De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 16 november pagina 7

16 november 1913 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l?Nov. '13. No. 1899 DE AMSTERDAMME.R, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND De helden van 1813 te Rotterdam door een aardige bewaarschool voorgesteld (FOTO'S NAAR DE HISTORISCHE GROEPEN, ZOOALS DIE OP 17 NOVEMBER TE ROTTERDAM ZULLEN VERTOOND WORDEN) Rechts: Kaat Mossel met haar mosselenwagen en haar huzaar 1813. Links: een zeventiende-eeuwsche Ned. Maagd met vier watergeuzen. De Onaf hankelijkheidsfeesten wilden door de groote menschen niet gevierd zijn. Ze zijn overal mislukt, omdat het zoo moeilijk viel over de heldhaftige bevrijding van ons Vaderland in 1813 een even ernstig gezicht te zetten als de bekwame De aankomst, in een pink, van den Soevereinen Vorst Willem I, begroet door Scheveningsche vrouwen, die een bloemenhulde brengen. commissieleden, die op een decoratie rekenden. Rotterdam wist nu den juisten weg te vinden. In deze stad vroeg men aan de kleinen uit de bewaarschool van ?de Hoveniersstraat een beeld te ontwerpen van het vredig en kinderlijk jaar 1813. De autoriteiten dato 1813. Van links naar rechts: Een Burgemeester, twee notabele burgers, een vaandeldrager, een heraut, Gijsbrecht Karel van Hogendorp, Koning Willem I, Van der Duyn van Maasdam, Van Limburg Styrum. Men moet wel een Nurks zijn om te beweren, dat de kleinen zich niet uitstekend voor deze representatie leenen en dat men nog beter dan op déze wijze met de herinnering van 1813 zou kunnen verzoend raken! «tmiiiiiiiimiimiimii MIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIHIIIIIimil II1IIIIIII Krachtig jong leven kan niet samengaan met geposeerde rust, en overal waar Hol land dan in het buitenland verschijnt, zal het weder den indruk geven van een oude juffrouw, die haar tijd een halve eeuw ten achter is. Maar ieder die weet, dat er behalve de brave, wel goede, ordentelijke kunst", waar van Arti ons nu een juist voorbeeld geeft, ,in Holland eene krachtige heerlijke jonge nieuwe kunst bloeit, zal zich ergeren aan de schande, die Holland wordt aangedaan, doordat van Rijks- en genootschapswege, niemand van wie te besturen heeft, oud en , nieuw objectief weet te beoordeelen, nie mand er ook maar eenigszins begrip van heeft, dat de Kunst van heden onmogelijk dezelfde kan zijn, als de kunst van 1880, en ieder uit angst en vijandschap voor het jtieuwe, deugdzame middelmatigheid boven kracht en jeugd stelt. H. W. J. SCHAAP?VAN DER PEK Villa Nova, 'sGraveland, 2 Nov. 1910 W W W Liederen van Alphons Diepenbrock ,?Je sais l'art d'évoquer les minutes heureuses" kan Diepenbrock zeggen met Baudefaire. Doch waarmee te beginnen, als men, naar aanleiding van enkele recente uitgaven (A. A. Noske te Middelburg) een overzicht wil geven van eene verzameling meester werken, welke allengs en ongemerkt (al te ongemerkt) is aangegroeid ? Ik heb geene herinneringen omdat bijna gén der liederen in 't openbaar werd gezongen, ik doorblader den bundel en velen verrukken me, ik wil de laatste niet kiezen wijl de anderen te onbekend en vergeten bleven, ik blader weer, langzaam, lees luisterend en voor zichtig, ik houd stil bij een lied van Perk: Zij sluimert". Ach, deze allerzachtste intonaties, geheim zinnige en schuwe wisselingen van het moderne majeur en het verlangende, antieke phrygisch; welk een bedachtzame, harts tochtelijke cadans in deze overgang, zwijg zaam jegens den slaap! Wat wordt dit sonnet, waarin ik nooit den transuniverseelen toon hoorde van het bedwelmende natuurleven, welken Diepenbrock om de verzen weeft, en stil rustig, met dat teedere, schuchtere insinaante eener langdurige ver voering, welke den meester schijnt vergezeld te hebben ? Dit lied lijkt me ten minste geene impressie van 'n oogenblik, het timbre klinkt daarvoor te wijd, te symphonisch, het gevoel te ver reikend in evocaties, welke de diepzinnigheid van Perks gedicht vermenig vuldigen. Het is melodisch van den aanvang tot het einde ; het pure geluid der poëzie ruischt diep na in de golvende accoorden, de vele donker schemerende drie-klanken, welke de woud-rust schaduwen over het gezang der eerste strophe: eene fluisterende incantatie naar de melodie welke opgloort in het tweede quatrijn : ... en zij lacht als togen Er droomen door heur ziel . . . waar het eigenaardige geluk zingt, dat immer groeit en stijgt tot den meest ver heerlijkten weemoed, een groetende aan bidding, een afscheid, alsof in dat bosch een God sluimert, die door Geen lied van 't woud . . ." te wekken is. . Die gloed mag men gelijk stellen met de schoonste bladzijden der muziek van alle tijden en ik betwijfel of die lyriek, welke in haar wezen de hoogste extase en de hoogste innigheid omvat wel ooit geschreven is, zoo gepassioneerd in hare sereniteit, zoo volmaakt van vorm en gedragen van lijn. Er zijn nu veertien liederen gedrukt, maar hoevelen bleven manuscript? Het zou me echter spijten als deze aanteekening eene opsomming werd, zonder 't accent der be wondering. Men voelt reeds eene lichte ont roering denkend aan Baudelaire-verzen a\s Recueillement" en hoe zou ik dus moeten, schrijven over de huiverende rythmen, waar-^ mee hier de nacht aanzijgt en ons om wikkelen met de befloerste stemming van het gedicht. Er zijn uren, dat zulk vers ons sterker treft en vlugger aanspreekt, Diepen brock schept ons die uren en stemt de ziel tot dat meeklinkend instrument door de betooveringsmacht van zulke voorspelen. Dan valt de stem in met het vers, en ook de onuitgesproken droomen, welke de dichter verzweeg, rijzen op over de wijdten der melodie. Debussy heeft Recueillement" eveneens gecomponeerd. Zijn uitgangspunt is een gesourdineerd hoornthema: Tu reclamais Ie soir . . ." ; bij Diepenbrock een paar doffe bastonen en uit de hoogte kristallen bevingen: een laatste lichtval die geleidelijk smelt in de duisternis: Entends, ma chère, entends la douce nuit qui marche." Beide componisten staan evendicht bij het vers en beider verklanking is even mooi als zoodanig. Maar Debussy's introductie illustreert de eerste regels, Diepenbrock geeft nmiddelijk de kern van het gedicht; zijne inleiding schijnt me psychologischer, dramatischer en meer levend. Men zou nog andere vergelijkingen kunnen maken. Debussy, Wolf, Diepenbrock, sluiten als liederen-componisten aan bij Richard Wagner. Hunne begeleidingen vertolken het mysterieuse tweede plan van de poëzie. Debussy, hoe suggestief ook omlijnend, bleef in zijne Baudelaire-liederen steken bij den stijl en het individualisme yan Tristan, in zijne andere, hoe bekoorlijk ook, bij het episodische en het pittoreske; Wolf schreef zijne begeleidingen meer rationalistisch en als noodzakelijk steunpunt dan inductief; Diepenbrock vond harmonischer verhoudin gen. Eén accompagnement is voor hem de spiritueele afglans der dingen geworden, ontvlammend uit het gedicht; hij gaat uit yan de stem, die meestal als een cantus firmus breed-zingend reciteert over de zwevingen der symphonie, de stem, die het uitwendige leven schijnt te verklanken, de illustratie het inwendige, voor zoover men beide scheiden kan. Des eene herschept het vers als realiteit, de andere als visionnaire projectie. Slechts Mahler heeft eene dergelijke groote conceptie even volmaakt verwezenlijkt, doch met dit verschil, dat Mahler zich bijna door loopend gehouden heeft aan eene serie van teksten, dat Diepenbrock contacten vond met de geheele wereld-literatuur. Daarmee valt waarschijnlijk de onbeperkte veelzijdig heid van stijl te verklaren, welke opvalt, als men de liederen achtereenvolgens naslaat. Verlaine is zelfs anders bewerkt dan Baudelaire. Verlaine, een hedendaagsche Franc,ois Villon, zwerver en troubadour: Ecoutez la chanson bien douce" met een quasigeimproviseerd geestig-klagend melopèe, j Clair de lune" in gelijke stemming, doch wat ironiscner, en uitklinkend in diviene, onuitsprekelijke poëzie. Baudelaire gecon centreerder, even pijnlijker, een beetje ver moeider dan Verlaine; maar beiden rekene men tot dezelfde orde. Een andere harmo niek echter, een ander rythme, andere melodie, andere evocaties ontmoet men bij de teksten van Goethe, Brentano, Novalis en wederom eene geheel verschillende psyche ontbloeit aan de teksten van Perk, van Eeden en van j Deyssel. Is het ongehoord objectiveerings- j vermogen of magische intuïtie, welke dit resultaat geeft ? Men kan den heer A. A. Noske gelukwenschen met deze uitgave, welke ons zelfs stemmen moet tot eene geheel bijzondere waardeering. Afgezien van mevr. Noordewier-Reddingius en de Haan-Manifarges, onvergetelijken, die deze gelukkige minuten gaarne opriepen en dit meesterlijk verston den, vindt men niemand onder onze landgenooten, die zich door deze muziek ge boeid wilde achten. De tenor-liederen zijn het meest verwaarloosd omdat geen tenor zanger zich interesseert voor intieme kunst, omdat we geen tenoren meer hebben of omdat tenoren, verwenden ! niet tot de helderziendsten behooren. Wie zal 't in zijn hoofd krijgen om Urlus, als Urlus er zelf niet aan denkt, te roepen voor een concert van Diepenbrock-liederen ? Mag men van Kempen het initiatief toedroomen van zulk een ongemakkelijke phantasmagorie : een avond, gewijd aan deze schoonheid ? Zonder Noordewiers vereering ware het sonnet van Perk Zij sluimert", geschreven voor tenor en dateerend van 1900, nog niet nmaal gezongen. Zulke bladzijden moest men eeren, men zou ze ook eeren, geloof ik, in elk ander land dan het onze, maar de zangers klampen zich te gaarne vast aan den populairen sleur, waarvoor ieder partij kiest. In zijn enthousiasme voor de Nederlandsche muziek heeft de heer Noske dit niet gemerkt en daarom zal ik deze zeer gelukkige dwa ling een buitengewoon beminnelijke, artis tieke, illuministische uitgevers-excentriciteit heeten, felicissimus error, en haar altijd roemen. MATTHIJS VERMEULEN De Gothische levensopvatting Epiloog naar aanleiding der tentoonstelling van Noord-Nederlandsche schilder- en beeldhouwkunst vór 157 5 gehouden te Utrecht van 3 Sept.?3 Oct. 1913. De Zionisten, het verspreide Joodsche volk tot nheid trachtende te brengen, worden weder de fanatisten, de ijveraars, die wij uit den bijbel zoo goed kennen. De jood, gisteren de meest moderne onder de modernen, zoo los van alle vooroordeelen en principes, dat hij Nietzsches omzetting aller waardijen toejuicht, is heden, Zionist geworden, opeens zuiver nationalist. En het zullen de fanatici onder hen zijn, die de verwerkelijking van hun ideaal mogelijk maken. Maar dezelfde boom zal altoos dezelfde vruchten voortbrengen. Er is geen Zion denkbaar, dat niet weder altoos Chris tendom, dat is het principe der volkomen naastenliefde, zal voortbrengen. Waarom dan te schuwen van de knop, als men toch later de rijpe vrucht van den boom der kennis zal moeten plukken? Ik geloof nooit, dat de appel, die Eva aannam geheel rijp is geweest. De kennis, welke het menschengeslacht verwierf, is te bitter, te wrang. Waarom, als dan toch later uit het hernieuwde Palestina, de hernieuwde blijde boodschap zal worden verspreid, op dat naar de profetie, in dit uitverkoren volk, alle volken gezegend zullen worden, niet reeds nu het Christendom aanvaard? Niet het dog matische Christendom, zooals het vervormd en geperst is gedurende barbaarsche tijden, maar dat vroolijke, liefelijke, vrije Christen dom, dat den ingenieur van het Panama kanaal bewust wordt, als hij voor zijn arbeiders de best mogelijke levensomstan digheden heeft verworven of dat bevrijdende Christendom van de Blériot, wanneer hij Pégoud na een goed volbrachte luchtreis de hand drukt, het wonderbaarlijke vliegtuig beziet en beseft, dat wij aan den vooravond staan van een omwenteling van het verkeer, welke noodzakelijkerwijze alle volken het grootsche, menschelijke gevoel zal brengen, dat alle menschen broeders en zusters zijn. Een geslacht, dat er aan gewend wordt, de wereld in vogelvlucht onder zich te zien, kan niet bekrompen blijven. Meent men, dat men over de alpen en over de zeeën kan vliegen, zonder dat men leert, ook op de geestelijke bergen en geestelijke scheidingswateren van hooger standpunt neer te zien? O, er zijn nog meer echte Christenen in dat wonderbaarlijk geniale Frankrijk, waar naar de aloude spreuk, God zulk een goed leven heeft. Zijn Pathéen Gaumont niet de stich ters van de waarlijk christelijke school? Wat anders zijn de bioscoop-theaters, die thans, tot in de nederzettingen in de oerwouden, aanschouwelijk onderricht geven in de saamgehoorigheid van alle menschen en volken en landen? Wel zeker, in de leermiddelen zijn deze twee bovenmeesters niet altoos kieskeurig; er vloeit heel wat drakenbloed op de film. Maar hoe kunt gij de kinderen op de voorste banken anders aan aandacht wennen, dan door sprookjes met wat grie zeligheid ? Ja, ook voor de joden wordt het tijd, dat zij zich rekenschap gaan geven van het wezen van het Christendom. Ik raad hen aan, mijn rasgenooten, de film van de Krebbe tot het Kruis" te gaan zien Die wonderlijke tech niek heeft zoowaar alle wonderen uit het Nieuwe Testament tot werkelijkheid gemaakt. Voor uw oogen kunt gij nu zien, hoe op de bruiloft te Kanaan, Christus om zijn moeder en het bruidspaar en al de gasten van deze joden-bruiloft een pleiziertje te doen, groote aarden potten met water, in wijn veranderd. En meteen komt bij den beschouwer de gedachte op: Als Christus zelf zulk een beminnelijke gast op een huwelijksfeest is geweest, hoe kan dan ooit het coelibaat door zijn vol gelingen zijn aangeprezen? Hij kan op de film de wonderlijke vermeerdering der brooden zien. Hij kan op de film Christus op de wateren zien schrijden, zoo over tuigend natuurlijk, dat men niet kan begrijpen, dat Petrus, het kunststuktrachtende na te doen, kleinmoedig verzonk. Maar ook, de geheele tragedie, zooals zij ons is beschreven in het Nieuwe Testament, wordt hier met zulk een duidelijkheid, geografische juistheid en volmaakte inscèneering voor de oogen getooverd, dat men moet vreezen, de Pfarrer" zal opnieuw van den Kom diant" moeten leeren ... Wanneer krijgt de kerk zijn bioscoop? De sprekende comediant is onttroond door den film-acteur. De sprekende kanselman zal in de toekomst zijn preek te veranderen hebben in een explicatie bij de bijbelsche filmvertooning. De St. Pieterskerk wordt electrisch verlicht. De Paus maakt in zijn paleis gebruik van een hydraulische lift. Op den duur is de vooruitgang van de techniek niet tegen te houden. Zij is even onweerstaanbaar als het eerste schot uit het kruitroer van den monnik Schwarz was, die daarmede de eerste ridder-wapenrusting doorschoot en tegelijkertijd den geest der geheele middeleeuwen mede! BERNARD CANTER * * * Pégoud te Rotterdam Toen Pégoud 'k meen te Buc met 'n valscherm uit z'n vliegmachine neerdaalde, zag hij hoe het toestel, aan zijn lot over gelaten, over de kop buitelde en betrekkelijk in 't gereede neerkwam. Dit bracht hem tot de conclusie, dat, indien in het toestel 'n man gezeten had, die den motor in gang had kunnen brengen, hij zonder letsel ge land zou zijn. Het is de verdienste van Pégoud, dat hij vertrouwen durfde, de kracht te hebben om deze conclusie, getrokken uit feiten, in prak tijk te brengen. En daarvoor moest hem het enthousiasme der menigte mér loven, dan voor de toeren, die er het gevolg van zijn. Z'n stoutheid, de zekerheid, dje hij in het besturen van z'n toestel bezit, heel de kracht en vaardigheid, door hem ontwikkeld, slaan terug op de geheele aviatiek, die een steun punt temeer daarin heeft gevonden voor de bestaanszekerheid en voor de bedrijfszeker heid van vlieger en vliegkunst beiden. Dat maakt hem tot de moderne held, tot de veroveraar van de lucht en de ruimte, ook al zou hij gén looping the loop uit voeren, en niet worden geëerd door een menigte, belust meestal op eene emotie, die gelijk staat met die, welke haar pakt, op het oogenblik dat in een variétéde muziek op houdt en 'n rose juffrouw zich uit den nok van 'n trapeze in de handen van haar, aan 'n rekstok wiebelende, partner werpt. Al bewijst Pégoud niet, dat vallen nu al voortaan uitgesloten is, hij bewijst wél, dat het op den duur niet meer dat gevaar zal opleveren, hetwelk er tot dusver onafschei delijk aan verbonden was, en dat het mogelijk is, en binnen korten tijd mogelijk, Wijlen Prof. J. S. SPYER, Hoogleeraar te Leiden IIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIII dat het gevaar geheel of bijna geheel zal kunnen uitgeschakeld worden. Je ne comprends pas, zijn zijne eigene woorden, qu'on puisse tomber, quand Ie motour fonctionne et que l'appereil est en bon tat". Je kunt niet vallen, als je boel in orde is f Ja, er kan 'n vleugel breken, en dan ben je bijna zeker weg, maar je kunt k een spoorwegongeluk krijgen, of er kan 'n schoorsteen door 'n rukwind naar beneden geslingerd worden en je treffen. De kans is even groot. Daarin bestaat het geheim van Pégoud. De demonstratie op Woudensteijn heeft het weer bewezen. De dag was mooi ge worden en schitterende herfsttinten goudden over de vlakke velden buiten Kralingen, waar het terrein ligt. Licht steeg hij op; hij was zóweg en hoog in de lucht, en volbracht er de zwenkingen op ne vleugel met een onmiskenbaar meesterschap. Ik kan m'n leergeld wel terug gaan vra gen" verklaarde een der velen aanwezige Hollandsche vliegers mij, na die eerste ver tooning. Toch was daar nog niets bijzonders in. Bij den wedstrijd te Reims deden Gilbert, Védrines en anderen hetzelfde. De looping the loop" zelve! Het was een stil-makend gezicht, de machine, drie, vier maal, de staart in de lucht, te zien buitelen en keeren. Er was niets angstigs in, niet die emotie van roekeloosheid, van waaghalzerij, van: als het maar klopt", wat je je angstig bij acrobatische voorstel lingen afvraagt, en waar je je eigenlijk op gelucht voelt als het voorbij is. Niets van dat alles. Hier was een zekerheid, die ver blufte ; je dacht niet aan vallen. Je stond, een beetje, paf. Er was bewondering, opene, chte bewondering, geen angst in je hart. Daar gebeurde wat. Dat voelde je. Het publiek was enthousiast, mér hin derlijk nieuwsgierig, dan jubelend, wat toch, bij chte waardeering daarvan de kern had moeten wezen. Er waren vrouwen die ontroerd waren. Dat was voor de held". Vrouwen voelen op dat punt zuiverder; ont roerd heb ik ze nooit gezien, bij het werken van 'n variétë-artiest. Hoogstens opgewon den. De regeling was slecht, onberaden, vol goeden wil, maar getuigde van verkeerd in zicht. De eere-voorzitter van de Kon. Ver. voor Luchtvaart, generaal Snijders, die Pégoud huldigde in schoone bewoordingen en met een krans, werd, dank zij de uitstekende regeling, bijna onder den voet getreden, en alleen door hem snel in de auto van Pégoud te trekken, bleef hij voor erger gespaard. Ja, dat Hollandsche publiek! TOM SCHILPEROORT & ft * De uitvinding van den automobie De automobiel is geen vinding van den nieuweren tijd, gelijk men oogenschijnlijk zou verwachten, maar een Engelsche inven tie van 1832. De bewoners yan Oxford ge noten in October van dat jaar de primeur van wat zij toen njoemden the horseless carriage". Natuurlijk was er bij het voer tuig, dat zich zonder paarden door Oxford's straten voortbewoog, geen sprake van een motor, of een machine, die als voorlooper daarvan mocht gelden. Het gevaarte dat hoog zich boven zijn vier met ijzer beslagen wielen verhief was niets anders dan Stephensons's uitvinding toegepast op zelf-beweging, welk vraagstuk van krachtsoverbren ging den uitvinders zes jaren hoofdbrekens heeft gekost. Want reeds in 1826 trok de kapitein ter zee Ogle zich, met goedvinden van de regee ring, maar uitgelachen en bespot door zijn collega's, naar Oxford terug, om daar, in een stal buiten de stad, te gaan arbeiden aan de verwezenlijking van zijn idee om een mechanisch voortgedreven wagen te construeeren. Hij en zijn helpers, de heeren Summers en Gurney, waren in Oxrord de risée van alle inwoners, van studenten en straatjongens, en het moet voor hen een groote voldoening geweest zijn dat scepticisme op dien morgen in October te kunnen logenstraffen. Het was juist kermis en in de straten van de stad verdrongen zich inwoners en vreemdelingen, toen de moderne kar van Juggernaut met een vaart van tien mijlen per uur zich door de massa kwam baan breken. Op den weg naar Birmingham werd een snelheid van veertien a vijftien mijlen bereikt. Over heuvels en langs kronkelende wegen, be zwaren, welke de stoomwagen met gemak overwon, kwam men eindelijk te Birming ham aan, waar de stoker, een niet minder belangrijk factotum dan de bestuurder, de laatste cokes in den vuurhaard schepte. Weldra stond de stoomwagen, bij gebrek aan voedsel, stil, maar de enthousiaste toe schouwers spanden zich voor het gevaarte en reden kapitein Ogle en zijn helpers naar hun hotel. Het duurde echter tot 1870, voor men de uitvinding van kapitein Ogle weer opvatte, doch het is zeker dat hij, wiens naam niet, als die van Fulton en Stephenson, voort leeft, maar reeds lang vergeten is, den eersten, hoewel bescheiden, stoot heeft ge geven tot de ontwikkeling der automobiel industrie. M. C.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl