer Idenburg zelven. Wie
de laatste weken de behendige zwenking
der meeste liberale bladen gevolgd heeft in
hun oordeel over Idenburg, kan deze in
verband brengen met de op het Plein
natuurlijk wel van te voren bekende
Buitenzorgsche Troonrede. Het ligt thans
blijkbaar in de politiek, den heer Idenburg
op den Buitenzorgschen troon" (!) te houden,
en de door ons hier boven aangehaalde
woorden zijn berekend, om den volke Je
verkondigen, hoe de man der
Zondagsrustcirculaires en der kersteningen den toestand
beheerscht", zoodat er voor onrust geen
reden is." Lieb Vaterland, kannst ruhigsein!
Voor onrust geen reden!"
Maar te Malang zoo lezen we in de
Indische pers heeft dan toch maar het
gehéle garnizoen, infanterie, cavalerie en
artillerie, au grand complet, op een
merkwaardigen Augustusavond, door de kotta
gemarcheerd, omdat men een oproer vreesde,
en overal in de binnenlanden lezen wij van
troepen- en politiedemonstraties, zódemon
stratief, dat er onder de bevolking gezegd
werd: Kandjeng Goepernemèn mahoe lihat
dara" (?de Regeering wil bloed zien").
Waartoe al dat wapengekletter, al die
sabels en geweren, als er voor onrust geen
reden is?" Waartoe al die militaire onrust
als de G.G. den toestand volkomen be
heerscht?"
De kwestie is: er was achter de schermen
besloten, dat de G.-G. Idenburg zou aan
blijven (wellicht wilde de nieuwe Minister
van Koloniën, indertijd de handigste advo
caat van Indië, en dat wil wat zeggen, de
rechtsche partij vooral niet tegen zich in
nemen), en in deze Troonrede blijkt ten
duidelijkste, hoe de G.-G. het noodig vond,
zichzelf den beau róle" toe te bedeelen van
beheerscher en onversaagde regeerder.
En ten slotte: al de hervormingen en
concessies, van onderen af opgedrongen, en
zonder dezen democratischen drang nooit
in het brein der regeering opgekomen, hee
ten nu eigenlijk door het vaderlijke, alles
begrijpende en voorziende gouvernement op
eigen initiatief te zijn voorgenomen.
Hoe fraai, verstandig, wijs, vaderlijk klinkt
dat alles in de Buitenzorgsche Troonrede,
maar voor den ingewijde hoe voos, hoe
onwaar!
En de onrust waar geen reden voor is,"
die dus niet bestaat, hoe weinig is zij in
overeenstemming met het wapengekletter
in kotta en binnenland, met de in de kazer
nes geconsigneerde patrouilles, met de overal
uitbrekende opstootjes en relletjes!
* * *
Van de Troonrede springen wij op de
merkwaardige circulaire, ons uit de laatste
indische mail bekend (van 22 Augustus 1913,
ook reeds in de Javasche Courant" te
vinden), waarin dit feit speaks volu
mes" de G.-G. het urgent noodig vond,
de H.H. landsdienaren, hare ambtenaren er
nog eens aan te herinneren (reeds in 1904
was dit geschied, maar zij hadden er lak
aan gehad), dat zij inlandsche ambtenaren
en over 't algemeen inlandsch publiek niet
met eene minachtende en krenkende" hou
ding meer mogen behandelen, maar niet
wellevendheid en tegemoetkoming", welke
twee thans vaak zeer veel te wenschen over
laten !!''
De S. I." heeft natuurlijk op deze her
nieuwde herinnering gén invloed gehad!
Alleen de vaderlijke, vooruitziende zorg
van den G.-G. Die bedacht dat heelemaal
zelf! De G.G. zegt zelf in de circulaire,
dat bepaalde feiten hem nu en dan be
reiken, die den algemcenen ongunstigen
indruk" hieromtrent bevestigden.
Terecht zegt een der indische bladen:
waarom dan de N.-I. ambtenaren, welke deze
feiten pleegden, niet onmiddelijk ont
slagen en gestraft ?
De waarheid is, dat over 't algemeen
ieder die in Indië gewoond heeft, weet dit
de N.-I. ambtenaren het volk" behan
delen en bejegenen als beesten, en zelfs,
dat zij veel al tegen europeanen,
niet-ambtenaren, optreden met een hautain air, een
laatdunkendheid en beleedigende
Herablassendheit", die nu maar eens uit moesten
zijn. In Indië is het publiek er voor de
ambtenaren, zijn niet de ambtenaren er voor1
het publiek, ieder ambtenaar is er een godje
en een hooge ambtenaar b.v. een resident
een God.
Lazen we niet in een der laatste Nrs. van
het Soerabaiasch Handelsblad" (hoe moet
het dan in de regeeringskring geweest zijn?)
dat op een door hem gegeven feest de
resident zich minzaam niet de gasten
onderhield" ?
Deze afgoderij, dit zich Godje en God
heid voelen der ambtenaren (die dan, zie de
circulaire, tegenover het publiek eene min
achtende en krenkende houding" aannemen)
zal eigenlijk eerst veranderen, als
Buitenzorg het voorbeeld geeft, en de
GouverrieurGeneraal er niet langer koninkje speelt in
een hof".
In allen ernst, nederlandsche lezer, in
Buitenzorg, op het Paleis" (zoo heet de woning
van den G.G.) troont een Hof". Een Hof"
echter, niet van een koning, met
blauwbloedige aristocraten, maar van een gewonen
man uit den burgerstand, meestal omgeven