De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 30 november pagina 2

30 november 1913 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VO OR NEDERLAND 30 Nov. '13. No. 1901 gelegen perceelen, die dan (wa.nt deze be hoeven nu niet te worden onteigend) twee, eventueel zelfs 4 fronten kunnen krijgen. Aesthetisch, omdat de Leidschestraat intakt blijft, hetgeen een grof ingrijpen in het historisch'' Amsterdam onnoodig maakt,: terwijl bovendien de uitmonding op het Leidscheplein harmonischer wordt. De rooilijn van Hirsch kan immers de rooi lijn van de nieuwe straat worden, zoodat het Leidscheplein (in het eerste' geval slechts een verbreeding der Leidschestraat) ook zijn waarde als -plein zal behouden. Dan zal het onoogelijke hoekperceel van Leidsche straat en plein, tot een monumentaal, het pleinbeheerschend kopstuk kunnen worden, zoodat ongeveer ? de toestand wordt verkregen van het Sofiaplein, waar Kalverstraat en Rokin op uitmonden. Het plan van de parallel-straat lijkt mij dus het best. H. P. BERLAGE NZN. ? * * L. S. ledere verkeersverbetering in een stad als Amsterdam is als een chirurgische operatie op een schoon lichaam. Zij is alleen geoor loofd bij strikte noodwendigheid en onder alle denkbare waarborgen voor den goeden afloop; de uiterste omzichtigheid is hier plicht. Het voorstel van B. en W. voldoet niet geheel aan dien eisen; het breekt vrij ruw een willekeurig gat in het Amsterdamsche stede-lichaam en zal stellig de Heeren gracht bederven. Het voorstel van den heer Ter Haar voldoet aan dien eisch in het geheel niet; het breekt een nieuwen ver keersweg, maar vernielt tegelijk een zoo eigenaardig- stuk stadsschoon, dat het alleen kan worden beschouwd als een wanhoops daad om toch vooral veel te doen voor zoo weinig mogelijk geld ; het gaat hier in tegen de algemeen gedeelde overtuiging, dat een mooie gracht gedempt altijd een leelijke straat wordt. De verbreeding van de Leid schestraat heeft zijn eigenaardige bezwaren, maar zou verre te verkiezen zijn boven de beide andere plannen. Niettemin is het plan om naast de Leidschestraat een parallel straat aan te leggen haast een uitredding uit de groote moeilflkheden; ik zou mij kunnen voorstellen, dat de Raad deze red dingsplank aangreep. Doet hij dat wat wij hopen dan wordt geen straat en geen gracht bedorven en dan kan men bovendien van den nieuwen verkeersweg een moderne straat maken, gelijk Amsterdam er nog niet heeft. H. BRUGMANS *.* EEN NIEUAVE LEIDSCHESTRAAT? De Redactie vraagt mijn meening over het geopperde plan, om dicht naast de bestaande Leidschestraat een parallel-straat aan te leg gen. Het zij mij vergund, ter wille van een duidelijker overzicht, de kwestie dan nog iets verder op te halen. Naar het schijnt, wordt er aan dezen kant van de stad behoefte gevoeld aan een ruimere verkeersader tusschen het centrum en de buitenwijken. Of het onvermijdelijk noodige van zulk een breeder verkeersweg nu wer kelijk bewezen is, wil ik niet beoordeelen. Niet zonder belang misschien, in verband met het geweeklaag over het te drukke verkeer, dat in Amsterdam eigenlijk door de tram beheerscht wordt, zijn de opmer kingen van een Amerikaansch meisje, welke de N. Rott. Courant van 26 Nov. j.l. weergeeft. Het schijnt mij toe", zegt deze onbevangen ziende vreemdelinge, dat de menschen in Amsterdam meer trammen dan strikt nood zakelijk is. Er zijn feitelijk geen afstanden en wat meer gewandel zou ze goed doen." Maar aangenomen, dat nochthans een operatie van het bestaande lichaam noodzakelijk mag worden geacht, dan schijnt het mij altoos plicht, om daarbij zooveel mogelijk het orga nisme van den prachtigen ouden stadsaanleg te respecteeren. Het plan van Publieke Werken nu doet dit in geenen deele. Het iiiiiiiiiiitiiiiii> iiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniMiiiiiiiiHii FEUILLETON miminimiiiiiiin niiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiin DE KRIJGSGEVANGENEN NAAR HETFRANSCH,vanGUYDEMAUPASSANT DOOR J. L. VAN A. Geen ander geluid in het bosch dan het zachte gedruisch der sueeuw op de takken der boomen. Het sneeuwde reeds den geheelen middag: een fijne zachte sneeuw, die de takken als met bevroren schuim bestrooide. Over de doode bladeren viijde zij een zil veren dak, bedekte de paden met een mollig wit tapijt en verdichtte zoo mogelijk de onverstoorde stilte van deze boomen-zee. Voor de deur van de boschwachterswoning stond een jonge vrouw met opgestroopte mouwen hout te hakken. Zij was groot, fijn en sterk, een kind van het woud, dochter van een boschwachter, nu zelf met een boschwachter gehuwd. Uit het huis riep een stem: Wij zijn alleen vanavond, Berthine, je moet binnenkomen. Het wordt donker en er zijn misschien Pruisen of wolven in de buurt. Met fiksche slagen een boomstomp kloovende antwoordde de houthakster: Ik ben klaar, moeder. Daar kom ik al, daar kom ik al. Wees maar niet bang, het is nog dag! Met een paar takkenbossen en houtblokken trad zij het huis binnen en schikte die naast den schoorsteen. Daarna ging ze weer naar buiten om de blinden te sluiten, groote zware blinden van eikenhout, en toen zij weer binnen was sthoof ze de zware gren dels voor de deur. Haar oude moeder, gerimpeld en vrees achtig door haar hoogen leeftijd, zat bij het vuur te spinnen. Ik heb niet graag, dat vader uit is. Twee vrouwen, da's niks wa'ard. O, zei de jonge vrouw, met een blik op den grooten revolver, die boven den schoor steen hing, ik zou best een wolf of een Pruis doodschieten. Haar man was reeds bij het begin van den inval der Pruisen bij het leger ingelijfd en de twee vrouwen waren achtergebleven met den vader, den ouden boschwachter Nicolaas Pichon, die koppig geweigerd had, in de stad te gaan wonen. De naburige stad was Rethel, vroeger een versterkte plaats, tegen de rotsen gelegen. De bevolking was zeer vaderlandslievend en had besloten, de indringers te weerstaan, zich op te sluiten binnen de wallen en een trekt, met voorbijzien van het levende samenstel, een willekeurige lijn, dwars door het vleesch, niets sparende en van niets profiteerende. Gelukkig heeft dit plan |tot nog toe dan ook bizonder weinig bijval gevonden. Daarop is een der raadsleden komen aan dragen met het plan om de Leidschegracht te dempen. Dat ziet er, enkel op den plattegrond* wellicht iets aannemelijker uit. Maar het kan niet anders dan bevreemden, dat iemand, die het op zijn pooten staande Amsterdam zelf voor oogen heeft, in onzen tijd nog met zulk een denkbeeld voor den dag durft komen. Op misschien een enkele toevallige uit zondering na zijn alle dempingen van water wegen in totale mislukkingen uitgeloopen en onder het weinige schoons.dat Amsterdam van zijn ouden luister behouden heeft, ligt het zwaartepunt nog altijd juist in de overge bleven grachten. Het van zoo weinig smaak getuigende project van Publieke Werken is dan ook inderdaad nog iets minder vandaalsch dan dit roekelooze voorstel. Het ligt in de rede dat, in een stad die halvemaan-yormig is aangelegd en die straalsgewijs getrokken hoofdstraten heeft, zulke straten de natuurlijke verkeersaderen naar buiten blijven, ook wanneer het complex zich tot een veel verder kring uitbreidt. Hoe gebrekkig van plan de nieuwe uitbouw ook moge zijn, deze is toch altijd ontstaan als uitvloeisel van de in vroeger eeuwen vast gelegde lijnen. En daarom is het rationeel, dat als het aan gindsche zijde te benauwd blijkt, de bestaande Vijzelstraat verbreed zaj wor den. Daarom ook is het begrijpelijk, dat ontevredenheid met de andere thans voor gelegde plannen, er velen toe gebracht heeft, de eenige oplossing in een verbreeding van de bestaande Leidschestraat te zoeken. Daar is het groote verkeer nu eenmaal, daar hoeft men het niet heen te leiden. De oude stede bouwers hebben het er van den beginne af aan op aangelegd, dat men van de binnen-stad door deze straal-straat naar buiten zou komen. Zij biedt alleen, naar men wil, voor de moderne eischen te weinig loozing. Welnu, laat men haar dan verbreeden! Bij eerbie diging van den grondslag van het stads organisme, rekening houdende, om zoo te zeggen, met den bestaanden bloedsomloop, voldoet men dan aan de behoeften van het levendiger geworden verkeer. Maar nu rijst een nieuw bezwaar! Zal de Leidschestraat, die een. gezellige, karakteristiek-Amsterdamsche straat is, door een dusdanige verbreeding toch ook niet al te veel verliezen? Hoort zulk een boulevardachtige winkelallee wel thuis in de Hol landsche hoofdstad? Zal er toch eigenlijk niet, net als van de gedempte grachten, iets geslachtloos en leelijks terechtkomen van zulk een in de breedte uiteengescheurdebaan? Dit staat zeker te vreezen en de ongenoemde, die het eerst het denkbeeld, om een parallelstraat dicht naast de Leidschestraat te trek ken, opperde, heeft inderdaad zulke be zwaren op oorspronkelijke wijze weten te ondervangen. Zijn voorstel is uit gezond vernuft gesproten. Juist echter omdat het denkbeeld oor spronkelijk is, kan het op het eerste gezicht wat vreemd lijken. Mij althans is het zoo gegaan. Maar hoe meer ik mij er in heb gedacht, des te aan nemelijker in elk opzicht werd het mij. Maakt men een zuivere rekening op, dan zou op de verlieslijst alleen komen, dat aan de Heerengracht het reeds door vroeger wegbreken van het oorspronkelijke bordes wat ontluisterde huis van notaris Miseroy, evenals de belendende hardsteenen pui, er mee gemoeid zouden zijn, gelijk ook het hooge, smalle huis Keizersgracht 465, enkele aardige huisjes in de Kerkstraat binnenzijde, twee of drie goede oude gevels aan de bui tenzijde van de Prinsengracht en juist in den hoek van het Leidscheplein nog een paar opmerkelijke topjes er aan zouden moeten gelooven. Daartegen weegt intusschen als winst wel op, dat, bij een verzekerd iiiiiiiiiimmmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii beleg te trotseeren, volgens de traditiën der stad. Twee malen reeds, onder Hendrik IV en Lodewijk XIV, hadden de inwoners van Rethel zich beroemd gemaakt door held haftige verdedigingen. Zoo zouden ze ook nu weer doen, ventrebleu! of men zou hen binnen hun muren moeten verbranden! Dus, kanonnen en geweren gekocht en een burgerwacht opgericht, verdeeld in bataljons en compagnieën. Dagelijks hadden de oefeningen plaats op de place d'Armes: bakkers, kruideniers, slagers, notaris, procu reurs, timmerlieden, boekhandelaars, apothe kers zelfs, allen oefenden op hun beurt en op vastgestelde uren onder de bevelen van Lavigne, oud-onderofficier der dragonders, tegenwoordig manufacturier door zijn huwelijk met de dochter van Ravaudan, wiens garen- en bandwinkeltje hij geërfd had. Hij had den rang van commandant-majoor aangenomen en daar alle jongelingen in het leger waren, had hij iedereen, die iets ge voelde voor de verdediging der vaderstad, in zijn garde opgenomen. De corpulenten liepen niet anders door Rethel's straten dan in den looppas, om hun vet te doen smelten en hun kortademigheid te overwinnen; de zwakkelingen zeulden zware vrachten om hun spieren en longen te sterken. En men wachtte de Pruisen af! Maar... de Pruisen verschenen niet. Toch waren zij niet ver af, want reeds twee keeren was een verkenningspatrouille doorgedrongen tot aan de boschwachterswoning van Nicolaas Pichon. De oude, die nog kon loopen als de beste, was de burgerwacht komen waarschuwen. Men had de kanonnen gericht en geladen, edoch... de vijand had zich niet vertoond. Het huis van Pichon diende nu als voor uitgeschoven post in het bosch van Aveline. Tweemaal in de week ging de oude proviand opdoen in de stad en bracht daar de laatste berichten van het oorlogsterrein. * * * Dien dag was hij op weg gegaan om in de stad te gaan vertellen, dat een klein detachement Pruisische infanterie den vori gen middag tegen twee uur bij hem had halt gehouden en bijna onmiddellijk weer vertrokken was. De bevelvoerende sergeant had Fransch gesproken. Wanneer Pichon naar de stad ging, nam hij uit vrees voor de wolven, die steeds brutaler werden door den aanhoudenden sneeuwval, zijn beide honden mee, twee groote sterke doggen. De beide vrouwen liet hij thuis, na haar goed op het hart gedrukt te hebben, zich behoud van de . oude Leidschestraat, een aantal achtenswaardige facades aan de zuid zijde daarvan gespaard zouden blijven. Maar niet enkel zou die oude Leidschestraat dan ook verder heel haar eigenaardig karak ter bewaren, de nieuwe zou er eveneens een kunnen worden van de normale pro porties, die nu eenmaal in het stadsbeeld passen, terwijl met zulk een dubbele straat het verkeer misschien nog gemakkelijker te regelen zou zijn dan met n zeer breeden ver keersweg. En wat de uitvoerbaarheid betreft, zou de onteigening zeker aanmerkelijk goedkpoper worden, terwijl het Koningsplein er niet bij verliezen en het altijd eenigszins vreemd gesitueerde Leidscheplein erin hoofd zaak bij winnen kon. Waarlijk, dit plan van twee dicht naast elkaar evenwijdig loopende Leidsche straten schijnt er inderdaad een te zijn, waarmee de eischen van praktijk en van welstand beide gelijkelijk in acht worden genomen. En als zoodanig zou het waard wezen, te worden ten uitvoer gelegd, midden in het prachtige samenstel van de oude Amstelstad, gebouwd als zij werd door onze kunst rijke vaderen, die in het kostbaar erfdeel, dat men van hen in gebruik nam, immers zoozeer het vermogen hebben getoond, om de voor hen geldende doelmatigheid aan de vreugdevolle schoonheid gepaard te doen gaan. JAN VETH iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiitiiti liiiHiiiiiiiiiiiiiimiimiiiii Haar Lente, door RACHILDE. Geautori seerde bewerking v. HELENE SWARTH. Amst. Van Holkema <&Warendorf, 1913. Rachilde, Helene Swarth en de heer J. N. van Hall... het is geen gewoon schouwspel dit drietal bijeen te zien Rachilde toch, madame Vallette, had immer een reputatie van alleruiterste schrijversonfatsoenlijkheid en dat kan van de beide laatsten met den besten wil niet gezegd worden. Ik geloof dan ook vastelijk, dat die Hollandsche dame en die Hollandsche heer niet goed wisten met wie zij zich afgaven, fle dame toen zij een boek van Rachilde vertaalde (of wel bewerkte), de heer toen hij er een Inleiding toe schreef. De heer haast zich zelfs het met zooveel woorden te zeggen, dat hij niet anders wist of mevrouw was een fatsoenlijke dame! Tot nu toe kende ik Rachilde alleen uit de voortreffelijke kleine stukjes waarmede zij in de Mercure de France... de nieuwe Fransche romans inluidt...." Hij vertelt verder, dat zij roman op roman" schreef en die boeken waren al even phantastisch en gewaagd 'als haar eersteling". Camille Mauclair echter spreekt er goeds van. Ik heb de verzekeringen van Camille Mau clair niet kunnen verih'eeren," vervolgt dan de heer van Hall, en aan het slot van zijn Inleiding verzekert hij nog eens uitdrukkelijk, dat hij dit boek Son Printemps, zoo mooi vindt, dat hij van de schrijfster geen ander (wenscht) te bezitten." Ons dunkt, zoovele en herhaalde verze keringen van onschuldige onkunde waren onnoodig, zoo de geachte Inleider zich niet een weinig beangst gevoelde voor zijn eigen reputatie van netten Gids, om gezien te worden in gezelschap van een vrouw van meer dan verdachte (auteurs-) zeden. De heeren Prof. Dr. Hubrecht of Colenbran der of Prof. Mr. van Blom mochten hem eens tegenkomen! Want zelfs de zachte aanwezigheid van mevrouw Helene Swarth zou hem niet kun nen redden. Ieder weet immers, dat mevr. iiiiiimiiiiiiiiiHiMMMMMiiiiimmiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiimimiiiiiiiiMii in huis op te sluiten, zoodra het donker werd. De jonge vrouw kende geen vrees, doch de oude was altijd bang en zei dikwijls ? Dat loopt nog eens slecht af, dat zul je zien. Dien avond was zij nog ongeruster dan gewoonlijk. Hoe laat komt vader thuis ? vroeg ze. Zeker niet voor een uur of elf; als hij bij den commandant eet, wordt het altijd laat, zei Berthine. Ze hing den pot boven het vuur om het avondeten te bereiden, doch hield plotseling op met roeren bij het hooren van een zwak geluid, dat door den schoorsteen naar binnen drong. Er loopen menschen in het bosch, zei ze bij zichzelf, minstens zeven of acht man. De oude hoorde het nu ook en deed ver schrikt het spinnewiel stilstaan. O hemel, en vader is niet thuis! sta melde ze. Nauwelijks waren haar de woorden uil den mond of een paar harde slagen op de deur deden het huis dreunen, en toen de vrouwen geen antwoord gaven, riep een harde scherpe stem: Doe open! Even werd het stil, doch dezelfde stem hernam: Doe open, of ik sla de deur in! Toen stak Berthine den grooten revolver van den schoorsteen in den zak van haar voorschoot en met het oor tegen de deur vroeg ze: Wie is daar ? Wij zijn het detachement van gisteren antwoordde de stem. Wat wil jullie? Ik ben verdwaald in het bosch met mijn detachement. Doe open of ik trap de deur in! Berthine had geen keus. Vlug schoof ze de grendels terug en door de halfgeopende deur zag ze op de bleeke sneeuw zes mannen zes Pruisen, dezelfden van den vorigen dag , Beslist vroeg ze : Wat moet jullie hier zoo laat ? Ik ben verdwaald, totaal verdwaald, antwoordde de onderofficier. Eindelijk heb ik dit huis herkend. Ik heb den ganschen dag nog niets gegeten en mijn manschappen ook niet 't Is maar, dat ik alleen met moeder ben, verklaarde Berthine. De sergeant, dit een brave kerel scheen, zei: Dat geeft niet. Wij zullen u geen kwaad doen. Maar ge moet ons eten geven. Wij vallen om van honger en vermoeienis. Berthine ging achteruit. Kom binnen, zei ze. swarth een dichteres is, een lyrische dich:eres, en dezulken bevinden zich tezeer ins Blaue hlnein, om verantwoordelijk gesjteld te worden voor hun gezelschap hier pp aarde. Men ziet dan ook de gekste vergis singen ... Maar de heer Mr. J. N. van Hall, meent men, moest wijzer zijn, die sedert meer dan veertig jaren (niemand weet precies op welken grond) zich den volke als Gids voorstelt... Temeer, daar het maar al te duidelijk blijkt, dat hij die vieze roman netjes van Rachilde stiekem gelezen heeft, juist omdat hij het telkens weer komt ont kennen. Ik zou toch wel eens willen weten hoe Monsieur Vénus hem bevallen heeft.... en wat hij van La Virginitéde Diane of van Nono zo\\ zeggen, als wij onder ons waren. Wat mij betreft, ik ben het eens met Mau clair, dat van die boeken aucun n'est indif ferent", les plus inégaux révèlent des pages surprenantes", al zou ik na zooveel tijd niet meer durven getuigen, dat il y en a une dizaine qui sont de premier ordre" In elk geval ben ik het met den heer J N. van Hall eens, dat wij dat aan een Hollandser! publiek niet zeggen kunnen, als wij aandacht zullen vragen voor een van Rachiide's laatste boeken. En omdat het mogelijk is, dat zich onder de lezers van die snaken bevinden, die (evenals de heer Van Hall en ik, maar wij zijn professionals) in Rachiide's vroegere boeken geneusd heb ben, doen wij werkelijk het best de zaak aldus voor te stellen. Kijk eens, Geachte Lezer, die Rachilde mag nu vroeger geweest zijn wat zij wilde, maar nu is zij in elk geval fatsoenlijk geworden en het past geen christenlezers een eersten steen te werpen, niet waar ? Ignoreeren wat vroeger gebeurde, is ons het beste. U en ik, wij hebben die slechte boeken niet gelezen en kunnen ons dan zonder hinder aan dit lieve, onschuldige werk. gaan wijden, dat Rachilde immers zelf liever het eerste wilde geschreven hebben vór nog de Duivel der Pornographie (om met het Fatsoen te spreken) haar leelijk te pakken had Zoo zullen wij zeggen, en aldus tegen alle verwijten van onzedelijkheid en jeugd bederf gedekt zijn. Hetgeen met die tegen woordige wetten ook wel noodig is. Waarom wij van Rachilde en haar jongste kind dan maar niet liever geheel zwijgen? Eenvoudig, lezer, omdat zij ons hart getrof fen heeft, ons gevoelig hart, dat op wel willende wijze het zacht middelmatige be wondert. Want dit boek is inderdaad lief en onschuldig, zij het daarnevens ook een beetje rhetorisch en een beetje oppervlakkig en een beetje verward. Doch dit laatste kan wel aan die vreemde bewerking" liggen, die Helene Swarth het boek deed ondergaan en waarin het misschien ten deele onder gaat. Ik tracht mij n.l. tevergeefs te verklaren, wat b.v. dit beteekent: Als zij (het meisje) zich spiegelt in den vijver, waarlangs zij wandelt en waar de koningsgezinde kikvorschen zingen, leert zij haar lijnen te doen golven in de richting van den wind der natuur en niet in die der vaste begrippen van mevrouw LeforestJunion." Zoo dit niet duister is, is het ten minste bombastische onzin en er komen talrijke ge vallen van deze verdrooging in het verhaal voor.wanneeriemand een mand vol rozeblaren eigenlijk voor de Heilige Maagd bestemd, over het jonge 15-jarige meisje heeft uitgestort; heet het: , ... Bloemen van bloed, bloemen van vleesch, purper der harten, purper der rozen! O tullen onzer vijftien jaren, zege en weelde van onze Mei! Wie zal ons ooit de onuit sprekelijke reinheid wedergeven van uw ont roeringen, zóhevig, dat zij houden besloten n de macht, tot den dood te herleven n den moed om te sterven, aleer zij werden ge leefd?" Enz'. Ook van dit soort pathos komen talrijke gevallen in het verhaal voor. Hier is nog Zij stapten binnen geheel met sneeuw bepoederd, op hun helmen een soort wollig schuim, dat de puntige hoofddeksels op roomtaarten deed gelijken. Allen zagen er zeer afgemat uit. De jonge vrouw wees hun de beide banken aan weerszijden van de groote tafel en zei: Ga zitten, ik zal het eten klaar maken Jullie ziet er werkelijk vermoeid en hon gerig uit. Daarna sloot ze de deur weer met de grendels. Zij goot nog wat water in den pot, deed er boter en aardappelen bij, sneed van eer groot stuk spek uit den schoorsteen de helf: af en plonsde dat ook in de kokende massa De zes mannen volgden al haar bewegin gen met begeerige oogen. Zij hadden hur geweren en Pickelhauben in een hoek geze en wachten geduldig, als gehoorzame kin deren op de schoolbanken. De oude vrouw was weer aan het spinnen gegaan, telkens angstige blikken op de vreemde indringers werpende en even hoorde men niets anders dan het zachte gesnor van het spinnewiel en het geknetter van h houtvuur onder den ketel. Doch opeens deed een vreemd geluid allen opspringen, een wild gesnuif onder de deur gesnuffel van een groot sterk dier. De ser geant was naar de geweren gesprongen Berthine hield hem echter lachend tegen en zei: Dat zijn de wolven. Ze hebben hon ger net als jullie. De ongeloovige man, de zaak niet ver trouwend, wilde kijken en zoodra de deu geopend was, zag hij twee groote grauwe dieren snel wegloopen. Hij ging weer zitten en mompelde: Dat had ik niet gedacht. En geduldig wachtte hij tot het avond maal gereed was. Zij aten gulzig, de monden gespleten to de ooren, de oogen openend gelijk met de kaken, en met ke'elgeluiden, die veel geleken op het geslorp van een goot. Stilzwijgend keken de beide vrouwen naa het op-en-neer-gaan der roode baarden en de aardappelen schenen te verzinken in ruige bewegende vachten. Daar de eters dorst hadden, ging Berthine naar den kelder. Zij bleef lang beneden. Het was een sterke gewelfde kelder, die, naar men zei, tijdens de revolutie als gevangenis en geheime schuilplaats gediend had. Men daalde er in af langs een smalle wenteltrap afgesloten door een zwaar luik achter in de keuken. Toen ze weer boven was, lachte de jonge zoo een voorbeeld van een verheven intentieolie bloemrijkheid, dien den burgerman pleizierig aandoet, maar intusschen uiterst zwak op haar beenen staat: Van tijd tot tijd laat God zijn snipper uurtjes vliegen van het Paradijs naar de Aarde. Toch zijn het engelachtige uren, want lij bezit er vele die niet noodig zijn voor zijn onmiddellijke heerlijkheid; ongelukkig hebben zij vleugels zooals al wat van den hemel komt." Ja, en zoo te zeggen doet denken aan de groezelige verfmoppen van een beginnend schilder. Het gaat gemakkelijk en een weimeenend bezield toeschouwer ziet er mis schien het gelaat van een heilige in. Het volgende, is dan allicht meer aan zekere bewerking" door Helene Swarth toe te schrijven als het duister aandoet. ... 't wordt avond, de lichten worden opgestoken in de herbergen, de fiedel voor een bal in den winkel van een bureaulist begint al te spelen." Wat zou dat zijn: een winkel van een bureaulist? Misschien een zaakje, waar hij requisieten voor zijn benefieten verkoopt... Overigens, waar de heer Van Hall, blijkbaar in De Gids, den inhoud van het boek ver taald heeft, zou ik voor het gemak daarheen kunnen verwijzen, als hij 't maar goed ge daan had. Getrouw aan zijn vaste kunstprinciep, geeft hij zorgvuldig niet de, zij het ook wat verwarde en duistere bedoeling van de auteur, maar enkel het meest opper vlakkig uiterlijke an het verhaal, al wat zich zoo met een slap pennetje genoegelijk laat oplepelen, indien men zijn hoofd met zulke zaken niet breken wil. Nu is het waar, dat de bedoeling inge wikkeld blijft, in het vage, en juist daarom is dit werk van Rachilde zeer middelmatig en over 't geheel minder dan haar overige boeken. Er is te veel verteedering van senti mentaliteit en jeugdheiligherd in. Na zooveel jaren haar eigen jonkheid schrijvende, is zij verward en bedwelmd geraakt in eigen yerteederde herinneringen, waarvan wel het algemeen gevoel, maar geenszins de bijzon derheden en opvolgende phasen haar duide lijk waren. Wat er toen aan scherp belijnde visies bleek te kort te komen, heeft zij toen aangevuld uit haar grooten voorraad litteraire rhetoriek, met veel uitroepingen en geest driftig lyrisme. Doch enkel eenvoud en diep zinnige oprechtheid kan zulk een Printemps van een jong meisje belangrijk en tragisch maken. Voelt men er het moe-geleefde leven niet in, dan blijft er enkel schuim van aardig spiritueel vertellen... dat niet eens in ee vertaling overgebracht kan worden. Want het achteloos en sierlijk elliptische, het luchtig zwierig rhetorische, dat der Fransche taal zoo wel staat, verflenst in het Hollandsch dadelijk tot onnoozelheid of -iets schrils van onsamenhangend gepraat, terwijl die ge maakte bloemkens van rhetorijcke in de zwaardere taal al heel gek doen. Zoo had men dan dit toch niet onbeminlijk produktje liever maar in zijn Fransche rust moeten laten, waar men het genieten kan en zich een beetje bedroeven, dat een Rachilde door zulke jeugdervaringen tot de quasi-cynische litteratuur harer latere schrij versjaren moest komen. In een lichte natuur als de hare is de omslag overigens niet onbe grijpelijk. Zij leefde, als hypernerveus aankomend meisje, in een botte omgeving. Overspannen en excessief noemt het de wereld, maar het is eigenlijk, dat de persoonlijkheid nog niet geheel... gesloten is, zou men zeggen. Tusschen Ik en Wereld golft het nog fel en onverwacht. De geest heeft behoefte aan het absolute, aan standvastigheid en alge meen geldigheid, maar de wereld antwoordt met het vlotte, wisselende en met allerlei verwarrende casuïstiek. En dan is er de dood onder alle leven en de onrechtvaar digheid. Het zedelijke blijkt eigenlijk ner gens, allerminst in de liefde, waarvan zij toch den sterken overgevenden drang in zich vrouw in zichzelf met een schalkschen trek op haar gelaat. Zij gaf een groote kruik aan de Pruisen en ging daarna met de oude in het andere eind der keuken het avondmaal gebruiken. De soldaten waren blijkbaar verzadigd en sliepen alle zes in. Zoo nu en dan bonsde er een hoofd op de tafel, waarna de man, plotseling wakker geschrikt, weer overeind ging zitten. Berthine zei tegen den sergeant: Ga toch bij het vuur liggen. Er is best plaats voor zes. Ik ga met moeder naar boven. En de beide vrouwen gingen de trap op. Men hoorde haar de deur op slot doen, eenigen tijd heen en weer loopen en daarna werd alles stil. De Pruisen strekten zich op den vloer uit, de voeten bij het vuur, de hoofden op hun opgerolde overjassen en weldra snorkten alle zes in zes verschillende toonaarden, hoog en laag, hard en zacht, maar allen zonder ophouden. * * * Zij sliepen reeds eenigen tijd, toen opeens een schot weerklonk, zoo hard, alsof het bin nenshuis was afgeschoten. Terstond sprongen de soldaten overeind, doch opnieuw klonken twee schoten, gevolgd door nog drie andere. De zolderdeur ging open en daar ver scheen de jonge vrouw op bloote voeten en in nachtgewaad, een kaars in de hand en met ontsteld gelaat. Ze stamelde: Daar zijn de Franschen! Wel twee honderd. Als ze u hier vinden, verbranden ze ons huis. Gauw den kelder in, gauw, en maak geen leven. Als zij u hooren is het met ons gedaan ! Ja, ja, da's goed, fluisterde de onder officier verschrikt; waar moeten we in ? Snel opende Berthine het vierkante luik en de zes mannen verdwenen doodstil langs de smalle wenteltrap, de een na den ander achterwaarts in de diepte wegzinkend, met de voeten naar de treden tastend. Maar toen de punt van den laatsten helm verdwenen was en Berthine het dikke eiken luik, voorzien van zware ijzeren scharnieren en een stevig slot, had dichtgeslagen, draaide zij den grooten sleutel tweemaal om en begon te lachen, stilletjes te lachen met verrukt gelaat en een dollen lust om op de hoofden der gevangenen te gaan dansen. Dezen hielden zich doodstil, opgesloten als in een zware steenen kist, die slechts weinig lucht ontving door het getraliede keldergat. Spoedig had Berthine het vuur wat opge stookt en den pot er boven gehangen om het eten te warmen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl