De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 12 oktober pagina 2

12 oktober 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND! 12 Oct. '13. No. 1894 het personeel een schrijven gericht, waaraan wij het volgende ontleenen. Hij zeide dan over de directeuren der groote maatschappijen: S'il se pouvait qu'ils m'entendissent, je leur dirais: Quittez cette rude fierté, n'opposez point aux législateurs, a l'Etat, a lopinion, un refus si hautain. Faites ce dont on vous prie, tandis qu'on vous prie encore! Réintégrez les cheminots que vcus avez révoqués. Vous Ie deyez parce que ce serait humain de Ie faire et que eet acte d'humanitéserait approuvépar les gens de cceur de tous'les partis; et il ne faut pas mépriser Ie suffrage des gens de cceur qui, même dans les affaires, compte pour quelque chose''. En verder: Oh'que vous tes victorieux! Vous tes victorieux de la grève, victorieux de vos salariés, victorieux des représentants de la nation, victorieux des ministres de la R publique, victorieux d' une tres notable partie de l' opinion. Vous l' tes trop. Voulez-vous un bon conseil, Messieurs, cessez de vaincre! je vous Ie dis dans votre intérêt. Regardez autour de vous. Ne vous inspirez point de eet espritd'imprudenceetd'erreur qui perd les plus puissants. Soyez humains, soyez justes, soyez habiles, soyez prudents" En Anatole France eindigde zijn brief met te zeggen: Voila citoyens, voila camarades ce que je dirais aux administrateurs des grandes compagnies. Mais a quoi bon? lis me prendraient pour un joueur de flute. L'avenir dira si je fus sage." Het past den overwinnaar ook in den maatschappelijken strijd niet, den over wonnene diens nederlaag steeds te doen ge voelen, vooral niet waar, zooals in dit geval, hem zijne wapens ontnomen zijn. Ook wij willen de H. S. M. directie toe roepen : Weest menschelijk, weest rechtvaardig, weest tactvol, weest voorzichtig?in uw eigen belang." Er bestaat o. i. niets dommers en gevaar voller tevens, dan zijn ondergeschikten te verbitteren en geheel van zich te vervreem den. Al was 't maar, omdat men dan zich zal moeten spenen van een eenigszins pleizierig jubilee! CHEMINOT. ' * * * De Amsterd. Gemeentebegrooting Door plaatsgebrek konden wij het eind van het debat Van Renesse?Simons over de Amst. Qemeentebegrooting niet opnemen. Wij volstaan thans met dit debat zeer in 't kort weer te geven. De heer Van Renesse betoogt, dat op aanzienlijke uitbreiding van het aantal gasabonnés geen kans meer is. In 1910 waren, schrijft hij, 109,691 meters in gebruik, terwijl Amsterdam in dat jaar 128,783 woningen telde, en hierbij 17,402 zijn die twee gulden of minder huur doen. Wat de mogelijke verruiming van het gebruik aangaat per persoon, indien ook de minder gegoeden het gas gingen bezigen om erop te koken, berekent de heer v. R. dat dit de 13VS mill. kub. M. mér niet te boven kan gaan. Wat het tramvervoer betreft: Amsterdam met zijn dichte geconcentreerde bebouwing en nauwe radiale straten leent zicli slecht voor een intensief treinverkeer. Hiertegenover merkt de heer Simons op: Mijn heele leven lang heeft men mijn optimisme bekampt met de prachtigst sluitende cijfers. Mijn belachelijk genoemde verwachtingen van den groei der telefoonabonnementen zijn overtroffen, mijn schatting van gasverbruik is achterhaald, mijn bewering dat Amsterdam 65 millioen passagiers voor de tram kon verwachten is illusie genoemd en we zijn over de 85 millioen, omdat men niet ge loofde, dat Amsterdams bevolking zou blijven aanwassen heeft men 't uitbreidingsplan verknoeid en zit nu met zijn pessimisme. Wat Amsterdam ontbreekt is vertrouwen en durf. Wij meenen, dat hiermede de meeningen der heeren voldoende zijn toegelicht. RED. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiMiiiiiiii FEUILLETON HHHUIIIIIIIIIIIIIIIIII II IIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII III FRUIT Scherzo in n bedrijf DOOR KAREL WASCH Dramatis Personae: HIJ, jong groenten koopman, gladgeschoren tooneelspelersgezicht, rechte in-bezit-nemende blik, vooruitstulpende neus, groote, lenige, heerschende gestalte, groot-vingerige werkhanden. Kleeding zó, dat het aan trekken van handschoenen hem in een avond-flaneur zou veranderen. MEVROUW, jeugdig, Hollandsch-deftig, zonder ingetogenheid of minachtende welwillendheid, een tikje romanesk, (Brusselsche kostschool, buitenlandsche reizen, tentoonstellingen, moderne lite ratuur), in het huwelijk onvoldoende be koeld, om het heimelijk verlangen naar haar grande aventure" te hebben ver loren. DE DIENSTBODE, jong, vroolijk, grootsteedsch. De ruime, diepe vestibule van een heerenhuis. Links binnenkant-voordeur, kijkraampje van pijpglas. Groote koperen bel. Rechts tochtdeuren naar het voorhuis voerend. Onderste helften hout. Bovenhelften door zichtig beëtst glas; smal filet: bloemenslingers. Blinkend koperen handvatten. Achtergrond gevuld m,et hooge, groene planten, waartusschen uit een kunstmatig rotsje een fonteintje ontspringt, dat zijn water doet neerklateren in een onzichtbaar bekken. Rustieke bank, waarboven geslepen spiegel in biezen omlijsting. In het midden rieten verandatafel met biezen leunstoelen. Een vak gebrandschilderd glas boven de voordeur maakt het licht in de vestibule evenschemerend. Niemand. Men hoort het zachte klateren van het fonteintje. Tot zwaar de koperen ANNIE SALOMONS, Langs het Geluk. Mpij voor v Goede en Goedkoope Lec tuur, z. j. Van Annie Salomons kregen wij, na dat overmoedig jonge boekje over het Stu dentemeisje, nog alleen maar wat ernstige en zelfs melancholische verzen. En nu dit bundeltje met zes korte verhalen van liefde, die niet tot bloei komt, van liefde, die te vroeg uitgebloeid is, van ruw vertreden liefde en dezulke, die verdeeld is en haar wegen niet vindt. Zes korte verhalen, even een ontwikkeling van een zielstoestand en altijd de weemoed tot ondergrond. In hét eerste vrijt een eenigszins voornaam jongeling een doodeenvoudig kind van bur gerouders. Het is 't einde eener kortstondige maar hevig gevoelde amourette van die twee, die beiden beseffen, dat nooit een huwelijk hun liefde zal bekronen. Daartoe staan zij geestelijk en maatschappelijk te ver van elkander. Voor het meisje is reeds een passende partij gevonden: een fatsoenlijk jongmensch met een goede betrekking, die de ouders van de zorg voor het kind ont lasten zal en dien zij dus wel aannemen moet, waar immers haar vriend, ter wille van een wat al te ernstig geworden vrije rijtje, zijn leven niet te bezwaren wenscht. Zij begrijpt ook zelve wel, dat dit niet kan, maar beiden gevoelen de drukkende tegen stelling van hun allesbegeerend argeloos gevoel en de maatschappelijke verhoudingen, twee werelden in hen, die gelijkelijk den geheelen mensch opeischen. In Impasse is de droevige staat beschreven van een jongen man, aan een krankzinnige vrouw gebonden en in liefde ontbrand voor zijn schoonzusje, die harerzijds hem teeder aanhangt, doch vanwege opvoeding en tem perament voor zekere consequenties der liefde terugdeinst, nu het alles onwettig en onregel matig zou moeten zijn. Afscheid heet dan het zwaarmoedig weder zien van twee, die elkander in hun jeugd vagelijk hebben liefgehad, doch die liefde nooit uitspraken. Hij is een eenzelvig ge leerde, zij een beroemde zangeres geworden. Tusschen hen, kan geen late band meer gelegd worden, al lokt ook de herinnering en is hun huidig leven bitter eenzaam ... op verscheiden wijze... Het is ook een jeugdig geleerde, die, laat ontwaakt tot de zaligheid eener eerste min, p het punt staat zijn liefde te bekennen, maar door het voorwerp" met vaste hand daarin wordt verhinderd. Terwijl hij de jaren door buiten zichzelf bleef in de wetenschap, heeft zij aldoor haar gevoel ontgind, leefde en liefdes" gekend, tot zij er wee van is en doodelijk vermoeid van dat eeuwige spel. Nu die toon niet meer aanslaat, kan zij niet anders dan elk nieuw geval critisch gade slaan ... en pogen overigens respectabele menschen voor een al te dwaas figuur te bewaren. Ten slotte zijn daar nog Einde en Twee spalt, respectievelijk gevallen van een meisje, dat al te lang op haar verloofde wachtte en, als het lang verbeide oogenblik eenmaal daar is, het oude, echte gevoel niet meer vinden kan, en van een jonge weduwe en moeder, die telkens twijfelt of zij nog wel voor zichzelf het geluk mag begeeren, terwijl haar kind zooveel zorgen noodig heeft. Dit is de korte inhoud dezer zes beschreven tats d'dme, waarvan men gerustelijk zeggen kan, dat zij alle met zekere virtuose fijnheid behandeld zijn. De schrijfster, blijkbaar zeer gevoelig voor Fransche litteratuur, weet hoe zulk een stemmingsbeeldje neerte zetten, zon der te groote uitvoerigheid in de bijzonder heden, toch met enkele treffende zinnen, of zelfs maar woorden, inleidend tot de atmos feer zelf van het geval. Deze jongens en meisjes, mannen en vrouwen zijn nauwgezet allen in de verbeelding gezien en elk hunner lotgevallen is een apart visioen van de schrijfster geweest, die daarmede haar Hollandschen kunstenaarsaard betuigt. Of is dit niet specifiek-Hollandsch artistiek: niet te kunnen vertellen zonder eerst te hebben IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIMIIIIIIIIIIIIIII bel overgaat. Het geluid trilt na. Door de tochtdeuren komt de dienstbode. Zij opent het kijkraampje in de voordeur. HIJ (buiten). Morgen. Iets noodig ? Snijbopnen, spercieboonen. Of vruchten: druiven, prachtige perziken! DIENSTBODE. Dank je, wij hebben een vaste man. (Wil het raampje sluiten). HIJ. Een vaste man. Een standpunt. Dus dood. (Warm). Mijn vruchten zijn mooi. Ik zoek ze zelf in de moestuinen uit. DIENSTBODE. Dat kan wel. Maar wij hebben niets noodig. HIJ. Leugen. Zooeven zei je, dat je een vaste man had. Die kan nog niet geweest zijn. 't Is te vroeg. DIENSTBODE. Als ik je nu toch zeg... HIJ (snel). Ik zal je wat zeggen. Zómooi als jouw twee blozende wangen zijn mijn perziken niet, maar op je mevrouw's tafel maken ze toch een behoorlijk figuur. DIENSTBODE (gepakt). Och, man... HIJ (charmeur). Man! Zeg: jongen. Dat klinkt veel intiemer. DIENSTBODE (lach-schuddend). Gèk-ke... vent HIJ. Wij schieten op. Wel heeft: vent nog niet al het streelende van: jongen, maar het hand-afwijzende van : man ! is er toch ook niet meer aan. Maar, wij raken nu goed aan den gang. Kom jij buiten. Dan zijn wij op n plan. En licht komen wij zoo tot zaken. DIENSTBODE (doet aarzelend de deur open. Vastbesloten stapt hij binnen. Een papieren schaaltje met vier perziken heeft hij in de hand). HIJ (zet de perziken op het rieten tafeltje, sluit de deur, doch laat het kijkraampje open). Ziezoo! Nu kunnen wij verder gaan. DIENSTBODE (staat hem beduusd, wat angstig aan te kijken). Hij. Bang ? Onzin ! (Twee perziken neemt hij van het schaaltje. Hij voert haar onweer staanbaar mede tot voor den spiegel. Daar blijft hij achter haar staan en houdt een perzik aan iedere zijde van haar gezicht). Zie je 't! Dat jij mooier bent! Sommige gezien? Wel is het alles niet groot of zeer bijzonder van verbeelding, maar het is uiterst beschaafd-litterair en rustig beheerscht aan gepast aan den beknopten vorm dezer ver halen, die een leven van jaren in enkele bladzijden willen geven. Want het is natuurlijk geenszins om die visies zelf, em het realistisch gebeuren te doen. De schrijfster wil geen naturaliste zijn en stelt haar gevallen enkel om de gevoelsv.erwikkelingen en hun finalen neer slag van weemoed. Weemoed nu is een leed, maar een van de -pleizierige soort. Als de wreede knauw, de norsche, ruwe beet van het rampspoedige doorstaan is, verstilt en verwijdt zich de smart in het verledenzijn en wordt van onrechtvaardig persoonlijk tot onvermijdelijk en zelfs redelijk algemeen. Wij gevoelen, dat het niet enkel op ons eigen, arm hart gemunt was, maar dat wij slechts een bijzonder geval uitmaakten van het alom geldende. En dat doet berusten en die ge latenheid heet weemoed. Nog iets verder en het wordt zelfs streelend zich de ver tegenwoordiger te kunnen gevoelen van het algemeen menschelijke. Dat lijkt heldhaftig, tenminste ver van banaal en zeker schil derachtig. Of is het niet een pittoresk ontroerend schouwspel het eigen Ik, dat nietige figuurtje, te zien worstelen en bovendrijven in den schrikbren wereldstroom ? Aldus ontstaat het teeder zelfbeklag of de sentimentali teit, door geen mensch geheel te vermijden en vooral bij kinderen op de daad te be trappen. Het is misschien al heel mooi, dat mej. Annie Salomons bij haar verhalen maar tot het kantje van dat sentimenteel-dierbare is afgegleden. Schrijvende over de liefde en derzelver gevolgen, raakt men in zoo groot gevaar het algemeene te spoedig te stellen als den majestueusen achtergrond van een wellicht onnoozel gevalletje in het leven van een wellicht onnoozel menschje. Juist wijl de liefde opzichzelve al zoo'n wereldgeval is. En dan gaat het alles op pose en gewichtig doen lijken, waaronder de werkelijke smart onbemerkt verdwijnt. In het stukje Afscheid van die beroemde zangeres" en dien eenzamen geleerde" begint het, als ik zoo zeggen mag, al erg aangebrand te ruiken. Minder goed, d.w.z. verbeeldings-gezien, geschreven, had zulk een verhaal b.v. door Wilhelmine Heimburg gedichtseld kunnen zijn en tot etiket ont vangen : Streelend zelfbeklag, niet meer dan drie lepels daags." Omdat men er anders onpasselijk van wordt, waarschijnlijk. Want dit is het merkwaardige, dat, terwijl wij onwilkeurig het grootsche en verhevene van het leed zoeken in het algemeene, een valsche attributie, een blijkbaar ongepast gebruik van dat eeuwige ons wee en nijdig maakt. Als het tenminste niet onmiddellijk comisch werkt. Maar, als gezegd, deze schrijfster is meestal, wat men noemt, de klip ontzeild, waarop wat men noemt het bootje haars gevoels had kunnen stranden. Zij is te ernstig realiste, om aan die neiging tot het weemoedige, die ongetwijfeld in haar huist, zoo maar toe te geven. Als zij het, geval niet in zich ziet gebeuren, schrijft Mfüiet niet op, enkel om aan een weeken drang van menschen- en zelfbeklag te kunnen toegeven. En dat heeft haar proza gered en ons eenige zacht-fijne brokjes weerspiegeld menschenleed gegeven, die in de huidige litteratuur gewis meetellen. Zoo zijn wij dan dankbaar, schoon niet gansch voldaan. Immers van een vrouw en een schrijfster verwacht men thans nog wat anders en wat meer. Wij willen de femme nouvelle door haar verbeeld zien, gelijk zoo menige vrouwelijke auteur dat nu in het buitenland doet, en zoo wij van de liefde willen hooren, hebben wij het toch liefst minder alom bekend en gewaardeerd als Annie Salomons het voorstelt. Zulke boekjes als het hare zijn heel ver dienstelijke en zelfs genietbare litteratuur, maar zij brengen de beschaving niet vooruit en dat verwachtten wij van de Vrouw?1913. Allereerst is nu het woord aan Haar. FRANS COENEN * * * dichters spreken over: vrouwen als perziken. Ik zeg: sommige perziken zien eruit als vrouwen. Dat is vleiender voor de per ziken ... en voor de vrouwen. DIENSTBODE (geamuseerd door het spel letje). Zeg, als jij overal zoo doet, zal je ook niet vél verkoopen ! HIJ. De Russische kooplui drinken eindelooze koppen thee onder het zaken doen. Dat verslapt hun zenuwen. Ik flirt erbij. Dat staalt ze. En wij verkoopen allehei. DIENSTBODE. Je bent een type. Maar... (angstig kijkt ze naar de tochtdeur, meenend Mevrouw te hooren). HIJ. Wér bang. Voor Mevrouw! Hoe kom je zoo. DIENSTBODE. Ja! Jij kent ze niet. HIJ. Geen reden. Hoe kunnen menschen, die je kent, je angst aanjagen! Angst onder stelt het onbekende. DIENSTBODE. Nou ze is goed, maar niet mak, als ze begint. HIJ. Dwaasheid. Menschen zijn als vruch ten. De onrijpe ga je voorbij. En de rijpe, die hoef je maar te plukken. Alleen dur ven de meesten hun handen niet uit te steken. DIENSTBODE. Jij met je plukken. Ten slotte pluk je... (schrikt over haar onvoor zichtig gezegde). HIJ. Jou. Natuurlijk (vat haar om het middel en zoent haar op beide wangen). Zó. DIENSTBODE (houdt zich quasi-boos). HIJ. Niet doen. Tegen mij kun je niet liegen. Je bent rijp. Boos zijn, omdat ik je innerlijk verlangen bevredig, is een dwaas heid. DIENSTBODE (verward). Je houdt mij leelijk van mij'n werk af. Ik moet... HIJ (autoritair). Mevrouw roepen. Ik merk allang, dat jij niet over de aankoopen hebt te beslissen. Haal Mevrouw dus. DIENSTBODE (hoogrood van schaamte). Ja, direct. En wat kosten ze dan? HIJ. Zeven-en-een-halve cent 't stuk. DIENSTBODE (wil wel gaan, doch liever blijven). Hij. Ja. Goed. Je krijgt ze. (Zoent haar weer op beide wangen). Je huid is als perMuziek in de Hoofdstad . Gustav Manier Er verschijnen hier zoo zelden brochures over muziek, dat men zelfs de sjofele mag recenseeren. Het zou op tijd gekomen zijn, dit boekje van Constant van Wessem, Gustav Mahler en zijn kunst" (Amsterdam, C. Harms Tiepen) nu de bewonderaars van Mahler de handen reiken naar elk blijk van den grooten meester, het heeft ook op tijd willen komen, te oordeelen naar 't^antal drukfouten (is er iets ergelijkers denkbaar?) en den slordigen stijl. Voor zoover men er goeds van zeggen kan bevat het een paar waar heden, die wel vele malen reeds gezegd zijn, maar misschien niet genoeg herhaald kunnen worden. Het heeft echter ook zijn eigenaar digheden' Als ik het vluchtig lees ken ik alles van buiten, lees ik het aandachtig dan begrijp ik er geen syllabe van en krijg lust om tegen eiken zin te polemiseeren. De voornaamste fout, welke de auteur begaat, is zijne veronderstelling, dat Mahler zeven symphonieën moest schrijven, in zeven sym phonieën moest strijden, zich louteren, om in volkomen reinheid der ziel" tot de universeele liefdehymne" te geraken. Woorden, woorden! Zoo catalogiseert men de weer spiegelingen niet van een kunstenaar, alsof men de tanden telt van een paard. De tweede fout is, dat de auteur in de drie eerste symphonieën van Mahler een zoeken naar uitdrukkingsmfddelen" opmerkt". Ik vraag me daar af: Kent de heer C. van Wessem de noten ? Hij had dan moeten zien dat de tweede Symphonie volmaakter is dan de zesde, of de achtste. Zijne derde fout is, dat hij voortdurend spreekt over idyllische wereld", nieuwe levensidylle" e.d., als hij die vroolijke visie bedoelt, het zachte, ranke gebaar dat Goden groet in een bovenzinnelijke werel'd. Maakte de vierde symphonie ooit den indruk eener idylle? Evenmin, denk ik, als een fresco van Puvis de Chavannes, met welke zij verbindingspunten heeft. Het woord staat er dus waar schijnlijk voor een ander. Op bldz. III (hij cijfert ze romeinsch!) heet 't: Zeker zal mettertijd de uitgave zijner gezamelijke brieven het beste materiaal opleveren (om over Mahler te schrijven; M. V.) daar hij ook een sterk geestelijk levend kunstenaar was, (!!!) die zich eenigszins oefende in het gebruik en de waarde der woorden", (cursi veering van den auteur) Op bldz. XIII zet hij deze komische appreciatie pp den kop: Maar toch geven de aanduidingen van Mahlers in 1909 aan zijn vrouw gerichte, schriftelijke synthese over de bedoeling (eigenlijk meer een ontleding van den Fausttekst) in zijn 8s*e symphonie ons weinig klaarheid. Zijn woordkracht toonde zich meestal vrij gering; daar, waar hij een eigen tekst voor zijn gezangwerken schreef, komt zijn dichtstijl niet boven de middelmaat." Op die manier wordt het boekje, vol van zulke woordverkrachtingen, een weinig te pedant. Ook de wijze waarop Mahler tegen Strauss uitgespeeld wordt zal geen enkelen Mahler-vereerdèr aangenaam zijn, of billijk schijnen; het blijkt overigens dat deze auteur Mahler niet hoog genoeg schat. Hij heeft ook geen reden om de biographie van Paul Stephan beknoptheid en vlakheid te verwij ten, zoolang hij er niets naast kan stellen dan napraterijen, slappere oppervlakkighe den en quasi-psychologie uit zijn brakke leefwereld." Das Lied von der Erde. Donker is het leven, is de dood"... Deze liederen mogen het bewijs zijn van het alles omvattende contact, dat Mahler bond aan de tegenwoordige cultuur, maar de gestalte, welke de componist hier aanneemt doet me meer denken aan een Strindberg, en andere takken die kermen en bloeden bij de minste .aanraking van het leven, volgens 't beeld uit Dante's Hel, dan aan den Mahler, dien wij vereeren. Men heeft Das Lied von der Erde" subliem genoemd en 't zij zoo. Subliem zijn deze stukken van naturalisme, van realistiek, subliem van leed, subliem van vorm, van techniek. Zij behooren tot het hypermodernste dat men aan kan wijzen. Quart-accoprden, opeen stapeling van tonen, gelijk bij Schönberg, heele-toons-scala's, neo-classicistische contrapuntiek, alles wordt aangewend. In Das Abschied" vindt men eene polyrythmiek, eene melodische vrijheid, welke ik tot nu toe alleen heb aangetroffen in de Mis en andere werken van Diepenbrock, zoodat ik er van overtuigd ben dat deze nieuwe ziken in de zon. Je hebt vandaag je uitgaansdag ? DIENSTBODE (confuus). Hoe wét je dat? HIJ (houdt haar omvat). Je zegt het zelf juist. Acht uur kan wel. Ik wacht je dus vanavond bij de Leeuwenbrug. (Zij wil zich Mahler" (het is inderdaad een nieuwe phase) alleen uit den Nederlandschen meester kon voortkomen ; een reden om ons gelukkig te achten. In t eerste, 't Drinklied van den Jammer der Aarde, wordt t naturalisme van Richard Strauss voor goed overtroffen (dit kan men Mahler niet zeggen ten opzichte van Diepen brocks stijl). Weinig verschilt deze stemming van de hallucineerende droomerijen eener Klytemnestra. Ik bewonder dit stuk, het jaagt me in eene ontzetting, het is een meesterwerk dat kwelt, die somnabulistische angsten doen pijn en ik zal het nooit ten volle kunnen liefhebben. Evenmin 't tweede, waarin een gansche wereld verherfst wordt. Dat deze sym phonie klaagvol is kan men vergeten als de harmonische oplossing niet wegblijft, doch waar vindt men deze? No. 3 Von der Jugend" is te kort om krachtig relief te geven. Deze miniatuur-ode verglijdt te vluch tig, te epigrammatisch, dan dat zij in de stemmingsfeer dezer compositie meer dan een waan zou beteekenen. De ondertoon van Von der Schönheit" is smartelijk me lancholisch ondanks de gloeiende en betooverende opvlamming van den marsch. No. V Der Trunkene im Frühling" is een raadselachtig stukje, een beetje honend' na de liefdevol bemijmerde schoonheid, een bittere inleiding tot de Indische wijdheid en rust van het laatste lied, Der Abschied" zijn klaagtonen verstrooiend in de Oostersche nacht-lucht, tot de hymnische aanheffen, die vogels opschrikken in grillige, geestige ge luiden, het weenend afscheid, dit wiegelied eener eeuwigheid zonder zon ; sterfelijk staat de mensch te midden der in hare onbewust heid onsterfelijke en eeuwig nieuw-op bloeiende natuur. Aangrijpend, roerend, roe rend tot tranen, maar eng, donker, somber, een lied der wanhoop, een evenbeeld van Mahlers Zesde, zijne noodlotssymphonie, klanken uit een verwoest gemoed. Maar wordt niet elk groot kunstenaar van dezen tijd geboren met die wonderbaar dualistische ziel, twee afgronden, die elkaar onafgebroken wenken, roepen en verslinden, de eene licht, de andere duister? Dat Mahler een Chineeschen" tekst koos lijkt me geen probleem. De verzen, de stem mingen, de evocaties zijn zoo Europeesch dat 't me niet zal verwonderen als hier een mystificatie ontdekt wordt gelijk aan die der Gezangen van Bilitis". Het doet er weinig toe wijl sommige der gedichten zeer mooi zijn. De uitvoering lukte den tweeden maal veel beter dan den eersten maal. De talrijke sforzando's (een der karakteristieken) die sterk geattaqueerde accoorden, welke onmiddelijk verschemeren in zachtere echos van hunzelf, werden evenwichtiger geintoneerd, ook de psyche was er, 't zij de diabolieke, 't zij de spelende, schertsende of stervende. Willem Mengelberg de polyrythmiek te zien dirigeeren wekte afzonderlijke bewondering. Mevrouw Charles Cahier, de altzangeres was verrukkelijk. Ik kan die expressie dier bui tengewone kunstenares moeilijk omschrijven. Het leek de opperste concentratie van ontroe ring, maar rythmenloos en haast achteloos uitgesproken, op een mild timbre, koel als zomerschaduw, vol mededoogen overvol van ziel. De tenor Otto Wolf heeft een voor treffelijke stem, doch zong wat vlak, wat Duitsch, een weinig kaal. Mengelberg was ten slotte de meest phantastische. Het laatste accoord uit 't Drinklied van den Jammer der Aarde", cataclysme van n oogwenk, zal me onvergetelijk blijven als iets onge hoord gruwelijks. Ook de inzet van hobos, fluiten en clarinetten, op een verrassend, ongeschreven ritenuto bij Junge Madchen pflücken Blumen" (No. 4). .Dat druppelde als dauw, men rilde in deze weelderige koelte, men glimlachte om zulke soevereine geestigheid. En meer andere. MATTHIJS VERMEULEN Tentoonstellingen en Veilingen. IN DEN KUNSTHANDEL SCHÜLLER EN EISENLOEFFEL, AMSTERDAM, Rokin 56, heeft van 6 tot en met 31 October, een tentoonstel ling plaats van etsen van F. Bracquemond. C1* ^ iZf Nieuwe Uitgaven VAN PESCH, Beknopte handleiding tot de kennis van den Nederl. landbouw," deel IV : Zuivelbereiding, door V. R. Y. losmaken, protesteeren). Gén protesten. Je bént rijp. Ik pluk je. Finis. Je verlangen zal ik bevredigen. Hoe kun je zoo dwaas zijn, daartegen te protesteeren. DIENSTBODE (rukt zich los, wordt opeens overmoedig en grijpt naar een perzik), 'k Ga net als jij doen. Die pluk ik. .1, ^<M Ziezoo! Nu kunnen we verder gaan

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl