De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 12 oktober pagina 6

12 oktober 1913 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 12 Oct. '13. No. 1894 Constantijn Huygens door A. Hanneman Huygens' Hofwijck te Voorburg Wie van Gouda naar den Haag spo rende Voorburg nadert, ziet links, vlak naast den spoorbaan, een vierkant, wit, gepleisterd huis, rondom gelegen in het water, dat grenst aan den Vliet; tusschen huis en straatweg een verwilderden tuin met slechts n groep hoog opgaande boomen. Dat is Hofwijck, het buitenhuis dat de dichter-staatsman Constantijn Huy gens zich in de jaren 1640 en '41 door den bouwmeester Pieter Post deed zet ten ; waar hij uitrusten kwam van de beslommeringen van stad- en hofleven, waar na hem zijn wereldberoemde zoon Christiaan, de mathematicus, woonde en werkte, tot zijn dood in 1695. Dat leege, verlaten huis, die verwaarloosde tuin zijn eenmaal gebouwd en aangelegd, niet slechts met zorgzame liefde, maar ook naar een wei-overwogen gedachte door een der fijnst-besnaarde, meest begaafde geesten, die ons aan superieure mannen zoo rijke gouden eeuw heeft opgeleverd. Vondel is en hoe veel! dieper van geluid, grootscher van zwier, feller van bewogendheid, Hooft fijner van klank, dieper van gevoel, lieflijker van uitbeelding, Bredero rijper en echter, geestiger ook zelfs en directer gegroeid uit het leven van Hollands volk. Het is alles waar, ook, dat er verzen van Huy gens zijn, die met poëzie slechts den vorm gemeen hebben, die althans zeker niet meer van onzen smaak zijn, zpoals het slechts hél zelden het geval is bij een dier anderen, die ik noemde. Maar geen van hen droeg wellicht zóvol komen, zóecht de cultuur van zijn land, van zijn tijd. Geleerde en als zoodanig in geregelde correspondentie met tal van vernuften" in binnen- en Hofwijck in de 17de eeuw buitenland; teekenaar, met een begrip ;van de schil derkunst zó, dat hij voor Rembrandts kunst de aan dacht wist te verkrijgen van zijn princelijke mees ters ; bewonderaar der bouwkunst, vriend van Van Campen, beschermer van Pieter Post diens meest begaafden leerling; minnaar der muziek, com ponist zelfs; hoveling, en met vrucht gezant en diplomaat, talentvol raads man van Frederik Hendrik, zijn weduwe, zoon en kleinzoon; staatsburger, met warme belangstelling voor de algemeene zaak, getuige zijn Zeestraat; als dichter ten slotte zoo veel zijdig mogelijk. Burger in de stad", zoo schrijft Pot gieter van hem, hoveling in de vorstelijke zaal, buitenman op 't veld, schijnt hij overal te huis; in het heir, als op de beurs, in de werkplaats, als op het tooneel, in het voor onder van een beurtschip, als in het kabinet onzer Prinsen; want de natuur, de maatschappij,de wereld, om strijd zijn zij zijner studie waardig!" Tusschen 1634 en 1637 had Constantijn zich op het Plein te 's-Gravenhage, daar, waar nu het ministerie van Justitie staat, door Pieter Post een groot, deftig heerenhuis laten zetten (hierbij afgebeeld) voldoende aan de eisenen van den patriciër en hove ling, die heel den Haag" ontving, die als secretaris van den Prins tal van plichten had ook tegenover vreemdelingen, en die bovendien voor litteraire en musikale bijeenkomsten zijn woning open zetten wou. Een groote tuin strekte zich langs het Plein uit tot aan den toegang tot het Binnenhof toe, waar dan het Mauritshuis den hoek van het Plein vulde. Eenige jaren later ,vond Huygens gelegenheid om buiten niet te ver van de stad, maar ver genoeg om rust te geven, door denzelfden bouw meester een klein buitenhuis te zetten, niet ruim, niet voor groote ontvangsten of veel drukte geschikt, maar uitgezocht om er met de kinderen of enkele vrienden den zomer door te brengen, om er te wandelen, te lezen, te denken of te dichten. Hoe hij het zich dacht, heeft hij in een uitvoerig gedicht, Hofwijck" beschreven. Daar vindt men ook uitge drukt de gedachten, die hem bezielden bij het ontwerpen van den tuin, het vaststellen der beplanting, het aanleggen van een uitkijkheuvel, en van andere vermakelijkheden naarden smaak destijds. In 1876 heeft men, met een absolute afwezigheid van piëteit Huygens groote Hofwijck in den tegenwoordigen toestand Vogelvlucht van Hofwijck ki Huygens' dagen stadshuis afgebroken, nadat reeds vroeger in den tuin het afschuwelijke gebouw van den Hoogen Raad en het niet minder wanstaltige Ministerie van Koloniën (het hondenhok" en het kippenhok" zooals de Spectator ze indertijd bespotte), ge bouwd waren. Het huis waar Huygens zijn huwlijksleven begon, in de Groote Houtstraat, had hij aan de stad Amsterdam verkocht en dat werd in de 18e eeuw afgebroken met de andere huizen die Amsterdam daar bezat, om plaats te maken voor haar trotsch regentenpaleis dat nu het Ministerie van Buitenlandsche Zaken herbergt. Zoodoende is van de drie Huygenshuizen geen ander over dan het een voudige, sobere huis te Voorburg. Ook dit niet geheel ongeschonden. Als men de hierbpvenstaande afbeeldingen ver gelijkt, die het voorheen en thans geven ziet men een wansmakelijken voorbouw, die den elegante rialtobrug heeft bedorven, voorts belangrijke verschillen in de ven sters en ten slotte een pleisterlaag, die de oude stemmige baksteen aan het oog onttrekt. Met den tuin is het ongeveer evenzoo. Van den rechtlijnigen aanleg is, behou dens de vorm van den vijver en het rechtsche eilandje, niets meer over. Het aan de overzijde van den Voorburgschen straatweg gelegen deel is geheel ver vreemd, gedeeltelijk onteigend voor het station Voorburg, terwijl de spoordijk Het huis van Huygens op het Plein te 's Qravenhage, in 1876 afgebroken ook een hoek van het vlak bij het huis gelegen tuingedeelte afsnijdt, on geveer langs een lijn, die men op de hiernaaststaande vogelvluchtteekening van den ouden toe stand zou kunnen trekken van den rechterhoek bij het trekschuitje naar de L. van Vitaulium. Ook wat er nu nog overbleef werd telkens met vernietiging bedreigd. Nie mand minder dan Groen van Prinsterer heeft inder tijd Hofwijck gekocht om het te redden, maar zijn erfgenamen vervreemden het weder en bij de stij ging der grondprijzen in Voorburg werden telkens plannen gemaakt en po gingen gedaan om het bezit meer rentegevend te maken: het huis af te breken en den grond in kleine perceelen voor bouwterrein van de hand te doen. Nu het gerucht ging, dat men poogde het terrein voor een automobielfabriek te koopen, heb ben eindelijk eenige be wonderaars van Huygens de handen ineengeslagen om te pogen Hofwijck voorgoed te redden en het te maken tot een klein monument voor Constantijn en zijn geslacht. Zij stichtten een vereeniging Hofwijck", op welker statuten bereids de koninklijke bewilliging is gevraagd, en die zich ten doel stelt Hof wijck, dat door de vereeniging voorloopig gehuurd is met recht van koop te koopen, terug te brengen in den oorspronkelijken toestand, wat het huis en voor het daarvan overgebleven deel ook wat den tuin betreft, en voorts het huis in te richten tot een museum en studie-gelegenheid van het werk der Huygensen: van Constantijn, den vader, stichter van Hofwijck en van Christiaan zijn zoon den mathematicus, in de eerste plaats. Wat er aan hand schriften, brieven en werktuigen van beiden nog over is, zal men trachten, daar in een passende omgeving samen te brengen; ook portretten en prenten, gedrukte werken en mogelijke andere aan de Huygensen herinnerende zaken moet men er vinden, terwijl het huis inwendig hetgeen niet moeilijk zal wezen, daar er nog veel van de oude inrichting over is en er voldoende aan wijzingen zijn voor wat is veranderd zal worden ingericht als in de dagen dat Constantijn er woonde, eenvoudig ge meubeld, en aangekleed in de stijl van het Hollandsch buitenhuis van dien tijd. Slaagt de vereeniging erin hare plan nen ten uitvoer te brengen doordat ieder, die erin belangstelt haar steunt met giften van geld of van voorwerpen, die in het Huygens-museum kunnen worden ge plaatst, dan zal een daad van piëteit tegenover enkele der besten, der edelsten onzer geestelijke voorouders zijn verricht. Hoe eenvoudig toch, hoe anspruchslos het kleine Hofwijck daar dan ook moge liggen, het zal een geestig en volmaakt staal kunnen zijn van den weloverwogen bouwtrant uit het best onzer gouden eeuw, het zal een herinnering oproepen, en in zijn studiezaal levendig houden en bevestigen aan een paar mannen, die in beschaving en kennis met de allerbesten van hun tijd gelijkstonden, en die om hun werken het recht hebben op een eereplaats in de gedachten van het na geslacht. Dat men met Hofwijck te bewaren inderdaad Huygens eert, het is tenslotte niet beter te betoogen dan met des dichters eigen woorden, waarin hij er van spreekt als van: een telg, waarop ik glorie droeg Waer 'k steeds met vreught van spreeck, die Hofwyck wordt geheeten, lek zelve bragt die voirt en heb my soo gequeeten Dat ick gheen bystandt by het baeren noodigh had Jae Hofwycks landgoed, hoe geringh en cleyn geschat, Is gansch en al het myne: lek sal syne eer doen ghelden. Het huys _ - _______ Is matigh in besteck en zonder weydsche saelen Maar schoon het zwier ontbeer, 't derft netheydt noch gemack zoo schenckt dees stille cluys, ,,Myn hoogen ouderdom een ongestoorden Vreede". En zoo zal dan eindelijk de hartewensch van Huygens vervuld worden, welke door zijn nakomelingen niet is nageleefd, dat zijn naam verbonden blijve aan Hofwyck : Dit eene herhale icksleghts: laet niets myn nakroost noopen Dat zy Grootvaeders hoeve aen vreemden oyt verkoopen. Dat noyt uit Huygens stam 't bezit dier höpteewyck En Hofwycks naetn altyt op haren gevel pryck!'' Wordt, ten slotte ook een eereschuld afgedaan, tegenover dezen grooten Neder lander, welks schuld nog belangrijk is toegenomen toen men noodeloos zijn Huis op het Plein voor den grond wierp. Moge het blijken, dat men niet ten on rechte hiervoor op de sympathie van velen rekent! Dr. H. E. v. GELDER. * * * Indische wijsheid over vrouwen De vrouw is voor den man de grootste zegen op aarde, en in de meeste gevallen de oorzaak van zijn ongeluk. Zij, in de allereerste plaats, bezield en drijft hem tpt al het goede, groote en roemrijke, en bespaart hem te gelijktijdig de moeite van eigen hoofdbreken, als hij een nar van zich maken wil. Zij kalmeert met haar zachte stem zijne overspannen zenuwen, maar zij behoudt ook bij ieder verschil van meening en bovendien bij 97 van de 100 gesprekken met hen, het laatste woord. De meeste zorgen heeft de man van zijne vrouw, maar zij weet haar wil met zoo veel tact bij hem door te drijven, dat hij zich van haar druk niet volkomen bewust wordt, en dat de weduwnaar, als de dood zijner vrouw hem van de zware last bevrijdt, zich onbehagelijk gevoelt en geen rust geeft voor hij naar eene i andere omziet. Ware dit niet zoo, dan zouden niet zoovele weduwnaars hertrouwen. * , * Voor de waarheid sterft de vrouw gaarne den marteldood, maar zij zal u omtrent haar leeftijd een leugen op den mouw spelden. zelfs als het u onverschillig is haar leeftijd te weten. Een goedig en meegaand man wordt der vrouw tot last; maar zij zal den man, die haar regelmatig kastijdt, trouw blijven tot in den dood. Het hart der vrouw breekt, als de man om zijn eer doet, waarvan zij hem gaarne zou terughouden ; zij zal er hem echter des te inniger om liefhebben. De vrouw verwerpt iedere raad bij de keus van een man; zij neemt echter twee andere vrouwen mee, als zij een nieuwen hoed wil uitzoeken. Hoe minder werkelijk nut eene vrouw van iets heeft, des te meer zal zij er in haar schik mede zijn. De vrouw doet wat gij van haar verlangt slechts dan, als ge op het tegendeel aan dringt, van wat zij, logisch gedacht, doen moest. Met gevolgtrekkingen is de vrouw onmiddelijk gereed, en slaat met verbluffend gemak toch steeds de bal mis. De vrouw is het beste en het zenuwach tigste schepsel van de gansche wereld kan u half dol maken, terwijl zij bereid is voor u te sterven. De vrouw is zooals zij is, en ze laat niets aan zich veranderen. Slechts die man zal de vrouw steeds volkomen begrzpen, welke inziet, dat hij haar niet begrijpt, en genoeg gezond verstand heeft, om het daarbij te laten. Deze wijsheid is de wijsheid van een Fakir, die gescheiden van zijn vrouw, zeven-endertig jaar lang op een twee-en-half meter hoogen steenrots leefde, in de nabijheid van Benares, eer Brahma hem met zich naar Brahmaloka nam. M. C. * * Hoe lang de onderwijzers werken Een jaar heeft 365 dagen. Daarvan werken de onderwijzers niet op den eersten Paaschdag, den eersten Pinksterdag, den eersten Kerstdag, Goeden Vrijdag en Hemelvaartsdag. Dit zijn 5 dagen, er blijven dan over 360 dagen. Daarvan werken ze niet 52 heele Zondagen, 52 halve Woensdagen en 52 halve Zaterdagen, welke tezamen 104 dagen uit maken. Deze 104 dagen van de 360 dagen afgetrokken, blijft over 256 dagen. Een kwart dag wordt les gegeven, dus niet % dag; 256 X & dag zijn 192 dagen, 192 dagen van de 256 dagen afgetrokken is 64 dagen waarvan dan weer afgaat 42 dagen voor de groote en 21 dagen voor de kleine vakantie, is 63 dagen. Er bleven over 64 dagen min deze 63 vakantiedagen, blijft dus in zijn geheel over l dag, terwijl ook deze dag niet wordt gewerkt, want deze is Koninginnedag. Slechts in een schrikkeljaar werkt de onder wijzer l dag en dit komt slechts eenmaal in de 4 jaar voor. Het is toch heerlijk onderwijzer te zijn. (Het Volk) A. P. Jr.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl