De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 2 november pagina 3

2 november 1913 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

2 Nov. '13. No. 1897 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Sokken welke zes maanden gedragen kunnen worden ZIJN GOEDKOOPER dan sokken welke na twee maanden versleten zijn. Verlang daarom nog heden een half dozijn AVIATA" GARANTIE SOKKEN van Uwen leverancier. Fil d'Ecosse PI. 4.25 en PI. 5.40 ffletino 6.00 ,a half Utrechtsche Tricotage Fabriek WICHER JANSEN, Utrecht. BOUWT TE NUNSPEET. Mooie boBchrftke terreinen. Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon. Inlichtingen M.ii DE VELUWE",Nnngt>e*t. WOIiSEIiElT-CARS Het bekende Engelsohe merk. C3-e!h.eel Direct leverbaar. Inlichtingen en prijsopgave verstrekt de vertegenwoor diger voor Znid-Holland: P. OVERGAAUW, Balistraat 85-87, 's-Gravenhage. «tiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiimmimiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiimiiii n i n Ingezonden De heer Bernard Canter als Paladyn van Multatuli Als betrof het een sensationeel geval van verkrachting, van moord of iets dergelijks, kon men in de Amsterdammer van 24 Oct. 11. met groote, vette letter gedrukt, lezen: Multatuli aangevallen door Jhr. W. H. W. de Koek. Onder dit lawaaierige hoofd be spreekt de heer Bernard Canter mijn laatste, in De Tijdspiegel van Oct. 11. opgenomen artikel: Waarom de Max Havelaar geschre ven werd. Ik zou mij van een antwoord kunnen ont houden. Immers, als de heer Canter, zonder eenige aanleiding mijnerzijds, voortdurend op smalende wijze over mijn titel spreekt; mij omschrijft als de schuldlooze en schuldenlooze jonker," en mij, volkomen onge motiveerd, toeroept: Te deksel,jonker,niet ieder krijgt van vader titel en duiten mee!" zijn dat zulke slechte, in-plebeïsche pers manieren, dat ieder fatsoenlijk man mij ge heel gelijk zou geven, als ik op zulke smakelooze, onwaardige taal zweeg. Maar ik zal niettemin antwoorden, doch alleen ter wille der zaak. Ik heb, beginnende in De Nieuwe Courant, vervolgende in De Nieuwe Gids en eindigende in De Tijdspiegel, eene serie bijdragen ge leverd over zeker bepaald deel uit het leven van Multatuli, nl. dat deel, dat samenhangt met de Lebakzaak. In die stukken heb ik zeer duidelijk, bepaalde feiten gestaafd, die aangegeven worden in mijn in de bladen afgedrukten brief aan den Minister van Koloniën. Meent men dus te moeten en te kunnen af keuren wat ik in die artikelen beweerd heb, dan behoort de juistheid der gestelde feiten weersproken, dan moeten mijne conclusiën ontzenuwd worden. Dat doet de heer Can ter echter niet. Natuurlijk niet! want dat kan hij niet, om de doodeenvoudige reden, dat ik niet zooals de fabrikanten der Multatulilegenden, gefantaseerd en onvoorwaardelijk geloofd en nagewaweld heb wat de Mees ter" beliefde op te disschen, maar omdat ik alles, gelijk het behoort, gedokumenteerd heb. Want ik ben geen fantast", geen strijder tegen windmolens". Ik heb niets verzonnen; van alles wat ik gezegd heb wordt.de plaats aangegeven waar het te vinden is. Ik heb feitelijk dus niets anders gedaan dan bekende, reeds gepubliceerde daadzaken gesorteerd en gerangschikt, waar door het volle licht der Waarheid er op kon inwerken. Wat doet de heer Canter echter wel. On machtig om een mijner gedokumenteerde beweringen te wederleggen, somt hij een aantal (wat hij noemt) deugden van Multa tuli op. Die zoogenaamde deugden hebben echter niets te maken met de door mij gepo neerde feiten. Deze worden dan ook in geen enkel opzicht door de daad van den heer IIIIIHIIIIIIIIIHIItllllllllHllllllllllllllMIHIimillllliiHiiiiii' IMIIIIIIIIIMIIII FEUILLETON IIIIIIIIIIIHIIIIiiliiiiiiiiiilillHiiiiiiiillllllllltlllMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII Uit de herinneringen van een geneesheer Een dagboekblad van * ENNIUS ALWEER EEN ROOIE De bevalling was afgeloopen; 't was alles voorspoedig gegaan en bovendien een groote vreugde, omdat het een meisje was. Zij had toch al twee jongens, tweeen drie jaren oud, en zoo heel veel kindertjes waren er zeker niet meer te wachten, want moeder was al in de veertig. Toch was zij nog maar een jaar of vier getrouwd en haar man was nog tien jaar ouder; 't was dus een voor beeld van late liefde. Nu, het huwelijk was er niet minder gelukkig om; een meer innig samenleven als van deze op reeds gevor derden leeftijd samengebrachte echtgenooten was moeielijk denkbaar. De man was ambte naar in een diensttak, waarbij de traktementen in de lagere rangen te gering zijn om een huishouding op te zetten en nu scheen, gemakkelijker dan bij de meeste zijner collegas, niet alleen zijn hoofd, maar ook zijn hart zoozeer te zijn doordrongen van de noodzakelijkheid van een celibatair leven, dat hij alle verliefdheid van ook maar eenigszins ernstigen aard tot aan zijne promotie als inspecteur of zoo iets had verschoven. Op zijn nieuwe standplaats had hij zich, hoewel de vijftig al achter den rug en zoo grijs als een doffer, terstond als een ernstig huwelijkscandidaat voo.rgedaan en was binnen een half jaar getrouwd met zijne tegenwoordige vrouw, die op haar toenCanter ontzenuwd. De heer Bernard Canter praat er dus naast. Leugens en laster werkt men niet weg door er deugden naast te zet ten. Die deugden laat ik gaarne voor wat ze zijn, maar ik heb het in mijn aangevoch ten artikelen over de duidelijk geconstateerde leugens en laster, die beoogden anderen te benadeelen ten eigen bate, en daarop alleen moet geantwoord worden. Hij toont zich hier dus een waardig leer ling van zijn meester, die dezelfde onbe holpen taktiek volgde. De heer Canter blij kt alzoo heel wat Multatulilogika van zijn geestelijken vader" te hebben meegekre gen''. Zijn redeneeringen zijn dan ookallermalst, even onnoozel als die van den Meester". Zoo bijv. voegt de heer Canter mij toe: Wij willen niet van Jhr. W. H. W. de Koek eischen, dat hij zijn eigen zonden in 't publiek biecht. Hoewel wij daar nu een beetje recht op hebben. Hij heeft wellicht niet eens een balk in zijn oog. Slechts een vuiltje. Maar wie over het zedelijk leven van een groot man den staf breekt, die moet zelfs geen door een vuiltje verduisterd oog hebben." Nu weet de heer Canter heel goed, dat niet ik de aanvaller ben. Ik verdedig slechts en wel personen en Indische en Nederlandsche Regeeringen, die in de Havelaarzaak volkomen onschuldig zijnde, door Multatuli schandelijk met de gemeenste leugens en den vuilsten laster achtervolgd werden. Op dat fraaie" fundament is de Max Havelaar opgetrokken, gelijk ik aantoonde. Ik heb, zooals ik reeds opmerkte, niets verzonnen. Ik heb slechts overbekende en op den achtergrond geraakte zaken gesorteerd en gerangschikt en zoodoende zijn die leugens en is die laster helder voor den dag ge komen. Des heeren Canters evenbedoelde eisch en beschuldiging zijn dus belachelijk. En wat Multatuli's zedelijk leven betreft, ik heb dat toch waarachtig niet geopenbaard. Zou de heer Canter zich voor dat vuiltje" niet liever willen wenden bijv. tot mevrouw D. D.?Hamminck Schepel, de uitgeefster der Brieven, die door de letterkundige wereld toegejuicht zijn? En dan! als de heer Canter zoo dankbaar is, gelijk hij zegt, voor Multatuli's menschelijke fouten", dan zal hij toch anderen, die op dat zelfde artistenstandpunt staan als hij, in die dankbaarheid willen doen deelen. Welk bezwaar heeft hij dan tegen die openbaring? Eene tweede zonderlinge redeneering is deze: De Israëliet Canter noemt vol ophef als deugd het volgende. Voor tiet eerst werd (door Multatuli) over Ghetto-Joden in Nederland geschreven, zonder tevens op ze te schelden. Alle laf bekken onder de schrijvers zijn anti-semitisch". Nu heeft de heer Canter in mijn artikel kunnen lezen, dat Mutatuli den heer d'Ablaing van Giessenburg (aan wien hij zeer veel verplichting had) zonder aanleiding heeft maligen leeftijd van acht en dertig jaren waarschijnlijk voor zich zelve de kansen reeds had uitgewischt om nog tot een huwelijk te geraken. Nu, zooals ik zeide, het was er niet minder gelukkig om. Reeds het eerste jaar kwam een zoontje uit de kool gekropen en het tweede jaar kreeg hij een broertje; dit was thans twee jaren geleden en het was dus werkelijk een rijkelui's wensch, nu aan dit gezonde tweetal een zusje tot gezelschap werd gebracht, dat frisch uit de oogen keek van het eerste oogenblik af, toen zij ze opende. 't Was in den namiddag; omdat kraam vrouw en kleine toch beide welvarend waren, bleef ik niet lang na den afloop, maar be loofde in den avond nog even terug te komen. Bij mijn komst was de man niet thuis, doch werd ieder oogenblik terug verwacht; ik schrikte werkelijk van het tooneel, waarvan ik getuige was. De vrouw, die ik enkele uren te voren, kalm en wel gemoed had verlaten, lag met dikke, roodbeschreide oogen in haar bed te snikken, over geheel haar lichaam trillende; op mijn gezicht werd het er niet beter op, maar barstte zij los in een vlaag van zenuwach tigheid, die mij het eerste oogenblik iets zeer ernstigs deed vreezen. Ik haaste^mij naar het bed en kon mij al spoedig overtuigen, dat ? er geen gevaarlijke lichaamstoornissen in het spel waren en :ik begreep terstond, dat de oorzaak der blijkbare overspanning dus elders moest gezocht worden. Er was zeker iets geweest," dacht ik, al zou het mij ook ten hoogste bevreemden dat' er onaan genaamheden zouden zijn voorgevallen in zulk een gelijkmatig en gelukkig huisgezin. Mijn eerste weg was natuurlijk te trachten de vrouw tot kalmte te brengen, ik spoorde haar aan rustig te gaan liggen en mij eens te vertellen, wat er gebeurd was. Ik had de baker, die met de kleine op haar schoot zat, AMSTERDAM. SËg ARM HEM VIJZELSTRAAT-HEERENGRACHT.»ROGGESTRAAT. COMBINATIE f 25OO. SALON-HUlS^AflER5LAAPKAMER-LOGEERKAMER irl VIER VOOR DiT DOEL SPECIAAL INGERICHTE KAM£R$.TEN7OOiNGE3TELD. uitgescholden voor echten smous,". Iemand die een Jood noodig heeft om zijn diepe verachting uit te spreken is tochfniet de ware Jodenbroeder, zou ik denken? Ik ten minste, zou hem goed in de gaten houden en zijn deugd zou ik voor geen halven cent vertrouwen. En dan! als iemand die op Joden scheldt een lafbek is, hoe kwalificeert de heer Canter dan iemand, die zonder gegeven aanleiding voortdurend op zeer minne wijze op eens anders titel smaalt ? Is dat ook niet een lafbek? Wat? De zaak is doodeenvoudig deze: de heer Canter heeft de bedoeling mijner artikelen niet begrepen. Laat ik hem daarom wijzen op mijn brief aan den Minister van Koloniën van 23 October 11., die in de bladen is af gedrukt. Zou de heer Canter na lezing van dien open brief de bedoeling begrijpen? Bij nader nadenken betwijfel ik het, want als hij niet inziet waarom de Duitsche Keizer het standbeeld van Heine uit zijn park op Corfu verwijderd heeft; als hij van Keizer Wilhelm niets anders weet te ver tellen dan dat hij meer verstand heeft van schouderpassanten dan van poëzie, is dit alleen een gevolg van zijn mallen artistenwaan, die hem in zijn opgeblazenheid zich zelfs gerechtigd doet achten om tot mij te zeggen: Maar Jonkheer de Koek, u mist het besef van den waren adef..-.-/. Die ridicule waan s oorzaak flat de heer Canter nooit mijn artikel begrijpen zal!... DE KOCK * * * Hoogwelgeboren Heer, In mijn stuk heb ik tot mijn spijt moeten nalaten, alle beschuldigingen van uw Tijd spiegel-artikel te bestrijden, omdat mij de gegevens ontbreken om uwe beweringen alle te contröleeren. Want al heb ik in een lid van de Indische Rekenkamer ook groot ver trouwen als het op cijferen aankomt, de figuur van een man als Multatuli in het juiste licht te zetten, haar precies tot op een kleintje haar waarde te geven, eischt de objectiviteit van den rekenmeester maar ook, de liefde van een meevoelend en begrijpend menschenhart. Ik betwijfel of de rekenkamer de geschikte school is om iets meer dan na-cijferen te leeren. Gij speurt bij Multatuli naar de halfjes en gij ziet de gouden willempjes, gij ziet de groote schat over 't hoofd. De toon van uw antwoord mist waardigheid. Werkt de invloed van het tropen-klimaat bij u na, thans nu gij uw pensioen in 't vaderland met zooveel gemoedsrust zoudt kunnen op teren ? Ik heb .mij tot Mevr. Douwes DekkerHamminck Schepel gewend nu al wel twintig jaren geleden. En ik heb deze held haftige, edele vrouw van nabij kunnen be wonderen, jaren lang. Zoo ooit, dan is het leven van Multatuli's weduwe een bewijs al met de oogen ondervraagd, doch had slechts antwoord gekregen door onverstaan bare teekens, waarvan ik niets begreep. Kom, vertel me nu mevrouwtje; wat is er? Nauwelijks had ik hare hand gegrepen en kwam deze vraag over mijn lippen of het snikken, een oogenblik bedaard, begon opnieuw en een vloed van tranen kwam over haar wangen; och dokter, dokter; 't is al weer een rooie, gilde zij; waar heb Ik dat aan verdiend ? Eerlijk gesproken, ik voor mij heb niets tegen rood haar; de gebrekkige pigment vorming, die er de oorzaak van is, heeft tot medegevolg, dat over 't algemeen de huidkleur fijn en blank is; of daarmede in oorzakelijk verband samengaat een gunstige ontwikkeling der hersenen dan of het geestig karakter en het scherpe vernuft, in den dagelijkschen omgang en bij het gewone gesprek vaak in het oog springend, alleen het gewone gevolg is van meerdere oefening en ontwikkeling in de jeugd, opgewekt door spot en plagerijen van onbarmhartige mede scholieren (eet age est sarts pitiéj en dat men ook veelvuldig aantreft bij andere geteekenden", ik zal mij niet wagen aan eene beslissing, maar het feit dezer voorspoedige geestesontwikkelingbij roodharigen is waar en heeft mij altijd aangetrokken. Bovendien, rood is eigenlijk een geheel verkeerde be naming voor deze kleur; zij nadert veel meer tot bruin en goudblond, daarbij is het haar in den regel fijn en glanzend, zoodat het vooral bij meisjes naar mijne zienswijze eerder de schoonheid verhoogt dan haar benadeelt. Dit neemt niet weg, dat de meesten er niet op gesteld zijn en het onaangenaam vinden. Al deelde ik haar afkeuring dan ook niet; ik kon mij het verdriet wel ver klaren van de kraamvrouw, toen zij bemerkt had, dat de kleine rood haar had, vooral toen zij mij herinnerde, dat ook haar beide voor 'Multatuli's leven en streven. Wie na zijn dood zoo vereerd wordt door zijn vrouw, die zeker moet heerlijke qualiteiten gehad hebben. Als Multatuli den heer d'Ablaing van Giessenburg een scheldwoord naar 't hoofd geworpen heeft, dat gewoonlijk op Joden van toepassing wordt geacht, dan bewijst dat juist weder Multatuli's onbe vooroordeeldheid. Hij wist wel, dat de eigen schappen met dat woord aangeduid, maar al te dikwijls door anderen worden getoond, zooals het al te vaak gebruikt wordt, zonder reden, voor Joden. Dat u, jonkheer, mij op deze wijze tegen Multatuli tracht op te hitsen, doet mij leed vooral om u. Uw verleden en uw stand leggen u, ook in de polemiek, zekere verplichtingen op. Geen edelman hanteere de linksche dagge. Multatuli is gestorven. Bijna alle lieden van zijn tijd zijn eveneens ter ruste. Napleiten en na-beschuldigen is een uiterst onvruchtbare werkzaamheid. De menschen, die door Multatuli beschuldigd zijn, waren over 't algemeen geen weerloozen. Zij heb ben tientallen jaren gehad om zichzelf te verdedigen. Thans, zelfs met uw zooge naamde bewijzen, komt in den onpartijdige het rijmpje op: Veel is bewezen, hoewel 't niet waar is, Veel is waar, hoewel 't bewijs niet daar is. In gemoede, wees tevreden met uw pen sioen. En besteed uw vrijen tijd voor edeler dingen, dan het eenzijdig, afbrekend behan delen van 't leven van een groot Nederlander. Het vak van speurder is alleen in de lagere litteratuur, in het sensatie-feuilleton en het bioscoop-scenario in aanzien. Groote man nen behooren geschilderd te worden door huns gelijken, door degenen, die kennis hebben van de goede verdeeling van licht en bruin. U behandelt Multatuli alsof u een ondergeschikt Indisch ambtenaar op de vingers tikt wegens een slordige boekhouding. Maar die tijd is voor Multatuli en ook voor u voorbij. Multatuli wacht op een breedaangelegd biograaf. Op een man, die liefdevol en toch rechtvaardig kan zijn. Op een Heine, die Cervantes schildert. En nu ? ik steek mijn degen op. En hoop, dat ik uw degen gekruist heb ... Want het zijn niet alle de koks, die lange messen dragen... B. CANTER * * * Berichten TEGEN OVERPRODUCTIE VAN BOEKEN. In Amerika is sinds kort opgericht een coöpe ratief uitgeversbureau, dat zich voorstelt te bevorderen dat er minder en beter boeken zullen verschijnen. Als een eerste stap om dit doel te bereiken wil het bureau- maan delijks gratis verspreiden een lijst van de enkele goede boeken welke ;in die maand zijn verschenen en boven de andere door verdienste en algemeene strekking belang inboezemen." jongens rood waren. Altijd nog onder schreien en zenuwachtig snikken werd mij dit verteld met weinig afwisseling in het refrein: ik weet niet, waar ik dat aan te danken heb! ik heb geen enkele roode in de familie; niemand; mijn ouders niet en evenmin mijn grootouders; ik heb ze allen goed gekend en geen oom of tante zelfs! Bij zulk eene gelegenheid ontwaart men het best hoe diep het begrip der erfelijkheid is ingeworteld ook bij personen, die van Darwin en zijne theorieën nooit iets hebben vernomen. Iets anders trof, zeker niet voor het eerst, mijne aandacht bij het zoeken naar een oorzaak. 't Was als eene onuitgesproken gedachte, dat de zaak minder erg zou wezen, wanneer deze oorzaak maar bekend was, wanneer het verschijnsel haar natuurlijke verklaring maar had ontvangen dan zou het zoo veel gemak kelijker vallen er in te berusten, uit een soort van aangeboren fatalistische beschou wing, dat men daar toch niets aan kan veranderen. Met de gewone praatjes, die ieder genees heer onder zulke omstandigheden bij de hand heeft, bracht ik de wanhopige moeder langzamerhand zoo'n beetje tot bedaren, onderwijl bemerkende, dat het tobben waar zij het aan te danken had", de overhand kreeg. Juist toen ik meende dat mijn patiënt genoeg bedaard was en ik zou kunnen heengaan, hoorde ik haar echtgenoot beneden thuis komen en een nieuwe uitbarsting vreezende, wanneer hij zou binnen komen, wachte ik nog een oogenblik. Wat ik voorzien had gebeurde; nauwelijks kwam haar man met een opgewekt: vrouwtje, hoe is 't er mee!" de kamer binnen of onder een hernieuwde uitbarsting hoorde ik haar snikken: och! man, 't is alweer een roode, waar heb ik dat toch aan te danken! Waaraan te danken, vrouw! hoorde ik de GRANDS VÏNS DE CHAMPAGNE Perrier-Jouet ? Epernay. Concessionnaires, Sauter & Polis,Maastricht. En cretonne-gobelin ?68. ^s.v Grand choix de 40 modèles divers en stock. L'Art Decoratif. Adresse H l R S C H & Cie Leidscheplein Amsterdam. DELAUNAT BELLEVILIE AUTOMOBIELEN. J. LEORARD LAIfl, BOCCACCIO. Het |is dit jaar zeshonderd jaar geleden dat de schrijver van de Decamerone werd geboren. In Italië zal dit feit worden herdacht door de uitgave van een bijzonder prachtig uitgevoerde geïllustreerde editie van zijn meesterwerk. TAFT EN ROOSEVELT. Ex-president Taft heeft een werk onderhanden dat binnenkort zal verschijnen onder den titel van : Popular government, lts essence, lts permanence and its penis. Zijn voorganger Theodoor Roosevelt heeft uitgegeven een bundel redevoeringen onder den titel : History as literature. In deze ver zameling zijn opgenomen: de toespraken welke hij gehouden heeft als president van de American historical association in 1912, welke als titel-verhandeling is geplaatst; zijn te Oxford gehouden speech over Biological analogies inhistory;" zijn toespraken aan de Berlijnsche Universiteit over The world's movement" en die aan de Sorbonne over Citizenship in a republic", te zamen met een aantal schetsen, oorspronkelijk ge schreven voor The Outlook en The Century. De te Oxford, Berlin en Parijs gehouden redevoeringen zijn vroeger reeds gepubliceerd in een deel A frican and European addresses. >!? RECTIFICATIE Het feuilleton van de vorige week is bij vergissing op den naam gebracht van Arnold Bennett. Het was van Gertrude Atherton. * * * man herhalen, nadat hij een oogenblik ver slagen had gestaan, waaraan te danken! en het was merkwaardig de uitdrukking van innig medelijden, die bij den droeven uitroep van zijn vrouw zijn gelaat had geteekend, te zien overgaan, eerst in verwondering en toen onmerkbaar langzaam in die van blijde verrassing en eindelijk in een breeden glim lach, toen hij voor de derde maal uitroe pende: waaraan te danken, vrouw! er aan toevoegde: wel, aan je man! Heh! klonk het uit het ledekant, met twaalf uitroepingsteekens te gelijk er achter. Ja zeker, vrouwtje en een hartelijke kus deed eer fiij verder ging alle tranen plotse ling opdroegen, wel zeker! je hebt me vroeger niet gekend en toen we trouwden, was ik zoo grijs als een doffer, maar vór dien tijd was ik een echte rooie; 't is waar achtig goed dat ik niet vroeger om je ge komen ben, nu ik merk, dat je daar zoo veel tegen hebt, voegde hij er lachend aan toe, Men kan begrijpen, hoe hartelijk ik zelf medelachte over deze onverwachte uitlegging en wat een pret we met ons drieën hadden over 't geval en niet minder wat al plage rijen de moeder moest hooren, toen net ruchtbaar werd; ik zelf, op gevaar af van in botsing te komen met mijn ambtseed, heb het niet kunnen verzwijgen. En het grappigste was, dat het mevrouwtje later, wel verre van verdrietig te zijn over het rood haar der kinderen, het is bij het drietal gebleven eene zekere tevredenheid er over scheen te gevoelen, een soort van trots zelfs en een heimelijk genot, nu zij haar man in zijne jonge jaren, zooals zij zich hem nimmer had kunnen voorstellen, als 't ware in beeltenis voor zich zag. Het is ten slotte te begrijpen, hoe hoog de dokter bij haar in achting steeg, die, zij 't om haar te troosten, indertijd zooveel goeds had verteld, van kinderen met rood haar.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl