Historisch Archief 1877-1940
H°. 1902
Zondag 7 December
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
ONDER REDACTIE VAN Mr. H. P. L. WIESSING
Voor het Buitenl. en de Koloniën p. j., bij- vooruitbetaling f r. p. mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken en Stations verkrijgbaar 0.125
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM
Advertentiën van 1 5 regels/ 1.25, elke regel meer . .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina, per regel
. . ?0.25
. . 0.30
. . 040
INHOUD
Blz. 1: S. O. S. over Koopvaardij en
Regeering. Anti-papisme en Baron van
Wijnbergen. Kroniek: Zabern. E.
F. E. Douwes Dekker over de Indische
Partij. 2: De Leidschestraat. E.
d'Oliveira, gesprekken met soc. auteurs:
Herman Robbers, I. J. Kleefstra: Leer
plicht in Nederland. Berghuis: Molens.
3: Feuilleton naar Grazia Deledda.
5: Hessel Jongsma: Kinderboeken-ten
toonstelling. Mevr. Wijnaendts
Francken ver.de Kinderwetten. Nan
Sandbergen: Schemerlicht. Allegra. E.
Heimans: Garnalen. 6: J. O. over
oude Journalen. Matthijs Vermeulen:
de Oratoriumvereeniging. J. G. Veld
heer over Bauer en Mortimer Menpes.
C. W. H. Verster over Van der Laars'
Wapens, vlaggen en zegels van Neder
land." Hessel Jongsma over den
vlieger-duikelaar Chanteloup. 7:
Oorkonde-Talma. Vincent Harrow: Enny
Vrede. Charivarius: Het Zak-drama.
Charivari. Dr. P. van Olst: Fotogra
feeren. 9: Fin. Kroniek door v. d. M.
'10: Het bevrijde Macedonië door v. d.
S. Duitschlands 1813. Damspel door
J. de Haas. //: Schaakspel door R. J.
Loman. Teekening Joh. Braakensiek:
Troelstra Kamerpresident.
BijvoegseJ door Johan Braakensiek:
Recht in den Elzas.
HimiHiimiiiiiiimiiitii IIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
ONVERRE EN VAN NA
D E VERANTWOORDELIJKEN
(DE NEDERLANDSCHE DELEGATIE BIJ DE
INTERNATIONALE
VEILIGHEIDS-CONFERENTIE TE LONDEN)
Met groote verwondering en veront
waardiging heeft men in
koopvaardijkringen kennis genomen van'de samen
stelling der delegatie, die door onze
regeering is afgevaardigd naar de Inter
nationale Veiligheids-Conferentie te
Londen, welke naar aanleiding van de
Titanic-ramp gehouden wordt.
Wij zijn in Nederland er nu eenmaal
aan gewoon, dat het corps gezagvoerders
en officieren der handelsmarine wordt
genegeerd en hunne prestaties worden
miskend en er is de laatste jaren, ter
gelegenheid van benoemingen op
scheepvaartgebied, genoeg tegen deze misken
ning geprotesteerd. Zoo heeft men bij de
aanstellingen van hoofdinspecteur en
inspecteur bij de Scheepvaart-inspectie,
bij die van het Zeevaartkundig Onderwijs
en van andere titularissen, in Rijks-,
Gemeente- en particulieren dienst, in de
verschillende vakbladen en ook in dit blad
kunnen lezen over het groote onrecht, dat
den koopvaardijmannen wordt aangedaan.
Maar bovendien is reeds meermalen in
het licht gesteld het gevaar, dat de veilig
heid onzer scheepvaart loopt, door het
toezicht en de verantwoordelijkheid hier
over in handen te geven van menschen,
die buiten het vak staan en door hun
opleiding en afgelegden levensweg
niet den minsten waarborg geven iets
van een zoo door en door practisch"
vak af te weten.
De regeering heeft zich echter blijkbaar
aan de goede wenken van deskundige
zijde niet gestoord, of staat machteloos
tegenover het drijven van een zekere
cöterie, die alle goede baantjes bij de
koopvaardij vermeent te moeten vervul
len, niettegenstaande haar onkunde.
Zelfs in de Tweede Kamer heeft men
den Minister op deze ergerlijke benoe
mingen gewezen; het heeft evenwel niet
mogen baten, integendeel men lacht
erom en wordt steeds brutaler. Het ant
woord op al deze protesten van deskun
dige zijde is, dat onze regeering bij de
Delegatie voor de belangrijke Internatio
nale Veiligheidsconferentie ter Zee niet
n gezagvoerder of vakman heeft be
noemd. Gaat men het lijstje der leden
na, dan ziet men hierop: 2 directeuren
van stoomvaartlijnen, l
scheepsbouwkundig professor, l ingenieur, l inspecteur
van deradiotelegrafie, l ambtenaar van het
Meteorologisch Instituut, 2
regeeringsambtenaren (l consul en l referendaris)
en ten slotte een ambtenaar van de
scheepvaartinspectie?bijna allen
bureaumannen, die nooit bij de koopvaardij
hebben gevaren of eenig commando
hebben gevoerd»Men ziet dus, dat alle
vakken, zijdelings bij de zeevaart be
trokken, vertegenwoordigd zijn, doch het
hoofdvak, de zeemanschap, die ter voor
koming van rampen toch wel eene groote
rol speelt, wordt gemist. De
scheepsgezagvoerder met al zijn ervaring en vak
kennis, waarop het bij het veilig varen
haast uitsluitend aankomt, en op wie
alle verantwoordelijkheid per slot altijd
gelegd wordt als een ongeluk is gebeurd,
heeft men buitengesloten.
Wie is nu toch eigenlijk de adviseur
van de regeering? Is het advies, dezen
keer gegeven, van denzelfden man, die
bij de benoeming van den heer
Landweer den Minister in de Kamer heeft
laten zeggen: dat er onder de gezag
voerders geen geschikte sollicitanten
waren te vinden?" Men moet maar
durven.
Iedereen weet toch, dat er bekwame
gezagvoerders, mannen met voldoende
en zelfs algemeene ontwikkeling, bij
dozijnen zijn aan te wijzen! Bij de
scheepvaartconferentie te Washington,
een aantal jaren geleden, had men ook
een kapitein van de
stoomvaartmaatschappij Nederland" afgevaardigd, en
nu, net zoo goed als toen, waren aan al
onze vaste lijnen de meeste gezagvoer
ders, indien tot zulke vertegenwoordiging
aangezocht, natuurlijk bereid geweest.
Tegenover het buitenland maken wij een
treurig figuur, want alle andere
zeeva-rende natiën nebben, zooals het behoort,
ervaren koopvaardijkapiteins in hun
commissies benoemd.
Wie van onze delegatie zal. advies
kunnen geven als het zuiver practische
zaken betreft, zooals het overboord zet
ten van sloepen bij ongevallen, de navi
gatie met groote passagiersschepen, het
optreden bij paniek en meer andere
ernstige gevallen aan boord, wat alles
des gezagvoerders is? Er is immers
niemand bij de Delegatie, die actief
dient of heeft gediend op een
koopvaardijschip! Of zal er bij de besprekin
gen weer iemand opstaan, die gegevens
bij vakmannen of ondergeschikten heeft
verzameld en deze gebrekkig of verkeerd
voorleest! Het is om te schudden van het
lachen, als het niet zoo treurig was en
beleedigend voor ons corps zeevarenden.
Zijn onze mailsteamer-kapiteins soms
minder salonfahig" dan de benoemde
leden.of spreken zij minder goed Engelsch?
Ik zou wel eens willen vergelijken! Maar
met dinners", bankets", balls" en
opera's" maakt men anders geen
veiligheidsbepalingen ter voorkoming van zee
rampen.
Maar gaat maar voort, Nederlandsche
Regeering, met uw minachting voor
deskundigeid; gij zult ermede bereiken, dat
nog grooter gebrek aan personeel op de
koopvaardijvloot zal komen en gij zult de
veiligheid ter zee niet bevorderen!
En gij, gezagvoerders en stuurlieden,
weet het, dat ge geregeerd en gecon
troleerd zult worden door menschen
zonder vakkennis, die dikwijls als geluk
kige cöterie-creaturen nog op u neerzien!
Alleen wanneer het mis is geloopen
en een ongeluk heeft plaats gehad, dan
pas en dan alleen zijt gij de" man.
Maar genoeg... het einde zal den
last wel dragen.
S. O. S.
Een woordvoerder
Baron van Wijnbergen is door den
drang der omstandigheden een
verkiezingsboss geworden. De menschen, die
tot dit beroep komen, ontwikkelen veel
activiteit en ruiken in alles de politieke
winst zooals een handelsreiziger in alles
(in de rookpluim uit een schoorsteen, in
het knikkeren der kinderen) de perspec
tieven van financieele winst onderscheidt.
Alles wordt voor zulk een reiziger
financie, alles wordt voor zulk een
verkiezingsboss politiek: Familie, eerbaar
heid, leven, kerk, godsdienst, heiligheid,
alles heeft per slot voor hem zijn poli
tieke beteekenis en geur.
Baron van Wijnbergen heeft in de ver
gadering der Tweede Kamer van 2 Dec.
o.a. het volgende gezegd:
Mij is gevraagd naar bewijzen voor
het opwekken van anti-papisme. Degeen
die dit gevraagd heeft en zou meenen,
dat ook alle bewijzen moeten geleverd
worden, zou wellicht later spijt hebben
van zijn vraag. Ik zal nu slechts de
voornaamste zaken aanduiden en mij nog
niet gaan beroepen op tal van verslagen
van redevoeringen, in het land gehouden.
Maar wie wil weten op welke wijze
het anti-papisme is aangekweekt ge
worden, welke middelen zijn gebruikt
in den verkiezingsstrijd, sla bijv. op,
niet een nummer, maar den geheelen
jaargang van de Nieuwe Rotterdamsche
Courant. Ik zal niet zeggen, dat andere
bladen zich daaraan niet hebben schuldig
gemaakt, maar ik geloof wel, dat, indien
er in deze een prijs is te behalen, het
aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant
gelukt is dien te verkrijgen, en dat zij
op het gebied van het aankweeken van
het anti-papisme vooraan staat. Men
leze ook o. a. de serie artikelen in de
Groene Amsterdammer, onderteekend :
Noctua Catholica.
Deze verkiezings-hoofdagent zou dus
noemen de voornaamste zaken; de cur
siveering is van ons. En tot de twee
voornaamste zaken, waarmee baron Van
Wijnbergen zijn belangrijk betoog kruidde,
behoorde dan het antipapisme van Noctua
Catholica in De Amsterdammer. Nu staat
de schrijver, die zich Noctua noemde,
bekend als katholiek en heeft ons meer
malen, onbedoeld, redenen gegeven om
hem daarvoor in de beste trouw te houden.
Hij heeft, door katholieke ergernis gedre
ven, een vrij kleinen Roomschen kring
van regentachtige Amsterdammers, met
aanhang, en eenige anderen, waaronder
geen enkelen hoogen geestelijke, den
wereldschen mantel geveegd.
Dit heet bij baron van Wijnbergen
antipapisme. Het is bizonder aardig aldus
een, uit De Tijd" levend,
ouderwetschconservatief en .zelfgenoegzaam
leekendom, door dezen baron, die er een poli
tieke en mondaine gevel van vormt, met
den,?pape", dat is den Paus, te zien
vereenzelvigd !
Wij doen niet aan antipapisme, net zoo
min als aan antisemitisme, maar wel be
strijden wij kerkelijke politiek en ver
politiekte kerkelijken.
KRONIEK
ZABERN
Wij wisten vroeger van het stadje Zabern
alleen door de Zabernpas, die vermeld werd
als een der gewichtigste verbindingswegen
tusschen Frankrijk en Duitschland. Maar
opeens heeft dat kleine nest nu een klaterende
vermaardheid gekregen in het geestelijke,
nu daar weer eens gebleken is van hetgeen
in zulke sterk militaristische landen overal
en altijd inhet verborgen bestaat: de scherpe
strijdigheid van Militair en Civiel.
Men weert zich nu allerzijds om uit te
maken wie hier schuld heeft en verdedigt
beurtelings het leger en het burgerlijk gezag.
Waarbij dan blijkt, dat een voor allen aan
nemelijke voorstelling van zelfs de meest
eenvoudige recente gebeurtenissen niet te
krijgen is ... als immer. En dat bij zulke
massa-incidenten en hun nawerking, het er
eigenlijk niets toe doet, wat iemand meent
of meende, maar alleen hoe de bedoelingen
werden opgevat en wat er uit groeien
zalDoch waar het hier per slot op aankomt,
is niet of een jonge luitenant of een kolonel,
of een generaal min of meer schuld hebben,
maar dat een beschaafde gemeenschap onge
veer krijgt wat haar toekomt, als zij het
gepast acht in haar midden een aparten stand
van krijgslieden op te fokken en te onder
houden. Dat beteekent iets, met een honderd
jarige algemeene ontwikkeling naar geeste
lijkheid en individueele weerloosheid vol
komen in strijd. Dat beteekent de instand
houding van middeneeuwsch barbaarsche
zeden en een afstomping der persoonlijk
heid, die bij gelegenheid volkomen maling
zal hebben aan een overheid en een wet,
die zij maar amper als de hare erkent. Dat
beteekent een misbruik van jonge krachten
tot, in vredestijd, meest zinlooze handelingen
en een systematisch bevorderen van ruwheid
in denken en gevoelen in naam van zorg
vuldig ingepekelde idealen, welke in de
omringende maatschappij reeds lang van
gedaante veranderd zijn.
Als dan puntje bij paaltje komt, kan men
het dien officieelen geweldenaars waarachtig
niet euvel duiden, zoo zij, van theorie tot
practijk overgaande, en zonder bepaald den
vorm in acht te nemen, eens doen wat van
hun beroep en hun roeping is.
Het is te hopen, dat vereenigingen als
Onze Vlooien dergelijke, die zoo tuk schijnen
op militairen zin, zich de Les van Zabern
ernstig ter harte nemen. Zij zouden hier
zówaar ook nog een volk van Krijgshelden
gaan opkweeken, bij de professoren te
beginnen. Maar wij willen ons liever houden
aan de burgerlijke meening van de 18e eeuw,
een nog zeer weerbaren tijd, die in deze
dingen meer recht van spreken had dan de
onze en het soldatenvak, als ongeestelijk en
barbaarsch, grondig veracht heeft.
Alleen de schutterij stond in aanzien. En
die hebben ze nu nog afgeschaft!...
Ej£Koloniale Antithese als Bron
van Gezag
i
HET STANDPUNT VAN DEN MINISTER E. A.
Elke gezondpolitieke koloniale beweging
moet uitgaan op de beëindiging der kolo
niale verhouding. Er is geen andere kolo
niaal-politieke logica."
Men vergeve mij, dat ik dit aanhaal uit
een eigen, eerdere publicatie. Ik ben geen
voorstander van zulke verwijzingen naar
eigen .uitingen. Maar toen ik in November
1912 dit schreef (Het Tijdschrift no. 6, 2e
Jaargang), kon ik weinig vermoeden dat
een jaar later reeds mijn stelling zou
worden geëndosseérd door nederlandsche
staatslieden. Niet waar, onder anderen heeft
de vrijzinnjg-democratische heer Bos zich
aldus homogeen verklaard met het doel van
de Indische Partij, het doel, omschreven in
het programma van deze partij, hetwelk
door den Gouverneur-Generaal van
Nederlandsch-lndië zoo gevaarlijk werd geacht
voor de rust en de orde (lees: voor het
oogenblikkelijke gezag) in ons land, dat de
Indische Partij werd verklaard tot een ver
boden vereeniging. Maar er is nog sterker.
Ik schreef verder: Elke partij, die zich
in beginsel stelt tegenover dit staatkundig
ideaal, heeft een remmende tendenz en moet
bestreden worden. De regeering in
Nederlandsch-Indië is zulk een te bestrijden partij.
Wel wordt nu en dan, zelden officieel, veel
meer als reflex van bij de regeering ver
onderstelde gevoelens, verzekerd dat de
collectiviteit van bewindhebbers, die tezamen
de regeering van een staat vormen, inder
daad hetzelfde doel voor oogen heeft, maar
voordat de besliste verklaring in hoogst
officieelen vorm te dezen aanzien vernomen
is ter daarvoor aangewezen officieele plaatse
voordat derhalve deze categorische doel
omschrijving in het program der eerste poli
tieke partij in het land, der regeering, als
grond-princiep is gegeven doet men ver
standig zich te voegen naar het inzicht,
dat een moederland er geen staatkundig
belang bij hebben kan een kolonie tot een
onafhankelijk volksbestaan op te voeden."
Intusschen is op den 19en November 1913
een verklaring in dezen geest vernomen uit
den mond van den minister van koloniën en
in de vergaderzaal van de Tweede Kamer
der Staten Generaal. Een verklaring in dezen
geest nog slechts en geen beslissende, na
drukkelijke verklaring, gelijk wij noodig
hebben. Een verklaring, welke de stenograaf
wellicht, dan wel een ander, bij nader inzien
te onvoorzichtig heeft gevonden en welke
hij daarom, hoewel in het openbaar uitge
sproken, in het geheim weder goeddeels
heeft teruggenomen.
Op den 19en November 1913 heeft de
minister van koloniën verklaard : het geloof
te hebben, dat de Nederlandsche natie tot
duren plicht heeft om de volkeren, die door
het historisch verloop onder haar gezag zijn
geplaatst, op te voeden en op te brengen
tot zelfstandigheid en economische welvaart."
Aldus vermeit het Kort Verslag op pag. 104
en aldus heeft het ook verstaan het publiek
dat deze openbare beraadslagingen over de
indische begrooting van de beide tribunes
volgde. Ook ik was onder dat publiek. De
minister ging in zijn verzekering, dat het
de dure plicht van het moederland was,
Indië zelfstandig te maken, nog even
verder. Hij gaf een voor insiders duidelijk
verschil te hooren met den Gouverneur
Generaal, die verklaard had, dat het moeder
land nimmer die onafhankelijkheid zou geven
aan de kolonie, toen hij aan zijn reeds ge
dane belijdenis toevoegde : te hopen, dat de
volkeren in Indië de hier vernomen stem
zouden gelooven, dat men hier bereid is
aan haar wenschen tegemoet te komen" 1).
Deze stem, die des ministers, moest derhalve
worden vernomen en geloofd. Mag ik de
conclusie maken: niet de stem welke in
Indië vernomen was, die des landvoogds.
Intusschen, al mag het publiek dan ook
deze woorden van den minister hebben ver
nomen, en al mag dan ook het dadelijk
verslag der ministerieele rede deze gedenk
waardige woorden hebben vastgelegd, in
de officieele Handelingen der Tweede Kamer,
welke niet afgedrukt worden voordat in den
regel de sprekers daartoe hun fiat hebben
gegeven, wat i. c., naar ik reden heb te ge
looven, niet geschiedde, vindt men van deze
uitlating slechts een groote onbeduidendheid
terug. Volgens die Handelingen zou de
minister, toen hij de indische volken toeriep
hem toch te gelooven", slechts gezegd
hebben de leegheid, dat het de [dure plicht
was van de Nederlandsche natie om de In
dische volkeren op te voeden en op te
brengen tot lichamelijke en economische wel
vaart." De rest is echter behouden gebleven.
Te constateeren valt derhalve, dat wel
gehoord en wel gememoreerd werd, ook in
de dagbladen, de hoogst officieele verklaring
van achter de ministertafel in de
StatenGeneraal, wat ik eischte te zullen hooren
op 15 November 1912, maar dat er geen
officieele noteering te vinden is van deze
stem des ministers.
En echter is er toch iets anders overge
bleven van de gedachten van den vooral om
zijn krachtige oprechtheid te huldigen minister
van koloniën, in deze richting van Hollands
duren plicht gaande. Niet deze onomwonden
verklaring, maar iets anders, iets weifelends
nog maar, dat ons echter een lichtstraal zijn
kan op het pad vooruit. Op den 25en November
immers sprak de minister zijn gevoelen uit,
dat het hoogere vakonderwijs in Indië
nationaal gekleurd diende te wezen. De
minister beloofde' alle krachten" te zullen
wijden aan de voorbereiding van een
hoogeschool in Indië." Wij zijn het met den
minister eens, waar hij verklaart dat deze
belofte natuurlijk zeer vaag" is. Toch is zij
heel wat meer dan de afwijzende houding
van den voorganger van dezen minister die
aan de universiteitskwestie in Indië zijn
aandacht zelfs niet geven wilde. Maar bovenal
waren beteekenisvol de woorden van minister
Pleyte, dat er een streven is in Indië om
de vakopleiding op nationalen bodem te
grondvesten,'' en zijn instemming daarmede.
Op nationalen bodem! Deze woorden
hebben beteekenis. De minister heeft ook
bij andere gelegenheden bij voortduring ge
sproken over het Vaderland" der Indiërs,
iets wat gememoreerd dient te worden, wijl
tot dusverre van zulk een vaderland niet
alleen officieel niets verluidde, maar men ook
dat vaderland inderdaad niet kende, en onder
elkaar buiten de officieele wereld met dat
vaderland van ons; Indiërs, den draak stak.
Toch: ook die nationale bodem" is een
vaagheid, en het is prettig te mogen
consfateeren, dat de minister zelf, den dag daarop,
den 26en November (Handelingen pag. 371)
de verduidelijking van zijn bedoeling gaf,
toen hij verklaarde dat voor Indië gestreefd
moet worden naar een hooger onderwijs op
nationaal-indischen grondslag." Hier hebben
wij een uitdrukking, waaraan houvast is.
Een nationaal-indische grondslag, dat be
grijpen wij, Indiërs, zeer goed. En wij zijn
er den minister van koloniën zeer erkentelijk
voor, dat hij in het openbaar, in meest
officieele kwaliteit, zich aldus uitgesproken
heeft voor het nationaal-indisch" streven
van de Indische Partij.
Alleen, waar deze erkenning derhalve ge
hoord werd,daar begrijpen wij te minder waar
om die eerste uitlating omtrent Hollandsdure
plicht om Indië op te voeden tot zelfstan
digheid'' (dus dan toch tot nationaal-indisch"
bestaan), uit de Handelingen weder is ver
dwenen.
* *
*
Dit alles is een inleiding, noodig ge
acht door mij om te doen uitkomen, dat
wij niet al te ontevreden behoeven te wezen
over de snelheid waarmede wij de evolutie
zien voortschrijden.
Nu echter voert het een en ander ons
verder. Wij kunnen niet enkel verheugd
zijn, gelijk een kind; wij mogen ook nare
kenen of en wanneer de beloften in ver
vulling gaan. En daarvoor is hef noodig,
dat wij doordringen tot het innerlijkste
wezen van het Koloniale Gezag.
Waarop berust dan toch dat gezag? Wij
weten Jiet. Wij hebben het geformuleerd :
Op de "tegenstelling tusschen overheerscher
en overheerschte. Op de koloniale antithese.
Maar die antithese werd in 't algemeen ook
in de Staten-Generaal verworpen. Alleen
een enkel kamerlid, de katholieke deskundige
in koloniale zaken, heeft die antithese dezen
keer in de Kamer gememoreerd.
Dat was de eerste erkenning van onze
juistheid van zien. En nog wel een erken
ning uit het vijandelijke kamp, waardoor de
waarde er van verhoogd wordt. Sedert
ja waarlijk gaat de evolutie in dezen tijd
zeer snel, men houdt haar nauw bij sedert
zijn meer erkenningen uit het vijandelijke kamp
gevolgd. Onze antithese wordt weldra over
de gansche linie als feitelijkheid aanvaard.
Ze was overigens niet moeilijk te vinden.
En ook wij vonden" haar niet. Maar men wil
haar thans eerst ten volle erkennen nu wij,
de overheerschten, haar k zien en nu wij
begrijpen, waarop wij onzen aanval te richten
hebben. Dat wij tot deze bewustheid ge
komen zijn, thans, dat is n der verdiensten
van de Indische Partij. Niet het ontdekken
der antithese zelf.
Hiervan, van dit in opspraak komen der
antithese toch, is het gevolg, dat men
aan de zijde der overheerschers meent over
stag te moeten gaan en zonder schaamte
de verborgen machtsbron (waar men naar
een rechtsbron vragen zou) aan het licht te
mogen brengen.
Dat werd met te waardeeren vrijmoedig
heid gedaan door het christelijk-historische
dagblad, De Nederlander, welks kolommen
bij voortduring hebben gedaverd van een
hardnekkige, niet altijd even christelijke,
bestrijding van de Indische Partij en van
den man, dien men wel wilde aanzien als
den vader der in die partij belichaamde poli
tieke inzichten. In een brochure 2), waarvan
de taal niet altijd even waardig is, en ge
vormd uit een herdruk van artikelen, welke
hun eerste publicatie hebben gehad in dit ge
zaghebbend partij-orgaan, wordt op pag. 69
het staatsbelang in de kolonie als volgt
omschreven : Het koloniaal systeem is ge
baseerd op de onderscheiding, op de tegen
stelling tusschen twee rassen, waarvan het
eene het andere overheerscht". 3)
Men vindt hier dus wel voor het eerst
aan dézen kant zoo categorisch verzekerd,
dat het systeem van regeeren in de kolonie,
1) Cursiveering van mij. D D.
2) Het beleid van den Gouverneur Generaal
Idenburg aan de feiten getoetst, van een
anoniemen schrijver. 1913.
3) Cursiveering van den schrijver zelf.