Historisch Archief 1877-1940
2 Nov. '13. No. 1897
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Sokken welke zes maanden gedragen kunnen worden
ZIJN GOEDKOOPER
dan sokken welke na twee maanden versleten zijn.
Verlang daarom nog heden een half dozijn
AVIATA" GARANTIE SOKKEN
van Uwen leverancier.
Fil d'Ecosse PI. 4.25 en PI. 5.40
ffletino 6.00
,a
half
Utrechtsche Tricotage Fabriek
WICHER JANSEN, Utrecht.
BOUWT TE NUNSPEET.
Mooie boBchrftke terreinen.
Spoor, Tram, Electrisch licht, Telephoon.
Inlichtingen M.ii DE VELUWE",Nnngt>e*t.
WOIiSEIiElT-CARS
Het bekende Engelsohe merk.
C3-e!h.eel
Direct leverbaar.
Inlichtingen en prijsopgave verstrekt de vertegenwoor
diger voor Znid-Holland:
P. OVERGAAUW, Balistraat 85-87, 's-Gravenhage.
«tiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiniiimmimiiiuiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiimiiii n i n
Ingezonden
De heer Bernard Canter als
Paladyn van Multatuli
Als betrof het een sensationeel geval van
verkrachting, van moord of iets dergelijks,
kon men in de Amsterdammer van 24 Oct.
11. met groote, vette letter gedrukt, lezen:
Multatuli aangevallen door Jhr. W. H. W.
de Koek. Onder dit lawaaierige hoofd be
spreekt de heer Bernard Canter mijn laatste,
in De Tijdspiegel van Oct. 11. opgenomen
artikel: Waarom de Max Havelaar geschre
ven werd.
Ik zou mij van een antwoord kunnen ont
houden. Immers, als de heer Canter, zonder
eenige aanleiding mijnerzijds, voortdurend
op smalende wijze over mijn titel spreekt;
mij omschrijft als de schuldlooze en
schuldenlooze jonker," en mij, volkomen onge
motiveerd, toeroept: Te deksel,jonker,niet
ieder krijgt van vader titel en duiten mee!"
zijn dat zulke slechte, in-plebeïsche pers
manieren, dat ieder fatsoenlijk man mij ge
heel gelijk zou geven, als ik op zulke
smakelooze, onwaardige taal zweeg.
Maar ik zal niettemin antwoorden, doch
alleen ter wille der zaak.
Ik heb, beginnende in De Nieuwe Courant,
vervolgende in De Nieuwe Gids en eindigende
in De Tijdspiegel, eene serie bijdragen ge
leverd over zeker bepaald deel uit het leven
van Multatuli, nl. dat deel, dat samenhangt
met de Lebakzaak. In die stukken heb ik
zeer duidelijk, bepaalde feiten gestaafd, die
aangegeven worden in mijn in de bladen
afgedrukten brief aan den Minister van Koloniën.
Meent men dus te moeten en te kunnen af
keuren wat ik in die artikelen beweerd heb,
dan behoort de juistheid der gestelde feiten
weersproken, dan moeten mijne conclusiën
ontzenuwd worden. Dat doet de heer Can
ter echter niet. Natuurlijk niet! want dat kan
hij niet, om de doodeenvoudige reden, dat
ik niet zooals de fabrikanten der
Multatulilegenden, gefantaseerd en onvoorwaardelijk
geloofd en nagewaweld heb wat de Mees
ter" beliefde op te disschen, maar omdat ik
alles, gelijk het behoort, gedokumenteerd
heb. Want ik ben geen fantast", geen
strijder tegen windmolens". Ik heb niets
verzonnen; van alles wat ik gezegd heb
wordt.de plaats aangegeven waar het te
vinden is. Ik heb feitelijk dus niets anders
gedaan dan bekende, reeds gepubliceerde
daadzaken gesorteerd en gerangschikt, waar
door het volle licht der Waarheid er op
kon inwerken.
Wat doet de heer Canter echter wel. On
machtig om een mijner gedokumenteerde
beweringen te wederleggen, somt hij een
aantal (wat hij noemt) deugden van Multa
tuli op. Die zoogenaamde deugden hebben
echter niets te maken met de door mij gepo
neerde feiten. Deze worden dan ook in geen
enkel opzicht door de daad van den heer
IIIIIHIIIIIIIIIHIItllllllllHllllllllllllllMIHIimillllliiHiiiiii' IMIIIIIIIIIMIIII
FEUILLETON
IIIIIIIIIIIHIIIIiiliiiiiiiiiilillHiiiiiiiillllllllltlllMIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIII
Uit de herinneringen van een
geneesheer
Een dagboekblad van
* ENNIUS
ALWEER EEN ROOIE
De bevalling was afgeloopen; 't was alles
voorspoedig gegaan en bovendien een groote
vreugde, omdat het een meisje was. Zij had
toch al twee jongens, tweeen drie jaren oud,
en zoo heel veel kindertjes waren er zeker
niet meer te wachten, want moeder was al
in de veertig. Toch was zij nog maar een
jaar of vier getrouwd en haar man was
nog tien jaar ouder; 't was dus een voor
beeld van late liefde. Nu, het huwelijk was
er niet minder gelukkig om; een meer innig
samenleven als van deze op reeds gevor
derden leeftijd samengebrachte echtgenooten
was moeielijk denkbaar. De man was ambte
naar in een diensttak, waarbij de traktementen
in de lagere rangen te gering zijn om een
huishouding op te zetten en nu scheen,
gemakkelijker dan bij de meeste zijner
collegas, niet alleen zijn hoofd, maar ook zijn
hart zoozeer te zijn doordrongen van de
noodzakelijkheid van een celibatair leven,
dat hij alle verliefdheid van ook maar
eenigszins ernstigen aard tot aan zijne promotie
als inspecteur of zoo iets had verschoven.
Op zijn nieuwe standplaats had hij zich,
hoewel de vijftig al achter den rug en zoo
grijs als een doffer, terstond als een ernstig
huwelijkscandidaat voo.rgedaan en was
binnen een half jaar getrouwd met zijne
tegenwoordige vrouw, die op haar
toenCanter ontzenuwd. De heer Bernard Canter
praat er dus naast. Leugens en laster werkt
men niet weg door er deugden naast te zet
ten. Die deugden laat ik gaarne voor wat
ze zijn, maar ik heb het in mijn aangevoch
ten artikelen over de duidelijk geconstateerde
leugens en laster, die beoogden anderen te
benadeelen ten eigen bate, en daarop alleen
moet geantwoord worden.
Hij toont zich hier dus een waardig leer
ling van zijn meester, die dezelfde onbe
holpen taktiek volgde. De heer Canter blij kt
alzoo heel wat Multatulilogika van zijn
geestelijken vader" te hebben meegekre
gen''. Zijn redeneeringen zijn dan
ookallermalst, even onnoozel als die van den
Meester". Zoo bijv. voegt de heer Canter
mij toe: Wij willen niet van Jhr. W. H. W.
de Koek eischen, dat hij zijn eigen zonden
in 't publiek biecht. Hoewel wij daar nu een
beetje recht op hebben. Hij heeft wellicht
niet eens een balk in zijn oog. Slechts een
vuiltje. Maar wie over het zedelijk leven
van een groot man den staf breekt, die moet
zelfs geen door een vuiltje verduisterd oog
hebben."
Nu weet de heer Canter heel goed, dat
niet ik de aanvaller ben. Ik verdedig slechts
en wel personen en Indische en
Nederlandsche Regeeringen, die in de Havelaarzaak
volkomen onschuldig zijnde, door Multatuli
schandelijk met de gemeenste leugens en
den vuilsten laster achtervolgd werden. Op
dat fraaie" fundament is de Max Havelaar
opgetrokken, gelijk ik aantoonde. Ik heb,
zooals ik reeds opmerkte, niets verzonnen.
Ik heb slechts overbekende en op den
achtergrond geraakte zaken gesorteerd en
gerangschikt en zoodoende zijn die leugens
en is die laster helder voor den dag ge
komen. Des heeren Canters evenbedoelde
eisch en beschuldiging zijn dus belachelijk.
En wat Multatuli's zedelijk leven betreft,
ik heb dat toch waarachtig niet geopenbaard.
Zou de heer Canter zich voor dat vuiltje"
niet liever willen wenden bijv. tot mevrouw
D. D.?Hamminck Schepel, de uitgeefster der
Brieven, die door de letterkundige wereld
toegejuicht zijn?
En dan! als de heer Canter zoo dankbaar
is, gelijk hij zegt, voor Multatuli's
menschelijke fouten", dan zal hij toch anderen,
die op dat zelfde artistenstandpunt staan
als hij, in die dankbaarheid willen doen
deelen. Welk bezwaar heeft hij dan tegen
die openbaring?
Eene tweede zonderlinge redeneering is
deze: De Israëliet Canter noemt vol ophef
als deugd het volgende. Voor tiet eerst
werd (door Multatuli) over Ghetto-Joden
in Nederland geschreven, zonder tevens op
ze te schelden. Alle laf bekken onder de
schrijvers zijn anti-semitisch".
Nu heeft de heer Canter in mijn artikel
kunnen lezen, dat Mutatuli den heer d'Ablaing
van Giessenburg (aan wien hij zeer veel
verplichting had) zonder aanleiding heeft
maligen leeftijd van acht en dertig jaren
waarschijnlijk voor zich zelve de kansen
reeds had uitgewischt om nog tot een
huwelijk te geraken. Nu, zooals ik zeide, het
was er niet minder gelukkig om. Reeds het
eerste jaar kwam een zoontje uit de kool
gekropen en het tweede jaar kreeg hij een
broertje; dit was thans twee jaren geleden
en het was dus werkelijk een rijkelui's
wensch, nu aan dit gezonde tweetal een
zusje tot gezelschap werd gebracht, dat
frisch uit de oogen keek van het eerste
oogenblik af, toen zij ze opende.
't Was in den namiddag; omdat kraam
vrouw en kleine toch beide welvarend waren,
bleef ik niet lang na den afloop, maar be
loofde in den avond nog even terug te
komen. Bij mijn komst was de man niet
thuis, doch werd ieder oogenblik terug
verwacht; ik schrikte werkelijk van het
tooneel, waarvan ik getuige was. De vrouw,
die ik enkele uren te voren, kalm en wel
gemoed had verlaten, lag met dikke,
roodbeschreide oogen in haar bed te snikken,
over geheel haar lichaam trillende; op mijn
gezicht werd het er niet beter op, maar
barstte zij los in een vlaag van zenuwach
tigheid, die mij het eerste oogenblik iets
zeer ernstigs deed vreezen. Ik haaste^mij naar
het bed en kon mij al spoedig overtuigen,
dat ? er geen gevaarlijke lichaamstoornissen
in het spel waren en :ik begreep terstond,
dat de oorzaak der blijkbare overspanning
dus elders moest gezocht worden. Er was
zeker iets geweest," dacht ik, al zou het mij
ook ten hoogste bevreemden dat' er onaan
genaamheden zouden zijn voorgevallen in
zulk een gelijkmatig en gelukkig huisgezin.
Mijn eerste weg was natuurlijk te trachten
de vrouw tot kalmte te brengen, ik spoorde
haar aan rustig te gaan liggen en mij eens
te vertellen, wat er gebeurd was. Ik had de
baker, die met de kleine op haar schoot zat,
AMSTERDAM. SËg ARM HEM
VIJZELSTRAAT-HEERENGRACHT.»ROGGESTRAAT.
COMBINATIE
f 25OO.
SALON-HUlS^AflER5LAAPKAMER-LOGEERKAMER
irl VIER VOOR DiT DOEL SPECIAAL
INGERICHTE KAM£R$.TEN7OOiNGE3TELD.
uitgescholden voor echten smous,". Iemand
die een Jood noodig heeft om zijn diepe
verachting uit te spreken is tochfniet de
ware Jodenbroeder, zou ik denken? Ik ten
minste, zou hem goed in de gaten houden
en zijn deugd zou ik voor geen halven cent
vertrouwen. En dan! als iemand die op Joden
scheldt een lafbek is, hoe kwalificeert de
heer Canter dan iemand, die zonder gegeven
aanleiding voortdurend op zeer minne wijze
op eens anders titel smaalt ? Is dat ook niet
een lafbek? Wat?
De zaak is doodeenvoudig deze: de heer
Canter heeft de bedoeling mijner artikelen
niet begrepen. Laat ik hem daarom wijzen
op mijn brief aan den Minister van Koloniën
van 23 October 11., die in de bladen is af
gedrukt.
Zou de heer Canter na lezing van
dien open brief de bedoeling begrijpen?
Bij nader nadenken betwijfel ik het, want
als hij niet inziet waarom de Duitsche
Keizer het standbeeld van Heine uit zijn
park op Corfu verwijderd heeft; als hij van
Keizer Wilhelm niets anders weet te ver
tellen dan dat hij meer verstand heeft van
schouderpassanten dan van poëzie, is dit
alleen een gevolg van zijn mallen
artistenwaan, die hem in zijn opgeblazenheid zich
zelfs gerechtigd doet achten om tot mij te
zeggen: Maar Jonkheer de Koek, u mist
het besef van den waren adef..-.-/.
Die ridicule waan s oorzaak flat de heer
Canter nooit mijn artikel begrijpen zal!...
DE KOCK
* * *
Hoogwelgeboren Heer,
In mijn stuk heb ik tot mijn spijt moeten
nalaten, alle beschuldigingen van uw Tijd
spiegel-artikel te bestrijden, omdat mij de
gegevens ontbreken om uwe beweringen alle
te contröleeren. Want al heb ik in een lid
van de Indische Rekenkamer ook groot ver
trouwen als het op cijferen aankomt, de
figuur van een man als Multatuli in het juiste
licht te zetten, haar precies tot op een
kleintje haar waarde te geven, eischt de
objectiviteit van den rekenmeester maar ook,
de liefde van een meevoelend
en begrijpend menschenhart. Ik
betwijfel of de rekenkamer de geschikte
school is om iets meer dan na-cijferen te
leeren. Gij speurt bij Multatuli naar de halfjes
en gij ziet de gouden willempjes, gij ziet
de groote schat over 't hoofd. De toon van
uw antwoord mist waardigheid. Werkt de
invloed van het tropen-klimaat bij u na,
thans nu gij uw pensioen in 't vaderland
met zooveel gemoedsrust zoudt kunnen op
teren ?
Ik heb .mij tot Mevr. Douwes
DekkerHamminck Schepel gewend nu al wel
twintig jaren geleden. En ik heb deze held
haftige, edele vrouw van nabij kunnen be
wonderen, jaren lang. Zoo ooit, dan is het
leven van Multatuli's weduwe een bewijs
al met de oogen ondervraagd, doch had
slechts antwoord gekregen door onverstaan
bare teekens, waarvan ik niets begreep.
Kom, vertel me nu mevrouwtje; wat is
er? Nauwelijks had ik hare hand gegrepen
en kwam deze vraag over mijn lippen of
het snikken, een oogenblik bedaard, begon
opnieuw en een vloed van tranen kwam
over haar wangen; och dokter, dokter;
't is al weer een rooie, gilde zij; waar heb
Ik dat aan verdiend ?
Eerlijk gesproken, ik voor mij heb niets
tegen rood haar; de gebrekkige pigment
vorming, die er de oorzaak van is, heeft
tot medegevolg, dat over 't algemeen de
huidkleur fijn en blank is; of daarmede in
oorzakelijk verband samengaat een gunstige
ontwikkeling der hersenen dan of het geestig
karakter en het scherpe vernuft, in den
dagelijkschen omgang en bij het gewone
gesprek vaak in het oog springend, alleen
het gewone gevolg is van meerdere oefening
en ontwikkeling in de jeugd, opgewekt door
spot en plagerijen van onbarmhartige mede
scholieren (eet age est sarts pitiéj en dat
men ook veelvuldig aantreft bij andere
geteekenden", ik zal mij niet wagen aan eene
beslissing, maar het feit dezer voorspoedige
geestesontwikkelingbij roodharigen is waar
en heeft mij altijd aangetrokken. Bovendien,
rood is eigenlijk een geheel verkeerde be
naming voor deze kleur; zij nadert veel
meer tot bruin en goudblond, daarbij is het
haar in den regel fijn en glanzend, zoodat
het vooral bij meisjes naar mijne zienswijze
eerder de schoonheid verhoogt dan haar
benadeelt. Dit neemt niet weg, dat de meesten
er niet op gesteld zijn en het onaangenaam
vinden. Al deelde ik haar afkeuring dan
ook niet; ik kon mij het verdriet wel ver
klaren van de kraamvrouw, toen zij bemerkt
had, dat de kleine rood haar had, vooral
toen zij mij herinnerde, dat ook haar beide
voor 'Multatuli's leven en streven. Wie na
zijn dood zoo vereerd wordt door zijn vrouw,
die zeker moet heerlijke qualiteiten gehad
hebben. Als Multatuli den heer d'Ablaing
van Giessenburg een scheldwoord naar 't
hoofd geworpen heeft, dat gewoonlijk op
Joden van toepassing wordt geacht, dan
bewijst dat juist weder Multatuli's onbe
vooroordeeldheid. Hij wist wel, dat de eigen
schappen met dat woord aangeduid, maar
al te dikwijls door anderen worden getoond,
zooals het al te vaak gebruikt wordt, zonder
reden, voor Joden. Dat u, jonkheer, mij op
deze wijze tegen Multatuli tracht op te hitsen,
doet mij leed vooral om u. Uw verleden en
uw stand leggen u, ook in de polemiek,
zekere verplichtingen op. Geen edelman
hanteere de linksche dagge.
Multatuli is gestorven. Bijna alle lieden
van zijn tijd zijn eveneens ter ruste.
Napleiten en na-beschuldigen is een uiterst
onvruchtbare werkzaamheid. De menschen,
die door Multatuli beschuldigd zijn, waren
over 't algemeen geen weerloozen. Zij heb
ben tientallen jaren gehad om zichzelf te
verdedigen. Thans, zelfs met uw zooge
naamde bewijzen, komt in den onpartijdige
het rijmpje op:
Veel is bewezen, hoewel 't niet waar is,
Veel is waar, hoewel 't bewijs niet daar is.
In gemoede, wees tevreden met uw pen
sioen. En besteed uw vrijen tijd voor edeler
dingen, dan het eenzijdig, afbrekend behan
delen van 't leven van een groot Nederlander.
Het vak van speurder is alleen in de lagere
litteratuur, in het sensatie-feuilleton en het
bioscoop-scenario in aanzien. Groote man
nen behooren geschilderd te worden door
huns gelijken, door degenen, die kennis
hebben van de goede verdeeling van licht
en bruin. U behandelt Multatuli alsof u
een ondergeschikt Indisch ambtenaar op de
vingers tikt wegens een slordige boekhouding.
Maar die tijd is voor Multatuli en ook voor
u voorbij. Multatuli wacht op een
breedaangelegd biograaf. Op een man, die liefdevol
en toch rechtvaardig kan zijn. Op een Heine,
die Cervantes schildert.
En nu ? ik steek mijn degen op. En hoop,
dat ik uw degen gekruist heb ... Want het
zijn niet alle de koks, die lange messen
dragen...
B. CANTER
* * *
Berichten
TEGEN OVERPRODUCTIE VAN BOEKEN. In
Amerika is sinds kort opgericht een coöpe
ratief uitgeversbureau, dat zich voorstelt te
bevorderen dat er minder en beter boeken
zullen verschijnen. Als een eerste stap om
dit doel te bereiken wil het bureau- maan
delijks gratis verspreiden een lijst van de
enkele goede boeken welke ;in die maand
zijn verschenen en boven de andere door
verdienste en algemeene strekking belang
inboezemen."
jongens rood waren. Altijd nog onder schreien
en zenuwachtig snikken werd mij dit verteld
met weinig afwisseling in het refrein: ik
weet niet, waar ik dat aan te danken heb!
ik heb geen enkele roode in de familie;
niemand; mijn ouders niet en evenmin mijn
grootouders; ik heb ze allen goed gekend
en geen oom of tante zelfs! Bij zulk eene
gelegenheid ontwaart men het best hoe diep
het begrip der erfelijkheid is ingeworteld
ook bij personen, die van Darwin en zijne
theorieën nooit iets hebben vernomen. Iets
anders trof, zeker niet voor het eerst, mijne
aandacht bij het zoeken naar een oorzaak.
't Was als eene onuitgesproken gedachte, dat
de zaak minder erg zou wezen, wanneer deze
oorzaak maar bekend was, wanneer het
verschijnsel haar natuurlijke verklaring maar
had ontvangen dan zou het zoo veel gemak
kelijker vallen er in te berusten, uit een
soort van aangeboren fatalistische beschou
wing, dat men daar toch niets aan kan
veranderen.
Met de gewone praatjes, die ieder genees
heer onder zulke omstandigheden bij de
hand heeft, bracht ik de wanhopige moeder
langzamerhand zoo'n beetje tot bedaren,
onderwijl bemerkende, dat het tobben waar
zij het aan te danken had", de overhand
kreeg.
Juist toen ik meende dat mijn patiënt
genoeg bedaard was en ik zou kunnen
heengaan, hoorde ik haar echtgenoot beneden
thuis komen en een nieuwe uitbarsting
vreezende, wanneer hij zou binnen komen,
wachte ik nog een oogenblik.
Wat ik voorzien had gebeurde; nauwelijks
kwam haar man met een opgewekt: vrouwtje,
hoe is 't er mee!" de kamer binnen of onder
een hernieuwde uitbarsting hoorde ik haar
snikken: och! man, 't is alweer een roode,
waar heb ik dat toch aan te danken!
Waaraan te danken, vrouw! hoorde ik de
GRANDS VÏNS DE CHAMPAGNE
Perrier-Jouet
? Epernay.
Concessionnaires,
Sauter & Polis,Maastricht.
En cretonne-gobelin ?68.
^s.v Grand choix de
40 modèles
divers en stock.
L'Art Decoratif.
Adresse H l R S C H & Cie
Leidscheplein Amsterdam.
DELAUNAT BELLEVILIE
AUTOMOBIELEN.
J. LEORARD LAIfl,
BOCCACCIO. Het |is dit jaar zeshonderd
jaar geleden dat de schrijver van de
Decamerone werd geboren. In Italië zal dit feit
worden herdacht door de uitgave van een
bijzonder prachtig uitgevoerde geïllustreerde
editie van zijn meesterwerk.
TAFT EN ROOSEVELT. Ex-president Taft
heeft een werk onderhanden dat binnenkort
zal verschijnen onder den titel van : Popular
government, lts essence, lts permanence and
its penis.
Zijn voorganger Theodoor Roosevelt heeft
uitgegeven een bundel redevoeringen onder
den titel : History as literature. In deze ver
zameling zijn opgenomen: de toespraken
welke hij gehouden heeft als president van
de American historical association in 1912,
welke als titel-verhandeling is geplaatst;
zijn te Oxford gehouden speech over
Biological analogies inhistory;" zijn toespraken
aan de Berlijnsche Universiteit over The
world's movement" en die aan de Sorbonne
over Citizenship in a republic", te zamen
met een aantal schetsen, oorspronkelijk ge
schreven voor The Outlook en The Century.
De te Oxford, Berlin en Parijs gehouden
redevoeringen zijn vroeger reeds gepubliceerd
in een deel A frican and European addresses.
>!?
RECTIFICATIE
Het feuilleton van de vorige week is bij
vergissing op den naam gebracht van Arnold
Bennett. Het was van Gertrude Atherton.
* * *
man herhalen, nadat hij een oogenblik ver
slagen had gestaan, waaraan te danken! en
het was merkwaardig de uitdrukking van
innig medelijden, die bij den droeven uitroep
van zijn vrouw zijn gelaat had geteekend,
te zien overgaan, eerst in verwondering en
toen onmerkbaar langzaam in die van blijde
verrassing en eindelijk in een breeden glim
lach, toen hij voor de derde maal uitroe
pende: waaraan te danken, vrouw! er aan
toevoegde: wel, aan je man!
Heh! klonk het uit het ledekant, met
twaalf uitroepingsteekens te gelijk er achter.
Ja zeker, vrouwtje en een hartelijke kus
deed eer fiij verder ging alle tranen plotse
ling opdroegen, wel zeker! je hebt me
vroeger niet gekend en toen we trouwden,
was ik zoo grijs als een doffer, maar vór
dien tijd was ik een echte rooie; 't is waar
achtig goed dat ik niet vroeger om je ge
komen ben, nu ik merk, dat je daar zoo veel
tegen hebt, voegde hij er lachend aan toe,
Men kan begrijpen, hoe hartelijk ik zelf
medelachte over deze onverwachte uitlegging
en wat een pret we met ons drieën hadden
over 't geval en niet minder wat al plage
rijen de moeder moest hooren, toen net
ruchtbaar werd; ik zelf, op gevaar af van
in botsing te komen met mijn ambtseed,
heb het niet kunnen verzwijgen.
En het grappigste was, dat het mevrouwtje
later, wel verre van verdrietig te zijn over
het rood haar der kinderen, het is bij het
drietal gebleven eene zekere tevredenheid
er over scheen te gevoelen, een soort van
trots zelfs en een heimelijk genot, nu zij
haar man in zijne jonge jaren, zooals zij zich
hem nimmer had kunnen voorstellen, als 't
ware in beeltenis voor zich zag.
Het is ten slotte te begrijpen, hoe hoog
de dokter bij haar in achting steeg, die, zij
't om haar te troosten, indertijd zooveel goeds
had verteld, van kinderen met rood haar.