Historisch Archief 1877-1940
F». 1895
Zondag 19 October
A°. 1913
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Abonnement per 3 maanden /1.50, f r. p. post/ 1.65
Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling , mail , 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per-regel
Reclames, per regel
?0.25
.0.30
.0.40
INHOUD
iiiiiiiiiiHMiifiiiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiiinitiiiiitn
Blz. l: Fanatici van de Waarheid:
journalisten te gast bij belanghebbenden.
Assistenten-mishandeling.?L.H.Grondijs:
OedipusII. 2: Karel van de Woestijne
over A. Roland Holst. M. Vermeulen:
Elly Ney-van Hoogstraten en Bruckner.
Feuilleton door Th. Degener. Ingez.
de Bruine Ploos van Amstel over het
request van Houten c.s. J. W.
Gerhard: de Volks-Universiteit en de Sta
tistiek. 5: Anna Hers: de Tent. De
Vrouw 1913. Allegra. E. Heimans:
Vleermuizen. 6: Mr. M. I. Duparc over
jhr. mr. Victor de Stuers met portret door
Joh. Braakensiek. C. W. H. Verster:
jhr. de Stuers. 7: Portret wijlen dr,
P. J. F. Vermeulen. J. G. Veldheer:
De Bracquemond .als etser. B. Adama
van Scheltema over Californisch studen
tenleven. v. Z.: oud -document, het
klokkenspel te Salzburg betreffend. 8:
Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d.
M. 10: De Steelcorporation door v.
d. S. Damspel door J. de Haas.
//: Schaakspel door R. J. Loman.
Teekening van Joh. Braakensiek: Lloyd
George en het groot grondbezit.
Bijvoegsel van Johan Braakensiek:
Amsterdamsche verkeerswegen.
FANATICI VAN DE
WAARHEID
Een twaalftal journalisten? zijn dezer
dagen, op uitnoodiging van min of meer
officieele Oostenrijksche vereenigingen,
en geheel op kosten van deze gastheeren,
naar en door de Donau-monarchie ge
trokken en gaven reeds van hun reis
eenig verslag in hun dagbladen. Terwijl
Poincaré, door de Spaansche princesse"
gevoed en gekoesterd, van Biarritz naar
Madrid en van Madrid naar St. Sebastian
toog, zagen onze Nederlandsche repre
sentanten, met evenzoo gesloten beurs,
de industrieele en intellectueele wonderen
van Praag en Weenen.
Den ouden Xeres proevend heeft
Poin? care echter, zoo langs zijn neus weg,
kunnen zeggen: Maar gij moet bij mij
den Bourgogne komen keuren, Majesteit."
En dit is al willen wij niet zwart
gallig zijn wel een beetje het beden
kelijke van de, in de kranten zelf met
eenigszins zonderlinge trots
rondgebazuinde uitnoodiging" onzer Nederland
sche persmannen, dat deze zelf, of dat
het dankbaar vaderland voor hen, er niet
aan denken kunnen de Oostenrijkers
terug" te inviteeren ...
In de Nieuwe Courant, die kort te
voren had vermeld, dat zijn hoofdredac
teur zoo juist, na volbrachte vacantie, uit
Zwitserland te 's Gravenhage was aan
gekomen (even na Van Swinderen), lazen
wij nu het bericht, hoe.die dagbladschrij
ver, tevens voorzitter van den Ned. Jour
nalistenkring, de naar Oostenrijk vertrek
kende collega's" op het perron een
uitgeleide" deed. Dit gebeurde nu wel
in den Haag, waar hartelijkheden van
zelf al gauwer een zekere, aardige plech
tigheid aannemen, maar het blijkt toch
wel k, dat de Nederlandsche courant,
in het algemeen in de eerste blijdschap
van dit vrij reizen en kosteloos vér en
vél zien, niet zich bewust was van
het moeilijke der positie.
Edoch, toen de persmannen in Oosten
rijk gekomen, na het eene banket in het
andere werden gevoerd (in den zin van
transportés) en goed gedaan", ontstond
wel iets van die bewustheid. Wat wil
len dezen van ons", heeft menigeen zich
toen afgevraagd.En n, die gewend is geen
blad voor den mond te nemen, vroeg
het zijn lezers zelf en zei-: wat voor
winst zien mijn gastheeren in mij ? Om
welke financieele redenen fuiven deze
weldoeners mij toch zoo onbekrompen?
Het schijnt, dat Oostenrijk een nieuwe
leening wil sluiten". Maar de deftiger
Hagenaars, die de correctheid naar buiten
gewoon zijn in het oog te houden, wer
den misschien onrustiger, konden die
vraag niet zoo stellen. De journalistiek
aanvaardt allerlei financieele compro
missen, waardoor zij aan vrijheid inboet,
ook ten onzent: doch de Nederlandsche
journalisten zelf zijn, behalve jegens hun
. directies, in 't algemeen geene
dienstbaren, en gaan nog al eens ten zeerste
prat op die onafhankelijkheid. Er zijn
er onder hen, die iederen schijn van
tafelschuimer te wezen aan den disch
der maatschappij of van maatschappijen
onaangenaam zouden vinden.
Daar de tafels der Oostenrijksche
kanonnenfabrikanten en andere mach
tigen van veel Champagne schuimden
men leest telkens : de feestdisch was
wederom een lust der oogen begon
zich misschien het rondgevoerd (conduit)
journalistengezelschap wat onbehagelijk
te voelen? Het is wellicht zoo geweest.
Zóalleen is voor ons ten minste te
verklaren, dat de woordvoerder onzer
Hollandsche dagbladschrijvers, de
Haagsche briefschrijver van het Handelsblad,
te midden van al die erg lonkende en
loerende vriendschap, bij wijze van nood
kreet heeft uitgeroepen: Fanatici der
waarheid, hebt gij hier bij u!" In een
correspondentie van De Tijd" lazen
wij dit: Met een uitstekend gekozen
woord noemde spreker zich en zijn
collega's fanatici der waarheid." Men
leest dit in De Tijd" (na de ver
kiezingen). Met instemming van alle
antirev., liberale, katholieke journalisten,
heeten de Nederlandsche journalisten
hier (d. w. z. te Weenen) Fanatici der
Waarheid!
Gelooft men niet met ons, dat de nood
van de 'gêne hoog gestegen moet zijn
eer een journalist, die weet wat er in
de wereld te koop is, en die daar zit
met collega's van alle schakeering, tot
zulk een exces: wij zijn allen fanatici
der waarheid", zijn toevlucht neemt?
Het Handelsblad fanatiek om de waar
heid te doen zegevieren ook als een
zeeliedenstaking losbreekt, als eigen
grootheidjes in 't gedrang zijn, als de
ondérnemerswinst der courant eenige
schade zou lijden ; de N. R. Ct. dweperig
verliefd op de waarheid, als haar deftig
heid maar buiten) gevaar loopt, als een
politiek echec te verwachten zou wezen,
als het geld kost; de Tijd fanatica der
waarheid (wij weten er van mee te
spreken !) met haar systeem van ver
zwijgen of verdraaien, dat De Standaard
haar niet verbetert. Welja, wij zijn allen,
allen fanatici der waarheid, mijne Meeren !
* * *
Onbedrevenheid maakt, dat iemand
zijns ondanks wel eens een, hem schade
lijke waarheid zegt. Zoo gebeurde het
onlangs in een hoofdartikel van het Alg.
Handelsblad. Daai werd gesproken over
journalistiek en daar werd betoogd, dat
een journalist niet te fijnbesnaard mag
wezen, niet te diep gevoelend voor zaken
van schoonheid en kunst (waar het in
dit geval om ging) : hij moet immers
de man zijn van het publiek ! Hij moet
uit en' voor het publiek spreken! Hier
werd dus het oude standpunt, dat een
blad geredigeerd wordt door menschen,
die iets te zeggen hebben", verlaten
en de krantenman, ook in zijn edeler
functies, gemaakt tot de intellectueele
kruidenier of drogist, die den menschen
levert wat ze noodig" hebben. Dit
eerlijke licht, dit gloeikousje van
laagbijdegrondsche wijsheid en oprecht
heid, verklaart natuurlijk veel. Als men
een dagblad, k in zijn hoofdartike
len en kunstverslagen onder deze lamp
van wat het publiek noodig heeft"
wil zien, begrijpt men te beter, dat
journalisten, die zich voor de fana
tici der waarheid" willen doen door
gaan, hun gewoon geestelijk evenwicht
een oogenblik kwijt waren. Als men uitgaat
van de gedachte, dat een krant geeft wat
de menschen noodig ' hebben, begrijpt
men beter, dat heiligsprekende jour
nalisten zekere advertenties opnemen, en
dat een dagblad, hetwelk in het huwelijk
een edele instelling eert, iedere week een
scnoone Russin ten huwelijk aanbiedt,
die 400.000 mark bezit (een Russin met
400.000 mark heeft ieder op zijn tijd
wel eens noodig.")
Wij willen maar zeggen, dat groote
dagbladen, die wat van Oostenrijk wil
len weten, aan hun afgezanten moeten
zeggen, dat kosteloos reizen en
banketteeren geheel is in den geest van
het publiek".
Mishandeling van assistenten op de
tabakplantages
(DANKBARE BLADVULLING MET EEN
BITTEREN NASMAAK)
Sedert een 15-tal maanden, komt er bijna
geregeld in de Planter", orgaan der
vakvereeniging voor assistenten in Deli, Sumatra's
Oost-Kust, een rubriek voor met opschrift
dankbare bladvulling,",
Nu zou men verwachten, in die rubriek
iets te kunnen lezen dat tot dankbaarheid
stemt, b.v. een mededeeling omtrent her
ziening der salarissen bij Mij.en die hierin
nog ten achteren zijn, of omtrent het aan
nemen van een billijken grondslag ten aan
zien van de verdeeling van winst, ook zou
men kunnen verwachten dat in deze rubriek
als een heuglijk feit besproken werd dat
b.v. alle bepalingen die het huwelijk van
den assistent tot nu toe in den weg staan
zijn afgeschaft... etc.
Helaas niets van dat al! Na lezing van
bedoelde rubriek proeft men slechts de
bittere ironie, die de redacteur van de
Planter" in dit oogenschijnlijk aangenaam
aandoend opschrift heeft willen leggen. De
lezer oordeete zelf uit het volgende:
Het voorval heeft plaats op Oepah Estate
in Tamiang.
De assistent Wagner, iemand die reeds
15 jaar planter was op Java, gelast op het
werk komend den javaanschen mandor, een
zekeren Javaan anderen arbeid op te dragen.
Inplaats van hieraan gevolg te geven, geeft
de mandor ten antwoord: die Javaan werkt
ginds, zeg het hem zelf maar. De assistent
alhoewel door dit antwoord natuurlijk ont
stemd, berispt den mandor voor zijn on
hebbelijk optreden en geeft hem tevens te
kennen dat hij zijn hoed heeft af te nemen
als een europeesch chef op het werk komt.
Daar de mandor hieraan geen gevolg geeft,
wipt de assistent hem den hoed van het
hoofd. Toen, na den hoed weer opgeraapt
en*op het hoofd gedrukt te hebben, de mandor
zijn tartende houding volhield en uitdagend
voor den assistent ging staan, is Wagner
van oordeel dat het eenige wat hem nog
over blijft te doen, is, den onbeschoften
tartenden mandor een draai om de ooren
te geven.
De mandor roept nu zijn koelies bij elkaar
en als gevolg van de bevelen die hij geeft,
wordt de assistent geranseld, gekorven en
gebonden in een greppel gesmeten; na een
tijdsverloop er weer uitgehaard en aan een
boom vastgebonden. ' ,
In een onbewaakt oogenb.Uk weet Wagner
zich los te werken en te ontsnappen. Nu
zou men zoo zeggen hé, dat dit een zaak
is, die voor den Landraad komt, en dat de
aanranders van Wagner een voorbeeldigen
afschrikwekkenden straf zullen hebben te
ondergaan, terwijl de mandor uit hoofde van
het feit dat hij, alhoewel hij zelf daartoe
aanleiding gaf, geslagen is, een minder zware
straf zou zijn te beurt gevallen, waarbij
echter toch in aanmerking genomen zou zijn,
dat hij zijn koelies tot het felle optreden
tegen Wagner heeft opgezet.
Edoch, de Controleur van Tamiang (een
gewezen luitenant van de infanterie) oor
deelt hierover anders. De koelies krijgen
allen 3 maanden krakal-straf (over
krakalstraffen leze men in No. 58 van de Planter")
d.w.z. 3 maanden ten arbeid stelling aan den
openbaren weg met den kost zonder loon.
Dus, tiga boelan sadja, slechts drie maan
den" zooals de koelie dat gewoonlijk uit
drukt. Voor drie maanden werken in dienst
van het gouvernement met uitstekende
voeding (beter dan zij zich zelf vaak gunnen)
is het den koelies dus vergund een assistent
te mishandelen, verminken etc.
Begrijpe het wie wil, ons begrip gaat
het te boven en wij zijn het dan ook vol
maakt eens met den redacteur van de
Planter" waar deze schrijft:
Toegegeven dat de wegens zijn onbe
schaamdheid geslagen mandor volgens de
nieuwste ethische begrippen het moreele
recht had zich te weer te stellen, dan is er
voor de overige veertig Javanen toch geen
enkele verzachtende omstandigheid voor hun
optreden aan te voeren. De belhamels onder
die veertig hadden met goeden wil en door
het ten toon spreiden van wat civielen (gén
militairen) tact, ten magistraatskantore wel
uitgepikt, en mettertijd door den landraad
voorbeeldig gestraft kunnen .worden".
Nu een ander staaltje:
Op de onderneming Badja Lingei stelt
een chineeschen veldkoelie het geduld van
een assistent op zwaren proef door ten spijt
van herhaalde aanmerkingen en terechtwij
zingen zijn zaadbedden te verwaarloozen.
Als laatste middel om den koelie in het
goede spoor te brengen opent de assistent
hem het vooruitzicht, te zullen worden ge
degradeerd tot een lagere klasse werklieden.
In stede van deze laatste waarschuwing
ter harte te nemen, gaf de koelie te kennen
bedoelde degradatie maar dadelijk te
willenaanvaarden, en maakte zich op naar zijn
woning, waarheen assistent en chineesche
opzichter hem volgden.
In het koeliekwartier aangekomen was de
chinees inmiddels weder van gedachte ver
anderd en wilde toch maar liever veldkoelie
blijven.
De assistent echter wilde hiervan niet meer
weten en volhaidde bij het door den koelie
genomen besluit om op te houden als veld
koelie te werken.
De chinees hierdoor' in woede ontstoken
greep zijn parang (kapmes op een stok) en
sloeg daarmee naar het hoofd van den
assistent die den arm en het wapen tijdig
wist op te vangen, zich aldus behoedende
voor verminking van lijf of leden.
Deze koelie is voor den Landraad gebracht
en .... vrijgesproken.
De assistent, zijn plicht doendelzich aan
niets schuldig makende, is met .zijn gegronde
klacht en den tot daad zakelijkheden
overgaanden recalcitranten koelie weder naar
huis gestuurd.
Deze en dergelijke staaltjes krijgen wij te
lezen in de rubriek Dankbare Bladvulling.
Wij kozen juist deze twee voorvallen uit,
omdat wij het nuttig achten deze eigenaardige
wijze van recht doen onder de aandacht te
brengen van een breederen kring belang
stellenden.
De opeenvolgende aanslagen van de laatste
jaren spreken als boekdeelen, en ongetwijfeld
zullen zij die de oorzaak van dien wantoestand
steeds allén bij den assistent zelven willen
zoeken, eindelijk wel eens van inzicht ver
anderen. Natuurlijk zijn er ook gevallen,
"waarin de assistent in beleid te kort schiet,
dat zal gén ingewijde tegenspreken. Jonjje
assistenten die weinig, of slechte leiding
hebben, willen zich hieraan nog wel eens
schuldig maken, zelfs ouderen in jaren gaan
aan dat euvel wel eens mank, maar alles
uitsluitend aan den assistent zelven te wijten,
zou o.i. hoogst onbillijk zijn.
Neen wij zien de oorzaak in de zeer ver
anderde geest die sedert een tiental jaren
in de koelie-bevolking is gevaren.
Dat deze veranderde geest alleen als een
gevolg te beschouwen zou zijn van het
sedert het laatste decennium gevolgde
regeeringsbeleid, zooals velen willen beweren,
kunnen wij niet onderschrijven.
De evolutie die over de gansche archipel
is gekomen, heeft niet nagelaten op Suma
tra's Oost-Kust zijn stempel te drukken.
Dit neemt niet weg, dat indien indertijd
door de regeering een eenigszins andere
gedragslijn ware gevolgd, n.l. eene die zon
der dat zij de belangen van de koelie
bevolking uit het oog verloor ook die van
den assistent had weten te dienen, het er
o. i. gansch anders zou hebben uitgezien.
Het feit dat een assistent die er voor te
zorgen heeft, dat de hem gegeven bevelen
naar behooren worden uitgevoerd, evenveel
kansen heeft om in conflict te komen met
zijn volk of met den strafrechter, als hij
koelies onder zich heeft, is maar al te zeer
op den achtergrond geschoven.
Nu hooren wij sommigen al zeggen, dat
er ook vroeger aanslagen plaats hadden,
dat dit dus niets bijzonders is.
Welnu, wij stemmen het eerste dadelijk
toe, maar wij zijn van meening dat na het
intense ingrijpen van de regeering, aanslagen
tot het verleden hadden moeten behooren,
althans tot een minimum beperkt hadden
moeten blijven.
Immers, terwijl vroeger den koelies het
zich beklagen over hen werkelijk of ver
meend aangedaan onrecht zeer bemoeilijkt
werd, daar worden thans alle klachten op
de ondernemingen in ontvangst genomen
en is iedere koelie er beslist van doordron
gen dat zij haarfijn worden uitgeplozen en
berecht.
Door aanslagen zelf recht doen is voor
den koelie dus niet meer noodig.
Dit in aanmerking nemende hadden wij
o. i. wel degelijk mogen verwachten dat het
aantal aanslagen zou zijn afgenomen ja tot
een minimum zou zijn gereduceerd, in stede
van, zooals de ervaring ons heeft geleerd
onrustbarend toe te nemen, terwijl ook de
wijze van uitvoering, in gruwelijkheid die
van vroeger verre overtreft.
Zij, die hiervan meer wenschen te weten,
vinden in No. 80 van de Planter" onder het
opschrift een gezellige recapitulatie" een
opsomming van de in 1912 bekend geworden
aanklagen,
Uit- de diverse bladen weten wij dat de
lijst van 1913 voor die van het vorige jaar
niet belooft te zullen onderdoen.
Nog onlangs die gruwelijke aanslag op
den assistent Groustra, die nog geen maand
in het land, bij het vervullen van zijn plicht
misschien voor zijn leven is verminkt.
Het wil er bij ons niet in, dat de een
zijdige rechtspraak, die er bij de door ons
zooeven aangehaalde staaltjes dik op ligt,
niet mede oorzaak zou zijn van de veel
vuldig voorkomende aanvallen op assistenten.
Moge het den bevoegden autoriteiten ein
delijk eens behagen dezen wantoestand nader
onder oogen te zien en mogen er eindelijk
eens de noodige maatregelen getroffen wor
den die het bedrijfsrisico van den assistent
op een gezonde basis terug brengen.
Dan eerst zal er reden zijn om een rubriek
dankbare bladvulling in werkelijken zin
bedoeld, in ^et orgaan der Vakvereeniging
te openen.
A m s t., Oct. 1913 O. PLANTER & Co.
* * *
Een gezonde basis" voor den assistent
is voor ons ondenkbaar, waar het geheele
tabaksbedrijf in Indië op ongezonden basis
rust: de halve slavernij der koelie-contracten.
De assistenten boeten voornamelijk voor het
winstbejag der groote maatschappijen, die
zonder die halve slavernij belangrijk duurder
hun koelies zouden moeten betalen. Hun
bloed kleeft voornamelijk aan de hooge
dividenden en commissarissen-douceurs, die
men ter beurze zoozeer bewondert.
Intusschen geven wij plaats aan bovenstaande
klacht, omdat inderdaad de toestand ter
Oostkust van Sumatra niet kan blijven zoo
als zij is. RED.
* * *
Oedipus in de Cotnédie Francaise
n
Voor 't antieke lijden is in de plaats ge
komen de melancholie. De Ouden legden
zich slechts neer bij een lijden, dat een ge
rechte straf was voor misdaad, of uitvloeisel
van een onontkoombaar raadsbesluit van
hoogere machten. Hun levensleer stond niet
toe den strijd om het geluk op te geven,
vórdat de geweldige krachten der Zede be
gonnen waren in te grijpen in den
menschelijken waan van vrijheid.
De moderne intellectueel, d.i. de verfijnde
cultuurmensch ziet overal een lijden, dat
daarom eentonig is en blasémaakt. Hij
kruist de armen over de borst en predikt
stilzwijgend de dadeloosheid.
De ouden geloofden aan een zegepraal in
het leven en aan ondergang, doch als uit
zonderingen; de gemiddelde mensen daalde
zonder roem of blaam in den Orkus af. Er
was eene religie van het lijden: men troostte
zich over eigen misère door den aanblik
van de smarten der groote duiders, en over
eigen mediocriteit door het welslagen der
triumpheerende helden.
De moderne" mensch is overtuigd, dat
alles ondergaat,omdat niets waard is te blijven.
Er is weliswaar eene narcose der domheid,
die gelooven doet aan een kans van slagen
in 't leven, en wellicht het noodzakelijk leed
doch de herinnering daarvan niet meer tot
bewustzijn komen laat. Zij vernietigt de
levenservaring, sterkt de hoop en verblindt
de ziel. En hij, die meent geslaagd te zijn,
die is eerst recht verloren, daar hij daar
door den waan bewijst, waarin hij leeft.
De zielen zijn gevoeliger geworden, zij
resoneeren met elke passie mee, en beven in
eiken wind des leeds. Het lijden is vaag en
het (s overal, men wil niet In het leven in
grijpen, doch zoekt als niet-belanghebbend
naar het leven en herkent het aan het leed.
In de antieke bewondering van het tra
gische lijden lag eene vereering voor het
leven besloten. Het leven was waard nog
maals geleefd te worden, want waar de
mensch het troebel zag, was het voorde goden
doorzichtig. In het leven van hem, die bijzon
der lijden moest, was een bijzonder opzet
neergelegd, hij was de aandacht der goden
waard geweest. En slaagde hij erin, zich te
heffen boven die lagere sfeer, waarin men
de smart slechts voelt als een drukKendelast
en een verstompend gift, en te begrijpen dat
de schuld, die het lijden meebracht, kan
gedelgd" worden door volkomen berusting
en gewillige aanvaarding der hoogere
zedelijke levenswetten, dan bleek hij de
'held' te zijn, een wezen zoo goddelijk als
een mensch slechts zijn kan.
Als later een nieuwe cultuur komt, lijden
de helden niet meer, n held heeft alle
lijden en alle schuld tot ziqh genomen.
Het was in het belang van theologen de
cultuurwaarde der goddelijke kruisiging te
verschuiven. Men legde den nadruk op de
juist niet voor de hand liggende of zelfs
begrijpelijke leer, dat de goddelijke gekrui
sigde de schuld van verdwenen en van
komende geslachten zou hebben op zich
genomen. Of op de bewijskracht, welke de
opstanding had voor den mensch, die
beangstigd vroeg en hoopte op de onster
felijkheid zijner ziel: immers de Qrieksche
wereld was stellig van het voortbestaan na
den dood overtuigd geweest, en had geene
bewijzen noodig; de joodsche en romeinsche
wereld was er niet van verzekerd en hoopte
met groote innigheid.
Doch al mocht in het Christendom de kunst
matige en in hare consequentie'stegenredelijke
verzoeningsleer en het geloof in de opstanding
van dezen goddelijken mensch verloren gaan,
dan nog zou ten volle de tragische waarde
van den dood dezes onschuldigen, gebleven
zijn. Alle klassieke tragiek wordt door die
van den Gekruisigde overtroffen en wel in
die mate, dat het karakter van het tragische
zelf bijkans daarin overschreden wordt.
Want dat de zuiverste en helderziendste
mensch een langdurig en ononderbroken
streven naar klare deugd heeft moeten
bekoopen met een wreeden en naar
Romeinsche begrip onteerenden dood,
dat wekt aanvankelijk noch ontroering,
noch medelijden, doch ethisch verzet.
Men kan alleen komen tot zedelijke be
rusting in den afloop van Christus' leven door
in het vonnis, door den hoogepriester en den
kerkelijken raad gewezen, een goddelijke
beschikking te zien naar hoogere zedewetten;
immers elke kerk moet zich handhaven door
verzet tegen religieuze concurrentie en kwak
zalverij, en leeft dan ook in vijandschap
met ongeordende en opstandige profeten.
Wat kan zij er aan doen, dat onder alle
terecht naar ordelijk kerkrecht veroordeelde
valsche profeten zich een man bevonden
heeft, wiens denkbeelden ten slotte in de
geschiedenis hebben kunnen slagen?
Dit argument heeft de christelijke kerk
natuurlijk niet kunnen gebruiken, al volgde
het onmiddelijk uit haar eigen handelingen.
Het lag theologisch en litterair-kritisch voor
de hand, om het contrast tusschen onschuld
en lijden van Jezus Christus weg te nemen