De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 19 oktober pagina 1

19 oktober 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

F». 1895 Zondag 19 October A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden /1.50, f r. p. post/ 1.65 Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling , mail , 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per-regel Reclames, per regel ?0.25 .0.30 .0.40 INHOUD iiiiiiiiiiHMiifiiiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiiinitiiiiitn Blz. l: Fanatici van de Waarheid: journalisten te gast bij belanghebbenden. Assistenten-mishandeling.?L.H.Grondijs: OedipusII. 2: Karel van de Woestijne over A. Roland Holst. M. Vermeulen: Elly Ney-van Hoogstraten en Bruckner. Feuilleton door Th. Degener. Ingez. de Bruine Ploos van Amstel over het request van Houten c.s. J. W. Gerhard: de Volks-Universiteit en de Sta tistiek. 5: Anna Hers: de Tent. De Vrouw 1913. Allegra. E. Heimans: Vleermuizen. 6: Mr. M. I. Duparc over jhr. mr. Victor de Stuers met portret door Joh. Braakensiek. C. W. H. Verster: jhr. de Stuers. 7: Portret wijlen dr, P. J. F. Vermeulen. J. G. Veldheer: De Bracquemond .als etser. B. Adama van Scheltema over Californisch studen tenleven. v. Z.: oud -document, het klokkenspel te Salzburg betreffend. 8: Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: De Steelcorporation door v. d. S. Damspel door J. de Haas. //: Schaakspel door R. J. Loman. Teekening van Joh. Braakensiek: Lloyd George en het groot grondbezit. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Amsterdamsche verkeerswegen. FANATICI VAN DE WAARHEID Een twaalftal journalisten? zijn dezer dagen, op uitnoodiging van min of meer officieele Oostenrijksche vereenigingen, en geheel op kosten van deze gastheeren, naar en door de Donau-monarchie ge trokken en gaven reeds van hun reis eenig verslag in hun dagbladen. Terwijl Poincaré, door de Spaansche princesse" gevoed en gekoesterd, van Biarritz naar Madrid en van Madrid naar St. Sebastian toog, zagen onze Nederlandsche repre sentanten, met evenzoo gesloten beurs, de industrieele en intellectueele wonderen van Praag en Weenen. Den ouden Xeres proevend heeft Poin? care echter, zoo langs zijn neus weg, kunnen zeggen: Maar gij moet bij mij den Bourgogne komen keuren, Majesteit." En dit is al willen wij niet zwart gallig zijn wel een beetje het beden kelijke van de, in de kranten zelf met eenigszins zonderlinge trots rondgebazuinde uitnoodiging" onzer Nederland sche persmannen, dat deze zelf, of dat het dankbaar vaderland voor hen, er niet aan denken kunnen de Oostenrijkers terug" te inviteeren ... In de Nieuwe Courant, die kort te voren had vermeld, dat zijn hoofdredac teur zoo juist, na volbrachte vacantie, uit Zwitserland te 's Gravenhage was aan gekomen (even na Van Swinderen), lazen wij nu het bericht, hoe.die dagbladschrij ver, tevens voorzitter van den Ned. Jour nalistenkring, de naar Oostenrijk vertrek kende collega's" op het perron een uitgeleide" deed. Dit gebeurde nu wel in den Haag, waar hartelijkheden van zelf al gauwer een zekere, aardige plech tigheid aannemen, maar het blijkt toch wel k, dat de Nederlandsche courant, in het algemeen in de eerste blijdschap van dit vrij reizen en kosteloos vér en vél zien, niet zich bewust was van het moeilijke der positie. Edoch, toen de persmannen in Oosten rijk gekomen, na het eene banket in het andere werden gevoerd (in den zin van transportés) en goed gedaan", ontstond wel iets van die bewustheid. Wat wil len dezen van ons", heeft menigeen zich toen afgevraagd.En n, die gewend is geen blad voor den mond te nemen, vroeg het zijn lezers zelf en zei-: wat voor winst zien mijn gastheeren in mij ? Om welke financieele redenen fuiven deze weldoeners mij toch zoo onbekrompen? Het schijnt, dat Oostenrijk een nieuwe leening wil sluiten". Maar de deftiger Hagenaars, die de correctheid naar buiten gewoon zijn in het oog te houden, wer den misschien onrustiger, konden die vraag niet zoo stellen. De journalistiek aanvaardt allerlei financieele compro missen, waardoor zij aan vrijheid inboet, ook ten onzent: doch de Nederlandsche journalisten zelf zijn, behalve jegens hun . directies, in 't algemeen geene dienstbaren, en gaan nog al eens ten zeerste prat op die onafhankelijkheid. Er zijn er onder hen, die iederen schijn van tafelschuimer te wezen aan den disch der maatschappij of van maatschappijen onaangenaam zouden vinden. Daar de tafels der Oostenrijksche kanonnenfabrikanten en andere mach tigen van veel Champagne schuimden men leest telkens : de feestdisch was wederom een lust der oogen begon zich misschien het rondgevoerd (conduit) journalistengezelschap wat onbehagelijk te voelen? Het is wellicht zoo geweest. Zóalleen is voor ons ten minste te verklaren, dat de woordvoerder onzer Hollandsche dagbladschrijvers, de Haagsche briefschrijver van het Handelsblad, te midden van al die erg lonkende en loerende vriendschap, bij wijze van nood kreet heeft uitgeroepen: Fanatici der waarheid, hebt gij hier bij u!" In een correspondentie van De Tijd" lazen wij dit: Met een uitstekend gekozen woord noemde spreker zich en zijn collega's fanatici der waarheid." Men leest dit in De Tijd" (na de ver kiezingen). Met instemming van alle antirev., liberale, katholieke journalisten, heeten de Nederlandsche journalisten hier (d. w. z. te Weenen) Fanatici der Waarheid! Gelooft men niet met ons, dat de nood van de 'gêne hoog gestegen moet zijn eer een journalist, die weet wat er in de wereld te koop is, en die daar zit met collega's van alle schakeering, tot zulk een exces: wij zijn allen fanatici der waarheid", zijn toevlucht neemt? Het Handelsblad fanatiek om de waar heid te doen zegevieren ook als een zeeliedenstaking losbreekt, als eigen grootheidjes in 't gedrang zijn, als de ondérnemerswinst der courant eenige schade zou lijden ; de N. R. Ct. dweperig verliefd op de waarheid, als haar deftig heid maar buiten) gevaar loopt, als een politiek echec te verwachten zou wezen, als het geld kost; de Tijd fanatica der waarheid (wij weten er van mee te spreken !) met haar systeem van ver zwijgen of verdraaien, dat De Standaard haar niet verbetert. Welja, wij zijn allen, allen fanatici der waarheid, mijne Meeren ! * * * Onbedrevenheid maakt, dat iemand zijns ondanks wel eens een, hem schade lijke waarheid zegt. Zoo gebeurde het onlangs in een hoofdartikel van het Alg. Handelsblad. Daai werd gesproken over journalistiek en daar werd betoogd, dat een journalist niet te fijnbesnaard mag wezen, niet te diep gevoelend voor zaken van schoonheid en kunst (waar het in dit geval om ging) : hij moet immers de man zijn van het publiek ! Hij moet uit en' voor het publiek spreken! Hier werd dus het oude standpunt, dat een blad geredigeerd wordt door menschen, die iets te zeggen hebben", verlaten en de krantenman, ook in zijn edeler functies, gemaakt tot de intellectueele kruidenier of drogist, die den menschen levert wat ze noodig" hebben. Dit eerlijke licht, dit gloeikousje van laagbijdegrondsche wijsheid en oprecht heid, verklaart natuurlijk veel. Als men een dagblad, k in zijn hoofdartike len en kunstverslagen onder deze lamp van wat het publiek noodig heeft" wil zien, begrijpt men te beter, dat journalisten, die zich voor de fana tici der waarheid" willen doen door gaan, hun gewoon geestelijk evenwicht een oogenblik kwijt waren. Als men uitgaat van de gedachte, dat een krant geeft wat de menschen noodig ' hebben, begrijpt men beter, dat heiligsprekende jour nalisten zekere advertenties opnemen, en dat een dagblad, hetwelk in het huwelijk een edele instelling eert, iedere week een scnoone Russin ten huwelijk aanbiedt, die 400.000 mark bezit (een Russin met 400.000 mark heeft ieder op zijn tijd wel eens noodig.") Wij willen maar zeggen, dat groote dagbladen, die wat van Oostenrijk wil len weten, aan hun afgezanten moeten zeggen, dat kosteloos reizen en banketteeren geheel is in den geest van het publiek". Mishandeling van assistenten op de tabakplantages (DANKBARE BLADVULLING MET EEN BITTEREN NASMAAK) Sedert een 15-tal maanden, komt er bijna geregeld in de Planter", orgaan der vakvereeniging voor assistenten in Deli, Sumatra's Oost-Kust, een rubriek voor met opschrift dankbare bladvulling,", Nu zou men verwachten, in die rubriek iets te kunnen lezen dat tot dankbaarheid stemt, b.v. een mededeeling omtrent her ziening der salarissen bij Mij.en die hierin nog ten achteren zijn, of omtrent het aan nemen van een billijken grondslag ten aan zien van de verdeeling van winst, ook zou men kunnen verwachten dat in deze rubriek als een heuglijk feit besproken werd dat b.v. alle bepalingen die het huwelijk van den assistent tot nu toe in den weg staan zijn afgeschaft... etc. Helaas niets van dat al! Na lezing van bedoelde rubriek proeft men slechts de bittere ironie, die de redacteur van de Planter" in dit oogenschijnlijk aangenaam aandoend opschrift heeft willen leggen. De lezer oordeete zelf uit het volgende: Het voorval heeft plaats op Oepah Estate in Tamiang. De assistent Wagner, iemand die reeds 15 jaar planter was op Java, gelast op het werk komend den javaanschen mandor, een zekeren Javaan anderen arbeid op te dragen. Inplaats van hieraan gevolg te geven, geeft de mandor ten antwoord: die Javaan werkt ginds, zeg het hem zelf maar. De assistent alhoewel door dit antwoord natuurlijk ont stemd, berispt den mandor voor zijn on hebbelijk optreden en geeft hem tevens te kennen dat hij zijn hoed heeft af te nemen als een europeesch chef op het werk komt. Daar de mandor hieraan geen gevolg geeft, wipt de assistent hem den hoed van het hoofd. Toen, na den hoed weer opgeraapt en*op het hoofd gedrukt te hebben, de mandor zijn tartende houding volhield en uitdagend voor den assistent ging staan, is Wagner van oordeel dat het eenige wat hem nog over blijft te doen, is, den onbeschoften tartenden mandor een draai om de ooren te geven. De mandor roept nu zijn koelies bij elkaar en als gevolg van de bevelen die hij geeft, wordt de assistent geranseld, gekorven en gebonden in een greppel gesmeten; na een tijdsverloop er weer uitgehaard en aan een boom vastgebonden. ' , In een onbewaakt oogenb.Uk weet Wagner zich los te werken en te ontsnappen. Nu zou men zoo zeggen hé, dat dit een zaak is, die voor den Landraad komt, en dat de aanranders van Wagner een voorbeeldigen afschrikwekkenden straf zullen hebben te ondergaan, terwijl de mandor uit hoofde van het feit dat hij, alhoewel hij zelf daartoe aanleiding gaf, geslagen is, een minder zware straf zou zijn te beurt gevallen, waarbij echter toch in aanmerking genomen zou zijn, dat hij zijn koelies tot het felle optreden tegen Wagner heeft opgezet. Edoch, de Controleur van Tamiang (een gewezen luitenant van de infanterie) oor deelt hierover anders. De koelies krijgen allen 3 maanden krakal-straf (over krakalstraffen leze men in No. 58 van de Planter") d.w.z. 3 maanden ten arbeid stelling aan den openbaren weg met den kost zonder loon. Dus, tiga boelan sadja, slechts drie maan den" zooals de koelie dat gewoonlijk uit drukt. Voor drie maanden werken in dienst van het gouvernement met uitstekende voeding (beter dan zij zich zelf vaak gunnen) is het den koelies dus vergund een assistent te mishandelen, verminken etc. Begrijpe het wie wil, ons begrip gaat het te boven en wij zijn het dan ook vol maakt eens met den redacteur van de Planter" waar deze schrijft: Toegegeven dat de wegens zijn onbe schaamdheid geslagen mandor volgens de nieuwste ethische begrippen het moreele recht had zich te weer te stellen, dan is er voor de overige veertig Javanen toch geen enkele verzachtende omstandigheid voor hun optreden aan te voeren. De belhamels onder die veertig hadden met goeden wil en door het ten toon spreiden van wat civielen (gén militairen) tact, ten magistraatskantore wel uitgepikt, en mettertijd door den landraad voorbeeldig gestraft kunnen .worden". Nu een ander staaltje: Op de onderneming Badja Lingei stelt een chineeschen veldkoelie het geduld van een assistent op zwaren proef door ten spijt van herhaalde aanmerkingen en terechtwij zingen zijn zaadbedden te verwaarloozen. Als laatste middel om den koelie in het goede spoor te brengen opent de assistent hem het vooruitzicht, te zullen worden ge degradeerd tot een lagere klasse werklieden. In stede van deze laatste waarschuwing ter harte te nemen, gaf de koelie te kennen bedoelde degradatie maar dadelijk te willenaanvaarden, en maakte zich op naar zijn woning, waarheen assistent en chineesche opzichter hem volgden. In het koeliekwartier aangekomen was de chinees inmiddels weder van gedachte ver anderd en wilde toch maar liever veldkoelie blijven. De assistent echter wilde hiervan niet meer weten en volhaidde bij het door den koelie genomen besluit om op te houden als veld koelie te werken. De chinees hierdoor' in woede ontstoken greep zijn parang (kapmes op een stok) en sloeg daarmee naar het hoofd van den assistent die den arm en het wapen tijdig wist op te vangen, zich aldus behoedende voor verminking van lijf of leden. Deze koelie is voor den Landraad gebracht en .... vrijgesproken. De assistent, zijn plicht doendelzich aan niets schuldig makende, is met .zijn gegronde klacht en den tot daad zakelijkheden overgaanden recalcitranten koelie weder naar huis gestuurd. Deze en dergelijke staaltjes krijgen wij te lezen in de rubriek Dankbare Bladvulling. Wij kozen juist deze twee voorvallen uit, omdat wij het nuttig achten deze eigenaardige wijze van recht doen onder de aandacht te brengen van een breederen kring belang stellenden. De opeenvolgende aanslagen van de laatste jaren spreken als boekdeelen, en ongetwijfeld zullen zij die de oorzaak van dien wantoestand steeds allén bij den assistent zelven willen zoeken, eindelijk wel eens van inzicht ver anderen. Natuurlijk zijn er ook gevallen, "waarin de assistent in beleid te kort schiet, dat zal gén ingewijde tegenspreken. Jonjje assistenten die weinig, of slechte leiding hebben, willen zich hieraan nog wel eens schuldig maken, zelfs ouderen in jaren gaan aan dat euvel wel eens mank, maar alles uitsluitend aan den assistent zelven te wijten, zou o.i. hoogst onbillijk zijn. Neen wij zien de oorzaak in de zeer ver anderde geest die sedert een tiental jaren in de koelie-bevolking is gevaren. Dat deze veranderde geest alleen als een gevolg te beschouwen zou zijn van het sedert het laatste decennium gevolgde regeeringsbeleid, zooals velen willen beweren, kunnen wij niet onderschrijven. De evolutie die over de gansche archipel is gekomen, heeft niet nagelaten op Suma tra's Oost-Kust zijn stempel te drukken. Dit neemt niet weg, dat indien indertijd door de regeering een eenigszins andere gedragslijn ware gevolgd, n.l. eene die zon der dat zij de belangen van de koelie bevolking uit het oog verloor ook die van den assistent had weten te dienen, het er o. i. gansch anders zou hebben uitgezien. Het feit dat een assistent die er voor te zorgen heeft, dat de hem gegeven bevelen naar behooren worden uitgevoerd, evenveel kansen heeft om in conflict te komen met zijn volk of met den strafrechter, als hij koelies onder zich heeft, is maar al te zeer op den achtergrond geschoven. Nu hooren wij sommigen al zeggen, dat er ook vroeger aanslagen plaats hadden, dat dit dus niets bijzonders is. Welnu, wij stemmen het eerste dadelijk toe, maar wij zijn van meening dat na het intense ingrijpen van de regeering, aanslagen tot het verleden hadden moeten behooren, althans tot een minimum beperkt hadden moeten blijven. Immers, terwijl vroeger den koelies het zich beklagen over hen werkelijk of ver meend aangedaan onrecht zeer bemoeilijkt werd, daar worden thans alle klachten op de ondernemingen in ontvangst genomen en is iedere koelie er beslist van doordron gen dat zij haarfijn worden uitgeplozen en berecht. Door aanslagen zelf recht doen is voor den koelie dus niet meer noodig. Dit in aanmerking nemende hadden wij o. i. wel degelijk mogen verwachten dat het aantal aanslagen zou zijn afgenomen ja tot een minimum zou zijn gereduceerd, in stede van, zooals de ervaring ons heeft geleerd onrustbarend toe te nemen, terwijl ook de wijze van uitvoering, in gruwelijkheid die van vroeger verre overtreft. Zij, die hiervan meer wenschen te weten, vinden in No. 80 van de Planter" onder het opschrift een gezellige recapitulatie" een opsomming van de in 1912 bekend geworden aanklagen, Uit- de diverse bladen weten wij dat de lijst van 1913 voor die van het vorige jaar niet belooft te zullen onderdoen. Nog onlangs die gruwelijke aanslag op den assistent Groustra, die nog geen maand in het land, bij het vervullen van zijn plicht misschien voor zijn leven is verminkt. Het wil er bij ons niet in, dat de een zijdige rechtspraak, die er bij de door ons zooeven aangehaalde staaltjes dik op ligt, niet mede oorzaak zou zijn van de veel vuldig voorkomende aanvallen op assistenten. Moge het den bevoegden autoriteiten ein delijk eens behagen dezen wantoestand nader onder oogen te zien en mogen er eindelijk eens de noodige maatregelen getroffen wor den die het bedrijfsrisico van den assistent op een gezonde basis terug brengen. Dan eerst zal er reden zijn om een rubriek dankbare bladvulling in werkelijken zin bedoeld, in ^et orgaan der Vakvereeniging te openen. A m s t., Oct. 1913 O. PLANTER & Co. * * * Een gezonde basis" voor den assistent is voor ons ondenkbaar, waar het geheele tabaksbedrijf in Indië op ongezonden basis rust: de halve slavernij der koelie-contracten. De assistenten boeten voornamelijk voor het winstbejag der groote maatschappijen, die zonder die halve slavernij belangrijk duurder hun koelies zouden moeten betalen. Hun bloed kleeft voornamelijk aan de hooge dividenden en commissarissen-douceurs, die men ter beurze zoozeer bewondert. Intusschen geven wij plaats aan bovenstaande klacht, omdat inderdaad de toestand ter Oostkust van Sumatra niet kan blijven zoo als zij is. RED. * * * Oedipus in de Cotnédie Francaise n Voor 't antieke lijden is in de plaats ge komen de melancholie. De Ouden legden zich slechts neer bij een lijden, dat een ge rechte straf was voor misdaad, of uitvloeisel van een onontkoombaar raadsbesluit van hoogere machten. Hun levensleer stond niet toe den strijd om het geluk op te geven, vórdat de geweldige krachten der Zede be gonnen waren in te grijpen in den menschelijken waan van vrijheid. De moderne intellectueel, d.i. de verfijnde cultuurmensch ziet overal een lijden, dat daarom eentonig is en blasémaakt. Hij kruist de armen over de borst en predikt stilzwijgend de dadeloosheid. De ouden geloofden aan een zegepraal in het leven en aan ondergang, doch als uit zonderingen; de gemiddelde mensen daalde zonder roem of blaam in den Orkus af. Er was eene religie van het lijden: men troostte zich over eigen misère door den aanblik van de smarten der groote duiders, en over eigen mediocriteit door het welslagen der triumpheerende helden. De moderne" mensch is overtuigd, dat alles ondergaat,omdat niets waard is te blijven. Er is weliswaar eene narcose der domheid, die gelooven doet aan een kans van slagen in 't leven, en wellicht het noodzakelijk leed doch de herinnering daarvan niet meer tot bewustzijn komen laat. Zij vernietigt de levenservaring, sterkt de hoop en verblindt de ziel. En hij, die meent geslaagd te zijn, die is eerst recht verloren, daar hij daar door den waan bewijst, waarin hij leeft. De zielen zijn gevoeliger geworden, zij resoneeren met elke passie mee, en beven in eiken wind des leeds. Het lijden is vaag en het (s overal, men wil niet In het leven in grijpen, doch zoekt als niet-belanghebbend naar het leven en herkent het aan het leed. In de antieke bewondering van het tra gische lijden lag eene vereering voor het leven besloten. Het leven was waard nog maals geleefd te worden, want waar de mensch het troebel zag, was het voorde goden doorzichtig. In het leven van hem, die bijzon der lijden moest, was een bijzonder opzet neergelegd, hij was de aandacht der goden waard geweest. En slaagde hij erin, zich te heffen boven die lagere sfeer, waarin men de smart slechts voelt als een drukKendelast en een verstompend gift, en te begrijpen dat de schuld, die het lijden meebracht, kan gedelgd" worden door volkomen berusting en gewillige aanvaarding der hoogere zedelijke levenswetten, dan bleek hij de 'held' te zijn, een wezen zoo goddelijk als een mensch slechts zijn kan. Als later een nieuwe cultuur komt, lijden de helden niet meer, n held heeft alle lijden en alle schuld tot ziqh genomen. Het was in het belang van theologen de cultuurwaarde der goddelijke kruisiging te verschuiven. Men legde den nadruk op de juist niet voor de hand liggende of zelfs begrijpelijke leer, dat de goddelijke gekrui sigde de schuld van verdwenen en van komende geslachten zou hebben op zich genomen. Of op de bewijskracht, welke de opstanding had voor den mensch, die beangstigd vroeg en hoopte op de onster felijkheid zijner ziel: immers de Qrieksche wereld was stellig van het voortbestaan na den dood overtuigd geweest, en had geene bewijzen noodig; de joodsche en romeinsche wereld was er niet van verzekerd en hoopte met groote innigheid. Doch al mocht in het Christendom de kunst matige en in hare consequentie'stegenredelijke verzoeningsleer en het geloof in de opstanding van dezen goddelijken mensch verloren gaan, dan nog zou ten volle de tragische waarde van den dood dezes onschuldigen, gebleven zijn. Alle klassieke tragiek wordt door die van den Gekruisigde overtroffen en wel in die mate, dat het karakter van het tragische zelf bijkans daarin overschreden wordt. Want dat de zuiverste en helderziendste mensch een langdurig en ononderbroken streven naar klare deugd heeft moeten bekoopen met een wreeden en naar Romeinsche begrip onteerenden dood, dat wekt aanvankelijk noch ontroering, noch medelijden, doch ethisch verzet. Men kan alleen komen tot zedelijke be rusting in den afloop van Christus' leven door in het vonnis, door den hoogepriester en den kerkelijken raad gewezen, een goddelijke beschikking te zien naar hoogere zedewetten; immers elke kerk moet zich handhaven door verzet tegen religieuze concurrentie en kwak zalverij, en leeft dan ook in vijandschap met ongeordende en opstandige profeten. Wat kan zij er aan doen, dat onder alle terecht naar ordelijk kerkrecht veroordeelde valsche profeten zich een man bevonden heeft, wiens denkbeelden ten slotte in de geschiedenis hebben kunnen slagen? Dit argument heeft de christelijke kerk natuurlijk niet kunnen gebruiken, al volgde het onmiddelijk uit haar eigen handelingen. Het lag theologisch en litterair-kritisch voor de hand, om het contrast tusschen onschuld en lijden van Jezus Christus weg te nemen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl