De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 2 november pagina 7

2 november 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

2 Nov. '13. No. 1897 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND mooie blanke toonen. Dan is er nog een groot schilderij No. 20 Haven, dat in voordracht ?wel kloek is, gedegen en tegelijk fijn-duixiend van schildering, waar er een lichtwademen is om het schepengewoel in den haven. Als men echter in het voorzaaltje komt en daar stilstaat voor die in donkere kleuren flonkerende, voorname studie van een Amsterdamsche achterbuurt door Breitner ge schilderd, krijgt men, na den algemeenen indruk van het groezelige en drabbige werk van dezen Belg, de sensatie van bet ver schil tusschen een lap fluweel en een stuk schuuriinnen. Naast deze vroegere Breitner stonden als waardig gezelschap twee kleine schilderijtjes van Willem Maris, ook uit den tijd toen hij in zijn volle kracht was. Het meest pak kende was wellicht dat met het sterke zonlichteffect, maar toch het andere in den grijzen toonaard van een betrokken dag geschilderd, waar het roode koetje zoo stil in te gloren stond, was me nog van meerder intensiteit. Buiten deze vond ik ?daar om te noemen nog een vrij groot stuk met figuren aan de zee van Isaac Israëls, klaterende in zijn ziltige tinten en meer gebonden in de schildering dan hij dikwijls is, en verder enkele zeer merkwaardige bloemstukken van Kever, van een precieuze ?doorvoering die even aan Fantin doet den ken, en van een kleurweligheid, die toch van hem als van zooveel anderen (toch ?enkelingen) uit zijn omgeving, onvervreemd baar eigendom is, en ons altijd genietbaar zal blijven. W. STEENHOEF Etsen van Isaac Israëls Het was op een dier blije Octoberdagen, wan neer de lucht is vol van weeken herfstschijn, dat ik in het Stedelijk Museum een oogenblik toefde bij het schilderij van de dame met den hoed" van Isaac Israëls. Hoe fijn, dacht mij, hoe teeder is dit geschilderd. Is niet deze gave schildering in matte, van bevend parelblauw doorsponnen tinten gelijk een fijne herfstbouquet van droomig- gele en zwaarmoedig gedofte paarse bloemen Impressionistisch wil men dit geschilderd heeten en denkt daarbij aan een zekere vluchtigheid in het geven, aan een voldoen aan oogenblikkelijke ingevingen. Mag de factuur der schildering tot een dergelijke weinig zeg gende aanduiding reden geven, het bijzon dere dat in een [snelle waarneming lag be sloten, werd verruimd tot algemeener ken schets. Want deze arbeid wierd tot een werk van vgel samenvattend inzicht. Het is een uiting van geestdriftige bedachtzaamheid. Het is met willige vastheid gepenseeld. Datzelfde luchtige, schijnbaar z gegrepene en toch eigenlijk gewild vastberadene treffen in de zilverlichte etsjes, welke op het oogenblik de firma Buffa in heur bezit heeft. Zij, zijn een bevestiging van zijn schildert raht. Luchtig van beweging en puntig van belipiing, vormen de griffelingen in het koper een delicieus spel van lichttrillingen en tonige huiveringen. Speelsch doch zeer deli caat is de nerveus vlietende lijn vlot in het koper gegroefd. In smaakvol gegrepen toonwaarden plaatst hij een mandoline-tokkelaar tegen een zijïg witten fond, om bij den guitaarspeler uit fijn-gesponnen lijnen weef sel een uitermate toegespitst etsje te geven, bevend van licht en lucht. Gemakkelijk van doen lijkt dit werk, maar wil men eens weten hoe hij zwoegt en werkt voor Jiij de plaat uit handen geeft, <tan vrage men eens de verschillende proe ven te mogen zien, die hij van de Dancing Girl" maakte. Dergelijke proefstalen bewijzen alweer dat de kunstenaar tegelijk maker en drukker van de ets dient te wezen en dat zonder dit dringende verband de ets geestelijk wordt om hals gebracht. Er zijn nog een paar exempels te zien van etsjes, waarvan hij de plaat vernietigde of om een of andere reden ntet verder vol tooide. Zij zijn er des te belangwekkender om. Zij geven almeêgetuigenis hoe fijn hij geestelijk bewerktuigd is. J. G. VELDHEER * * * Muziek in de Hoofdstad Aïno Ackt Eerst Salóme's dans, die speelt op een terras in Herodes' paleis, bij den kuil van Johannes, in den wijden maan-nacht. De Oosterlingen zijn felle muzikanten, zij zou den werkelijk den geheelen dans tutti gebla zen, gestreken en geslagen hebben, als Salóme hen niet had toegewenkt; eene daverende inleiding dus van het honderdkoppig orchest. Een Turksche melopee, geparodieerde Muez zin-roep, nukkig rythme en grillige interval len, begeleidt de eerste sluwe, noctambulistische passen. Laten we aannemen dat hier eene exotische atmosfeer rilt, hoewel ik bleef snakken naar een van Debussy's magischomwarende.geheimzinnig-sidderende faunenmelodieën ! Wat hoort men verder over het gekir van castagnetten, tamboerijn en kleine trom ? Variaties op de Salóme- en Jochanaanmotieven in de gebruikelijke kleur.het reveille: Salóme's lokmotief Tschaikowsky-reminiscentie, (passage in cis-klein) en Europeesche walsen: het reveille en daarna het thema, Dein Leib ist weiss" in een zeer snelle driekwartsmaat. Ten slotte wilde door voering van het fuga-thema (reeds Frescobaldi had dit kunnen vinden) waarmee de dans begint. Om aan te toonen hoe het muziek-drama Salóme (en b. v. deze dans) mislukt is, kan men het stuk vergelijken metFlauberts Salammbo, Villiers' L'Annonciateur of het Aruvian-type uit Les Déracinés van Barrès, alle drie Oostersche milieus. Men kent de cadans dier vreemd en zorgvuldig gemelodiseerde zinnen, waarvan elk accent het aroma en 'de bedwelming draagt van de orientaalsche lucht en huiverende psyche. Niets breekt de betoovering bij deze stemming kunstenaars, want Flaubert construeerde Salammbo anders dan Madame Bovary, Villiers L'Annonciateur anders dan L'Eve future. Het instinct van dezen laatste was zelfs in die liate ongetempereerd, dat de namaak-Oostersche, onderaardsche paleizen van Edison, (uit L'Eve future) geheel anders vibreeren in het licht onzer sensaties, geheel anders ruiken, dan de zinnelijker en nerveuser weelden van Salomon. Reeds in Wilde's drama is het Orientalisme onecht, wat niet behoeft te verwon deren, wanneer men bedenkt, dat Wilde dit werk schreef om zich niet een weinig te oefenen in het Fransch, dat Adolphe Rett (het lijkt me gewichtig) voor hem corri geerde. Hij koos het minst-intuïtieve en het minst-intellectualistische, het procéd dat bovendien het dichtst in zijn bereik lag, bijbelsch opgeschroefde beeldspraak eenerzijds, anderzijds (Herodes, Page, Nabbarroth, Herodias, Salóme, de vijf Joden, allen praten op den zelfden deun), een al coholistisch, hallucinatorisch, dubbelslaand radbraken der woorden, het lijden aan idees fixes; een primitief en kinderachtig procédé, dat elk dieper-doordringend kunstenaar zou verworpen hebben. Een Dorian Gray en de overige boeken van Wilde overtreffen in ieder geval verre de techniek van dit stot terend libretto. Strauss moest dus in geheel andere beteekenis tegen deze Salóme opgewassen zijn dan de Duitschers dit veronderstellen. Zij hebben immers betwijfeld of de componist deze (decadente!) psyche wel doorgrond" zou hebben. Strauss echter had haar niet te doorgronden, hij had haar te completeeren en zoo hij daarin geslaagd was zou zijn' Salóme zonder twijfel een minder decadenten indruk gemaakt hebben. Zij ware dan misiiiimmiiiiiiMimiiiiiiiiiiitim Kermis te Volendam, door Willy Sluiter DE NEDERLANDSCHE JOURNALISTEN IN OOSTENRIJK TE GAST De foto is genomen in de Cour van een hotel te Weenen. Van links naar rechts: Vincent Cleerdirt (Maasbode); G raadt van Roggen (Utrechtsch Dagblad); Kaiserl. Rat Lehr (Weenen); H. W. de Ronde (Rott. Nieuwsblad); L. S. van Balen (Vaderland); Chr. Nuys (Alg. Handelsblad); C. K. Elout, leider van het gezelschap (Alg.Handelsblad); W.G. Galesloot (Centrum); J. C. Schröder (De Telegraaf); Dr. Ehrlich. voorzitter der Weener journalistenvereeniging Concordia"; G. G. van As (Nederlander); Otto van Tricht (Nieuwe Crt) en A. Lammere (De Tijd) mul iiiiiiiiiiiiiitmiimii schien de sterke mededingster geworden eener Mélisanne. En Strauss als Fortschritts-musicus wilde van Salóme natuurlijk geen Europeesche figuur maken, want de hedendaagsche Oriëntale begoochelingen ontwikkelden ook hem, ofschoon niet zijne ziel, zijne fijnste levensnerven, zijne phantasie in slapen en waken, gelijk men 't ziet bij Debussy; de Duitsche cultuur staat verder van deze wonderbare verfijningen van het gemoeds leven dan de Fransche, Strauss beschikte niet over het even wonderbare aanvoelingsvermogen dat Bizet Spanje liet scheppen waar hij nooit geweest was (Strauss zag ten minste den Nijl!) en bovendien hin derde zijne directe afstamming van het Duitsche neo-classicisme (Mendelssohn Schumann?Brahms) den componist van Salóme. Wat stond hem te doen ? Alle Europeesche coloriet moest vermeden, zijne geheele instrumentatie, welke, hoewel ze persoonlijke eigenaardigheden niet mist, toch van Wagner stamt, omgewerkt worden. Het volle, opene, exuberante, daglicht-klare timbre is hier onbruikbaar, want in deze wereld verwacht men phosphoriseerender tinten. Geen noot der geheele kpperbehandeling, wier ensemble in deze partituur nog geëtiqueteerd is met de oud-romantieke titels: majestueus, drei gend, statig, priesterlijk, krijgshaftig, donde rend etc. staat hier op haar plaats, zelfs niet het meer tooverachtig glansje der ge dempte trompetten. Alles blijft eene afleiding van de Duitsche visie, het wordt slechts eene verbastering waar hij orientaliseert. Goedkoope typeeringen, zalvende religiositeiten, opera-kerkmuziek, gelijk de beroemde Messias-phrase (As-dur-passage! met de kab belende golfjes' uit het meer van Galilea!!) brengen ons dichter bij Gounod of Meijerbeer, dan bij Salóme, Jochanaan en de andere geëlectriseerde zielen van dit Oostersche drama. Het profeet-motief, waarvan intonatie, kleur, expressie rechtstreeks en zeer betreu renswaardig correspondeeren met de meest alledaagsche en gangbare der profetenvoorstellingen had om Gods-wil geschuwd moeten worden. Waarom overwoog Strauss thema's als Salóme's lokmotief niet duizend maal conscientieuser, wanneer hij niet instinc tief voelt dat het bij de gegeven psyche niet past, voordat hij 't opnam onder de leid motieven". Ik hoor 't nooit zonder te denken aan een verdwaald garnizoens-trompetje. Ziehier staaltjes van Duitsch symbolisme! Nooit verloor Strauss de nietigste bijzaken uit het oog, hij overdreef ze daarentegen gaarne. Een der zonderlingste voorbeelden: Wat Wilde Salóme laat zeggen: Die roten Fanfaren der Trompeten .,. sind nicht so rot wie dein roter Mund", onderstreept Strauss rood... goed! maar hij maakt er ook fanfares bij! Zulke kantteekeningen lijken me even barbaarsch als kleingeestig. Duitsch symbolisme! Men vindt ze evenwel bij hon derden, en het publiek volgt ze met den Baedeker der concertzaal: het motievenboekje, den plattegrond van Salóme ! Dit is per slot de som en het resultaat dier wederzijdsche bijzichtigheden. Eerst Salóme's dans, die geen succes had, (onder Mengelberg n,b.!) daarmee de slotscène van het drama. Aïno Acktétrad op als Salóme. Aïno Acktë (eene Finsche, meen ik) is eene zeldzame verschijning. Zij droeg een vlatnmend-roode japon, diep en klaar rood als van teer-vlammen, de vorm leek me eene kleine wijziging van de harembroek en hij was van zijde of satijn zoo willig plooide hij over 't sierlijke lichaam. De oogen ver in de kassen, scherpe neus, lichtelijk krul lende lippen als de Milo-Venus. de Venus Victrix, hoog-opgetrokken schouders, een beetje f renetiek of spookachtig, bijna eene panthersche, bijna demonisch. Zij concentreerde zich bij 't begin met bovenmenschelijke inspanning. Het valt zelfs eene Aïno Ackt niet licht om zich te verplaatsen in den toe stand van Salóme voor het onthalsde hoofd van Johannes. Toen de eerste noot. Ah! Een mond als de roode fanfares der trompetten"! Ik schrok. Was zulk zingen nietdiaboliek ? Het was een uiterste en raakte het wezen der dierengeluiden. De soliste acteerde met de oogen, met den mond, met het sluipende lichaam, zij stond daar als een phantasma van Edger Poe en deed me denken aan de Roode Dood. Maar zij zong niet; de ge luiden, welke mevr. Aïno Acktévoortbracht waren nauwlijks eene insinuatie op zingen, wat haar iedere ontredderde chanteuse nadoet, het waren schrale, ijle, schorre geluiden, piepgeluiden zonder resonans, koude, starre, intonaties, altijd tegen den toon aan, met de gruwbaarste stembuigingen terwille van de karakteristiek en eene onwezenlijke schijnsensualiteit, klanken van grijnzende leelijkheid. Ik weet zeer goed dat ik- hiermede niets zeg ten nadeele van de zangeres. Want het gehuil en gejammer, dat zelfs de oude Pheniciërs onder bekkengerinkel zouden verborgen hebben, vindt tegenwoordig zijne vereerders, zoo 't gedekt is door een tempe rament. Er zijn echter graden van het leelijke, welke niet meer vereenigbaar zijn met onze voorstellingen van een menschelijken" toon. De klanken van mevr. Acktéleken noch op die van eene te geëxtalteerde spiristische pythonisse, noch op 't schuimbekkend schreeuwen van een epileptiker, noch op de gillen eener hysterische of op de razernij van een delirium-lijder. Zoo 't een van deze geweest ware zou 't me zeker geëmotioneerd hebben. Het ? waren ook niet de angsten van een dier in pijn, want zelfs daarmee vibreert onze onbewustheid en ons medelijden. Ackt viel buiten het Leven! Zij verloor het con tact met alle denkbare levensverschijnselen door die ten top gevoerde karakteristiek. Wanneer de steenen zongen zouden zij het psychischer doen. Zij leek mij eene gedaante uit die streken waar men onze accenten van liefde, leed of geluk vergat of verloor. Zij leek mij onze antagonist uit het rijk van een eeuwigen dood, onze antipode in het spiritueele leven. Gaarne zou ik de enthousiast toegejuichte mevr. Acktéhuldigen met een funambuleske ode. Zij moet eene niet meer te ontsluimeren gehypnotiseerde zijn dunkt me. En zoo de vertolking van Salóme haar zonder twijfel vreemd expansief gemoed niet meer be vredigt, zou men haar slechts n weg kunnen wijzen: Ga een pianoconcert van Brahms of eene vioolsonate van Max Reger IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIItllllllHlllllllllllllimiHllltllllllllllllMIIIIIHII zingen. Ik zeg dit zonder sarcasme omdat ik het beschouw als de eenig mogelijke climax. Deze vrouw bovendien heeft me meer geleerd dan welke mystieke schrijver ook. In het orchest een laatste orgie van allerlei thema's en combinaties, in de stem een slingervoetende, kronkelende declamatie. Geniale. trekken op elke bladzijde doch alles geoutreerd, quasi-exotiek en germanismen. Het zou niet moeilijk vallen om aan te toonen hoe het hoofdthema van Mahlers Achtste zich ont wikkelde uit het Jochanaan-motief. Wat bij Strauss levenloos blijft ondanks alle telescopisch streven en bazuinen-grootheid, on danks de meest minutieuse schakeeringen, uiterste distellaties, microscopische verwer kingen, krijgt bij Mahler onmiddelijk adem en ziel. Strauss is tot nu toe de schepper, die tevergeefs zijn zevenden dag wacht. MATTHIJS VERMEULEN * * * Puzzle ERFENIS-PUZZLE Een vader laat zijn drie zonen samen 17 paarden na en maakt in het testament over de verdeeling de volgende voorwaarden: de oudste krijgt de helft, de middelste een derde en de jongste zoon een negende.Wie onzer lezers, die deze van oorsprong Ara bische rebus niet reeds kennen, is in staat de verdeeling van de paarden volgens den erflater uit te voeren? Oplossingen, met opgave van benoodigden tijd, worden gaarne ingewacht door M. J. p'ta Red. Weekblad De Amsterdammer, Keizersgracht 333. llllllllllltllllllllllllllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIII IIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIHIIIIIIIIII Teekeningen door S. J-fier doopt men. mor het roomexh puijiek, JDe feiten, uit deez. _Qe jonge ^ei^ye-a kaUioliek. 2Wy/L -sAeecïs v^iii vj-eemde ^metten vri/. '"«"ei* ras te bl er. gepost by wordt- een,- rihteeJe

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl