De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 26 oktober pagina 1

26 oktober 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

PTI896 Zondag 26 ctoNr DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden /1.50, ir. Voor Indië per jaar, bij vooruitbetaling , Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . p. post / 1.65 ., mail .10. . . . , 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1?5 regels/1.25, elke regel meer .. Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel INHOUD iiiiimiiuuiiiiiiiiiwiiiiiiininiininiiiiiH Blz. 1: Red.: Rotterdamsch stadhuis. Dr. H. Bolkestein: Lycea? Canter: Multatuli. 2 : Red. : Jonkvr. Lohman. Feuilleton naar Arnold Bennet. Frans Coenen over Frits Hopman. 3 : H. J. Vacantiescholen. Ingez. prof. J. F. Niermeijer : Deli. Indische defensie. 5: Mart Kramers : de ontrechte vrouw. Allegra. E. Heimans : Vogelbescherming. 6: Red.: Het Volkerenslagmonument. I: Arnold Bunnet. W. Steenhoff over Steinlen. Matthijs Ver meulen over Strauss, Tournemire en de Italiaansche Opera. De Indische Partij. Ingez. B. Roorda contra Malthijs Ver meulen. 8: Teekening : Dr. E. J. Abra hams. Charivari. 9 : Fin. Kroniek door v. d. M. De plannen van Farguhar door v. d. S. 10 : Overspring-puzzle. Damspel door J. de Haas. 11 : Schaak spel door Rud. j. Loman. Teekening van Joh. Braakensiek: de inbraken te Amst. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: Mul tatuli, de Tijdspiegel en de Droogstoppels. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinniiiiiiiiiiii ONVERRE EN VAN NA DE KNIP OP DEN NEUS Te Rotterdam is het in sommige krin gen niet geheel onbekend, dat de Bur§emeester dier stad over den uitslag van e Raadhuis-prijsvraag langzamerhand minder geestdriftig is. Toen wij dit het eerst hoorden, hebben wij ons voorna melijk . verwonderd. Hoe is 't mogelijk, zoo was toen onze gedachtengang, dat een man Van zijn slag aldus met alle, ook niet passende middelen, zijn zin door drijft, dat hij 'n bekend ontwerp van een hem zeer goed bekenden architect met gevaar voor zijn eigen naam (denk maar aan zijn gebleken onoprechtheid in zake het juryadvies) op den voorgrond dringt, en per slot van rekening.... niet tevreden is met datgene wat hij zoo gemakkelijk anders had kunnen hebben l Men heeft ons dezer dagen van dit psychologisch raadsel eene verklaring willen geven. Men heeft ons gezegd: de Burgemeester is minder als leider in deze zaak dan als dupe te beschouwen. De Burgemeester heeft zich ingespannen en toen, even vurig of 't zijn eigen meening gold, zijn huid gewaagd voor een ontwerp, dat ambtenaars hem hadden aange praat." Als 't waar is, en 't schijnt dat dit ^e waarheid is, dan zeggen wij: beklagenswaardig! Maar hier staat natuurlijk tegenover, dat wij met zulke zwakheid van inzicht bij zooveel kracht van den-baas-spelen geen rekening mogen houden bij een Burgemeester, eenig verantwoordelijke voor zijne daden. Als eenmaal het doode lijk (in dit geval geen pleonasme) van het Evers-ontwerp in steen zal zijn ver eeuwigd en aan Rotterdam iets van de Sroote levendigheid zal ontnemen, dat et heeft, zullen wij, behalve aan den geest der invloedrijken in die stad, vór allen aan den Burgemeester de eer van 't gewrocht blijven toekennen. Het geschiedde reeds eenige weken feleden, maar daar het nog niet gepuliceerd is, willen wij het doen: wij willen vertellen van een pfficieele, maar daarom niet mincjer sappige gebeurtenis, die bij de Rotterdamsche stadhuisheeren een onbehagelijk gevoel kan hebben achtergelaten, en die ons ter oore is gekomen. In twee woorden gezegd is 't dit: Het Nederlandsch Museum voor Geschiedenis en Kunst, in 's Rijksmuseum gevestigd, heeft zich onlangs tot het College van Burgemeester en Wethou ders van Rotterdam gewend met de vraag, of Rotterdam aan deze geschied kundige Afdeeling van 's Rijksmuseum de maquette van het ontwerp de Bazel zou willen afstaan ter blijvende bewa ring in de groote hal, waar een onge veer even groote maquette van Van Campens Raadhuis-op-den-Dam aan wezig is. Nu bedenke men, dat de Directie van 't voormelde museum van Geschiedenis en Kunst, in haar bekende officieele reserve, in haar geschiedkundige... ontijdelijkheid, hier niet iets heeft gevraagd (en gezien de consequenties voor haar museum niet iets kon vragen) zonder dat het de volle en blijvende bedoeling had van haar verzoek; men bedenke dat hier dus, vrij van de bijgedachten, die in ons, buitenstaanders, terstond moeten opkomen, een , museumdirectie van ruimer dan Nederlandschen naam het zich een eer rekende een der opzijgeduwde ontwerpen te mogen tentoon stellen in lengte van dagen; men vrage eens naar de voorname reputatie als kunst- ! minnaar, die de leider van dit museum geniet... en men oordeele dan hoe groot een kaakslag dit officieel verzoek voor de Rotterdamsche potentaten beteekent. , Zij hebben zich gehaast, vernamen wij, deze ernstige bede te wijzen van de hand". Wij hadden hunne hoofden willen zien, toen zij er haastiglijk toe besloten! Ziedaar dan iets van de Vergelding, die altijd, laat of vroeg, over onbekwame eigengerechtigdheid komt. Iets anders: Zou er geen kans zijn, dat wat Rotterdam weigert, bewonderaars van de Bazel aanbieden in copie? -t ?t- ?!> * Moeten het Gymnasium en de H. B. S. verdwijnen? i Midden in de verkiezingsdagen, den 23sten Juni van dit jaar, diende minister Heemskerk eenige ontwerpen in o.a. tot regeling van het voorbereidend hooger onderwijs" en tot regeling van het middelbaar onderwijs", waarvan de in houd behoudens enkele meerendeels niet zeer belangrijke wijzigingen overgenomen was uit het Rapport der bekende Ineenschakelingscommissie." Hoe belangrijk de stof ook was, de ontwerpen trokken in die dagen begrijpelijkerwijs weinig de aandacht; en na het aftreden van het ministerie-Heemskerk geraakten zij ook in onderwijskringen in het vergeetboek. Tot men voor eenige weken opgeschrikt werd door de mededeeling dat de nieuwe regeering ze onveranderd had overge nomen en zelfs aan de Kamer kennis gegeven had een spoedige behandeling op prijs te stellen; zoo staan ze nu voor de eerste week van November op de agenda van de vergaderingen derafdeelingen. De tijd tusschen de hernieuwde indiening en de voorloopige behan deling is zoo kort.dat de vereenigingen van leeraren, die in dezen toch het recht hebben hun oordeel kenbaar te maken, de gelegenheid daartoe niet meer zullen kunnen vinden: reden te meer voor de belanghebbenden om nu althans persoon lijk zich uit te spreken. Het is de bedoeling van het volgende, vooreerst, de ernstige bezwaren uiteen te zetten die tegen den grondslag der voor gestelde regeling aan te voeren zijn; en verder te betoogen dat het voordeel, dat de voorstellers daarvan verwachten, zoo al niet denkbeeldig dan toch zóuiterst gering is, dat het tegen de nadeelen in het geheel niet opweegt. De aard dezer pr.incipieele bestrijding brengt mede dat ik de onderdeden moet ter zijde laten en daardoor geen recht kan doen weder varen aan de verbeteringen die juist hierbij te waardeeren zijn. Vooraf ga een beknopt overzicht van de voorgestelde regeling van het voor bereidend hooger onderwijs''. Bij deze ver vallen Gymnasium en H. B. S. om plaats te maken voor n allesomvattende school, waaraan bij gebrek aan een goeden Hollandschen term de naam Lyceum wordt gegeven. Dit Lyceum omvat drie scholen, die alle een zesjarigen cursus hebben, waarvan de eerste twee jaren gemeenschappelijk; deze vormen den gemeenschappelijken onderbouw". Daarna splitst zich de school in drie cursussen, ieder dus van 4 jaar: afdeeling A vertoont de meeste overeenkomst met de tegen woordige afd. A van het Gymnasium; haar einddiploma geeft de bevoegdheid het eerste examen af te leggen in de faculteiten der godgeleerdheid, der letteren en wijsbegeerte, en der rechtsgeleerdheid; afdeeling B heeft op haar lessenrooster de zelfde vakken als A., behalve het Grieksch; haar getuigschrift geeft recht tot het afleg gen van het eerste examen in de faculteiten der geneeskunde, der wis- en natuur kunde en der rechtsgeleerdheid en tot het eerste examen aan een hoogeschool; afd. C, ten sjotte, mist op haar rooster ook het Latijn, in plaats waarvan o. a. mechanica en het rechtlijnig teekenen komen; haar diploma geeft recht tot het afleggen van het eerste examen aan een hoogeschool. Om te worden toegelaten tot de examens in de faculteiten of aan eene hoogeschool, niet vermeld in het verkregen getuigschrift, moet de bezitter, naar genoegen van de faculteit of van de afdeeling (eener hoogeschool), voor welke hij het examen wenscht af te leggen, het bewijs leveren, dat hij voldoende kennis bezit voor de studie van het door hem gekozen vak"*). Hoofdzaak van de voorgestelde rege ling is, gelijk men ziet, samenvatting van alle voorbereidend hooger onderwijs in n school juister in een samenstel van scholen met n naam , en be paaldelijk : de gemeenschappelijke on derbouw" der eerste twee jaren. Daar tegen nu bestaan naar mijn meening onoverkomelijke bezwaren; bezwaren zoo ernstig dat ze ook aanstonds de Ineenschakelingscommissie zelve in twee kam pen verdeeld hebben. De moeilijkheid lag in de beantwoording van deze vraag: moet onder de vakken van deze eerste twee jaren al dan niet het Latijn worden opgenomen ? De meer derheid der Commissie heeft daarop bevestigend geantwoord, en de regeering heeft zich bij deze beslissing aangesloten; op welke gronden zullen wij aanstonds zien. Men besefte eerst wat dit zeggen wil: ook die leerlingen, die na den onder bouw het onderwijs in de afd. C. zullen volgen en dus daar zich niet meer met Latijn zullen bezighouden, moeten toch de eerste twee jaren de beginselen van die taal leeren. Natuurlijk heeft de (meer derheid der) commissie wel argumenten om te betoogen dat het zich bezighouden met Latijn gedurende twee jaar, ook wanneer die studie niet wordt voortgezet, niet geringe voordeelen afwerpt argu menten die de minister in zijn toelichting niet alle klemmend verklaart te achten; en, ongetwijfeld, geheel uujfètoos zou dit onderwijs welk trouwens wel ? niet zijn. Maar, het is toch wel volkomen zeker dat het bij nagenoeg niemand zou opgekomen zijn, wanneer de dwang van het eenmaal gekozen stelsel er niet toe noopte, aan a. s. ingenieurs voor te schrijven dat zij zich van hun 12de tot hun 14de jaar met de beginselen van het Latijn moeten vertrouwd maken! In duidelijke bewoordingen verklaart dan ook de minister in zijn toelichting: op neming van het Latijn als verplicht vak in den onderbouw is eene noodzakelijke consequentie van de samenvoeging van hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus en gymnasium.' Waarom nood zakelijk? Omdat anders in afd. A. het onderwijs in Latijn en Grieksch, dat op het huidige gymnasium in respectievelijk 6 en 5 jaren gegeven wordt, samengedrongen moet worden in vier jaren, de vier jaren van den bovenbouw. De minderheid der Ineenschakelingscommissie, de heeren Drucker, Hubrecht en Symons, die zich tegen het Latijn in den onderbouw verzetten op den grond dat het geen aanbeveling verdient de belangen en de behoeften der meerder heid (der leerlingen) ondergeschikt te maken aan die van theologen, literatoren en, wil men, sommige juristen,",houdt evenwel aan den gemeenschappelijken onderbouw vast men mag zonder overdrijving zeggen dat de noodzakelijk heid hiervan een dogma is geworden! en moet dus wel betoogen dat het mo gelijk is het Latijn en Grieksch alleen in de laatste vier jaren te leeren. Omdat het gevaar niet denkbeeldig is, bij het ernstige verzet dat het Latijn als vak in de onderbouw vrij zeker zal onder vinden, dat men zijn toevlucht zal nemen op deze oplossing, moet hierbij iets langer worden stil gestaan. De heeren die meenen dat het Latijn en Grieksch ook in vier jaren kan ge leerd worden zonder dat het peil van het onderwijs daalt want daarover, over verlaging van de eisenen bij het eindexamen, spreken zij gelukkig niet kunnen zich beroepen op het oordeel van enkele vakmannen, waaronder dr. Gunning. Tusschen deze enkelingen en * Ofschoon het in geen verband staat met de in dit artikel behandelde stof, mag ik in een noot wel wijzen op de belangrijke en zeer toe te juichen bepaling van art. 61. Per sonen die den leeftijd van 25 bereikt hebben kunnen", zonder eenig einddiploma, door onzen Minister van Binnenlandsche Zaken tot de examens aan eene universiteit of aan eene hoogeschool worden toegelaten, wanneer de faculteit, de hoogeschool of de afdeeling der hoogeschool, voor welke de bedoelde personen examen wenschen af te leggen, verklaart, dat zij voldoende algemeene ont wikkeling en geschiktheid bezitten voor de studie van het door hen gekozen vak." de waarschijnlijk groote meerder heid der overige deskundigen die van tegengestelde meening zijn, zou alleen de ervaring met zekerheid kunnen be slissen. Bij de geringe ondervinding die men in dit opzicht heeft is misschien het volgende niet zonder belang. Vór 1873 heeft het Haagsche gymnasium iedere gemeente was toen nog vrij in de regeling van haar onderwijs gedu rende eenige jaren een vierjarigen cursus gehad, gevolgd o. a. door leerlingen die eerst de laagste twee klassen der H. B. S. hadden doorloopen. Het resultaat was zoo weinig bevredigend, dat in 1873 besloten werd de vier- in een vijfjarigeh cursus te veranderen, waardoor de geheele op leiding over zeven jaren verdeeld was. Hooren wij de verdediging hiervan door curatoren : Eene Klemmende drangreden ten gunste van een vijfjarigen cursus was het eenstemmig oordeel der leeraren, die als hun gevoelen te kennen gaven, dat leerlingen, die zich in de oude talen willen inwerken", niet te laat met het aanleeren dier talen mogen beginnen, en niet te snel daarin mogen worden voort gedreven. De middelmatige leerlingen toch, in den regel maken dezen de meer heid uit, kunnen, zooals de 'ondervinding leerde, die snelle vaart moeilijk bijhou den en het gevolg daarvan was, dat de tot nog toe bestaande vierjarige cursus voor die leerlingen in werkelijkheid niet veel meer was dan een vijf jarige cursus, waaraan het laatste jaar ontbrak, want met de middelmatige leerlingen kwam men bij de behandeling van onderscheide auteurs niet tot een voldoende resul taat. De hoeveelheid, welke onderwezen werd, stond voor dezen niet in verhou ding tot hun vermogen om wat hun werd meegedeeld te verteren." Merk waardig is dat wij hier reeds de opmer king vinden, die de sub-commissie voor het voorbereidend hooger onderwijs als bezwaar tegen het beginnen met Latijn eerst in de derde klasse aanvoert: dan wordt het aanleeren der Latijnsche vormleer verschoven naar een leeftijd waarin dit veel zwaarder valt." Mét haar zal ongetwijfeld de groote meer derheid der deskundigen zich uitspreken tegen de mogelijkheid van deugdelijk onderwijs in het Latijn en Grieksch, en een bevredigend resultaat daarvan, wan neer het in vier jaren wordt saamgeperst. Maar er is meer. Indien men al deze mogelijkheid wilde aannemen, dan toch zeker alleen wanneer aan dat onderwijs nóg meer uren besteed werden dan thans in de 4 hoogste klassen van het Gym nasium. De minderheid der Commissie, die geen Latijn in den onderbouw wilde, stelde zich dan ook een rooster voor, waarop in klasse IV tot VI aan het Grieksch achtereenvolgens 2, 8, 9, 9, aan het Latijn 10, 9, 9, 9 uren ingeruimd waren ! Dat wil dus zeggen dat in de hoogste klassen 18 uren aan de klassieke talen alleen zouden worden besteed, juist in de jaren, waarin ook de moderne talen, de geschiedenis en de natuurkunde hun nuttigsten invloed kunnen en moe ten hebben ! Ieder onderwijsman zal, dunkt mij, beamen dat een lesrooster met een dergelijke verdeeling van de vakken veroordeeld is. Het staat er dus zómee: Latijn in den onderbouw dwingt de meerderheid der leerlingen ten bate eener minderheid (juister: ter wille der eenheidsidee) tot een vak, dat hun op-zich-zelf nooit zou zijn opgelegd, en waarvan de aanwezig heid dan ook niet op afdoende gronden kan verdedigd worden. Gén Latijn in den onderbouw maakt het onmogelijk dat het onderwijs in de klassieke talen in afd. A. goed tot zijn recht komt. Wil men geen Latijn in den onderbouw, dan ver valt de onderbouw zelf' zegt de Ineenschakelingscommissie zelve (Rapport. I, p. 606). Inderdaad, zoo is het, DE ONDER BOUW MOET VERVALLEN. Den Haag Dr. H. BOLKESTEIN Multatuli aangevallen door Jhr. W. H. W. de Koek *) Het komt er niet zoo heel veel meer op aan of hier en daar iemand de nage dachtenis van Eduard Douwes Dekker niet eert. Dit is een quaestie van geheel persoonlijken aard geworden. Zoo min het van eenig algemeen belang is, als de Duitsche Keizer het standbeeld van Heine uit zijn park op Corfu verwijdert. Dat toont alleen, dat de Duitsche Keizer meer *) Waarom de Max Havelaar geschreven werd. De Tijdspiegel No. 10. October 1913. verstand heeft b.v. van schouder-passan ten dan van poëzie. We zullen niet al de zonden bestrijden, die Jhr. de Koek Multatuli aanwrijft. Sommige zou men moeten erkennen; andere eerst na eigen onderzoek kunnen, bevestigen of bestrijden. Wij willen nu ook niet van Jhr. W. H. W. de Koek eischen, dat hij zijn eigen zonden in 't publiek biecht. Hoewel wij daar nu een beetje recht op hebben. Hij heeft wel licht niet eens een balk, in zijn oog. Slechts een vuiltje. Maar wie over het zedelijk leven van een groot man den staf breekt, die moet zelfs geen door een vuiltje verduisterd oog hebben. Jhr. de Koek beweert o.m.: Multatuli heeft uit gekwetste ijdelheid ontslag gevraagd als assistent-resident van Lebak. Zoo doende zeventien voor pensioen geldende dienstjaren roekeloos en gedachteloos ge offerd. Hij heeft daar later spijt van gehad. Hij heeft den Max Havelaar bij frag menten geschreven en zelfs er vroeger door hem geschreven stukken ingelascht. Hij heeft vier jaren geluierd". Hij heeft veel schulden gemaakt. (Mér dan Rembrandt. Mér dan Jan Steen. Mér dan Ruysdael. Mér dan Bredero. Niet meer dan de gemeente Amsterdam!) Hij heeft wel eens overdreven. Hij is wel eens als stemmings-mensch inconsequent ge weest. Hij heeft wel eens kwaad van menschen gesproken (de waarheid ge zegd?) en door de omstandigheden ge dwongen, later van diezelfde menschen op dienst- en hulpbetoon gehoopt, ja, zelfs geld van ze geleend. (Te deksel, jonker, niet ieder krijgt van vader titel en duiten mee!) Hij heeft, van zijn vrouw verwijderd, liefdesbetrekkingen metandere vrouwen gehad, zelfs met een courtisane, die later verrassend" eerlijk en zorg zaam bleek. Hij heeft ?120 'smaands lijfrente een oudemannen pensioentje" genoemd. Hij heeft door de Locomotief" als causeur aangenomen, niet ge- ' causeerd" (omdat hij, zijn tijd verre vooruitzijnde, wel .voelen kon, dat zijn hartewerk toch niet zou opgenomen worden). Hij heeft vrouw en kind bij een rijken broer uitbesteed. Hij heeft niet, als die ?rijke broer, behoorlijk een koffie-plantage gekocht en winstgevend beheerd. Hij heeft aan de speeltafel zijn geluk beproefd, zonder te winnen. (Dit laatste is zér verkeerd geweest van Multatuli!). Hij heeft Beets een verzen maker genoemd. (Wie is dat tegenwoordig niet met hem eens?) Hij heeft Scribe mercantiel genoemd. (De encyclopaediëën doen 't heden ten dage niet anders). Hij heeft Darwins stelsel kinderachtig genoemd. Hij heeft Nederlarrd een roofstaat genoemd. Hij heeft de Hollandsche taal détestable" genoemd. (Maar heere, heere, wat stout en dat in den mond van iemand, die er toch zoo aardig mee overweg kon). Moet ik het schulden register nog aan de hand van den schuldloozen en schulden-loozen jonker uit breiden? Maar jonkheer de Koek, u mist het besef van den waren adel. Herkent gij in den zondaar Multatuli niet den grooten fantast, den Don Quichotte in ons land van windmolens? Deze man' was een ridder, dikwerf wellicht een dolende en een dwalende, maar ondanks alles en boven alles, toch een ridder. ,En als hij schulden gemaakt heeft, is dat niet een der kenmerken van den adel? Trouwens, Multatuli heeft ze terugbetaald, ook al volgens de gewoonte van berooide edel lieden als ze weer in goeden doen ge raken ... met woeker-interest. De Nederlandsche boekhandel, de Nederlandsche drukkersnijverheid hebben al zooveel geld aan het artikel Multatuli verdiend en zullen er nog zooveel aan verdienen, dat de Nederlandsche natie vol voldoening over 't welgelukte koop manschap kan zeggen: Rembrandt, Hals, Ruysdael, Steen, Multatuli hebben tijdens hun leven een slordige cent gekost. Maar jongen, jongen, wat is later een mazzel aan die affaire geweest. Neen, wij willen het zondenregister van Multatuli volgens den heer de Koek niet bestrijden. Er is zeker wel wat koren bij al dat kaf van zijn artikel. Doch laat ons een deugden-register er naast zetten. Dan volgt: Multatuli is de eerste in Nederland geweest, die een algemeene belang stelling voor Indië heeft gewekt. Hij heeft, als eerste in Nederland, kennis omtrent toestanden in breeden kring verspreid. Hij heeft als een der eersten in 19e eeuwsch dominees- en pastoors-Neder land, geen zedelijkheid en kuischheid

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl