De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1913 7 december pagina 1

7 december 1913 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 1902 Zondag 7 December DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij- vooruitbetaling f r. p. mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125 UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM Advertentiën van 1 5 regels/ 1.25, elke regel meer . . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel . . ?0.25 . . 0.30 . . 040 INHOUD Blz. 1: S. O. S. over Koopvaardij en Regeering. Anti-papisme en Baron van Wijnbergen. Kroniek: Zabern. E. F. E. Douwes Dekker over de Indische Partij. 2: De Leidschestraat. E. d'Oliveira, gesprekken met soc. auteurs: Herman Robbers, I. J. Kleefstra: Leer plicht in Nederland. Berghuis: Molens. 3: Feuilleton naar Grazia Deledda. 5: Hessel Jongsma: Kinderboeken-ten toonstelling. Mevr. Wijnaendts Francken ver.de Kinderwetten. Nan Sandbergen: Schemerlicht. Allegra. E. Heimans: Garnalen. 6: J. O. over oude Journalen. Matthijs Vermeulen: de Oratoriumvereeniging. J. G. Veld heer over Bauer en Mortimer Menpes. C. W. H. Verster over Van der Laars' Wapens, vlaggen en zegels van Neder land." Hessel Jongsma over den vlieger-duikelaar Chanteloup. 7: Oorkonde-Talma. Vincent Harrow: Enny Vrede. Charivarius: Het Zak-drama. Charivari. Dr. P. van Olst: Fotogra feeren. 9: Fin. Kroniek door v. d. M. '10: Het bevrijde Macedonië door v. d. S. Duitschlands 1813. Damspel door J. de Haas. //: Schaakspel door R. J. Loman. Teekening Joh. Braakensiek: Troelstra Kamerpresident. BijvoegseJ door Johan Braakensiek: Recht in den Elzas. HimiHiimiiiiiiimiiitii IIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII ONVERRE EN VAN NA D E VERANTWOORDELIJKEN (DE NEDERLANDSCHE DELEGATIE BIJ DE INTERNATIONALE VEILIGHEIDS-CONFERENTIE TE LONDEN) Met groote verwondering en veront waardiging heeft men in koopvaardijkringen kennis genomen van'de samen stelling der delegatie, die door onze regeering is afgevaardigd naar de Inter nationale Veiligheids-Conferentie te Londen, welke naar aanleiding van de Titanic-ramp gehouden wordt. Wij zijn in Nederland er nu eenmaal aan gewoon, dat het corps gezagvoerders en officieren der handelsmarine wordt genegeerd en hunne prestaties worden miskend en er is de laatste jaren, ter gelegenheid van benoemingen op scheepvaartgebied, genoeg tegen deze misken ning geprotesteerd. Zoo heeft men bij de aanstellingen van hoofdinspecteur en inspecteur bij de Scheepvaart-inspectie, bij die van het Zeevaartkundig Onderwijs en van andere titularissen, in Rijks-, Gemeente- en particulieren dienst, in de verschillende vakbladen en ook in dit blad kunnen lezen over het groote onrecht, dat den koopvaardijmannen wordt aangedaan. Maar bovendien is reeds meermalen in het licht gesteld het gevaar, dat de veilig heid onzer scheepvaart loopt, door het toezicht en de verantwoordelijkheid hier over in handen te geven van menschen, die buiten het vak staan en door hun opleiding en afgelegden levensweg niet den minsten waarborg geven iets van een zoo door en door practisch" vak af te weten. De regeering heeft zich echter blijkbaar aan de goede wenken van deskundige zijde niet gestoord, of staat machteloos tegenover het drijven van een zekere cöterie, die alle goede baantjes bij de koopvaardij vermeent te moeten vervul len, niettegenstaande haar onkunde. Zelfs in de Tweede Kamer heeft men den Minister op deze ergerlijke benoe mingen gewezen; het heeft evenwel niet mogen baten, integendeel men lacht erom en wordt steeds brutaler. Het ant woord op al deze protesten van deskun dige zijde is, dat onze regeering bij de Delegatie voor de belangrijke Internatio nale Veiligheidsconferentie ter Zee niet n gezagvoerder of vakman heeft be noemd. Gaat men het lijstje der leden na, dan ziet men hierop: 2 directeuren van stoomvaartlijnen, l scheepsbouwkundig professor, l ingenieur, l inspecteur van deradiotelegrafie, l ambtenaar van het Meteorologisch Instituut, 2 regeeringsambtenaren (l consul en l referendaris) en ten slotte een ambtenaar van de scheepvaartinspectie?bijna allen bureaumannen, die nooit bij de koopvaardij hebben gevaren of eenig commando hebben gevoerd»Men ziet dus, dat alle vakken, zijdelings bij de zeevaart be trokken, vertegenwoordigd zijn, doch het hoofdvak, de zeemanschap, die ter voor koming van rampen toch wel eene groote rol speelt, wordt gemist. De scheepsgezagvoerder met al zijn ervaring en vak kennis, waarop het bij het veilig varen haast uitsluitend aankomt, en op wie alle verantwoordelijkheid per slot altijd gelegd wordt als een ongeluk is gebeurd, heeft men buitengesloten. Wie is nu toch eigenlijk de adviseur van de regeering? Is het advies, dezen keer gegeven, van denzelfden man, die bij de benoeming van den heer Landweer den Minister in de Kamer heeft laten zeggen: dat er onder de gezag voerders geen geschikte sollicitanten waren te vinden?" Men moet maar durven. Iedereen weet toch, dat er bekwame gezagvoerders, mannen met voldoende en zelfs algemeene ontwikkeling, bij dozijnen zijn aan te wijzen! Bij de scheepvaartconferentie te Washington, een aantal jaren geleden, had men ook een kapitein van de stoomvaartmaatschappij Nederland" afgevaardigd, en nu, net zoo goed als toen, waren aan al onze vaste lijnen de meeste gezagvoer ders, indien tot zulke vertegenwoordiging aangezocht, natuurlijk bereid geweest. Tegenover het buitenland maken wij een treurig figuur, want alle andere zeeva-rende natiën nebben, zooals het behoort, ervaren koopvaardijkapiteins in hun commissies benoemd. Wie van onze delegatie zal. advies kunnen geven als het zuiver practische zaken betreft, zooals het overboord zet ten van sloepen bij ongevallen, de navi gatie met groote passagiersschepen, het optreden bij paniek en meer andere ernstige gevallen aan boord, wat alles des gezagvoerders is? Er is immers niemand bij de Delegatie, die actief dient of heeft gediend op een koopvaardijschip! Of zal er bij de besprekin gen weer iemand opstaan, die gegevens bij vakmannen of ondergeschikten heeft verzameld en deze gebrekkig of verkeerd voorleest! Het is om te schudden van het lachen, als het niet zoo treurig was en beleedigend voor ons corps zeevarenden. Zijn onze mailsteamer-kapiteins soms minder salonfahig" dan de benoemde leden.of spreken zij minder goed Engelsch? Ik zou wel eens willen vergelijken! Maar met dinners", bankets", balls" en opera's" maakt men anders geen veiligheidsbepalingen ter voorkoming van zee rampen. Maar gaat maar voort, Nederlandsche Regeering, met uw minachting voor deskundigeid; gij zult ermede bereiken, dat nog grooter gebrek aan personeel op de koopvaardijvloot zal komen en gij zult de veiligheid ter zee niet bevorderen! En gij, gezagvoerders en stuurlieden, weet het, dat ge geregeerd en gecon troleerd zult worden door menschen zonder vakkennis, die dikwijls als geluk kige cöterie-creaturen nog op u neerzien! Alleen wanneer het mis is geloopen en een ongeluk heeft plaats gehad, dan pas en dan alleen zijt gij de" man. Maar genoeg... het einde zal den last wel dragen. S. O. S. Een woordvoerder Baron van Wijnbergen is door den drang der omstandigheden een verkiezingsboss geworden. De menschen, die tot dit beroep komen, ontwikkelen veel activiteit en ruiken in alles de politieke winst zooals een handelsreiziger in alles (in de rookpluim uit een schoorsteen, in het knikkeren der kinderen) de perspec tieven van financieele winst onderscheidt. Alles wordt voor zulk een reiziger financie, alles wordt voor zulk een verkiezingsboss politiek: Familie, eerbaar heid, leven, kerk, godsdienst, heiligheid, alles heeft per slot voor hem zijn poli tieke beteekenis en geur. Baron van Wijnbergen heeft in de ver gadering der Tweede Kamer van 2 Dec. o.a. het volgende gezegd: Mij is gevraagd naar bewijzen voor het opwekken van anti-papisme. Degeen die dit gevraagd heeft en zou meenen, dat ook alle bewijzen moeten geleverd worden, zou wellicht later spijt hebben van zijn vraag. Ik zal nu slechts de voornaamste zaken aanduiden en mij nog niet gaan beroepen op tal van verslagen van redevoeringen, in het land gehouden. Maar wie wil weten op welke wijze het anti-papisme is aangekweekt ge worden, welke middelen zijn gebruikt in den verkiezingsstrijd, sla bijv. op, niet een nummer, maar den geheelen jaargang van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Ik zal niet zeggen, dat andere bladen zich daaraan niet hebben schuldig gemaakt, maar ik geloof wel, dat, indien er in deze een prijs is te behalen, het aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant gelukt is dien te verkrijgen, en dat zij op het gebied van het aankweeken van het anti-papisme vooraan staat. Men leze ook o. a. de serie artikelen in de Groene Amsterdammer, onderteekend : Noctua Catholica. Deze verkiezings-hoofdagent zou dus noemen de voornaamste zaken; de cur siveering is van ons. En tot de twee voornaamste zaken, waarmee baron Van Wijnbergen zijn belangrijk betoog kruidde, behoorde dan het antipapisme van Noctua Catholica in De Amsterdammer. Nu staat de schrijver, die zich Noctua noemde, bekend als katholiek en heeft ons meer malen, onbedoeld, redenen gegeven om hem daarvoor in de beste trouw te houden. Hij heeft, door katholieke ergernis gedre ven, een vrij kleinen Roomschen kring van regentachtige Amsterdammers, met aanhang, en eenige anderen, waaronder geen enkelen hoogen geestelijke, den wereldschen mantel geveegd. Dit heet bij baron van Wijnbergen antipapisme. Het is bizonder aardig aldus een, uit De Tijd" levend, ouderwetschconservatief en .zelfgenoegzaam leekendom, door dezen baron, die er een poli tieke en mondaine gevel van vormt, met den,?pape", dat is den Paus, te zien vereenzelvigd ! Wij doen niet aan antipapisme, net zoo min als aan antisemitisme, maar wel be strijden wij kerkelijke politiek en ver politiekte kerkelijken. KRONIEK ZABERN Wij wisten vroeger van het stadje Zabern alleen door de Zabernpas, die vermeld werd als een der gewichtigste verbindingswegen tusschen Frankrijk en Duitschland. Maar opeens heeft dat kleine nest nu een klaterende vermaardheid gekregen in het geestelijke, nu daar weer eens gebleken is van hetgeen in zulke sterk militaristische landen overal en altijd inhet verborgen bestaat: de scherpe strijdigheid van Militair en Civiel. Men weert zich nu allerzijds om uit te maken wie hier schuld heeft en verdedigt beurtelings het leger en het burgerlijk gezag. Waarbij dan blijkt, dat een voor allen aan nemelijke voorstelling van zelfs de meest eenvoudige recente gebeurtenissen niet te krijgen is ... als immer. En dat bij zulke massa-incidenten en hun nawerking, het er eigenlijk niets toe doet, wat iemand meent of meende, maar alleen hoe de bedoelingen werden opgevat en wat er uit groeien zalDoch waar het hier per slot op aankomt, is niet of een jonge luitenant of een kolonel, of een generaal min of meer schuld hebben, maar dat een beschaafde gemeenschap onge veer krijgt wat haar toekomt, als zij het gepast acht in haar midden een aparten stand van krijgslieden op te fokken en te onder houden. Dat beteekent iets, met een honderd jarige algemeene ontwikkeling naar geeste lijkheid en individueele weerloosheid vol komen in strijd. Dat beteekent de instand houding van middeneeuwsch barbaarsche zeden en een afstomping der persoonlijk heid, die bij gelegenheid volkomen maling zal hebben aan een overheid en een wet, die zij maar amper als de hare erkent. Dat beteekent een misbruik van jonge krachten tot, in vredestijd, meest zinlooze handelingen en een systematisch bevorderen van ruwheid in denken en gevoelen in naam van zorg vuldig ingepekelde idealen, welke in de omringende maatschappij reeds lang van gedaante veranderd zijn. Als dan puntje bij paaltje komt, kan men het dien officieelen geweldenaars waarachtig niet euvel duiden, zoo zij, van theorie tot practijk overgaande, en zonder bepaald den vorm in acht te nemen, eens doen wat van hun beroep en hun roeping is. Het is te hopen, dat vereenigingen als Onze Vlooien dergelijke, die zoo tuk schijnen op militairen zin, zich de Les van Zabern ernstig ter harte nemen. Zij zouden hier zówaar ook nog een volk van Krijgshelden gaan opkweeken, bij de professoren te beginnen. Maar wij willen ons liever houden aan de burgerlijke meening van de 18e eeuw, een nog zeer weerbaren tijd, die in deze dingen meer recht van spreken had dan de onze en het soldatenvak, als ongeestelijk en barbaarsch, grondig veracht heeft. Alleen de schutterij stond in aanzien. En die hebben ze nu nog afgeschaft!... Ej£Koloniale Antithese als Bron van Gezag i HET STANDPUNT VAN DEN MINISTER E. A. Elke gezondpolitieke koloniale beweging moet uitgaan op de beëindiging der kolo niale verhouding. Er is geen andere kolo niaal-politieke logica." Men vergeve mij, dat ik dit aanhaal uit een eigen, eerdere publicatie. Ik ben geen voorstander van zulke verwijzingen naar eigen .uitingen. Maar toen ik in November 1912 dit schreef (Het Tijdschrift no. 6, 2e Jaargang), kon ik weinig vermoeden dat een jaar later reeds mijn stelling zou worden geëndosseérd door nederlandsche staatslieden. Niet waar, onder anderen heeft de vrijzinnjg-democratische heer Bos zich aldus homogeen verklaard met het doel van de Indische Partij, het doel, omschreven in het programma van deze partij, hetwelk door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-lndië zoo gevaarlijk werd geacht voor de rust en de orde (lees: voor het oogenblikkelijke gezag) in ons land, dat de Indische Partij werd verklaard tot een ver boden vereeniging. Maar er is nog sterker. Ik schreef verder: Elke partij, die zich in beginsel stelt tegenover dit staatkundig ideaal, heeft een remmende tendenz en moet bestreden worden. De regeering in Nederlandsch-Indië is zulk een te bestrijden partij. Wel wordt nu en dan, zelden officieel, veel meer als reflex van bij de regeering ver onderstelde gevoelens, verzekerd dat de collectiviteit van bewindhebbers, die tezamen de regeering van een staat vormen, inder daad hetzelfde doel voor oogen heeft, maar voordat de besliste verklaring in hoogst officieelen vorm te dezen aanzien vernomen is ter daarvoor aangewezen officieele plaatse voordat derhalve deze categorische doel omschrijving in het program der eerste poli tieke partij in het land, der regeering, als grond-princiep is gegeven doet men ver standig zich te voegen naar het inzicht, dat een moederland er geen staatkundig belang bij hebben kan een kolonie tot een onafhankelijk volksbestaan op te voeden." Intusschen is op den 19en November 1913 een verklaring in dezen geest vernomen uit den mond van den minister van koloniën en in de vergaderzaal van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Een verklaring in dezen geest nog slechts en geen beslissende, na drukkelijke verklaring, gelijk wij noodig hebben. Een verklaring, welke de stenograaf wellicht, dan wel een ander, bij nader inzien te onvoorzichtig heeft gevonden en welke hij daarom, hoewel in het openbaar uitge sproken, in het geheim weder goeddeels heeft teruggenomen. Op den 19en November 1913 heeft de minister van koloniën verklaard : het geloof te hebben, dat de Nederlandsche natie tot duren plicht heeft om de volkeren, die door het historisch verloop onder haar gezag zijn geplaatst, op te voeden en op te brengen tot zelfstandigheid en economische welvaart." Aldus vermeit het Kort Verslag op pag. 104 en aldus heeft het ook verstaan het publiek dat deze openbare beraadslagingen over de indische begrooting van de beide tribunes volgde. Ook ik was onder dat publiek. De minister ging in zijn verzekering, dat het de dure plicht van het moederland was, Indië zelfstandig te maken, nog even verder. Hij gaf een voor insiders duidelijk verschil te hooren met den Gouverneur Generaal, die verklaard had, dat het moeder land nimmer die onafhankelijkheid zou geven aan de kolonie, toen hij aan zijn reeds ge dane belijdenis toevoegde : te hopen, dat de volkeren in Indië de hier vernomen stem zouden gelooven, dat men hier bereid is aan haar wenschen tegemoet te komen" 1). Deze stem, die des ministers, moest derhalve worden vernomen en geloofd. Mag ik de conclusie maken: niet de stem welke in Indië vernomen was, die des landvoogds. Intusschen, al mag het publiek dan ook deze woorden van den minister hebben ver nomen, en al mag dan ook het dadelijk verslag der ministerieele rede deze gedenk waardige woorden hebben vastgelegd, in de officieele Handelingen der Tweede Kamer, welke niet afgedrukt worden voordat in den regel de sprekers daartoe hun fiat hebben gegeven, wat i. c., naar ik reden heb te ge looven, niet geschiedde, vindt men van deze uitlating slechts een groote onbeduidendheid terug. Volgens die Handelingen zou de minister, toen hij de indische volken toeriep hem toch te gelooven", slechts gezegd hebben de leegheid, dat het de [dure plicht was van de Nederlandsche natie om de In dische volkeren op te voeden en op te brengen tot lichamelijke en economische wel vaart." De rest is echter behouden gebleven. Te constateeren valt derhalve, dat wel gehoord en wel gememoreerd werd, ook in de dagbladen, de hoogst officieele verklaring van achter de ministertafel in de StatenGeneraal, wat ik eischte te zullen hooren op 15 November 1912, maar dat er geen officieele noteering te vinden is van deze stem des ministers. En echter is er toch iets anders overge bleven van de gedachten van den vooral om zijn krachtige oprechtheid te huldigen minister van koloniën, in deze richting van Hollands duren plicht gaande. Niet deze onomwonden verklaring, maar iets anders, iets weifelends nog maar, dat ons echter een lichtstraal zijn kan op het pad vooruit. Op den 25en November immers sprak de minister zijn gevoelen uit, dat het hoogere vakonderwijs in Indië nationaal gekleurd diende te wezen. De minister beloofde' alle krachten" te zullen wijden aan de voorbereiding van een hoogeschool in Indië." Wij zijn het met den minister eens, waar hij verklaart dat deze belofte natuurlijk zeer vaag" is. Toch is zij heel wat meer dan de afwijzende houding van den voorganger van dezen minister die aan de universiteitskwestie in Indië zijn aandacht zelfs niet geven wilde. Maar bovenal waren beteekenisvol de woorden van minister Pleyte, dat er een streven is in Indië om de vakopleiding op nationalen bodem te grondvesten,'' en zijn instemming daarmede. Op nationalen bodem! Deze woorden hebben beteekenis. De minister heeft ook bij andere gelegenheden bij voortduring ge sproken over het Vaderland" der Indiërs, iets wat gememoreerd dient te worden, wijl tot dusverre van zulk een vaderland niet alleen officieel niets verluidde, maar men ook dat vaderland inderdaad niet kende, en onder elkaar buiten de officieele wereld met dat vaderland van ons; Indiërs, den draak stak. Toch: ook die nationale bodem" is een vaagheid, en het is prettig te mogen consfateeren, dat de minister zelf, den dag daarop, den 26en November (Handelingen pag. 371) de verduidelijking van zijn bedoeling gaf, toen hij verklaarde dat voor Indië gestreefd moet worden naar een hooger onderwijs op nationaal-indischen grondslag." Hier hebben wij een uitdrukking, waaraan houvast is. Een nationaal-indische grondslag, dat be grijpen wij, Indiërs, zeer goed. En wij zijn er den minister van koloniën zeer erkentelijk voor, dat hij in het openbaar, in meest officieele kwaliteit, zich aldus uitgesproken heeft voor het nationaal-indisch" streven van de Indische Partij. Alleen, waar deze erkenning derhalve ge hoord werd,daar begrijpen wij te minder waar om die eerste uitlating omtrent Hollandsdure plicht om Indië op te voeden tot zelfstan digheid'' (dus dan toch tot nationaal-indisch" bestaan), uit de Handelingen weder is ver dwenen. * * * Dit alles is een inleiding, noodig ge acht door mij om te doen uitkomen, dat wij niet al te ontevreden behoeven te wezen over de snelheid waarmede wij de evolutie zien voortschrijden. Nu echter voert het een en ander ons verder. Wij kunnen niet enkel verheugd zijn, gelijk een kind; wij mogen ook nare kenen of en wanneer de beloften in ver vulling gaan. En daarvoor is hef noodig, dat wij doordringen tot het innerlijkste wezen van het Koloniale Gezag. Waarop berust dan toch dat gezag? Wij weten Jiet. Wij hebben het geformuleerd : Op de "tegenstelling tusschen overheerscher en overheerschte. Op de koloniale antithese. Maar die antithese werd in 't algemeen ook in de Staten-Generaal verworpen. Alleen een enkel kamerlid, de katholieke deskundige in koloniale zaken, heeft die antithese dezen keer in de Kamer gememoreerd. Dat was de eerste erkenning van onze juistheid van zien. En nog wel een erken ning uit het vijandelijke kamp, waardoor de waarde er van verhoogd wordt. Sedert ja waarlijk gaat de evolutie in dezen tijd zeer snel, men houdt haar nauw bij sedert zijn meer erkenningen uit het vijandelijke kamp gevolgd. Onze antithese wordt weldra over de gansche linie als feitelijkheid aanvaard. Ze was overigens niet moeilijk te vinden. En ook wij vonden" haar niet. Maar men wil haar thans eerst ten volle erkennen nu wij, de overheerschten, haar k zien en nu wij begrijpen, waarop wij onzen aanval te richten hebben. Dat wij tot deze bewustheid ge komen zijn, thans, dat is n der verdiensten van de Indische Partij. Niet het ontdekken der antithese zelf. Hiervan, van dit in opspraak komen der antithese toch, is het gevolg, dat men aan de zijde der overheerschers meent over stag te moeten gaan en zonder schaamte de verborgen machtsbron (waar men naar een rechtsbron vragen zou) aan het licht te mogen brengen. Dat werd met te waardeeren vrijmoedig heid gedaan door het christelijk-historische dagblad, De Nederlander, welks kolommen bij voortduring hebben gedaverd van een hardnekkige, niet altijd even christelijke, bestrijding van de Indische Partij en van den man, dien men wel wilde aanzien als den vader der in die partij belichaamde poli tieke inzichten. In een brochure 2), waarvan de taal niet altijd even waardig is, en ge vormd uit een herdruk van artikelen, welke hun eerste publicatie hebben gehad in dit ge zaghebbend partij-orgaan, wordt op pag. 69 het staatsbelang in de kolonie als volgt omschreven : Het koloniaal systeem is ge baseerd op de onderscheiding, op de tegen stelling tusschen twee rassen, waarvan het eene het andere overheerscht". 3) Men vindt hier dus wel voor het eerst aan dézen kant zoo categorisch verzekerd, dat het systeem van regeeren in de kolonie, 1) Cursiveering van mij. D D. 2) Het beleid van den Gouverneur Generaal Idenburg aan de feiten getoetst, van een anoniemen schrijver. 1913. 3) Cursiveering van den schrijver zelf.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl