Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
26 Oct. '13. - No. 1896
gehuicheld. Hij heeft als eerste in
Nederland, natuurlijk-weg geschreven,
zonder vertoon van deftigheid. Hij is de
eerste 19e eeuwsche Nederlandsche
schrijver geweest, die zijn* lezers niet
op een afstand" hield. Hij is de eerste
in Nederland geweest, die de vrijheid
van drukpers tot praktijk heeft gemaakt.
Hij is de eerste geweest, die de macht
van de publieke opinie heeft gemanifes
teerd. Hij is de eerste Nederlandsche
schrijver geweest, die de Amsterdamsche
Jodenbuurt heeft beschreven. Deze be
schrijving (in de Wouter-Geschiedenis)
is een van de schoonste stukken litte
ratuur, die Nederland bezit. Voor 't eerst
werden Ghetto-Joden als menschen be
schouwd. Voor 't eerst werd over
GhettoJoden in Nederland geschreven, zonder
tevens op ze te schelden. (Alle lafbekken
«der de schrijvers zijn anti-semitisch.
n moedig schrijver kan, zelfs niet
:t reden, losslaan waarop al de anderen
hakken. Dat verbiedt zijn afkeer van het
' doen wat ook de menigte doet, zijn
aesthetische walging van kudde-hande
lingen.) Voor 't eerst speelt in de Neder
landsche litteratuur hier een Ghetto-jood
een fatsoenlijke rol. Zelfs Shakespeare
heeft zich niet tot' die hoogte kunnen
opwerken. Welk een genie, welk een
groot psycholoog, deze Douwes Dekker.
Wat een heerlijke, vrijzinnige Neder
lander, deze man. Den viezen Jodenhoek
van zijn tijd in te gaan en er uit te
komen, zonder wat morsigs te zeggen.
Er is maar « Nederlander, wien dat
ook gelukt is... Rembrandt. Hoe diep
van gemoed, die twee. Hoe breed van
gebaar. Wie als Multatuli zoo den
Ghetto-jood kon zien, zonder vuiltje in
het oog, tot de verrassende (en ZQO
juiste!) openbaring kwam, dat de
Ghettojood in Nederland eerlijk is geweest,
die heeft ook zeker den Inlander goed
gezien, de ziel van den inlander be
grepen'.
Hij is het ook, Multatuli, die de eerste
is geweest, die de ziel van het kind heeft
begrepen n onze eeuw van het kind"
heeft ingeleid. Hij is de eerste geweest,
die door vergelijkende tabellen wees op
de slechte voeding van den
Nederlandschen werkman. Hij is de eerste geweest,
die de ongehuwde moeder en het on
echte kind verdedigd heeft. Hij is de
eerste geweest, die menschelijkheid
heeft gesteld tegenover
predikantenbraafheid. Hij heeft het dogma onder
mijnd, hopeloos ondermijnd. Hij is de
eerste 19e eeuwsche taal-artist geweest
in Nederland. Hij is de eerste Nederland
sche litterator geweest, die in de littera
tuur, de fantaisie als zoodanig, deed
erkennen. Hij is eerste geweest," die
de sociale evolutie heeft voorzien. Hij
heeft de komst van de Sarekat Islam
voorgevoeld. Hij is een der weinigen
uit de 19e eeuw, die wij thans aan de
bewust wordende koloiiiale bevolking
kunnen voorhouden als oewijs, dat ook
in Nederland een hart klopt voor de
Indische bevolking. Heeft Jhr. de Koek
déenquête-verslagen van 1883 gelezen.
Hij kan daarin leeren, hoe de Nederland
sche droogstoppel in de 19e eeuw den
armen blanken man behandeld heeft. Kin
deren van zeven jaar werktefi 's nachts bij
Regout voor aardewerk-ovens. Een ril
ling ging door 't land, toen die enquête
verslagen bekend werden. Bedenke men
nu, hoe de arme, weerlooze kleurling
ginds in de Oost", door Slijmering en
cornuiten behandeld moet zijn. Hoe't in
de West was, hebben wij onlangs kunnen
lezen, in herinnerings-artikelen over de
opheffing van den slavenhandel. Men
FEUILLETON
tmiiiimiiiiiiiiimiHiimiiuiiiiitiiu
EEN ELECTROCUTIE
uit een Amerikaanschen Roman
DOOR
ARNOLD BENNETT
Het stadje Sing-Sing was aanstonds bij
het eerste daggrauwen ontwaakt. In de ge
schiedenis van zijn bestaan zou dit de
belangrijkste dag en de meest opwindende
worden. De vrouwen, zelfs die medelijdend
zijn van harte, staan uit haar bedden op in
een plezierige en beweeglijke drukte en
trekken haar mooiste Weeren aan. Moeders
pronken met bonte en schitterende kleuren
hun klein kroost op en leggen het
Zondagsche kleedje op de kinderwagen. De mannen
uit het vlek nemen een halven dag vrij en
maken zich zelf zoo mooi als het schoone
geslacht. Salon- en bar-houders hebben hun
planken en toonbanken opgetast met nieuwe
voorraad van cornedbeef, koude ham, kaas,
noten, pickles en pretzels.
Tegen tien uur in den morgen zijn een
honderd-tal sjeezen het stadje ingereden,
vastgebonden nu aan iedere paal, in iedere
stal ondergebracht. Een aantal staat in file
langs die zijde van den weg, die uitziet
op de gevangenis-torens.
De vrouwen zitten aan den voet van de
helling tegenover de gevangenis, duwend,
op werktuigelijke maat, aan de kinderwa
gens, of met hun tijdelijke buurjuffrouwen
in druk gesprek. Andere vrouwen, de hel
ling opgeklommen, hurken daar te saam en
wachten met hét geduld, waartoe zij zich
dwingen kunnen, het oogenblik af van het
hijschen van vde Zwarte Vlag.
. De reporters en de getuigen der terecht
stelling zaten op een hek dicht bij den hoofd
ingang cigaretten te rooken, en d£op handen
zijnde gebeurtenis met hare mogelijke inci
denten te bespreken. Binnen en buiten het
gebouw was er een atmosfeer van zoo he
vige, schoon bedwongen opwinding, dat zij
zelfs voor de sterke zenuwen van den hoofd
bewaker ondragelijk scheen te zullen wor
den. De hulp-bewakers met hun nel-kleurige
weet, dat Rome en Dordt den slaven
handel goedkeurden. Dat Beecher Stowe,
een vrouw, moest komen, om Paus en
Calvinist den geest van 't Evangelie te
leeren.
Multatuli is de eerste geweest in Neder
land, die bewees, dat men de
Kruissprook" kan verstaan, zonder dogma aan
te hangen. Op Multatuli s schouders staan:
De literaire beweging van '80. De radicale
.-'"?als partij van sociale evolutie.
ij is de wegbereider geweest voor de
sociale reportage (Brusse, Jan Feith, schrij
ver dezes). Hij heeft door Vorstenschool"
aan Heijermans gewezen op de macht
van het sociale drama voor de volks
ontwikkeling.
Er is geen hedendaagsch Nederlandsch
schrijver, publicist, journalist, die niet
bewust of onbewust, direct of indirect,
aan Multatuli dank heeft te weten.
Ik zou nog een kolom kunnen vullen
met 't opsommen van de deugden van
Multatuli. Deze mensch heeft ook zijn
menschelijke fouten gehad. Daar zijn wij
hem dankbaar voor. Zonder deze, zou
hij door zijn menigvuldige deugden zoo
ver van ons staan, dat hij niet onder ons,
sterfelijke zondaars, maar onder de on
sterfelijke goden had behoord.
Wij willen geen boven-menschelijke
deugdhelden meer, wij moderne menschen.
Ook onze voorgangers en wegbereiders
waren menschen. Dat te weten, geeft
moed om ze in 't goede na tévolgen.
De andere Imitatie" Tukt toch geen onzer.
BERNARD CANTER
* ? *
Een beminnelijke vergissing
Onlangs verscheen in de Hollandsche Lelie
een van taal (als altijd) aüreus, maar om den
inhoud aantrekkelijk stukje van de redactrice:
Christus in het Vredespaleis". Wij waren er
zoo mede ingenomen, dat wij-er het voor
naamste gedeelte van afdrukten op de eerste
bladzijde van dit Weekblad, en dit blijk van
onze ingenomenheid verhoogden door het
kranige fragment inteleiden met een enkele
zinsnede, waaruit onze hartelijke instemming
was af te leiden.
Het stuk van freule Lohman was sommi
gen te kras". Wij ontvingen reeds dadelijk
een brief ter opneming, een brief van een
jonge vrouw, die o. a. schreef:
En nu weet ik wel dat u (bedoeld is
Mejonkvrouwe Anna de Savornin Lohman)
mij, met uw groot schrijverstalent, makkelijk
kunt bestrijden, want wij strijden niet met
gelijke wapenen, maar... 't moest mij van 't
hart, ik kon 't niet binnenhouden."
Wij waren door de oprechtheid van den
toon in dit schrijven genoeg getroffen, om
aan het (bewonderende) protest terstond plaats
te geven. Maar... daar kwamen temet nog
meer ingezonden stukken los! Wij bedachten
toen, dat het toch beter was aan het blad
van Mejonkvrouwe de Savornin Lohman
zelve de primeur van deze opstellen te laten
en schreven den inzenders (het waren er
drie): Wend u tot de Schrijfster zelve." Een
daarvan deed dat. Zijn stuk werd geplaatst
in De Hollandsche Lelie van 22 October.
Daaronder vonden wij dit antwoord:
Antwoord redactrice.
Door mijn afwezigheid gewerd deze
brief mij eerst nu. Gaarne voldoe jk aan
het verlangen van den inzender, en ver
leen plaats aan zijn artikel. Ik kan hem
echter niet antwoorden, omdat ik niet
weet wat hij las, namelijk of het was
een uittreksel uit mijn artikel, een
ver? draaiing ervan, wat in een woord, de
Amsterdammer ervan geliefde te maken ?
Deze courant, de Amsterdammer, die
dit stuk weigerde, neemt wél op andere
stukken over mij, inplaats van die dan
evenzeer naar mij te adresseeren. Dit
bleek mij namelijk uit een mij onlangs
toegezonden Amsterdammer, waarin
miiiiiiiimimiiiiimiiiiiiimmiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
nieuwe petten liepen af en aan met een air
van gespeelde gewichtigheid.
Nooit nog had Sing-Sing een schooner
dag zien opgaan boven haar somberheid.
De hemel wasén koepel van lapislazuli. De
gele zon regen-vonkend op het majestueuze
complex van torens en torentjes, op de mooie
grijze huizen op den top der begroende hel
lingen rondom, op het kerkhof met zijn weinige
eerlooze dooden", op het feestelijk-gekleede
ongeduldig volk, zong even juichend en
jubileerend als waren dood en oneer op heel
de groote aarde onbekend.
De rivier en de beboschte oevers in de verte
waren even kalm en liefelijk alsof het
groote steenen gebouw met de mannen
in de wachttorens was misschien een
kasteel uit een sprookje, waar de gevangene
prinses wachtte op haren jongen verlosser.
De hoofd-bewaker liep een of twee keer
naar de telegraaf-tafel in het kantoor, en
vroeg aan de juffrouw van dienst of er geen
bericht was gekomen.
De wensch is de vader van de gedachte",
zei hij tot den cipier maar toch kan ik nog
alle hoop niet opgeven op een uitstel of 'n
verandering van de straf of zoo iets. Arme
meid*), ik vind het meer dan verschrikkelijk
voor d'r."
Laat me koud," grauwde de cipier. Voor
mijn houdt ze d'r nekkie wat al te stijl. Toen
ik vanmorgen d'r in d'r cel 't doodvonnis
voorlas, draaide ze me vierkant d'r rug toe."
Ja, trotsch is ze, maar ze heeft het al
hard genoeg te verantwoorden en nou is
het geen tijd voor zulk soort verwijten. Ik
moet zeggen, dat ik vast had gedacht, dat
Mr. Bourke**) haar zou hebben vrij'gekregen,
en nog kan ik die gedachte niet heelemaal
laten varen."
Dan zal die zich moeten haasten",
antwoordde de cipier met een korten lach.
Het is op het oogenblik 10.40endeterecht
stelling zal plaats hebben om 11.12 precies."
Kan je niet 't een-of-ander voorwendsel
bedenken en de zaak een dag uitstellen.
't Is heelemaal niet, wat ik van mr. Bourke
gewoon ben."
*) Patience, de tot de chair" veroordeelde,
onrechtvaardig van moord beschuldigde
Amerikaansche journaliste, heldin uit den
roman.
**) Patience's advocaat.
eene juffrouw zich tot mij richt naar
aanleiding van hetzelfde insgelijks door
haar in de Amsterdammer gelezen ar
tikel van mij. Nu het echter geldt een
stuk dat deze eerlijke (?) redactie niet
bevalt, nu verwijst zij den inzender daar
van plotseling naar mij. Zoo zijn onze
eerlijke Persmanieren!
Ik heb de juffrouw, die in de Amster
dammer zich tot mij richtte, niet geant
woord om dezelfde reden waarom ik tiet
ook nu niet doe den heer v. d. Wall,
namelijk omdat ik niet weet wat de
Amsterdammer deed met mijn artikel,
of hij het in t zijn geheel overnam, of
het werd verdraaid, dan wel slechts ge
deeltelijk maar in elk ge val toch letterlijk
weergegeven, etc. etc.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN
De cursiveeringen zijn door Mejonkvrouw
de Savornin Lohman zelve aangebracht. Ook
is het vraagteeken achter eerlijke" van haar.
Wij meenen ons zeker te herinneren, dat
aan deze niet verlegen Schrijfster een exem
plaar fs toegezonden (het werd dan ge
adresseerd/ Scheveningen") k van het
nummer, waarin wij haar artikel, in hoofd
zaak, overnamen. Maar stel, dat wij ons ver
gissen. Stel, dat de post of dat Mejonkvrouw
zelve en faute is. Zou een klein brief kaartje
dan niet... voordat...
Intusschen ... deze zoete onbeholpenheid
en werkdadige flux de bouche vinden velen,
k Hagenaars, een exquise peut-être
ook een piquante ? charme bij de Jonk
vrouw 1913.
In het voorbijgaan. Novellistische
Schetsen, door FRITS HOPMAN.
J. A. Sleeswijk, Bussum, z.j.
Men kan den heer Hopman dankbaar zijn,
dat hij er toe kwam zijn overal verspreide
werk te bundelen, want wat hij schrijft is
geen alledaagsch verschijnsel in onze litte
ratuur. Aanvankelijk zou men zelfs zeggen,
dat het heelemaal niet Hollandsch was, zoo
Engelsch ziet het er uit. In Engeland name
lijk schrijft men niet realistisch of natura
listisch maar intellectualistisch, kan men
zeggen. Geen bloote wedergave van natuur
indrukken, geen overgeven aan de omrin
gende wereld, zoodat het Zelf er in opgaat.
Dat Zelf blijft altijd er bij en wakker, en
oordeelt en formuleert kalm-critisch, liefst
droog-geestig, gebeurtenissen, personen en
zaken des levens. Daarbij wordt verwacht,
dat men geenszins sentimenteel zij, zelfs
nauwlijks gewoon gevoelig, want dit geldt
als minderwaardig voor een mensch, die
zich zelf en het leven heeft leeren
beheerschen. Al wat op scènes" gelijkt, op R
hrung" en romantische tooneelen, is den
gemiddeld beschaafden Engelschman een
gruwel en hij verwacht van zijn auteurs
dat zij hem met deze nonsens" niet aan
boord komen. Hij, d.w.z. zijn positieve en
actieve aard, kan er eenvoudig niet tegen,
omdat het, zij- het dan ook in uiterst slap
pen vorm, zelfinkeer beteekent, een grieze
lig ver verbuigen over de afgronden van
het ledige zelf.
Evenwel, daar de nationale ijdelheid zulke
bekentenissen liefst vermijdt, heeft hij van
den nood een deugd gemaakt en wat eigenlijk
zwakheid is tot deugd gepromoveerd: de
heroïsche levenshouding. Want het schijnt,
in het leven en bedrijf der Engelschen, zoo
goed als in hun litteratuur, of zij niet enkel
het practisch, dadenrijk leven beheerschen
(dat zij ongetwijfeld vrijwel doen), maar ook
het ideëele leven van denken, voelen en
droomen, of zij diep-in de wereld hebben
doorpeinsd en doorvoeld en alles nu netjes
gesorteerd en gemerkt in hun hersenkas ligt
opgeborgen. Superieure alweters en al voelers,
glimlachende wijzen en toch nog bloedrijke
levenslustige doeners, ware helden des
iMtiiiliiiiiiimmtiitiiiiiiiiiiii
ilitiiniliiiiiii n immuun ui
Vast niet. Om 11.12 dan gaat ze, en geen
minuut later."
En zwaar stond hij op en slofte het
kantoor uit.
De hoofd-bewaker nam nu een karaf
brandewijn uit een buffet en zette die met
een stuk of wat glazen op de tafel. Daarop
riep hij de kranten-menschen en de getuigen
binnen.
Onderwijl ze binnen kwamen en zwij
gend hun glas leeg dronken, liep hij rus
teloos rond. Dan nam hij een stok van
malacca-Jiout met zilver beslag in de
handen en eenige van de journalisten, die
er de afschuwelijke beteekenis van kenden,
huiverden op dat gezicht.
Niets aan te veranderen, heeren. 't Wordt
tijd" zei hij, na nog eenmaal opnieuw te
vergeefs naar het telegraaf toestel geloopen
te zijn. Trouwens, door de onderaardsche
gangetjes is nog een heel eind ook."
Op het oogenblik, dat de ijzeren deuren
achter hem gesloten werden, keerde hij zich
plotseling om en riep een agent.
Mocht er een boodschap of een telegram
komen van mr. Bourke, of mocht er iets
anders gebeuren, vór 11.16 zoolang
kan ik het ophouden zorg dat je op post
bent en laat het me onmiddellijk weten.
Dat zijn wij van mr. Bourke niet gewoon,
dat ie bij de pakken zou neer gaan zitten.
Hier, ik voel het in de toppen van m'n vin
gers, dat-i zich weert en slagen zal ook, al
moest-i er hemel en aard voor bewegen.
II.
Het was vijf minuten over elven. Patience
zat op den rand van haar ledikant, de han
den aan het ijzer krampachtig vastgegrepen,
haar gezicht asch-grauw. Maar ze was kalm.
De afschuw en de weeheid, die haar bijna
te sterk waren geweest, toen de cipier het
doodvonnis had voorgelezen, had zij over
wonnen en voor goed. En zij had koffie ge
dronken. Nu was zij zich nog slechts be
wust van n gedachte, n uiterst verlangen
moedig te sterven. Zelfs Bourke was ver
geten, en met hem hoop en spijt. Zij was
zich bewust van een bijna hartstochtelijke
begeerte, geen zwakheid te topnen, ook niet
voor n enkel oogenblik. Misschien deed1
zich, zelfs in dit laatste uur, de ieder inge
boren neiging tot het dramatisch vertoon
gelden, want zij riep zich het tooneel
levens" zoo verseftjjnen z<jj onze verbaasde
en benijdende aatfdacht. .. '
Maar men belibeft niet ;? veel Engelsche
litteratuur genoten te liebben, onv te
<bemerken wat.izich van tevoren alreeds
liet vermoeden ;$- dat het lang niet alles
goud is, het goud der complete menschheid,
wat hier vaak al te zeer blinkt en praalt.
Die gevoelsmeerderheid blijkt dan bij d
meesten van geboo$e aangeleerd, de
algemeene uitdrukking Mer' individueele
ong^oeligheid. En zelfs,$ndien het leven- he'n
oityerwajcht, van een ofltonvenffonjeele zijde,
aarrgrijpt, blijken zij bekrompen ils botjes
en sentimenteel als schoolmeisjes. Voor
ons, vastelanders, is dat dan een zachte
troost.
Intusschen echter, en de dankbaarheid
gebiedt ons zulks te erkennen, is de alge
meene vorm dezer lévensverhouding, zooals
hij in gesprekken, in de kranten, op het
tooneel ;en in de litteratuur blijkt, verre van
onpleizierig. Men voelt er zich aanvankelijk
heel rustig bij en geniet van de zelfs
aljedaagsche leukheid en droogcomieke nuch
terheid, die nog een heel eind boven
Hollandsche grappenmaker^ uitsteken. Een beetje
geestigheid schijnt daar wel elks deel te
zijn en verbonden met het rustig voort
varende en kalm doortastende, maakt dit
het leven zeer behagelijk.
Bedenkelijk wordt deze grappige nuchter
heid eerst, als zij gewild en aanstellerig blijkt,
niet de algemeene voftsijdelheid, die zich
zelf niet weet, maar de individueel, die
ander gevoel verstopt om te overbluffen.
Maar in Engeland is dit gevaar niet vaak
te duchten.
Aldus begint de eerste schets van Frits
Hopman, die hij De Rit in den Nacht ge
doopt heeft en die terstond onmiskenbaar
den toon geeft, welken ik bedoel, de toon
van ietwat sceptisch spottende, maar zacht
zinnig wijze, levenservaring:
Het gebeurde in het laatst van Septem
ber, in de dagen toen mijn vriend Anton
van Raalte nog arts was ergens in Limburg,
kort voor zijn trouwen. Wij waren dien
avond bij den burgemeester op thee geweest.
De burgemeester had viool gespeeld en Anton
kunstjes met speelkaarten vertoond en wij
waren het eens geworden over gewichtige
vragen van gemeente-politiek. Het groot
blokkenvuur op den haard brandde lekker, want
het was erg koud en wij dronken slappe
rumgrok en ik genoot van de rust in deze
ban§Je atmosfeer, waar geen aspiratie was.
De verdienste der klein-burgerlijkheid,
hompeopatisch toegepast als gemoedstillend
middel, is 'door ons jongeren nooit genoeg
erkend
Gelijk dan aldus het begin is, zoo is ook
het vervolg en het geheel van het verhaal,
een ironisch spel van het leven. In dit
verhaal als in vele der volgende, is telkens
de humoristische tegenstelling van middel
en doel, van streven en uitkomst, de onver
wachte grijns van het leven bij het moei
zaam gewurm der stervelingen. En dit
koelzinnig verhaald, als schouderophalend in
het voorbijgaan" genoteerd, als dingen, die
wel aardig zijn, maar die wij toch allen wel
weten. Vele van zulke gevallen achtereen
geven onvermijdelijk den indruk van manier,
van een vaste truc, waaraan het waarachtig
gevoel geen deel meer heeft. Doch Frits
Hopman is een diepere natuur en met deze
Engelsche soort geestigheid staan wij nog
maar in den voorhal van zijn wezen. Zoo
van iemand, dan zou ik van hem willen
gelooven dat hij zijn eigen ironie, zijn
heroieke levenshouding doorleden heeft, juist
omdat zij in geest nog zooveel andere en
diepere klanken geeft.
Wie, al dadelijk in de eerste schets, de
gevoelige en toegewijde beschrijving leest
.van het nachtelijk landschap, dat de twee
doorrijden, beseft, dat hier meer aanwezig is
dan drooge geestigheid alleen, dat het daarom
niet te doen is, dat het daarbij niet ophoudt.
En in 't vervolg treft men telkens fragmenten
van natuurbeschrijving, van bijna dwepende
natuurstemming en innige aandacht.
Hier is b. v. een winterbosch.
Nooit te voren had ik zoo die stammen gezien
in hun onderscheiden rijke schoonheid. Er
waren oude barsche, knottige boomen wier
druipende, naakte sepia-tronk van gegoten
en de houding, die zij zou aannemen,
telkens en telkens weer voor den geest. En
mede als gevolg hiervan was er een gewaar
wording van onwerkelijkheid in haar. Zij
had een gevoel of zij op het punt stond
een groot slot-bedrijf te spelen en zij kan
zichzelve gén volkomen rekenschap geven
van de omstandigheid, dat dit hooge
moment van dramatische spanning haar
eigen vernietiging beteekende. Haar lichaam
was zeer vermoeid, en zij zou gaarne
uren, uren lang zijn gaan liggen, al had de
koffie alle slaap verdreven. Eenmaal leunde
zij half achterover, maar richtte dadelijk
zich weer op, haar mond samengetrokken
als in verstijving.
Plotseling hoorde zij geschuifel van voe
ten op een onbekleeden vloer. Zij wist
dat dit geluid van de kamer der Terecht
stelling kwam. Zij huiverde en beet op haar
lippen. Nu en dan, door de hooge vensters,
klonk een schrille hooge noot van een vrou
wen-stem, of de weeke zachte lach van een
kind.
Een oogenblik daarna sprong zij op, sid
derend over het geheele lichaam, haar vin
gers ineen wringend in een laatste en zege
vierende poging tot volstrekte
zelfbeheersching. Op de deur, die Het Huis der Dooden
scheidde van het gebouw, weerklonken
drie luide slagen, langzaam en opzettelijk
duidelijk. Zij weergalmden in de ooren der
veroordeelde als het bazuingeschal van het
laatste oordeel.
De deur ging open, en de hoofd-bewaker
trad binnen, langzaam zich bewegend, en een
maal stilstaand om fluisterend zich te onder
houden met de dooden-wacht. Patience
kon nauwelijks de plotseling opkomende
begeerte bedwingen uit te roepen, dat zij
zich haasten zouden en er een eind aan
maken.
Ten laatste kwam hij naar voren, terwijl
zijn malacca-stok neertikte op den vloer,
ontsloot hij de deur der cel, en bood haar zijn
arm aan. Hij boog zich tot haar over, als
wilde hij haar iets in het oor fluisteren,
bedacht zich dan, en leidde haar langzaam
naar den gang tegenover de Kamer der
Terechtstelling. Opnieuw perste zich de
vraag naar haar keel, dat zij zich zouden
haasten, maar zij durfde niet spreken. De
dooden-wacht wendde het hoofd af. De veter
van haar lage schoen raakte los en
werkbrons leek, het fantastische, gepolijste brons
der groote Japansche vazen. Er waren ranke
stammetjes overtrokken met groen, kaal
gesleten vilt, verschoten, geplet velours,
andere gevlekt als eschdoornbladen en
hoogerop versierd met rafelige festoenen
en zilver guipuurwerk en waaiervormig grijs
mos, dat verloren ging in een gewemel van
strepen en stippels. Diep donkere takken
braken uit met bleeke vlekken van korst
mossen, als prachtige pythonhuiden en de
ruggen van karpers. Beuken, als van klei
geboetseerd en geringd met fijne ribbels;
gebarsten berken met lange, rauwe, klodderige
lidteekens; gepotloode jonge eiken;
pijnboomen paarsbruin met diepe grauwe
naden.Gebogen oppervlakken, bestoven met groen poeder,
waarlangs zwarte stralen geaderd waren;
roeterige vegen als walm van flakkerende
toortsvlammen; teer netwerk als wasbarstjes
in gebatikte stoffen; soms overdekt met drui
pend groen haar als zeewier op dukdalven,
of begroeid met een dichte mosvacht vol
lichtschijnsels als in plooiig fluweel "
t»Dit is een opsomming, maar hoe sterk is
de aandacht, hoe liefdevol de blik, die dit
alles opmerkt en zijn passende benaming
geven wil. En dan gaat ook wel de indruk
dieper en vindt de meer gespannen beschou
wing het suggestieve beeld in enkele zinnen
of woorden, die een omgeving voor ons op
roepen. Waarin dan heel vaak ook weer iets
van die geestigheid aangenaam gemengd
wordt, die de eenvormigheid van het enkel
plastische breekt.
Hier is ten slotte de visie van een konink
lijken trein, bij nacht aankomend en opge
wacht aan een grensstation.
De trein reed binnen en het fanfarekorps
der beambten begon te spelen. Er stond een
kluitje publiek aan den eenen kant van het
lange perron, met wat licht van een gloei
lampje, omhoog tegen den zwarten winter
nacht en nu en dan steeg een dun, verlegen
hoeraatje op. Voor de restauratie zag ik den
burgemeester in een oudmodische gekleede
jas staan te buigen voor een waggonraam
met zijn bloote, kale hoofd in den tocht. De
wagenflank was in donker onder een lap
schaduw van de abri, maar de portierruiten,
hel warm-verlicht ingezet, vertoonden hooge
ambtenaren en lakeien bedrijvig af- en
aanloopend, witte veerpluimen, reepjes
goudgalon, tressen, roode uniformstof, een
stuk van een grijzen reismantel. Mare
chaussees, revolvers met gehoekten arm
dreigend vooruit houdend, hadden zich rond
om het rijtuig geposteerd met die
Panopticumstarheid, die strikte plichtsbetrachting moet
aantoonen" ... enz.
Dit i? een fragment uit Tien vogels in de
lucht, een van de fijnste en sterkste uit den
bundel.
Wat nu nog, naast geestigheid en natuur
zin, in deze schetsen op te merken valt, is
de sterke, hevig levende phantaisie van den
schrijver, die zich in droomen en visioenen
uit, en zijn vaak zwaarmoedig terugverlangen
naar de ontvankelijkheid en het droomleven
zijner jeugd. Wederom met de Engelschen
gemeen heeft hij die gemakkelijk aansprekende
zwaarromantische spookverbeelding, maar
Hollandsch, tenminste on-Engelsch lijkt wel
dat heimwee naar vervlogen jaren, naar dat
kind, dat hij eenmaal was en dat in gelukkige
eenheid leefde met een betere wereld. Daarin
ligt dan misschien de kern, de oorsprong
van die ironie, die op deze wijze iets beters
is dan een algemeene levenshouding. Uit
verzwegen weemoed en teruggedrongen
tranen ontstaat vaak bij dieper voelende
zielen een schelle vroolijkheid, een slag
vaardige scherts, die enkel bedoelt de profane
menigte af te weren van het heilige. Indien
zoo de luchtige spot van dezen schrijver ge
nterpreteerd mocht worden, zou dit wel een
zeer bijzonder verschijnsel zijn in onze
letterkunde
Maar ondertusschen is, voor wie minder
ver en diep begeert te zien, het boekje,
zooals het daar ligt, al bijzonder aantrek
kelijke lectuur, door allerlei slag van lezers
te genieten.
FRANS COENEN
tuigeüjk bukte zij zich om die weer vast te
maken.
De Hoofd-bewaker vroeg haar of zij
een glas brandewijn wenschte dan
zou hij het laten halen. Maar zij scrrtidde
nadrukkelijk ? het hoofd. Al reeds begon
de geestvervoering om de heroïsche daad
zich van haar meester te maken, en zij wilde
geen journalist het kleine vermaak gunnen
te kunnen zeggen, dat zij haar heldhaftig
heid aan alcohol had te danken gehad.
Zrj wandelde de enge gewelfde gang door,
door zoovele voor haar betreden op den weg
naar hun laatste afschuwelijke seconden.
De hoofd-bewaker morrelde aan het slot.
De deur draaide op haar scharnieren. Een
oogenblik hield Patience de oogen gesloten;
de ruime zaal van geel hout was als een
helle oven van zonlicht. Dan opende zij ze
en zag nieuwsgierig rond.
De Kamer der Terechtstelling was groot
en hoog en vierkant en vroolijk. Links een
paar meter boven den vloer was een rij
ramen. Aan het einde zat een groep man
nen op stoelen, maar stond zenuwachtig
haastig op toen de gevangene binnen kwam,
en ontblootte het hoofd.' Dat waren de
krantenmenschen. Zij herkende ze bijna allen,
en boog het hoofd voorover. Aan het andere
einde en dicht bij de deur, die leidde naar
het Huis der Dooden, stond een stoel. Patience
richtte daarop, ondanks het daarvan uitstra
lend verblindend licht, met strakken blik
de oogen. Het was een zware stoel van
licht-eiken, evenals de kamer, en staande
op drie pooten. Twee van achter; en van
voren een poot wan eigenaardige constructie,
bijna een voet breed. Deze poot was in
tweeën gescheiden aan het eene einde. En
halverwegen, in het midden liep een dwars
balk over de geheele breedte van den stoel.
Hieraan waren de riempjes bevestigd, die
de enkels van den veroordeelde bonden.
De stoel stond op een rubbermat, die 'm'
geheel isoleerde. Hij was als bestard met
kleine electrische lampjes, schitterend,
witgloeiend.
Achter den stoel was een vierkant kastje,
waarin degene stond, de onbekende, die op
het gegeven teeken, den stroom inscha
kelen zou.
Twee gevangenis-soldaten stonden bij den
stoel, n er achter en n rechts ervan.
De lands-electricien, twee chirurgen en een