De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 12 oktober pagina 5

12 oktober 1913 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

12 Oct. '13. No. 1894 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND VROUWENRUBRIEK HIIUlllllllllllllllllMtlllllIIllllllltll Wetenschap en geslachtloos feminisme Naast mij liggen afl. 111 en IV van De Vrouw, de Vrouwenbeweging en het Vrouwen vraagstuk met goede en doorwerkte artikelen erin van mevr. L. van der Feltz-de Savornin Lohman, dr. J. Th. de Visser, mevr. C. Ramondt-Hirschmann, mr. Clara Wichmann, mr. C. Bakker-van Bosse, mevr. W. van Itallie-van Embden. Om dit te constateeren werd echter niet de titel gekozen, dien ik hierboven plaatste en opk niet om mee te deelen, dat ik wel gaarne uit elke beschouwing iets kenmerkends zou willen geven, indien ik dan niet te veel plaatsruimte zou moeten vragen. Er ,is echter een eigenaardige tegenstelling tusschen twee artikelen in de afleveringen, welke naast mij liggen. Het eene brengt het slot der studie van prof. Winkler, den man der wetenschap. In het andere is mej. Anna Polak aan het woord, de woordvoerster van het ouderwetsche en met den dag verouderende feminisme der theorieën. Prof, Winkler komt tot deze slotsom: ? Ik kom dus langs anderen weg tot een soortgelijke slotsom als Heymans gekomen is. Ik beproefde om met behulp van hersenanatomie en hersenphysiologie, gegevens te verzamelen, die ik met behulp eener hypothese met de psychologie trachtte te vereenigen. De vrouw is de meerdere van den man op emotioneel gebied. Er blijft mij thans nog n vraag ter beantwoording. Hoe is dat anatomisch verschil gekomen? Is het door opvoeding verkregen, door de cultuur in het leven geroepen? Ik geloof daar niets van. Zulke verschillen wijzen op een diep in het wezen der beide geslachten schuilenden factor. Ik geloof niet, dat het een toeval is, dat de man met geringe differentiatie van zijn geslachtsorganen, een robusten bouw en machtige spieren kreeg, evenmin acht ik het Stoeval, dat juist die machtige spieront wikkeling haar reflexen wierp op het centrale orgaan. Gegeven die spierontwikkeling was niet anders mogelijk, en toen volgöen even noodzakelijk de psychische mechanismen, waarin deze reflexen opgingen. De vrouw, met veel verder gedifferenti eerde geslachtsorganen, dankte daaraan een geheel ander organisch zenuwstelsel, veel meer gecompliceerd, vooral wat de inwerking er van op ademhaling en bloed vaten aanging. Ook dit eischte noodzakelijk een reflex op het centraal orgaan. Even noodzakelijk was dit anders dan bij den man en toen het eenmaal gegeven was, was meteen de richting bepaald, die de motorische instellingen voor psychisch gebruik zouden inslaan. iiHiiimimiimii UI T DE NA TUUR DXLIX. October-wandeling Het wordt arm in veld en bosch, arm aan klank, arm aan beweging. In den morgen, tot negen of tien uur, dempen witte dampen de enkele vogelgeluiden, die ge meer ver moedt dan hoort, evenals ge de zon alleen ziet als ge er naar zoekt; tegen vijven begint het alweer te nevelen, dan wordt het steeds stiller om u heen. Uit de morgenvaagte komen, zopdra de zon het gewonnen 'heeft, de struiken en boomen te voorschijn; vreemd en mooi; niet meer als massa's, zoodat een dubbele rij u al een dicht bosch-kon doen verbeelden. Het is nu alles kleiner en eerlijker, ijler en doorzichtiger. Het gebladerte is gedund en laat de twijgen zien, de bouw van den boom, zijn lichaam treedt meer naar voren; niet meer zijn kleedij, zooals in den volzomer; er komt lijn en structuur, karakter, type, in, en dat doet de blik langer rusten en geeft nieuwe schoonheid aan het landschap. Ook het volle donkere zomergroen van het loofbosch is onteffend, de eentonigheid is er uit; zachte, uitvloeiende tinten van geelbruin, met hier en daar een flikkering van fel rood, brengen scheiding tusschen de verschillende soorten; eik en beuk, linde, els en popel staan weer apart, en ieder komt tot zijn recht, gaat niet meer op in de groep. Bij elk windscheutje dwarrelt er hier een blad, daar een heel takje naar beneden en teekent een geel figuurtje op het gras of het mos. De bodem is op enkele plekken al bedolven onder een bruine laag van gekruld en verfomfaaid blad; een enkele roode padpestoel steekt er door h^en, naast een hoog bol teer-groen kussen van mos, dat zich nu in zijn volle frischheid gaat vertoonen. Langs vaarten en vijvers staat het riet ge pluimd, de bladeren nogongeknakt. Het groene kroos verdwijnt, het roode dekt de slooten met Zoolang dus de vrouw vrouw blijft, zal zij met andere herseninstellingen dan de man moeten arbeiden. Noch de teeltkeus, noch de natuurkeus zal dit verschil kunnen uitwisschen. Het kan onderdrukt worden. Men kan, m. i. geheel ten onrechte, op de grootere emotionaliteit van de. vrouw neer zien. Zij dankt die aan het allerhoogste wat er bestaat, aan de haar alleen gegeven mogelijkheid van moeder te kunnen worden. Zij mag tevreden zijn met haar verstands eigenschappen, al analyseert zij dan misschien minder sceptisch, dan de man het pleegt te doen. Het is aan het diepst van haar wezen, dat zij de centrale reflexen ontleent, die het wezenskenmerk van haar psyche worden. Noch opvoeding, noch cultuur over vele generaties, noch teeltkeus zullen dit ver anderen." , Prof.. Winkler kwam tot deze conclusie na diepgaande studie en uitgebreid hersen onderzoek van mannen, 2oowel als vrouwen. Luister nu naar wat Anna Polak decreteert. Nog is het de gangbare meening: in huwelijksliefde en moederschap, daarin en daarin allén, ligt het geluk voor de vrouw. DM alleen is haar bestemming; zóalleen vervult zij hare roeping; dat vraagt de vrouwelijke mensen als het eenig npodige van het aardsch bestaan. En waar dit haar ontzegd is, wordt al wat het leven bieden moge slechts surrogaat, dat de leegte niet vullen kan, en velen niet eens kan -redden van- ziekte naar lichaam en geest. Deze voorstelling nu is onjuist, en de oorzaak van onnoemelijk veel noodeloos leed. Onjuist tenminste voor de vrouwen uit Noordelijk Europa, dus ook voor de vrouwen uit ons eigen land; de eenigen, op.wier leven wij, hetzij remmend hetzij stuwend, althans eenigen invloed kunnen oefenen. Ongetwijfeld leven er vrouwen, wier temperament onafwijsbaar de liefde van een man behoeft en die, wanneer de omstandig heden haar deze ontzeggen, aan onbevredigd verlangen te -gronde gaan. Maar dat zijn zieken, die met mededoogen bejegend behooren te worden, zooals ieder abnormaal lid van onze maatschappij; gén heldinnen, die op een voetstuk moeten worden geplaatst, of ten,voorbeeld worden gesteld, al waren juist zij de typen van het verheven wezen van toewijding en gevoel, dat de vrouw in haar eigenlijksten vorm geacht wordt, op aarde te belichamen. Want zulk een beschouwing zoude zijn: vergoding van den triomf van stof over geest, en van zwakheid over kracht! Bij de niet-zieke Nederlandsche vrouw is gelukkig het verlangen naar een wezen van de andere sekse niet het allesoverheerschende in haar bestaan, noch het eenig 'noödige tot haar levensgeluk. Tallooze on gehuwden leven er, niet blpedarm, niet doelloos, volstrekt niet zenuwziek! Wel is het waar, dat de normale vrouw een effen warm Perzisch kleed; de bloemen van het veld zijn weg, op enkele gele en witte sterretjes na; een late roos of aster in den tuin trekt de aandacht door de een zaamheid rondom hen. Geen gezoem van bijen meer; wanneerde zon hoog komt, gonzen nog een paar hommels, en wat groote zweefvliegen rusten stil op de laatste bloemen van klimop; heel zelden ver toont zich nog een vlinder.een kleurige atalanta een dagpauwoog of een-witje; kevers ziet ge haast niet meer, misschien nog een enkel lievenheerbeestje en een metaalachtig glan zend torretje, dat onrustig over de brand netels loopt. Alleen de muggen, die leven nog en zwermen t>ij duizenden in wolken boven de plasjes, die de regen van gister heeft achter gelaten. Vogels zijn er nog wel, al hoort ge ze niet. Boven de natte weiden zweven vluchten van kieviten, meeuwen en spreeuwen; in paren stappen de kraaien over het korte gras; zonder gezelschap staat stil een reiger bij de sloot, hij vliegt eerst weg, als ge, naar zijn meening, te dicht bij hem komt. Om de suffe koeien die onze Hollandsche prairieën met zwart wit en bruin bestippelen, geeft hij weinig; maar van de nieuwsgierige paarden moet ?hij niets hebben. De ooievaars,' die veel eerder in het oog zouden vallen, zijn al lang heen, evenals alle trekvogels. Geen koekoek roept meer, geen zwaluw zeilt meer door de lucht, alleen een geelgors zeurt zijn verkorte liedje van een telegraafdraad. Het is alles weg, de nablijvers zijn door de eerste nachtvorsten verdreven; en de gasten uit het noorden, die 's winters bij ons blijven, zijn nog niet aangekomen. . Misschien al wel enkele doortrekkers; want bij de groote troepen houtduiven en wulpen langs den buitendijk kunnen al wel vreemde lingen zijn; en, nu de wandeling uit de stad ons eindelijk op zandgrond brengt, waar de dennen zwart uitkomen tegen het gele loofhout, trekken de vele vinken de aandacht. Het kunnen landgenooten zijn, die eikaars Nachtegaal, naar gekleurde plaat uit den mooien Atlas: Die Singvögel der Heimat" van Kleinschmidt (Leipzig, Quelle & Meijer) behoefte heeft aan liefde. Maar, liefde in ruimeren zin: behoefte aan een mensch die zij verzorgt, bij wie zij behoort, voor wie zij alles op aarde is. Dat verlangen van den mensch naarden medemensen woont in beide seksen. Of dat tweede-ik voor den man per se een vrouw moet zijn, waag ik niet te beslissen. In bijna alle opzichten zijn man en vrouw nog vreemd aan elkaar. Te zelden groeien jongens en meisjes van gelijken leeftijd te zamen op, en leeren zij elkander kennen in de jaren van gisting en groei, waarin de onbedorven jonge mensch zonder terughouding spreekt over alle onderwerpen tusschen hemel en aarde. Meisjes kennen meisjes; vrouwen kennen daardoor vrouwen; mannen zullen vermoedelijk op gelijke wijze mannen kennen. Maar als regel kennen jongens en meisjes, mannen en vrouwen elkander nog niet. Niet tenminste, wat de intieme roerselen der ziel, vooral niet wat het temperament betreft. En daarom nóg eens: of die tweede persoon voor den man per se een vrouw moet wezen ik durf het niet te beslissen. Maar wél weet ik, dat die persoon voor de normale vrouw niet volstrekt een man behoeft te zijn. Zij kan haar liefde geven aan een moeder, een zuster, een vriendin, een aangenomen kind.... mits het slechts een menschelijk wezen zij, wiens hart haar hart tegemoet klopt. Die liefde dus in ruimeren zin vormt n der twee factoren, die onontbeerlijk zijn voor haar levensgeluk; of liever: voor haar levensbevrediging. Geluk is immers niet een toe stand, die duurt. Men voelt het slechts in hoogtijden van het leven. Hetgeen blijft na den jubel, te groot dan dat een mensch hem lang zou kunnen dragen, is het gevoel van levensbevrediging. En n der factoren om daartoe te geraken is, wij constateeren het, het bezit van een ander hart." Vrouw in gezonden' zin is dus volgens deze schrijfster alleen zij, die huwelijk en moederschap iets ziekelijks vindt, als zij geen echtgenoote of moeder zijn kan. Hoe komt prof. Winkler er dan eigenlijk toe om het als zijn meening te geven, dat er wezens zouden bestaan met specifiek geslachtelijke eigenschappen, dat huwelijk en moederschap zoo wat in de richting der natuur zouden liggen? Anna Polak decreteert het toch anders l Leeraart zij het ook niet een paar blad zijden verder, dat er dan maar wat minder getrouwd moet worden, als er door de studie van de vrouw wat minder bekoring van die vrouw op den man uitgaat? Predikt zij het .ook niet in het slot van haar beschouwing, dat de vrouw niet in de eerste plaats vrouw moetwezen, maar mensch, niet dochter of zuster, maar mensch? Als Anna Polak aldus orakelt, waarom zwijgt prof. Winkler dan niet? Verbleekt de glans zijner studie niet bij het licht, door deze feministe ontstoken? Waarom eigenlijk wordt er nog heelemaal IMIIIII1IIIIMMHIIIIIIIIII IMIIIIUIMIIIIMIimillllllllllllllllllllllllllllllll gezelschap hebben gezocht. Waarschijnlijk is het niet, want menschenkennis schijnen ze niet opgedaan te hebben; ze zijn zoo onbevreesd, ze loopen ons op den boschweg letterlijk voor de voeden. Onder de beuken stappen ze voort, t»et dnik of haastig; ze keeren de beukedopjes om en om, of er misschien nog een nootje in zit; geluidloos gaat het vinkenleger in n richting het bosch door, een heele zwerm, maar in ver spreide orde. Het trekt de aandacht, dat het bijna allemaal mannetjes zijn, mooi op kleur of het al voorjaar was. Tegen den middag komen er ook wat druktemakers bij, meezen natuurlijk. Veel klank en maat geven ze niet, het blijven piepgeluidjes. Toch wel aardig; omdat ge ze, nu het loof gaat vallen, zoo goed kunt volgen, en het snaveltje zelfs ziet trillen. De pimpeltjes, met hun mooie hemelsblauwe kopjes, vormen als altijd de meerderheid; de iets grootere koolmees, zwarte streep op de borst, zit er wel tusschen, maar niet in groot aantal. Ook deze meezen schijnen een besloten gezelschap te vormen, en stelselmatig een bepaald gedeelte van het struikgewas af te werken. Het geluid, dat ze maken onder het drukke werk, trekt als n geheel langs u heen en sterft, terwijl ge er naar staat te luisteren, in de zelfde richting weg waarheen de vinken trokken. Nog duidelijker dan bij de meezen en vinken komt de beteekenis van die luid ruchtigheid uit, nu ge het treft, dat ge dwars door een groote troep goudhaantjes heen wandelt; elk diertje laat om de tien tellen even heel kort zijn ijselijk hooge stemmetje hooren; daardoor vormden al die piepjes samen een geheel, dat als een wolk van fijne klanken de heele troep omzweeft en ze bijeen doet blijven, al kijken ze elkaar niet aan; ze letten niet eens op eikaars bewegingen; het gemeenschappelijk geluid geeft de richting aan, waarin de massa zich beweegt; elke eenling voelt zich deel van een gezelschap, zoolang hij het trpepteeken hoort; het is hun insigne, men blijft bijeen pp het gehoor; het gevaar van afdwalen in de eikenboschjes en dennenstruikjes is bijna uitgesloten. Alweer een goed aaneen gesloten en door klanken steeds saamgehouden gezelschap: heel kleine,grijswitte vogeltjes met lange, bijzonder lange staarten zweven van tak tot tak; een boschje eikenhakhout zit er vol mee. Het blad ervan ziet erakeligbeschimmelduit.dorenziek zijndestruiken,sterkdoormeeldauw aangetast; daarin huist veel klein goed, grijze vliegjes en groote muggen en dikke zwarte bladluizen ook; daarop schijnen de staartmeezen zich heerlijk te vergasten; ze blijven lang op de plek, zoodat we ze, zonder kijker, oog in oog kunnen zien. Voortdurend gaat het rateltrillertje, dat het is of de witte eikeblaren er van bewegen; maar dat zal wel komen door al die vleugels en pootjes, welke geen oogenblikje rust nemen. In dat zelfde boschje aan den Hilversumsche weg, heb ik in het voorjaar een nach tegaalsnetje gevonden; toen was het jonge blad nog gaaf en leek volkomen gezond. Ik liep gisteren even het boschje in, om onder aan den voet van den eenigen opgeschoten eik de plek eens even weer te zien, waar het wijfje met de vier jonkies me met haar groote oog zoo 'angstig heeft aangekeken. De brand netels stonden er nog net zoo dicht; een dotje groen kwam uit den grond, waar toen de toeters hoog opschoten; maar er was niets van het nestje te ontdekken, geen strootje geen pluisje zelfs. Bij mijn eerste stap in het boschje klonken de rateltjes van de staartmeezen heel sterk; dicht langs en over mijn hoofd heen vlogen ze, net woldotjes met een potlood er in; even deden ze beMAGAZYM DE BYEhKORF" (HULPGEBOUW) DAMRAK -Viër^v-^^&^fef^, , STEEDS HET MIEUWSTE OP GEBIEDT DAMES-MODE ES CONFECTIE KWALITEIT GÖDf SORTEE.RIMG GROOT, PRIJS BILLIJK. OPENING HERRTH.VINTERSEISOEN HIIMIinilHIIIIIHIIIIIIIflIllllllllllllllllllllllllllllllHm IIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllillllllllllliiinllltllMli getrouwd? Waarom zijn niet alle meisjes en vrouwen zoo kerngezond als Anna Polak, zoo oer-cebraal? Waarom zou er nog zoo iets noodzakelijk zijn als het volgend geslacht? Waarom, waarom? De komende generatiën zullen toch niet geboren worden met Anna Polak's goed keuring. Slechts n troost is er voor al de abnor male vrouwen, die huwen en moeder wil len zijn. Haar kinderen worden wellicht leden van het bureau van Vrouwenarbeid, volgelingen van Anna Polak. Dan kan dit groeien en bloeien en blijven bestaan. Welk een onoverkomelijk ongeluk zou het zijn, als door het niet-geboren worden van menschen, vrouwen als Anna Polak van dit ondermaansche zouden verdwijnen, vrouwen met zoo oer-gezonde beschouwingen, zulke frissche geslachtlooze theorieën, vrouwen van het derde-sekse type. Neen, die,mogen niet uitsterven! Dan maar liever tóch het trouwen voort gezet ! IDA HEIJERMANS Allerlei Pelswerk Buitengewoon veel afwisseling en nieuws zal Er dit jaar zijn in het dragen van pelswerk. Men draagt de boa's niet meer in de natuurlijke haarkleuren maar verft ze in allerlei lichte tinten als zacht-lila, oranje licht-groen en teer blauw. Voor de lange mantels is marter en seal geheel op den- achtergrond geraakt. Ook hier prefereert men het kleurige en sterk sprekende. Bizonder sjiek en up to date zijn gestreepte en gevlekte tijgerhuiden, jaguaren panter-vellen. Geen prettige boodschap voor bet groot wild, indien ze deze nieuwe Parijsche mode gril in de wildernis vernemen! Waarschuwing Aan de stations van den ondergrondschen spoorweg te Berlijn maakt men thans reeds een schitterend gebruik van de zoogenaamde sprekende klokken." Elk kwartier roept de gramophoon-klok met stentor-stem over het geheele stationsexplacement den tijd uit, en wie thans nog te laat aan den trein wil komen, moet stok doof zijn of... professor. ALLEGRA Roodborst, naar gekleurde plaat uit den mooien Atlas: Die Singvögel der Heimat" van Kleinschmidt (Leipzig, Quelle & Meijer) sluiteloos; dan wipgolfden alle in dezelfde richting voort met sterke, angstige tril-geluiden, die wegzonken in de sparretjes aan de overzijde van den weg. Ik stond ze na te kijken, die twintig der tig vogeltjes, met ëén wil en n gedachte, die kleine troep van luchtige, zwakke wezens, saamgehouden door een zwak geluid. Zich in gezelschap te weten, schijnt hun alle vrees te benemen; ofschoon ik niet begrij pen kan wat voor nut zij er in zien. Ver dedigen toch kan zich geen enkel staartmeesje tegen welken vijand ook. Het eenige zou kunnen zijn, dat zij zich zekerder ge voelen, doordien een nadersluipend gevaar, een uil of een wezel eerder ontdekt wordt door een troep dan door een enkeling. Maar daar tegenover staat, dat een troep piepende vogeltjes juist door zoo'n vijand al heel ge makkelijk wordt opgemerkt. ? Wanneer iemand in een vogelboschje zoo een oogenblikje heel stil staat, is er veel kans, dat hij even stil begluurd wordt door een vogeltje, dat ongetwijfeld nieuwsgierig heid tot karaktertrek heeft; probeer het maar of ge in zoo'n geval niet dikwijls een rood borstje bespeuren kunt, dat met zijn eene mooie oogje naar u zit te kijken; maar de beide pootjes en vleugels gereed houdt, om bij uw minste beweging er meteen van door te gaan. Mijn roodborstje scheen me al te lang naar zijn zin begluurd te hebben zonder mijn beweging te zien; ik hoorde zijn onge duldig snikkikkik en zag zijn zwarte kraaltjes in het roestrood van zijn kogje glinsteren. Het was trouwens al roodborstjes-tijd geworden; die hebben veel later bedtijd dan de andere vogeltjes; de nachtegaal uitge zonderd. Geen wonder; deze vriend van den nacht is immers naaste familie van het roodborstje. Ook op deze Octoberwandeling was de roodborst de laatste vogel, dien ik te hooren kreeg; hij gaf wel niet zijn volle zomerliedje, maar duidelijk was het toch; de eerste tonen zijn hoog genoeg voor mijn gehoor en mijn gevoel; zoodat ik altijd bij een onver wacht begin van een roodborstliedje neiging voel het hoofd te schudden; als een kat die men in de ooren blaast. Nu ik gisteren weer eens volop de kennis met wilde zangvogels had vernieuwd, dacht ik er van morgen nog bij tijds aan, dat flc ze alle bijeen nog even kon ontmoeten in den voortuin Artis, voor ik naar mijn werk moest. Of ze mij kenden, zoo vrijmoedig kwamen de koolmeezen en de pimpeltjes naar mij toe en aten uit mijn hand. Het was of het dezelfde waren als gisteren aan den boschrand; net zoo gezond en beweeglijk, even vol en frisch van kleur. Ook het rood borstje was dadelijk present en bedelde om een pinda; daar bedacht ik dat ik een zakje meelwormen bij me had, bestemd voor de hagedissen in het schoolterrarium. En nu kwam dadelijk een vierde vogel uit mijn hand eten, een mooie vogel, koffiebruin, genuanceerd met kaneelkleur; en met een roodachtigen staart. Zijn oog en zijn snavel zijn precies als van het roodborstje; de heele vogel is grooter, maar overigens dezelfde in vorm en stand. Dat was de nachtegaal, die al een jaar lang in de groote volière van Artis leeft, zoo gezond als een vogel maar zijn kan. Wie van mooie vogels houdt, en onze eigen wilde vogeltjes wil leeren kennen om ze op een wandeling dadelijk te herkennen, laat die toch eens 's morgens vroeg naar den voortuin van Artis gaan. 't Is er, nu de September drukte voorbij is, zoo mooi en stil als buiten; ge zult u niet ergeren over de gevangenschap van de diertjes; hun verblijf lijkt meer op een ruime luchtige woning dan op een kooi; ze hebben het er best en ook de schuwste laten zich kijken, als ge een versnapering voor ze meebrengt. Geen beter gelegenheid, om vergelijkende vogelstndie te maken dan daar. Daar ziet ge roodborst, nachtegaal, roodstaart, blauwborstje naast elkaar, en duidelijker dan in een museum spreekt tot u de verwant schap van deze vier soorten Erithacus. Denk de kleuren weg, en het zijn dezelfde vogels, dezelfde oogen en snavel, dezelfde vormen, dezelfde bewegingen, ja, dezelfde karakter trekken ; ook in de hier bijgevoegde figuren komt dat goed uit, nu de kleuren van de oorspronkelijke platen niet mee overgedrukt zijn. E. HEIMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl