De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 26 oktober pagina 2

26 oktober 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 26 Oct. '13. - No. 1896 gehuicheld. Hij heeft als eerste in Nederland, natuurlijk-weg geschreven, zonder vertoon van deftigheid. Hij is de eerste 19e eeuwsche Nederlandsche schrijver geweest, die zijn* lezers niet op een afstand" hield. Hij is de eerste in Nederland geweest, die de vrijheid van drukpers tot praktijk heeft gemaakt. Hij is de eerste geweest, die de macht van de publieke opinie heeft gemanifes teerd. Hij is de eerste Nederlandsche schrijver geweest, die de Amsterdamsche Jodenbuurt heeft beschreven. Deze be schrijving (in de Wouter-Geschiedenis) is een van de schoonste stukken litte ratuur, die Nederland bezit. Voor 't eerst werden Ghetto-Joden als menschen be schouwd. Voor 't eerst werd over GhettoJoden in Nederland geschreven, zonder tevens op ze te schelden. (Alle lafbekken «der de schrijvers zijn anti-semitisch. n moedig schrijver kan, zelfs niet :t reden, losslaan waarop al de anderen hakken. Dat verbiedt zijn afkeer van het ' doen wat ook de menigte doet, zijn aesthetische walging van kudde-hande lingen.) Voor 't eerst speelt in de Neder landsche litteratuur hier een Ghetto-jood een fatsoenlijke rol. Zelfs Shakespeare heeft zich niet tot' die hoogte kunnen opwerken. Welk een genie, welk een groot psycholoog, deze Douwes Dekker. Wat een heerlijke, vrijzinnige Neder lander, deze man. Den viezen Jodenhoek van zijn tijd in te gaan en er uit te komen, zonder wat morsigs te zeggen. Er is maar « Nederlander, wien dat ook gelukt is... Rembrandt. Hoe diep van gemoed, die twee. Hoe breed van gebaar. Wie als Multatuli zoo den Ghetto-jood kon zien, zonder vuiltje in het oog, tot de verrassende (en ZQO juiste!) openbaring kwam, dat de Ghettojood in Nederland eerlijk is geweest, die heeft ook zeker den Inlander goed gezien, de ziel van den inlander be grepen'. Hij is het ook, Multatuli, die de eerste is geweest, die de ziel van het kind heeft begrepen n onze eeuw van het kind" heeft ingeleid. Hij is de eerste geweest, die door vergelijkende tabellen wees op de slechte voeding van den Nederlandschen werkman. Hij is de eerste geweest, die de ongehuwde moeder en het on echte kind verdedigd heeft. Hij is de eerste geweest, die menschelijkheid heeft gesteld tegenover predikantenbraafheid. Hij heeft het dogma onder mijnd, hopeloos ondermijnd. Hij is de eerste 19e eeuwsche taal-artist geweest in Nederland. Hij is de eerste Nederland sche litterator geweest, die in de littera tuur, de fantaisie als zoodanig, deed erkennen. Hij is eerste geweest," die de sociale evolutie heeft voorzien. Hij heeft de komst van de Sarekat Islam voorgevoeld. Hij is een der weinigen uit de 19e eeuw, die wij thans aan de bewust wordende koloiiiale bevolking kunnen voorhouden als oewijs, dat ook in Nederland een hart klopt voor de Indische bevolking. Heeft Jhr. de Koek déenquête-verslagen van 1883 gelezen. Hij kan daarin leeren, hoe de Nederland sche droogstoppel in de 19e eeuw den armen blanken man behandeld heeft. Kin deren van zeven jaar werktefi 's nachts bij Regout voor aardewerk-ovens. Een ril ling ging door 't land, toen die enquête verslagen bekend werden. Bedenke men nu, hoe de arme, weerlooze kleurling ginds in de Oost", door Slijmering en cornuiten behandeld moet zijn. Hoe't in de West was, hebben wij onlangs kunnen lezen, in herinnerings-artikelen over de opheffing van den slavenhandel. Men FEUILLETON tmiiiimiiiiiiiiimiHiimiiuiiiiitiiu EEN ELECTROCUTIE uit een Amerikaanschen Roman DOOR ARNOLD BENNETT Het stadje Sing-Sing was aanstonds bij het eerste daggrauwen ontwaakt. In de ge schiedenis van zijn bestaan zou dit de belangrijkste dag en de meest opwindende worden. De vrouwen, zelfs die medelijdend zijn van harte, staan uit haar bedden op in een plezierige en beweeglijke drukte en trekken haar mooiste Weeren aan. Moeders pronken met bonte en schitterende kleuren hun klein kroost op en leggen het Zondagsche kleedje op de kinderwagen. De mannen uit het vlek nemen een halven dag vrij en maken zich zelf zoo mooi als het schoone geslacht. Salon- en bar-houders hebben hun planken en toonbanken opgetast met nieuwe voorraad van cornedbeef, koude ham, kaas, noten, pickles en pretzels. Tegen tien uur in den morgen zijn een honderd-tal sjeezen het stadje ingereden, vastgebonden nu aan iedere paal, in iedere stal ondergebracht. Een aantal staat in file langs die zijde van den weg, die uitziet op de gevangenis-torens. De vrouwen zitten aan den voet van de helling tegenover de gevangenis, duwend, op werktuigelijke maat, aan de kinderwa gens, of met hun tijdelijke buurjuffrouwen in druk gesprek. Andere vrouwen, de hel ling opgeklommen, hurken daar te saam en wachten met hét geduld, waartoe zij zich dwingen kunnen, het oogenblik af van het hijschen van vde Zwarte Vlag. . De reporters en de getuigen der terecht stelling zaten op een hek dicht bij den hoofd ingang cigaretten te rooken, en d£op handen zijnde gebeurtenis met hare mogelijke inci denten te bespreken. Binnen en buiten het gebouw was er een atmosfeer van zoo he vige, schoon bedwongen opwinding, dat zij zelfs voor de sterke zenuwen van den hoofd bewaker ondragelijk scheen te zullen wor den. De hulp-bewakers met hun nel-kleurige weet, dat Rome en Dordt den slaven handel goedkeurden. Dat Beecher Stowe, een vrouw, moest komen, om Paus en Calvinist den geest van 't Evangelie te leeren. Multatuli is de eerste geweest in Neder land, die bewees, dat men de Kruissprook" kan verstaan, zonder dogma aan te hangen. Op Multatuli s schouders staan: De literaire beweging van '80. De radicale .-'"?als partij van sociale evolutie. ij is de wegbereider geweest voor de sociale reportage (Brusse, Jan Feith, schrij ver dezes). Hij heeft door Vorstenschool" aan Heijermans gewezen op de macht van het sociale drama voor de volks ontwikkeling. Er is geen hedendaagsch Nederlandsch schrijver, publicist, journalist, die niet bewust of onbewust, direct of indirect, aan Multatuli dank heeft te weten. Ik zou nog een kolom kunnen vullen met 't opsommen van de deugden van Multatuli. Deze mensch heeft ook zijn menschelijke fouten gehad. Daar zijn wij hem dankbaar voor. Zonder deze, zou hij door zijn menigvuldige deugden zoo ver van ons staan, dat hij niet onder ons, sterfelijke zondaars, maar onder de on sterfelijke goden had behoord. Wij willen geen boven-menschelijke deugdhelden meer, wij moderne menschen. Ook onze voorgangers en wegbereiders waren menschen. Dat te weten, geeft moed om ze in 't goede na tévolgen. De andere Imitatie" Tukt toch geen onzer. BERNARD CANTER * ? * Een beminnelijke vergissing Onlangs verscheen in de Hollandsche Lelie een van taal (als altijd) aüreus, maar om den inhoud aantrekkelijk stukje van de redactrice: Christus in het Vredespaleis". Wij waren er zoo mede ingenomen, dat wij-er het voor naamste gedeelte van afdrukten op de eerste bladzijde van dit Weekblad, en dit blijk van onze ingenomenheid verhoogden door het kranige fragment inteleiden met een enkele zinsnede, waaruit onze hartelijke instemming was af te leiden. Het stuk van freule Lohman was sommi gen te kras". Wij ontvingen reeds dadelijk een brief ter opneming, een brief van een jonge vrouw, die o. a. schreef: En nu weet ik wel dat u (bedoeld is Mejonkvrouwe Anna de Savornin Lohman) mij, met uw groot schrijverstalent, makkelijk kunt bestrijden, want wij strijden niet met gelijke wapenen, maar... 't moest mij van 't hart, ik kon 't niet binnenhouden." Wij waren door de oprechtheid van den toon in dit schrijven genoeg getroffen, om aan het (bewonderende) protest terstond plaats te geven. Maar... daar kwamen temet nog meer ingezonden stukken los! Wij bedachten toen, dat het toch beter was aan het blad van Mejonkvrouwe de Savornin Lohman zelve de primeur van deze opstellen te laten en schreven den inzenders (het waren er drie): Wend u tot de Schrijfster zelve." Een daarvan deed dat. Zijn stuk werd geplaatst in De Hollandsche Lelie van 22 October. Daaronder vonden wij dit antwoord: Antwoord redactrice. Door mijn afwezigheid gewerd deze brief mij eerst nu. Gaarne voldoe jk aan het verlangen van den inzender, en ver leen plaats aan zijn artikel. Ik kan hem echter niet antwoorden, omdat ik niet weet wat hij las, namelijk of het was een uittreksel uit mijn artikel, een ver? draaiing ervan, wat in een woord, de Amsterdammer ervan geliefde te maken ? Deze courant, de Amsterdammer, die dit stuk weigerde, neemt wél op andere stukken over mij, inplaats van die dan evenzeer naar mij te adresseeren. Dit bleek mij namelijk uit een mij onlangs toegezonden Amsterdammer, waarin miiiiiiiimimiiiiimiiiiiiimmiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii nieuwe petten liepen af en aan met een air van gespeelde gewichtigheid. Nooit nog had Sing-Sing een schooner dag zien opgaan boven haar somberheid. De hemel wasén koepel van lapislazuli. De gele zon regen-vonkend op het majestueuze complex van torens en torentjes, op de mooie grijze huizen op den top der begroende hel lingen rondom, op het kerkhof met zijn weinige eerlooze dooden", op het feestelijk-gekleede ongeduldig volk, zong even juichend en jubileerend als waren dood en oneer op heel de groote aarde onbekend. De rivier en de beboschte oevers in de verte waren even kalm en liefelijk alsof het groote steenen gebouw met de mannen in de wachttorens was misschien een kasteel uit een sprookje, waar de gevangene prinses wachtte op haren jongen verlosser. De hoofd-bewaker liep een of twee keer naar de telegraaf-tafel in het kantoor, en vroeg aan de juffrouw van dienst of er geen bericht was gekomen. De wensch is de vader van de gedachte", zei hij tot den cipier maar toch kan ik nog alle hoop niet opgeven op een uitstel of 'n verandering van de straf of zoo iets. Arme meid*), ik vind het meer dan verschrikkelijk voor d'r." Laat me koud," grauwde de cipier. Voor mijn houdt ze d'r nekkie wat al te stijl. Toen ik vanmorgen d'r in d'r cel 't doodvonnis voorlas, draaide ze me vierkant d'r rug toe." Ja, trotsch is ze, maar ze heeft het al hard genoeg te verantwoorden en nou is het geen tijd voor zulk soort verwijten. Ik moet zeggen, dat ik vast had gedacht, dat Mr. Bourke**) haar zou hebben vrij'gekregen, en nog kan ik die gedachte niet heelemaal laten varen." Dan zal die zich moeten haasten", antwoordde de cipier met een korten lach. Het is op het oogenblik 10.40endeterecht stelling zal plaats hebben om 11.12 precies." Kan je niet 't een-of-ander voorwendsel bedenken en de zaak een dag uitstellen. 't Is heelemaal niet, wat ik van mr. Bourke gewoon ben." *) Patience, de tot de chair" veroordeelde, onrechtvaardig van moord beschuldigde Amerikaansche journaliste, heldin uit den roman. **) Patience's advocaat. eene juffrouw zich tot mij richt naar aanleiding van hetzelfde insgelijks door haar in de Amsterdammer gelezen ar tikel van mij. Nu het echter geldt een stuk dat deze eerlijke (?) redactie niet bevalt, nu verwijst zij den inzender daar van plotseling naar mij. Zoo zijn onze eerlijke Persmanieren! Ik heb de juffrouw, die in de Amster dammer zich tot mij richtte, niet geant woord om dezelfde reden waarom ik tiet ook nu niet doe den heer v. d. Wall, namelijk omdat ik niet weet wat de Amsterdammer deed met mijn artikel, of hij het in t zijn geheel overnam, of het werd verdraaid, dan wel slechts ge deeltelijk maar in elk ge val toch letterlijk weergegeven, etc. etc. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN De cursiveeringen zijn door Mejonkvrouw de Savornin Lohman zelve aangebracht. Ook is het vraagteeken achter eerlijke" van haar. Wij meenen ons zeker te herinneren, dat aan deze niet verlegen Schrijfster een exem plaar fs toegezonden (het werd dan ge adresseerd/ Scheveningen") k van het nummer, waarin wij haar artikel, in hoofd zaak, overnamen. Maar stel, dat wij ons ver gissen. Stel, dat de post of dat Mejonkvrouw zelve en faute is. Zou een klein brief kaartje dan niet... voordat... Intusschen ... deze zoete onbeholpenheid en werkdadige flux de bouche vinden velen, k Hagenaars, een exquise peut-être ook een piquante ? charme bij de Jonk vrouw 1913. In het voorbijgaan. Novellistische Schetsen, door FRITS HOPMAN. J. A. Sleeswijk, Bussum, z.j. Men kan den heer Hopman dankbaar zijn, dat hij er toe kwam zijn overal verspreide werk te bundelen, want wat hij schrijft is geen alledaagsch verschijnsel in onze litte ratuur. Aanvankelijk zou men zelfs zeggen, dat het heelemaal niet Hollandsch was, zoo Engelsch ziet het er uit. In Engeland name lijk schrijft men niet realistisch of natura listisch maar intellectualistisch, kan men zeggen. Geen bloote wedergave van natuur indrukken, geen overgeven aan de omrin gende wereld, zoodat het Zelf er in opgaat. Dat Zelf blijft altijd er bij en wakker, en oordeelt en formuleert kalm-critisch, liefst droog-geestig, gebeurtenissen, personen en zaken des levens. Daarbij wordt verwacht, dat men geenszins sentimenteel zij, zelfs nauwlijks gewoon gevoelig, want dit geldt als minderwaardig voor een mensch, die zich zelf en het leven heeft leeren beheerschen. Al wat op scènes" gelijkt, op R hrung" en romantische tooneelen, is den gemiddeld beschaafden Engelschman een gruwel en hij verwacht van zijn auteurs dat zij hem met deze nonsens" niet aan boord komen. Hij, d.w.z. zijn positieve en actieve aard, kan er eenvoudig niet tegen, omdat het, zij- het dan ook in uiterst slap pen vorm, zelfinkeer beteekent, een grieze lig ver verbuigen over de afgronden van het ledige zelf. Evenwel, daar de nationale ijdelheid zulke bekentenissen liefst vermijdt, heeft hij van den nood een deugd gemaakt en wat eigenlijk zwakheid is tot deugd gepromoveerd: de heroïsche levenshouding. Want het schijnt, in het leven en bedrijf der Engelschen, zoo goed als in hun litteratuur, of zij niet enkel het practisch, dadenrijk leven beheerschen (dat zij ongetwijfeld vrijwel doen), maar ook het ideëele leven van denken, voelen en droomen, of zij diep-in de wereld hebben doorpeinsd en doorvoeld en alles nu netjes gesorteerd en gemerkt in hun hersenkas ligt opgeborgen. Superieure alweters en al voelers, glimlachende wijzen en toch nog bloedrijke levenslustige doeners, ware helden des iMtiiiliiiiiiimmtiitiiiiiiiiiiii ilitiiniliiiiiii n immuun ui Vast niet. Om 11.12 dan gaat ze, en geen minuut later." En zwaar stond hij op en slofte het kantoor uit. De hoofd-bewaker nam nu een karaf brandewijn uit een buffet en zette die met een stuk of wat glazen op de tafel. Daarop riep hij de kranten-menschen en de getuigen binnen. Onderwijl ze binnen kwamen en zwij gend hun glas leeg dronken, liep hij rus teloos rond. Dan nam hij een stok van malacca-Jiout met zilver beslag in de handen en eenige van de journalisten, die er de afschuwelijke beteekenis van kenden, huiverden op dat gezicht. Niets aan te veranderen, heeren. 't Wordt tijd" zei hij, na nog eenmaal opnieuw te vergeefs naar het telegraaf toestel geloopen te zijn. Trouwens, door de onderaardsche gangetjes is nog een heel eind ook." Op het oogenblik, dat de ijzeren deuren achter hem gesloten werden, keerde hij zich plotseling om en riep een agent. Mocht er een boodschap of een telegram komen van mr. Bourke, of mocht er iets anders gebeuren, vór 11.16 zoolang kan ik het ophouden zorg dat je op post bent en laat het me onmiddellijk weten. Dat zijn wij van mr. Bourke niet gewoon, dat ie bij de pakken zou neer gaan zitten. Hier, ik voel het in de toppen van m'n vin gers, dat-i zich weert en slagen zal ook, al moest-i er hemel en aard voor bewegen. II. Het was vijf minuten over elven. Patience zat op den rand van haar ledikant, de han den aan het ijzer krampachtig vastgegrepen, haar gezicht asch-grauw. Maar ze was kalm. De afschuw en de weeheid, die haar bijna te sterk waren geweest, toen de cipier het doodvonnis had voorgelezen, had zij over wonnen en voor goed. En zij had koffie ge dronken. Nu was zij zich nog slechts be wust van n gedachte, n uiterst verlangen moedig te sterven. Zelfs Bourke was ver geten, en met hem hoop en spijt. Zij was zich bewust van een bijna hartstochtelijke begeerte, geen zwakheid te topnen, ook niet voor n enkel oogenblik. Misschien deed1 zich, zelfs in dit laatste uur, de ieder inge boren neiging tot het dramatisch vertoon gelden, want zij riep zich het tooneel levens" zoo verseftjjnen z<jj onze verbaasde en benijdende aatfdacht. .. ' Maar men belibeft niet ;? veel Engelsche litteratuur genoten te liebben, onv te <bemerken wat.izich van tevoren alreeds liet vermoeden ;$- dat het lang niet alles goud is, het goud der complete menschheid, wat hier vaak al te zeer blinkt en praalt. Die gevoelsmeerderheid blijkt dan bij d meesten van geboo$e aangeleerd, de algemeene uitdrukking Mer' individueele ong^oeligheid. En zelfs,$ndien het leven- he'n oityerwajcht, van een ofltonvenffonjeele zijde, aarrgrijpt, blijken zij bekrompen ils botjes en sentimenteel als schoolmeisjes. Voor ons, vastelanders, is dat dan een zachte troost. Intusschen echter, en de dankbaarheid gebiedt ons zulks te erkennen, is de alge meene vorm dezer lévensverhouding, zooals hij in gesprekken, in de kranten, op het tooneel ;en in de litteratuur blijkt, verre van onpleizierig. Men voelt er zich aanvankelijk heel rustig bij en geniet van de zelfs aljedaagsche leukheid en droogcomieke nuch terheid, die nog een heel eind boven Hollandsche grappenmaker^ uitsteken. Een beetje geestigheid schijnt daar wel elks deel te zijn en verbonden met het rustig voort varende en kalm doortastende, maakt dit het leven zeer behagelijk. Bedenkelijk wordt deze grappige nuchter heid eerst, als zij gewild en aanstellerig blijkt, niet de algemeene voftsijdelheid, die zich zelf niet weet, maar de individueel, die ander gevoel verstopt om te overbluffen. Maar in Engeland is dit gevaar niet vaak te duchten. Aldus begint de eerste schets van Frits Hopman, die hij De Rit in den Nacht ge doopt heeft en die terstond onmiskenbaar den toon geeft, welken ik bedoel, de toon van ietwat sceptisch spottende, maar zacht zinnig wijze, levenservaring: Het gebeurde in het laatst van Septem ber, in de dagen toen mijn vriend Anton van Raalte nog arts was ergens in Limburg, kort voor zijn trouwen. Wij waren dien avond bij den burgemeester op thee geweest. De burgemeester had viool gespeeld en Anton kunstjes met speelkaarten vertoond en wij waren het eens geworden over gewichtige vragen van gemeente-politiek. Het groot blokkenvuur op den haard brandde lekker, want het was erg koud en wij dronken slappe rumgrok en ik genoot van de rust in deze ban§Je atmosfeer, waar geen aspiratie was. De verdienste der klein-burgerlijkheid, hompeopatisch toegepast als gemoedstillend middel, is 'door ons jongeren nooit genoeg erkend Gelijk dan aldus het begin is, zoo is ook het vervolg en het geheel van het verhaal, een ironisch spel van het leven. In dit verhaal als in vele der volgende, is telkens de humoristische tegenstelling van middel en doel, van streven en uitkomst, de onver wachte grijns van het leven bij het moei zaam gewurm der stervelingen. En dit koelzinnig verhaald, als schouderophalend in het voorbijgaan" genoteerd, als dingen, die wel aardig zijn, maar die wij toch allen wel weten. Vele van zulke gevallen achtereen geven onvermijdelijk den indruk van manier, van een vaste truc, waaraan het waarachtig gevoel geen deel meer heeft. Doch Frits Hopman is een diepere natuur en met deze Engelsche soort geestigheid staan wij nog maar in den voorhal van zijn wezen. Zoo van iemand, dan zou ik van hem willen gelooven dat hij zijn eigen ironie, zijn heroieke levenshouding doorleden heeft, juist omdat zij in geest nog zooveel andere en diepere klanken geeft. Wie, al dadelijk in de eerste schets, de gevoelige en toegewijde beschrijving leest .van het nachtelijk landschap, dat de twee doorrijden, beseft, dat hier meer aanwezig is dan drooge geestigheid alleen, dat het daarom niet te doen is, dat het daarbij niet ophoudt. En in 't vervolg treft men telkens fragmenten van natuurbeschrijving, van bijna dwepende natuurstemming en innige aandacht. Hier is b. v. een winterbosch. Nooit te voren had ik zoo die stammen gezien in hun onderscheiden rijke schoonheid. Er waren oude barsche, knottige boomen wier druipende, naakte sepia-tronk van gegoten en de houding, die zij zou aannemen, telkens en telkens weer voor den geest. En mede als gevolg hiervan was er een gewaar wording van onwerkelijkheid in haar. Zij had een gevoel of zij op het punt stond een groot slot-bedrijf te spelen en zij kan zichzelve gén volkomen rekenschap geven van de omstandigheid, dat dit hooge moment van dramatische spanning haar eigen vernietiging beteekende. Haar lichaam was zeer vermoeid, en zij zou gaarne uren, uren lang zijn gaan liggen, al had de koffie alle slaap verdreven. Eenmaal leunde zij half achterover, maar richtte dadelijk zich weer op, haar mond samengetrokken als in verstijving. Plotseling hoorde zij geschuifel van voe ten op een onbekleeden vloer. Zij wist dat dit geluid van de kamer der Terecht stelling kwam. Zij huiverde en beet op haar lippen. Nu en dan, door de hooge vensters, klonk een schrille hooge noot van een vrou wen-stem, of de weeke zachte lach van een kind. Een oogenblik daarna sprong zij op, sid derend over het geheele lichaam, haar vin gers ineen wringend in een laatste en zege vierende poging tot volstrekte zelfbeheersching. Op de deur, die Het Huis der Dooden scheidde van het gebouw, weerklonken drie luide slagen, langzaam en opzettelijk duidelijk. Zij weergalmden in de ooren der veroordeelde als het bazuingeschal van het laatste oordeel. De deur ging open, en de hoofd-bewaker trad binnen, langzaam zich bewegend, en een maal stilstaand om fluisterend zich te onder houden met de dooden-wacht. Patience kon nauwelijks de plotseling opkomende begeerte bedwingen uit te roepen, dat zij zich haasten zouden en er een eind aan maken. Ten laatste kwam hij naar voren, terwijl zijn malacca-stok neertikte op den vloer, ontsloot hij de deur der cel, en bood haar zijn arm aan. Hij boog zich tot haar over, als wilde hij haar iets in het oor fluisteren, bedacht zich dan, en leidde haar langzaam naar den gang tegenover de Kamer der Terechtstelling. Opnieuw perste zich de vraag naar haar keel, dat zij zich zouden haasten, maar zij durfde niet spreken. De dooden-wacht wendde het hoofd af. De veter van haar lage schoen raakte los en werkbrons leek, het fantastische, gepolijste brons der groote Japansche vazen. Er waren ranke stammetjes overtrokken met groen, kaal gesleten vilt, verschoten, geplet velours, andere gevlekt als eschdoornbladen en hoogerop versierd met rafelige festoenen en zilver guipuurwerk en waaiervormig grijs mos, dat verloren ging in een gewemel van strepen en stippels. Diep donkere takken braken uit met bleeke vlekken van korst mossen, als prachtige pythonhuiden en de ruggen van karpers. Beuken, als van klei geboetseerd en geringd met fijne ribbels; gebarsten berken met lange, rauwe, klodderige lidteekens; gepotloode jonge eiken; pijnboomen paarsbruin met diepe grauwe naden.Gebogen oppervlakken, bestoven met groen poeder, waarlangs zwarte stralen geaderd waren; roeterige vegen als walm van flakkerende toortsvlammen; teer netwerk als wasbarstjes in gebatikte stoffen; soms overdekt met drui pend groen haar als zeewier op dukdalven, of begroeid met een dichte mosvacht vol lichtschijnsels als in plooiig fluweel " t»Dit is een opsomming, maar hoe sterk is de aandacht, hoe liefdevol de blik, die dit alles opmerkt en zijn passende benaming geven wil. En dan gaat ook wel de indruk dieper en vindt de meer gespannen beschou wing het suggestieve beeld in enkele zinnen of woorden, die een omgeving voor ons op roepen. Waarin dan heel vaak ook weer iets van die geestigheid aangenaam gemengd wordt, die de eenvormigheid van het enkel plastische breekt. Hier is ten slotte de visie van een konink lijken trein, bij nacht aankomend en opge wacht aan een grensstation. De trein reed binnen en het fanfarekorps der beambten begon te spelen. Er stond een kluitje publiek aan den eenen kant van het lange perron, met wat licht van een gloei lampje, omhoog tegen den zwarten winter nacht en nu en dan steeg een dun, verlegen hoeraatje op. Voor de restauratie zag ik den burgemeester in een oudmodische gekleede jas staan te buigen voor een waggonraam met zijn bloote, kale hoofd in den tocht. De wagenflank was in donker onder een lap schaduw van de abri, maar de portierruiten, hel warm-verlicht ingezet, vertoonden hooge ambtenaren en lakeien bedrijvig af- en aanloopend, witte veerpluimen, reepjes goudgalon, tressen, roode uniformstof, een stuk van een grijzen reismantel. Mare chaussees, revolvers met gehoekten arm dreigend vooruit houdend, hadden zich rond om het rijtuig geposteerd met die Panopticumstarheid, die strikte plichtsbetrachting moet aantoonen" ... enz. Dit i? een fragment uit Tien vogels in de lucht, een van de fijnste en sterkste uit den bundel. Wat nu nog, naast geestigheid en natuur zin, in deze schetsen op te merken valt, is de sterke, hevig levende phantaisie van den schrijver, die zich in droomen en visioenen uit, en zijn vaak zwaarmoedig terugverlangen naar de ontvankelijkheid en het droomleven zijner jeugd. Wederom met de Engelschen gemeen heeft hij die gemakkelijk aansprekende zwaarromantische spookverbeelding, maar Hollandsch, tenminste on-Engelsch lijkt wel dat heimwee naar vervlogen jaren, naar dat kind, dat hij eenmaal was en dat in gelukkige eenheid leefde met een betere wereld. Daarin ligt dan misschien de kern, de oorsprong van die ironie, die op deze wijze iets beters is dan een algemeene levenshouding. Uit verzwegen weemoed en teruggedrongen tranen ontstaat vaak bij dieper voelende zielen een schelle vroolijkheid, een slag vaardige scherts, die enkel bedoelt de profane menigte af te weren van het heilige. Indien zoo de luchtige spot van dezen schrijver ge nterpreteerd mocht worden, zou dit wel een zeer bijzonder verschijnsel zijn in onze letterkunde Maar ondertusschen is, voor wie minder ver en diep begeert te zien, het boekje, zooals het daar ligt, al bijzonder aantrek kelijke lectuur, door allerlei slag van lezers te genieten. FRANS COENEN tuigeüjk bukte zij zich om die weer vast te maken. De Hoofd-bewaker vroeg haar of zij een glas brandewijn wenschte dan zou hij het laten halen. Maar zij scrrtidde nadrukkelijk ? het hoofd. Al reeds begon de geestvervoering om de heroïsche daad zich van haar meester te maken, en zij wilde geen journalist het kleine vermaak gunnen te kunnen zeggen, dat zij haar heldhaftig heid aan alcohol had te danken gehad. Zrj wandelde de enge gewelfde gang door, door zoovele voor haar betreden op den weg naar hun laatste afschuwelijke seconden. De hoofd-bewaker morrelde aan het slot. De deur draaide op haar scharnieren. Een oogenblik hield Patience de oogen gesloten; de ruime zaal van geel hout was als een helle oven van zonlicht. Dan opende zij ze en zag nieuwsgierig rond. De Kamer der Terechtstelling was groot en hoog en vierkant en vroolijk. Links een paar meter boven den vloer was een rij ramen. Aan het einde zat een groep man nen op stoelen, maar stond zenuwachtig haastig op toen de gevangene binnen kwam, en ontblootte het hoofd.' Dat waren de krantenmenschen. Zij herkende ze bijna allen, en boog het hoofd voorover. Aan het andere einde en dicht bij de deur, die leidde naar het Huis der Dooden, stond een stoel. Patience richtte daarop, ondanks het daarvan uitstra lend verblindend licht, met strakken blik de oogen. Het was een zware stoel van licht-eiken, evenals de kamer, en staande op drie pooten. Twee van achter; en van voren een poot wan eigenaardige constructie, bijna een voet breed. Deze poot was in tweeën gescheiden aan het eene einde. En halverwegen, in het midden liep een dwars balk over de geheele breedte van den stoel. Hieraan waren de riempjes bevestigd, die de enkels van den veroordeelde bonden. De stoel stond op een rubbermat, die 'm' geheel isoleerde. Hij was als bestard met kleine electrische lampjes, schitterend, witgloeiend. Achter den stoel was een vierkant kastje, waarin degene stond, de onbekende, die op het gegeven teeken, den stroom inscha kelen zou. Twee gevangenis-soldaten stonden bij den stoel, n er achter en n rechts ervan. De lands-electricien, twee chirurgen en een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl