Historisch Archief 1877-1940
2 Nov. '13. No. 1897
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
WU VESTIGEN IH 'T BIJZONDER
DE AANDACHT OP ONZE
GROOTE 5ORTEERING
VELVETS VOOR
ALSMEDE OP OMZE
UITGEBREIDE
COLLECTIE
PELTERIJEN.
MAGAZIJM
b^-b_~ I_*MV^I_~* u vx^xi vi AMSTERDAM.
iiiiHMmmumiiniiiiiiiiiniiiiiiiiHiiiiiiiiiHiimniiiiMiiiiiiiimitim
VROUWENRÜBRIEK
uiiiiiiiiiMiiiiiaiiiiiiiiiiiiiniiii
Feministische victorie
Of van mijn goede stad Rotterdam in
deze de victorie begonnen is, ik weet het
niet. Maar al zouden andere steden reeds
voorgegaan zijn, in den grond der zaak
doet het er niets toe. En de feministische
zege is bevochten.
We bezitten in Rotterdam een
boodschappensneldienst, die slechts meisjes in
dienst neemt. In groene pakjes zitten zij
den heelen dag op hun zadels. Groen en
witte vlaggetjes wapperen van haar fietsen.
Rotterdamsche feministen kunnen het hart
ophalen, want nu snellen er niet alleen
jongens door onze drukke straten om pakjes
IIIIIIIIMIUIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII>IIIIIIIIIIIIII1III
UIT DE NA TUUR
DLII Mijn landgoed
Voor zoover ik weet, heb ik in ons
Weeknog niet verteld, of alleen terloops, dat ik
sedert een paar jaar pachter ben geworden,
of eigenlijk sub-pacnter. Mijn landgoed even
wel draagt' geen vriendelijk landhuisje, noch
groeien er vruchtboomen, tuin-of landbouw
gewassen, al grenst het aan een haver- en
klaverveld. Het ligt eenzaam en verlaten,
hoewel nog al niet ver van de bewoonde
wereld; ongeveer halfweg tusschen Bussum
en Hilversum; van deze beide stations is
het dus ongeveer een drie kwartier gaans;
een half uur sporen plus tien minuten fietsen.
Vlak bij huis om zoo te zeggen.
Het is een ongewoon landgoed, ook al
wat den vorm betreft; precies een recht
hoekige driehoek; de korte rechthoekszijde
is veertig meter, de langste bijna honderd;
de schuine zijde wordt gevormd door een
steilrand, die een meter of acht hoog is.
Mijn hoekje ligt dus wel in de diepte, 't Is
dan ook een restantje van de groote
Bussumsche zanderij, die stop gezet is, nu de
afgraving den grooten weg naar Hilversum
bijna bereikt Sbeeft.
Hoe ik er toe gekomen ben, zoo'n afge
schoten en verborgen lapje grond dat niets
opbrengt, te gaan pachten ? Natuurlijk in
een spijtige bui, om de natuur van het
hoekje te redden.
Ik had dit zelfde stukje grond ruim een
jaar te voren als een van de natuur-historische
merkwaardigheden van ons land vertoond
aan een groot gezelschap Belgen, ledenvan
de Extension; er waren geografen van naam
bij, en zij vonden het buitengewoon belang
wekkend; iets wat zij in België nergens kon
den laten kijken.
Jaar op jaar had ik er leerlingen heen
gebracht en hun bewezen met de stukken,
te bezorgen, boodschappen te verrichten
van het eene deel der stad naar het andere,
maar ook meisjes.
En dit is zoo'n verblijdend iets, dat het
ter kennis dient gebracht te worden van
het gansche Nederlandsche vrouwendom in
het algemeen en van al de dappere en vurige
strijdsters in het bizonder, die geen rustigen
slaap zullen hebben en niet zalig kunnen
droomen, voor er algeheele gelijkheid is
tusschen man en vrouw.
Want in Rotterdam is er nu die gelijkheid
tusschen het gilde der fietsende boodschap
pers en boodschapsters.
Als de zon lieflijk brandt op de Rotter
damsche straten: de meisjes moeten er
door, gelijk de jongens.
Als het regent of stormt: de meisjes
moeten trappen onder den gudsenden regen
hoe een groot deel van ons land zijn opper
vlakte-vormen te danken heeft aan de in
werking van de ijsmassa's en smeltwateren
van gletschers, die uit Scandinavië hierheen
waren afgezakt.
Het was ook het terrein, die zanderij,
namelijk, waar ik en zooveel andere die
renvrienden, de mosplakjes vandaan haalden,
waarmee wij ons terrarium een natuurlijk
aanzien trachten te geven.
Er groeiden de mooiste struiken van
dopheide en van struikheide; zelfs een enkele
gagelplant en een jeneverbes, ook
gaspeldoorn in hpoge struiken, haast boomen;
tegen Januari bloeiden die al. Ook voor de
Amsterdammers, die hun kinderen of leer
lingen de beroemde zonnedauw of
vliegenvangertie of vleeschetende plantje in levenden
lijve en in volle werking wilden laten zien,
was de zanderij sedert jaren het aangewezn
plekje. Naturlijk ook om er voor de les in
school wat van te gaan halen; tegelijk met
het uitsteken van zoo'n plag drosera, kon je
dan heel vaak een wolfsklauw met de
vrucht-aar meebrengen.
Ook van de wilgenkatjes van de
berkevruchtjes, die bij mijn lessen gebruikt wer
den, was steeds de mooie wildernis, die
nog altijd zanderij heette, de leverancier.
Men kwam er nooit vergeefs, hoevelen er
je ook al voor geweest waren.
Door toevallige omstandigheden kon ik er
in den midzomer van 1911 niet heengaan,
en toen ik er in het najaar kwam kijken
of de vliegenzwammen al boven den
grond kwamen, zag ik tot mijn schrik, dat
het geheele hobbelige en hobbelige terrein,
meer dan een kilometer lang, was geëffend
en omgeploegd.
Alle richels, die als heuvelrijen door het
land liepen, waren verdwenen, een onafzien
baar groot braakland leek het; een eindeloos
haverveld zou het worden; het eenige, dat her
innerde aan den vroegeren mooien zandweg,
en tegen den wind pp, gelijk de jongens.
Als onze keien glibberig zijn van modder
en sneeuw: het slik spat dien meisjes gelijk
om de ooren als den jongens.
Als het 's morgens vroeg is, of 's avonds
laat: de meisjes trappen door de morgen
schemering of de avondduisternis, gelijk de
jongens.
Hoe ook haar lichamelijke gesteldheid is,
de meisjes trappen op haar fietsen van den
morgen tot den avond, voort, voort, in de
drukke straten.
Is er geen reden te spreken en te juichen
over de feministische overwinning, behaald
in onze Rotterdamsche straten, waar de
boodschapsters nu rennen en trappen als de
boodschappers ?
Zullen al onze feministen, die
gezondtheoretische, nu niet stralen van blijdschap ?
Is het voor haar niet de moeite waard om
naar onze goede stad te komen, indien zij
geen Rotterdamschen zijn, om het schouw
spel te zien van die tastbare werkelijkheid
der hollende meisjes in het groen en wit,
die overal heen gestuurd worden, onder
eiken hemel, in elk jaargetijde, al trappende
en hollende, het leven in? Is het niet om
van te watertanden die schoonste ver
wezenlijking van het stoutste feminisme?
Want die fietsende boodschapsters zijn
heel wat andere wezens dan meisjes, die
maar fietsen voor het plezier. Zij vertegen
woordigen reeds het echte leven der toe
komst, dat noch man, noch vrouw kent in
den beroepsarbeid. Die groen-en-wit
gekleeden zijn gelukkig heel anders dan het
ouderwetsche boodschappenmeisje, wie
slechts hoeden of japonnen ter bezorging
werden toevertrouwd. Zij mogen overal
heen, kunnen voor alles gebruikt worden.
Feministisch gesproken staan zij veel treden
hooger op den maatschappelijken
gelijkheidsladder.
En welk een overwinning ook, nu het
ditmaal een beroep geldt, waar die bazige
arbeidswetten zich nauwelijks mee bemoeien.
Bloedt toch niet het hart van de echte,
vurige, onvervalschte feministe, wanneer de
bemoeizieke mannelijke wetgever meisje en
vrouw beschermt, het aan durft nemen, dat
het vrouwelijk organisme wat ontzien moet
worden en verdedigd tegen overmatigen
arbeid? Is dit niet iets, dat het bloed van
schaamte naar de wangen drijft van zoo'n
waschechte feministe, die alleen dan ge
lukkig is, wanneer de heele wereld haar en
haar zusters als mannen beschouwt in het
werk?
Och, dat ze toch in Rotterdam komen om
met eigen oogen die trappende meisjes te
zien!
Ze vallen zoo gelukkig buiten die
betweterige arbeidswetgeving. Ze beoefenen
geen industrie. Ze trappen en hollen maar.
Het morgen- en avonduur mag ze opeischen
als de jongens. Al die malle artikels van
vaste rust- en werktijden hoeven voor haar
niet te gelden.
Welk een zege, welk een overwinning'
voor het echte, onvervalschte feminisme.
En waarom zou er nu in het hart van den
man nog iets mogen en moeten blijven van
dat dwaze ridderlijkheidsbegrip, hetwelk uit
ging van het denkbeeld, dat niet alle werk
door vrouwen gedaan mocht en kon worden ?
Waarom nog eenige beleefdheid, die de
vrouw zou willen wijsmaken dat zij niet
altijd over mannelijke kracht beschikt?
Niets dan dwaasheid toch, waarover de
echte feministe zich schaamt, wat haar trots
van vrouw diep kwetst.
De Rotterdamsche, rennende
boodschapster is gelukkig het levende bewijs voor de
gezonde opvatting, dat alle werk door de
vrouw verricht kan worden. Al trappende,
rijdt zij de boeien stuk, die de vrouw
knechten, haar als een minderwaardig schep
sel beschouwen.
Welk een zege, welk een overwinning!
In onze goede stad Rotterdam is die vic
torie bevochten. Juicht, gij feministen. Haalt
uw stokpaarden voor den dag. Er is op te
rijden nu, als op de fietsen van deze hol
lende, trappende jonge meisjes, diéden
regen trotseeren, tegen den wind opwerken,
en door de straten rennen, alsof er geen
sekse was, geen ruwheid en geen teerheid,
geen verderf en geen heel jonge meisjes.
IDA HEIJERMANS
ii.iiimiiiiiimiiii iiiniiiili iMimiiimimiiim umi imi
Allerlei
Bont
De arme pelsdragers zullen dit jaar onder
de grillen der mode te lijden hebben, want
bont als garnituur vindt bij elk gekleed
toilet toepassing, zelfs in gevallen, waarbij
het geheel 'ongemotiveerd lijkt en in com
binaties, die absurd schijnen.
Zoo draagt men o.a. bij 't avondtoilet
veelvuldig tunieken van kant, tule of crêpe,
welke onder aan met een smallen rand van
bont gegarneerd zijn. Deze saamvoeging
van de ragdoorzichtige dunne zomerstof
met het pelswerk, dat als uitsluitend attri
buut van den winter geldt, is verrassend
en zonderling... Misschien is het echter
juist het piquante in deze eenheid van
tegendeelen" (om met Bolland te spreken)
dat er de groote aantrekkelijkheid van uit
maakt. Het valt niet te ontkennen, dat deze
nieuwe toepassing van het bont uitsluitend
als versierings-materiaal groote charme geeft
aan het toilet.
* * *
Stemmen
Noorwegen is het ideale land voor de
vrouwenbeweging ... Daar heeft men nage
noeg op heel Europa een voorsprong, want
iedere vrouw, die er plm. 200 gulden per
jaar verdient en den leeftijd bereikte van
25 jaar, heeft er het kiesrecht... Waarom
JAPONNEN MET DE NIEUWE LAMPEKAP"- ]
TUNICA
De middelste figuur draagt een zwart
fluweelen japon. De tunica is van satijn met een
dubbele strook, en is over de schouders gedra
peerd; de draperie is met skunkt-bont afgezet;
hetzelfde bont ziet men als een rand onder
aan den rok. De japon die de figuur links
draagt is van diep-blauw satijn, met de
lampekap tunica van zijden voile rondom
gegarneerd met smalle skunk-strookjes. Men
ziet ook skunk-bont op de ficheu van het
lijfje. De hoed past bij de japon en is ver
vaardigd van blauw fluweel en struisveeren.
Rechts ziet men een japon van zwart fluweel
en chinchilla. De tunica is gemaakt van
fijn-geplooide voile, en heeft een satijnen
ceintuur die er laag overheen gedrapeerd is.
iiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiimmiiiiiiiiiiiiiiii
is het kille Noorden" ons zoo ver vooruit?
Hier vervoegen we nog steeds het werk
woord kiezen" in den lijdenden vorm ...
we kiezen niet, maar kunnen slechts ge
kozen worden".
« * *
Oudjes
Bulgarije (men weet het) is het land van
de honderdjarigen. Te Sofia is een gesticht
van oude mannen, waar de 10 oudste der
verpleegden te samen op twee jaren na de
900 nabij komen.
Twee van deze Methusalems zijn er welke
de honderd reeds overschreden, drie anderen
bereikten dezen leeftijd in 1913, de rest is
tusschen de 80 en 90.
Een ideaal land voor de levensverzeke
ringsmaatschappijen, maar een bedenkelijk
struikelblok voor de pensioenwetten.
ALLEGRA
EEN GROEP ZWERFBLOKKEN
graniet, kwartsiet, amphiboliet, conglomeraat, de groote zandsteenen in het midden en links
vooraan, zijn door de jeugd al voor de helft tot poeder geklopt.
Uit De Levende Natuur
was in de verte de witte steilrand
vol grintbanken, en hier en daar
een zwerfblok, een ontzaglijke kei,
die met zijn rug of zijn punt hoog
boven het land uitstak. Die kanjers
hadden de knechts van den pachter
er niét onder kunnen krijgejiïAl de
anderen hadden ze ondergraven en
zoo laten verzinken; opdat de ploeg
er niet op zou stooten.
Het was een treurig gezicht; dat
heele terrein, waarvan je zoo lang
zamerhand elk plantje en diertje had
leeren kennen, waar je zoo trotsch
op was om zijn historische waarde,
waar je in een uurtje een tiental
steensoorten uit het grondgebegte
en laaggesteente bijeen kon zoeken
voor ieder, die eens wat van histo
rische geologie en petrografie wilde
weten. Dat heele volkomen vrije veld,
zoo dicht bij de stad en zoo rijk
aan natuurschatten, was op eens voor
de studie verloren; het belangwek
kende was dooreengewerkt, vervlakt
tot onbeduidendheid.
Een enkel hoekje was er nog
over, het hoekje waar van oudsher
de grootste en meest Skandinavische
zwerfblokken hadden gelegen. De
pachter stond er bij te denken hoe
hij die rommel op de eenvoudigsteen
goedkoopste manier onder den grond
zou werken. Er schoten al aardige
dennetjes tusschen de keien op, en
een stuk of vier berken hadden het al tot
meer dan manshoogte gebracht. Ze stonden
er met hun gele herfstloover zoo schitterend
mooi tusschen de blauw-groene dennen en
de roestbruine wilgen, dat ik het zonde en
jammer vond, dat al dit jonge goedje een
week later omgehakt zou zijn, vernietigd,
verbrand waarschijnlijk, of begraven als oud
vuil zonder waarde; nog niet eens goed ge
noeg voor takkebossen.
Ik liep het hoekje rond en klau
terde op de richels van grint en
zand ; ik ging op het grootste
zweifblok staan, zoo hoog, zoodat ik mijn
Ihoed op den top van een berkje kon
zetten. Wat voor zin had het nu
nog, dat ik bij het loopen in de
geulen mijn voet niet zetten wilde
op de groote pollen zonnedauw en
wolfsklauw, maar alleen op de dikke
moskussens stapte, die toch
terugveerden als ze weer vrij van druk
kwamen. De volgende week zouden
ze toch onderste boven gekeerd
worden, al die mooie drosera-plantjes
die nu in October nog parelden,
tegelijk met die groote pollen van
haarmos, met stammetjes, meer dan
een vinger lang.
De pachter was nog aan het
delibereeren met zich zelf enkeek met
booze blikken de groote erratische
blokken aan, die door geen mensch
te vertillen waren. En siukbikken
ging ook niet, althans niet bij de
meeste en grootste; je slaat er je
zwaarste hamer op stuk. Nog eens
omgekeken en weg ging hij.
Toen ik boven aan den hoogen
steilrand stond en ook eens neer
keek op het nietig hoekje, het arm
zalig restje van het uitgestrekte
veld, dat zoo'n heerlijk natuurbosch
begon te worden, schoot mij te
binnen, dat de waarde van dit
overgeschoten stukje toch niet heel
groot kon zijn. De Vereeniging voor
het behoud van Natuurmonumenten
er voor zien te winnen, zou niets
geven. Ik had er al eens een bal
letje van opgegooid, maar voor die
DE VOORMALIGE ZANDERIJ
den driehoek met de richels, onderlangs den hoogen heirand, liggen ruim honderd
erratische blokken.
steenen, waaraan ik de meeste waarde had
toegekend, schenen ze daar niet veel te
voelen; en nu was het toch te laat ook.
Met eenige moeite kwam ik door de
veldarbeiders, die de steenen begroeven, te
weten, dat het terrein aan de Erfgooiers
behoorde. Mooi, dacht ik, dat is een corpo
ratie ; daar kun je veiliger mee praten
over zulke rare dingen, dan met een gewonen
boer of veehouder. Maar ik ving bot; het
land, met de keien er bij, was voor een jaar
of acht afgestaan aan een landbouwer en
die kon er mee doen wat hij wilde. Nu
moest ik wel onmiddellijk met den pachter
gaan onderhandelen.
De baas begreep natuurlijk in het eerst
niet wat ik wilde.
De steenen!" Of ik die hebben wilde?
Cadeau, man, als je ze maar weghaalt!"
Ja, maar ik wou ze hebben en ze toch
laten liggen, waar ze liggen."
Veel gauwer dan ik dacht had de man
begrepen, wat de beteekenis van mijn verzoek
was en wat ik eigenlijk wilde; n.1. het stukje
onaangeroerd laten, voor studieterrein; het
bewaren zonder er verder aan te raken, het
zoo lang mogelijk in aanzijn doen blijven
als een gedenkstuk uit de oeroude geschie
denis van ons Vaderland.
Ik meende hem al warm gemaakt te hebben
voor de zaak, zoodat hij er wat voor voelde,
en hij het steenenland, dat voor hem toch
allicht een schadepost zou worden, zonder
vergoeding onaangeroerd zou laten. Maar
nu merkte ik, die geen koopman ben, dat ik
te doen had met iemand die het wel is,
en dat nam ik hem ook niet kwalijk. Hij maakte
het evenwel schappelijk; voor/15'sjaars zou
hij niet alleen zijn recht op het stuk landje
afstaan, maar ook nog een oog in het zeil
houden, als hij in de buurt aan het werk
was tenminste; de jongens die er kwaad
kwamen doen, steenen stuk gooien, vuurtje
stoken of iets dergelijks, zou hij zooveel
mogelijk weren.
Verleden maand heb ik mijn vierde ter
mijn betaald en vandaag ben ik er weer
eens gaan kijken.
Tot mijn verrassing was het terrein aan
de beide rechlshoekszijden netjes met paal
werk en ijzerdraad afgezet, alleen aan den
steilkant is het nu nog open. Dit komt
omdat de pachter zijn bouw- en weiland
heeft begrensd, en mijn terrein er buiten
heeft gesloten.
Toch is deze halve afsluiting al iets waard.
Want geheel onaangeroerd is het terrein
niet gebleven. De overmaat van kracht bij
de jeugd drijft de jongens tot proefstukken van
belang; de grootste kei van stellig 500kilo,
een roode zandsteen hebben ze, met ver
eende krachten natuurlijk, gekanteld, op zijn
smalle zijde gezet en toen zijn ze aan het
bikken gegaan. Daar moeten steenhouwers
kinderen bij geweest zijn; of anders heel
snuggere kereltjes; want alleen als ie zoo
op zijn kant is gezet, dat de lagen verticaal
komen, is een mensch in staat zoo'n steen
klein te krijgen. En ze hebben hem al voor
meer dan de helft klein gekregen.
Dan zijn er nog al veel zonnedauwplantjes
uitgestoken, ook mospollen; en een heel jong
wilgje is er uitgegraven. Dat vind ik niet
erg, daarvan kan tenminste iemand nog lang
genoeg hebben. En de plantjes groeien snel
weer bij.
Vandaag, een warme zomerdag in het eind
van October, zoemden er de insecten zoo
lustig op de bloemen van de heide; ja heusch
op de echte heide, op Erica, zoowel als op
Calluna, de struikheide, die nog verscheidene
bloeitakken had.
Een troepje lijsters, met n spreeuw er
tusschen, was aan het wormen zoeken, ze
staken de bekken in den zwarten taaien veen
grond, of het snippen waren. Terwijl ik er
naar keek, viel mijn oog op een wilgentakje
dat tot een hoepeitje was gebogen.
Eerst lette ik er niet verder op; een paar
pas verder drong het tot mij door, dat dit
zoo niet kon groeien; en jawel, bij nader
toezien bleek er een paardehaar aan vast
te zitten; het was een vogelstrik van de
moderne constructie. Nu aan het zoeken;
ik vond er nog drie; een nog met bessen.
Natuurlijk zal daarin geen vogeltje zijn
leven meer laten. En nu ik weet, dat er
strikken gezet worden, zal ik er in dit
najaar en van den winter nog eens een
extra-kijkje gaan nemen, of het laten nemen
als ik geen tijd heb.
E. HEIMANS