De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 23 november pagina 1

23 november 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°.1900 Zondag 23 November A°. 1913 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Abonnement per 3 maanden : / 1.65 Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij vooruitbetaling ir. p. mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKÏMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van l?5 regels/1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel Reclames, per regel ?0.25 0.30 0.40 BERICHT Daar de kosten van bezorging te Amsterdam thans even hoog zijn als de bezorging pet; post, wordt met l Januari 1914 de abonnementsprijs voor Am sterdam met 15 cent per kwartaal verhoogd en dus op f 1.65 gebracht. De Uitgevers VAN HOLKEMA & WARENDORF niiiiiiiiiitniiiiiiiHiiiiiiriiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiuiiiiiiiiiMittMMiiiiiiiiii INHOUD niiiiiimiiiitinmiiinii Blz. 1: A. G. A. Elias Schovel: De Begrootingen. Kroniek: Het Neder landsche Volk." Dr. O. W. Bruinsma: Vergiftigingen. 2: Feuilleton door Graaf de Villiers de l'lsle-Adam. Honoréde la Baignoire over Het Dokters dilemma bij de Hagespelers. Matthijs Vermeulen over Aïda., Ital. Opera. Hessel Jongsma over Kinderboeken. 5: Verschoor: Wettelijke Kinderzorg. Allegra. E. Heimans: Skelettenmuseum te Stutgart. 6: Dr. N. H. Swellengrebel over het Instituut Pasteur. C. G. 't Hooft over van der Kellens Ned. Zeeschepen. 7: Portret prof. Kamerlingh Onnes. Plasschaert over Isaac Israëls. Portret W. G. Molkenboer. Dr. P. van Olst: Vloeibare lucht als explosiefstof. 8: Charivari. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. 10: Het eerste Wilsonjaar door v. d. S. Mr. C. A. Wienecke contra jhr. de Koek. // : Schaakspel door R. J. Loman Damspel door J. de Haas. Teekening Joh. Braakensiek : De Ver. Staten en Mexico. Bijvoegsel van Johan Braakensiek: De Sarekat Islam. iiiHliiiiiiiiiHiiiiiiiiiiilHiiiiiiiiimiiiiiniiiiiiiiiiiiniimiiiiiNiiimmiim DE BEGROOTINGEN De Staatsbegrootingen zijn weer aan de orde. Ditmaal onder zeer bijzondere omstandigheden. Immers deze begroo tingen zijn niet door dif Kabinet ont worpen, maar van het vorig Kabinet overgenomen, omdat de tijd ontbrak nieuwe begrootingen te maken. Indien ik dus thans er op wijs, dat ook deze begrootingen weer zijn samengesteld overeenkomstig vroegere, m. i. verkeerde gewoonten, dan is deze beschouwing volstrekt objectief en mitsdien tegen niemand in 't bijzonder gericht. * Het is langzamerhand een gewoonte geworden sommige uitgaven te doen, zonder dat deze, gelijk de Grondwet eischt, eerst op de Staatsbegrooting ge bracht, door de Kamer overwogen en goedgekeurd zijn. Ik onderstel, dat dit wel bij alle Departementen het geval zal zijn, maar ik weet, dat dit althans het geval is bij het Departement van Finan ciën, en ongetwijfeld zal menig Minister van Financiën aan zijn adviseurs hebben gevraagd: ben ik wel bevoegd deze uitgaven te gelasten?" Allen zullen dan wel hetzelfde antwoord hebben gekregen: Neen, Excellentie, bevoegd is u eigenlijk niet, maar al uw ambtsvoorgangers heb ben het zoo gedaan, en in de Kamer heeft men er nooit aanmerking op ge maakt. Bovendien, als wij het anders wilden doen, dan zouden wij allicht in administratieve moeilijkheden komen, die wij liefst zouden willen vermijden. Voort gaande op den ingeslagen weg behoudt Uwe Exc. de vrije hand in vele gevallen, waarin het erg lastig zou zijn gebonden te wezen. Nu kunnen wij inzake belas tingen tal van restitutiën en uitgaven bevelen, zonder aan iemand verantwoor ding schuldig te zijn, terwijl, indien wij voor die uitgaven posten op de begrooting brachten, deze onder de controle van de Rekenkamer zouden komen, waardoor de vrijheid van U.Exc. tot het nemen van verschillende, dikwijls van elkaar afwij kende en zelfs strijdige beslissingen, zeer zou worden beperkt en moeilijkheden met de Rekenkamer veelal niet zouden kunnen uitblijven. Het schijnt wel, dat Minister Pierson meer dan een van zijn ambtsvoorgangers, de onwettigheid dier uitbetalingen heeft gevoeld. Althans hij is de eerste geweest, die in een belastingwet een artikel heeft opgenomen, waarbij de Minister van Fi nanciën tot dergelijke uitgaven wordt gemachtigd. Hij formuleerde in art. 27 der wet op de Vermogensbelasting een zoogenaamd abuizen-artikel, luidende: Op machtiging van een door Ons aan te wijzen hoofdambtenaar der registratie, kan de inspecteur, onverschillig of al dan niet een bezwaarschrift is ingediend, ontheffing van belasting verleenen, indien hem in den loop van het belastingjaar blijkt, dat hij den aanslag van een belastingplichtige, die aangifte heeft gedaan, te hoog heeft bepaald. Gelijke machtiging heeft de inspecteur noodig voor ontheffing op bezwaar- en verzoekschriften." Een dergelijke bepaling treffen wij aan in art. 43 der Bedrijfsbelasting. Het is niet geheel gelijkluidend met art. 27 Verm. Bel. Het slot luidt: Daarenboven behouden wij ons voor om in bijzondere gevallen vanwege dwaling of onwillig verzuim kwijtschelding of vermindering of teruggaaf van de hoofdsom en van de ingevolge art. 30 opgelegde verhooging te verleenen." Hier wordt dus bovendien een voor ziening getroffen voor sommige gevallen, die ook bij de heffing der Vermogens belasting kunnen voorkomen, maar bij de redactie van art. 27 vermoedelijk aan de aandacht zijn ontsnapt, omdat der gelijke restitutiën ten allen tijde meer voorkwamen bij Belastingen dan bij Registratie. Voor zoover ik weet, vinden wij in het tweede lid van art. 43 voor het eerst een bepaling in een belasting wet, waarbij de Minister van Financiën wordt gemachtigd tot het bevelen der daarin bedoelde uitgaven. Artikelen waar bij uitgaven worden bevolen, komen echter in vele andere wetten voor. Terecht heeft echter niemand daar ooit uit afgeleid, dat hiermee de zaak behoor lijk en afdoende was geregeld, en de Minister, die met de uitvoering dier wetten is belast, nu maar vrijelijk, zonder meer, het geld uit de schatkist kan nemen. Het tegendeel is waar. Al beveelt een wet ook een uitgaaf, het Departement van Algemeen Bestuur zorgt er voor, dat die uitgaaf op de Staatsbegrooting wordt gebracht. Dit is door het Departement van Financiën, voor zooveel aangaat de Vermogens- en de Bedrijfsbelasting, indien ik mij niet vergis, tot heden altijd ver zuimd. Behalve deze, doet het Ministerie van Financiën nog tal van andere uitgaven, waarvoor nooit bij de Begrootingswet de goedkeuring wordt gevraagd. Indien bijv. de Minister van Financiën het noodig acht teruggaaf te bevelen van betaalde invoerrechten, wordt het bedrag van de teruggaaf eenvoudig van het regis ter afgetrokken. Het eindcijfer van het register geeft dus nooit het bedrag aan, dat werkelijk is geïnd. Eveneens worden tal van boeten terug gegeven, zonder dat daarvoor een artikel op de Begrooting is aangewezen. Zelfs geloof ik, dat door ambtsvoorgangers van den tegenwoordigen Minister verschil lende resolutiën zijn genomen, waarbij de ambtenaren in de provincie doorloo pend zijn gemachtigd tot het doen van zekere restitutiën, zonder dat daarvoor ooit gelden bij de wet zijn toegestaan. Al deze uitgaven, die jaarlijks terugkeeren, kunnen zeer goed worden ge raamd en gelden daarvoor kunnen op de begrooting worden aangevraagd. Die uit gaven komen daardoor onder de con trole der Algemeene Rekenkamer, hetgeen bevorderlijk zal zijn aan een nauwgezette en uniforme toepassing onzer belasting wetten. Er zal daardoor meer continuïteit in de toepassing komen, hetgeen* vooral bij de uitvoering van een douane-tarief voor den handel van het allergrootst gewicht is. Indien rnen bovendien raadpleegt art. 355 der Strafwet, dan komt het mij niet twijfelachtig voor, dat iedere Minister van Financiën er persoonlijk belang bij heeft, dat met de bestaande gewoonte wordt gebroken, want voorzoover ik zien kan, is Z.Exc. persoonlijk verantwoordelijk en gaat zijn personeel, dat eigenlijk de strafbare handeling pleegt, vrij uit. Dit is niet zonder bedenking; tot nu toe is er nog nooit iets bezonders gebeurd, maar men kan niet weten: Zoodra bij een administratie een leemte in de toepassing der contrólebepalingen ontstaat zoodat het nauw verband tusschen de verschil lende controlemaatregelen verslapt, zijn alle onvoorziene gebeurtenissen mogelijk. Art 355 der strafwet luidt: Met gevangenisstraf" enz ..... worden gestraft de hoofden van Ministeriëele Departementen:" 3. die beschikkingen nemen of bevelen geven of bestaande beschikkingen of bevelen handhaven, wetende dat daar door de Grondwet of andere wetten of algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat of van zijn ko loniën of bezittingen in andere werelddeelen worden geschonden." 4. Die opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan de bepalingen der Grondwet of andere wetten of algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den Staat of van zijn koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, voor zoover die uitvoering wegens den aard des onderwerps tot hunne ministeriëele departementen behoort of uitdrukkelijk hun is opgedragen." Nu zegt art. 123 der Grondwet: Door de wet worden de begrootingen van alle uitgaven des Rijks vastgesteld en de middelen tot dekking aangewezen." Alle uitgaven." Het artikel kent geen uitzonderingen. Zoodra een Minister dus uitgaven gelast welke ook, die niet op de Staatsbegrooting zijn uitgetrokken, geeft hij een bevel, waarvan hij weet, dat de Grondwet er door wordt ge schonden, en valt hij dus, dunkt mij, onder bereik van art. 355 der Strafwet, al weet de Minister dat hij geen direct gevaar loopt, dat dit ajtijkel op hem zal worden* toegepast. ' * ' ' Wij beleven echter vreemde tijden. . . . A. G. A. ELIAS SCHOVEL Gevaar van vergiftiging Enkele maanden geleden heeft de pers van geheel de wereld zich bezig gehouden met het geval van den millionair Sanders Walher in Amerika, die in plaats van aspi rine bij vergissing een sublimaatpastille had ingenomen : Terstond werd verzekerd dat hij onherroepelijk ten doode was opge schreven en hij zelf zoowel als zijne om geving hiervan overtuigd waren ; tien dagen heeft zijn lijden geduurd. In het Nederlandsch Tijdschrift over Geneeskunde *) wordt thans een geval be schreven van iemand, die in een vlaag van tijdelijke zinsverbijstering 5 zulke vergif tige pastilles had ingenomen en nochthans in het leven gebleven is. Als een bewijs van het ontzaglijk weerstandsvermogen van het menschelijk lichaam onder gunstige omstandigheden heeft het zijn nut deze merkwaardigheid ook buiten de genees kundige wereld bekend te maken, het geschiedt echter voornamelijk om de aan dacht te vestigen op een groot gevaar. Tegenwoordig zijn zulke vergiftige pastilles overal aanwezig; verpleegsters en vroed vrouwen dragen ze bij zich om er ten allen tijde gebruik van te kunnen maken en in tal van huisgezinnen liggen zij ter beschikking. Vroeger waren zij rood ge kleurd tegenwoordig blauwgroen deze kleurig geschiedt om het water, waarin zij opgelost worden ook die kleur te geven en van gewoon water in de ziekenkamer te doen onderkennen. Bij de ontzaglijke verspreiding van allerlei vaak evenzeer mooi gekleurde capsules, pastilles, granules enz. Ligt echter vergissing met deze hoe langer hoe meer voor de hand. Het is daarom onbegrijpelijk, dat dit ge vaarlijk goedje in Nederland zoo gemakkelijk te verkrijgen is en men niet zelden half gevulde busjes met deze pastilles ziet rond slingeren niet alleen in zieke- of kraam kamers, maar tusschen andere zoogenaamde huismiddeltjes, die voor het dagelijksch gebruik in vele huishoudingen worden in voorraad gehouden en hier of daar in een kast worden opgeborgen ten gebruike voor de huisgenooten. ledere apotheker of zoogenaamde drogist levert deze pastiljes en buisjes af aan bijna ieder, die er om vraagt, zonder nader onderzoek of bij zondere aanteekening. Sedejr onlangs een kantonrechter heeft uitgemaakt, dat het geen geneesmiddelen zijn, maar antiseptica (ontsmettingsmiddelen), waarvan de verkoop niet door de pharmacentische wetten verboden kan worden, zal de afleve ring in gewone winkels van drogerijen en verfwaren nog ongestoorder haar gang kunnen gaan. Dit doodelijke vergif is echter niet het eenige dat, om zoo te zeggen, steeds ter vrije beschikking van het publiek verkrijg baar is. Onlangs klaagde mij een huismoeder over de zonderlinge gedragingen van haar dienstbode, die vroeger opgewekt en ijverig, tegenwoordig vaak sufferig was, vergeet achtig en traag. *) Door dr. O. S. Moerei te Breda. Een onderzoek bracht het volgende aan het licht. Maanden geleden had de dienstbode van mevrouw zelve een paar malen een poeder gekregen tegen hoofdpijn, waarover zij klaagde; zij hadden haar zelf ook zoo goed geholpen en haar meid schenen zij thans zoo goed te bevallen, dat later, telkens wanneer zij weer hoofdpijn had of zich onlekker gevoelde, zij eenvoudig dezelfde poeders ging halen bij den apotheker van mevrouw, trouwens tegen contante betaling, zoodat deze het niet kon merken. De poeders bevatten morphine en de meid was dus op weg zich aan opium te verslaven. Wij hebben hier dus te doen met een geval, dat een apotheker zonder onderzoek, zonder nader voorschrift van den dokter, geneesmiddelen met sterk werkende bestanddeelen telkens weer opnieuw aflevert. Trou wens, de gevallen zijn legio, dat iemand morphinist is geworden, omdat hij zich in de apotheek veel te gemakkelijk kleine of ook soms groote hoeveelheden opium of morphine kon verschaffen, zonder hernieuwd voorschrift van een dokter. Op dit oogenblik wordt voor de rechtbank te Arnhem zulk een zaak behandeld. Menig eerzame dame ook is letterlijk aan den drank" geraakt, omdat zij steeds weer op eigen houtje een geneesmiddel liet gereed maken dat zij meende noodig te hebben voor haar zenuwen" en dat een niet onbe duidende hoeveelheid alcohol bevatte, b.v. eau de carme, met een geleerden naam als spiritus carminativus op het recept aan gegeven. Waar in Nederland de uitoefening der genees- en artsenijbereidkunst niet vrij is, maar gebonden aan wetten, moeten deze zózijn ingericht, dat zij het leven en de gezondheid der burgers beschermen en hen niet aan onvoorziene gevaren bloot stellen. Daarvoor is noodig nauwkeurig vast te stellen de plichten van de geneesheeren, die het recht hebben recepten voor te schrijven en van apothekers die ze uit sluitend mogen gereed maken. Tegenwoordig is dit niet het geval; wat een recept is, staat nergens aangegeven, of een patiënt het recht heeft het op eigen gezag opnieuw te laten gereed maken dan wel of de geneesheer onbepaald het recht toekomt om dit te verbieden, is evenmin uitgemaakt, ook niet of het recept of een copie voor een onbevoegde geschreven mag of moet worden geweigerd. De wetten regelen evenmin of de genees heer op een recept samengestelde genees middelen mag voorschrijven, waarvan hem de bestanddeelen onbekend zijn en of de apotheker deze mag afleveren, hetgeen het geval is met zoogenaamde spécialités in originale verpakking", waarvoor niemand de verantwoordelijkheid draagt, de binnen- of buitenlandsche fabrikant toch valt buiten onze wetten. Het zou eindelijk, ' eindelijk eens zaak worden, dat onze wetgevers zich bezig hielden dit alles te verbeteren; het is toch herhaaldelijk aangetoond, dat de (ongere gelde) regeling van tegenwoordig zeer bedenkelijk is en de minst consciëntieuze beoefenaars der genees- en artsenijbereidkundige vakken het meeste beschermt, niet zonder gevaar voor het publiek. Velen komen er langzamerhand toe boven deze schijnregeling de uitoefening dier vak ken, zooals in verschillende andere landen, geheel vrij te laten. Al zal niemand ont veinzen, dat ook daaraan vele bedenkelijkheden verbonden zijn, het zou in allen geval meer overeenkomen met de begrippen van vrijheid door velen gehuldigd. Oct. '13. Dr. G. W. BRUINSMA * * * KRONIEK DE GEVOLGEN DER ONAFHANKELIJKHEIDSOPWINDING Ruim een week geleden meldden de bladen, dat een vereeniging, Het Nederlandsche Volk genaamd, was opgericht en menig lezer zal aanvankelijk gedacht hebben, niet zonder eenige verwondering, maar toch met vol doening, dat aldus de staat der Nederlanden zich omzette in een Naamlooze Vennootschap (genaamd Het Nederlandse/ie Volk) met ons allen, inboorlingen, tot aandeelhouders. Later bleek dan, dat wij ons. vergist hadden. De bedoeling ging niet zoo ver, noch was zoo practisch vooruitstrevend. Art l der statuten zegt wel: zij (de Ver.) stelt zich ten doel als centrale vereeniging voor de studie van de bevolking van Nederland, den toestand van die bevolking in elk opzicht; in gees telijk en lichamelijk opzicht, nauwkeurig te leeren kennen en te bevorderen dat die kennis dienstbaar gemaakt worde aan de belangen van die bevolking." Maar uit art. 2 blijkt toch, dat de bedoeling niet is een gouver nementeel eerst weten en dan handelen," maar bescheidener, de oprichting" van een Instituut" ad hoc voor studie doeleinden is, welk instituut dan niet alleen opgericht," maar zelfs instandgehouden" zal worden, maar alles langs wettigen weg," zonder bommen of dynamiet. Wij behoeven ons dus niet te verblijden, casvi quo te ontrusten: wij worden niet zoo maar van trouwe onderdanen en rustige burgers in aandeelhouders geconverteerd en mogen blijven wat velen onzer zijn : inder daad min of meer objecten van exploitatie door een soort vennootschap, die officieel zoo naamloos" is, dat zelfs het woord vennootschap nergens genoemd wordt. Maar de uitwerking wordt door menigeen gevoeld. Vele arglooze lezers echter, met hun lot overigens niet ontevreden, zullen zich hebben afgevraagd hoe het kwam, dat nu eersteen vereeniging tot. studie van het Nederlandsche volk werd opgericht. Het is toch niet pleizierig te denken, dat wij tot nu toe altijd geregeerd zijn zonder studie. Daartegen vroegen andere lezers zich, ietwat perplex, af wat men dan toch wel aan het Ministerie van Handel doet, en waar al die vereenigingen voor statistiek en economie toe dienen en die tallooze andere studiegenootschappen en vereenigingen, van de Mpij van Letter kunde af tot die van het Rundveestamboek toe, als zij niet zijn ter studie van het Nederlandsche volk, tot in zijn nederigste maar nuttigste vertakkingen . . . Omdat hij in dit alles geen licht zag, is menig lezer" tot zwaarmoedig en wan trouwend gepeins vervallen. Er scholen hier adders onder het gras, meende hij te zien en de gegeven redenen voor de oprichting der Vereeniging Het Neder landsche Volk waren de echte niet. Wat die wél waren, geloofde hij uit de namen en qualiteiten der oprichters en uit de de batten ter vergadering te bespeuren. Zij, die het initiatief namen, waren bijna allen dok toren, met den inspecteur der Krankzinnigen gestichten aan het hoofd, en in de debatten bleek, dat men eerst een medicus directeur van het op te richten instituut" wilde maken. Zulke dingen geven den eenvoudigen Nederlander en leek te denken, vooral waar hij juist weer van den bouw van een nieuw gekkenhuis te Bergen op Zoom moest ver nemen. Het gaat blijkbaar niet goed met het Nederl. volk en met prof. Steinmetz krijgen wij waarlijk den indruk, dat de oprichters de meening zijn toegedaan dat 90 pCt. der bevolking afwijkingen vertoont". De faculteit schijnt dat gemerkt te hebben aan het druk onafhankelijksvertoon en neemt nu, in alle stilte, maatregelen. Allengs zullen wij allen in instituten" ondergebracht worden, waar een medicus aan het hoofd staat. En ter aanmoediging en om te doen zien dat het zóniet erg is, hebben schier alle ter vergadering aanwezigen reeds het voorbeeld gegeven. Het heet dan dat zij tot bestuursleden" gekozen werden, maar de zaak is doorzichtig genoeg. Men zet niet plus minus veertig personen bijeen om te besturen. Neen, deze veertig constitueeren de eerste ..... studie-objecten" van het eerste instituut". Vreeselijk! Wat zal het Buiten land er van zeggen ? Konden wij het maar stilhouden! Of ligt hier wellicht het beste bolwerk onzer Onafhankelijkheid?!.. tllMIIIIIMtimifHtlllllHltlllimilMIIIIIIIHilllllltllllllilUI * , * IIIIIillllllMIHI Tooneelcauserieën HET DOKTERSDILEMMA BIJ DE HAGESPELERS Den Haag is er van vol, en op de depar tementen weet men 't, en de pers heeft het gezegd hoe eigenaardig en behagelijk het tooneelzaaltje ' is, dat Verkade zich in den Kunstkring schiep: een hondenhok heeft hij, zeggen ze, in een bonbon-doos omgetooverd, en 't is er chic en comfortabel. Ook van de spelers hebben de menschen vél goeds gezegd en Shaw niet vergeten, die Het doktersdilemtna" schreef en daarvoor een beleefd applaus verdiende in den Haag en verleden Dinsdag een welwillend in Amster dam. Want Shaw is een curieuse kerel, een geestige vent, zoo een echte vernufteling met ongetwijfeld veel fantaisie, ,maar met toch wel te weinig respect (want hij heeft geen respect voor De Dood) en met geen men schelijk gevoel (want dan zou hij zóscherp niet kunnen wezen). Dat zeggen ze allemaal en nog veel meer en daarom zal het wel zoo wezen (daar niet van!). Ik ben alleen bedroefd. Ik ben nu moedeloos. Ik heb Jean mijn laarzen opnieuw te poetsen gegeven, omdat ik zoo triest ben, en met verveling heb ik het Panorama neerge legd. Hoe zal ik er overheenkomen dat een geest gelijk die van Shaw eerst na de opvoe ring van zijn stukken de noodige raad krijgt van de mannen van de Pers ? Het Handelsblad is in dat opzicht steeds het wreedst, en dat jegens kunstenaars niet erger dan ten opzichte

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl